• No results found

Archeologisch onderzoek Aquafintracé Waasmunster-Sombeke-Elversele (prov. Oost-Vlaanderen) Fase 1 en 2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archeologisch onderzoek Aquafintracé Waasmunster-Sombeke-Elversele (prov. Oost-Vlaanderen) Fase 1 en 2"

Copied!
129
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

AQUAFINTRACÉ

WAASMUNSTER-SOMBEKE-ELVERSELE

(prov. Oost-Vlaanderen)

FASE 1 en 2

BASISRAPPORT – JULI 2011

Auteurs: Tomas BRADT

Tina KELLNER Bert MESTDAGH Sharon VAN HOVE Bert ACKE

(2)

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

AQUAFINTRACÉ

WAASMUNSTER-SOMBEKE-ELVERSELE

(prov. Oost-Vlaanderen)

FASE 1 en 2

BASISRAPPORT – JULI 2011

Auteurs: Tomas BRADT

Tina KELLNER Bert MESTDAGH Sharon VAN HOVE Bert ACKE

Monument Vandekerckhove nv Afdeling Archeologie

Oostrozebekestraat 54 Rapport 2011/10

8770 INGELMUNSTER

Figuur 1 op schutblad: Zicht op proefsleuf 1 - kijkvenster 1 op de zuidflank van het voetbal-

(3)

0. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS

Opgraving Prospectie

Vergunningsnummer: Fase 1: 2010/254, Fase 2: 2010/358 Datum aanvraag: Fase 1: 14/07/2010, Fase 2: 06/10/2010 Naam aanvrager: BRADT Tomas

Naam site: Fase 1: Waasmunster/Temse, Collector 20.136, Fase 2: Waasmunster, Wareslagstraat (collector 21/037)

Wcdv455555

© Monument Vandekerckhove nv, Oostrozebekestraat 54, 8770 Ingelmunster Figuren: Monument Vandekerckhove nv, tenzij anders vermeld.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever.

Opdrachtgever: Aclagro nv

Industrieweg 74 9030 Wondelgem

Uitvoerder: Monument Vandekerckhove nv

Oostrozebekestraat 54 8770 Ingelmunster

Bevoegde Vlaamse overheid: Nancy Lemay, Jessica Vandevelde

(Agentschap Ruimte en Erfgoed Oost-Vlaanderen)

Projectleider: Bert Acke

Leidinggevend archeoloog: Tomas Bradt

Archeologisch team: Tina Kellner, Bert Mestdagh, Marie Lefere, Bart Bot,

Ansje Cools, Natascha Derweduwen, Stefanie Haesebeyt, David Janssens, Eline Van Heymbeeck, Sharon Van Hove, Muriël Verboven, Dieter Verwerft, Gwendy Wyns

Wetenschappelijke begeleiding: Jeroen Van Vaerenbergh (Archeologische Dienst Waasland)

Projectcode: WMAQ10

Titel: Archeologisch onderzoek Aquafintracé

Waasmunster-Sombeke-Elversele (prov. Oost-Vlaanderen) fase 1 en 2. Basisrapport – juli 2011.

Rapportnummer: 2011/10

(4)

1. INHOUDSTAFEL 0. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS ... 3 1. INHOUDSTAFEL ... 4 2. INLEIDING ... 7 3. TOPOGRAFISCHE SITUERING... 8 3.1.DE WASE CUESTA ... 9 3.2.DE DURME(VALLEI) ... 10 4. BODEMKUNDIGE SITUERING ... 11

5. HISTORISCHE EN ARCHEOLOGISCHE SITUERING ... 12

5.1.STEENTIJD ... 14 5.2.BRONSTIJD ... 16 5.3.IJZERTIJD ... 17 5.4.ROMEINSE TIJD ... 18 5.5.MIDDELEEUWEN ... 19 5.6.CONCLUSIE ... 20 6. ONDERZOEKSMETHODE ... 21 7. RESULTATEN FASE 1 ... 24 7.1.INLEIDING ... 24

7.2.ZONE 1: LAAGGELEGEN ALLUVIAAL GEBIED (AAN DE ZUIDELIJKE VOET VAN DE WASE CUESTA) ... 26

7.2.1. De proefsleuven ... 26

7.2.1.1. Stratigrafie ... 28

7.2.1.2. Conclusie ... 31

7.2.2. Site 1: PSL 9 KV.1: Romeinse bewoningssporen uit de 3de eeuw gesitueerd op een kleine zandrug, op de rand van de Durmevallei ... 32

7.2.2.1. Het proefsleuvenonderzoek ... 32

7.2.2.2. Stratigrafie ... 33

7.2.2.3. Archeologische sporen ... 34

7.2.2.4. Conclusie ... 38

7.3.ZONE2: HOGER EN DROGER GELEGEN ZANDGRONDEN (OP DE ZUIDELIJKE FLANK VAN DE WASE CUESTA) ... 39

7.3.1. Site 2: PSL 1 KV.1 en 2: 2 oude depressies in het oorspronkelijke landschap ... 39

7.3.1.1. De proefsleuf ... 39

(5)

landschap ... 42

7.3.1.4. Conclusie site 2 ... 44

7.3.2. PSL 29: voorbeeld van een bolle akker ... 45

7.3.2.1. De proefsleuf en de stratigrafie ... 45

7.3.2.2. Kijkvensters ... 46

7.3.2.3. Conclusie ... 47

7.3.3. Site 3: PSL 27 KV.4 en 5: Romeinse bewoningssporen uit het begin van de 3de eeuw n.C. 48 7.3.3.1. Het proefsleuvenonderzoek ... 48

7.3.3.2. PSL 27 KV.4 ... 49

7.3.3.2.1. Stratigrafie ... 49

7.3.3.2.2. Archeologische sporen PSL 27 KV.4 ... 50

7.3.3.2.3. Een Romeinse hutkom? ... 54

7.3.3.3. PSL 27 KV.5: stratigrafie ... 56

7.3.3.4. Conclusie ... 58

7.3.4. Site 4: PSL 26 KV.3 en KV.2: een meerperiodensite gesitueerd ten zuiden van een poel ... 59

7.3.4.1. Inleiding ... 59

4.3.4.2. Stratigrafie ... 60

4.3.4.3. Archeologische sporen ... 61

4.3.4.3.1. Een overvloed aan paalkuilen ... 61

4.3.4.3.2. Andere sporen ... 64

4.3.4.4. Een silexconcentratie uit het mesolithicum en het neolithicum ... 66

4.3.4.4.1. Mesolithicum ... 68

4.3.4.4.2. Neolithicum ... 69

4.3.4.4.3. Niet gedateerde artefacten ... 70

4.3.4.4.4. Conclusie ... 71

4.3.4.5. De Midden-Bronstijd (1800-1100 v.C.): sporen en vondsten ... 72

4.3.4.6. De vroege late ijzertijd (La Tène I: 500-250v.C.): sporen en vondsten ... 74

4.3.4.7. De Romeinse periode: sporen en vondsten... 83

4.3.4.8. PSL 26 KV.2: een grote poel ... 87

4.3.4.9. Conclusie en interpretatie van site 4 ... 89

7.3.5. Site 5: PSL 26 KV.1 ... 91

7.3.5.1. Het noordelijke deel van proefsleuf 26... 91

7.3.5.2. Stratigrafie ... 93

7.3.5.3. Archeologische sporen ... 94

7.3.5.4. Archeologisch materiaal ... 96

(6)

7.3.6. Site 6: PSL 25: depressies in het Romeinse landschap ... 98

7.3.6.1. Stratigrafie en archeologische sporen ... 98

7.3.6.2. Conclusie site 6 ... 101

7.4.STAALNAMES VOOR WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK ... 102

7.5.ALGEMEEN BESLUIT FASE 1 ... 104

8. RESULTATEN FASE 2 ... 106

8.1.INLEIDING ... 106

8.2.ZONE 1... 109

8.2.1. Stratigrafie en archeologische sporen ... 109

8.2.2. Conclusie zone 1 ... 110 8.3.ZONE 2 EN 3 ... 114 8.4.ZONE 4... 116 8.4.1. Stratigrafie en sporen ... 116 8.4.2. Conclusie zone 4 ... 117 8.5.ZONE 5... 120 8.5.1. Omstandigheden en stratigrafie ... 120

8.5.2. Kijkvenster PSL 13 en 14: archeologische sporen ... 121

8.5.3. Conclusie zone 5 ... 124

8.6.ALGEMEEN BESLUIT VOOR FASE 2 ... 125

9. ALGEMEEN BESLUIT ... 126

10. BIBLIOGRAFIE ... 127

(7)

2. INLEIDING

In het kader van de plannen voor de aanleg van een collector ten zuiden van de dorpskernen van Sombeke en Elversele (deelgemeenten van respectievelijk Waasmunster en Temse, prov. Oost-Vlaanderen), voerde een archeologisch team van Monument Vandekerckhove nv van begin augustus tot midden oktober 2010 en in eind februari 2011 langsheen het totale tracé een archeologische prospectie en een bijkomende opgraving van de interessante zones uit. Opdrachtgever voor het onderzoek was Aclagro nv, die door Aquafin, bouwheer voor de collector, werd aangesteld als hoofdaannemer voor de werken. Het onderzoek gebeurde volgens de bijzondere voorwaarden geformuleerd door Ruimte en Erfgoed afdeling Oost-Vlaanderen, dat adviseerde dat een archeologische prospectie voorafgaand aan de werken diende uitgevoerd te worden. Het doel hierbij was om door middel van proefsleuven over het gehele collectortracé een archeologische evaluatie van het terrein te kunnen maken. Indien hierbij relevante sporen werden aangetroffen, werd aansluitend overgegaan tot een volledige opgraving van een deelzone, zij het weliswaar beperkt tot de breedte van de werkzone voor de collectorwerken. Hoewel de werken bestonden uit een eerste (dossiernummer Aquafin 20.136) en een tweede fase (dossiernummer Aquafin 21.137), worden beide onderzoeken samen behandeld in dit rapport, aangezien ze vanuit archeologisch standpunt samenhoren en aangezien ze tesamen werden onderzocht door eenzelfde team.

In dit basisrapport worden de resultaten van het archeologisch onderzoek voorgesteld. In enkele inleidende hoofdstukken worden de geografische, archeologische en historische situering van het onderzoeksterrein en de gebruikte methodologie bij het onderzoek toegelicht. Vervolgens worden de resultaten besproken en wordt een interpretatie gegeven aan de aangetroffen sporen en vondsten. Als besluit volgt een synthese van de resultaten. Het geheel wordt verduidelijkt door middel van kaarten, foto’s en tekeningen. Achteraan zijn de verschillende inventarissen opgenomen. Bij het rapport hoort een DVD met daarop alle foto’s, de plannen, de inventarissen en de digitale versie van deze tekst.

Langs deze weg wordt eveneens dank betuigd aan volgende personen en instanties die zorgden voor een aangename samenwerking en bijdroegen tot het vlotte verloop van het onderzoek: Tom Deweirdt, Wim Supply en medewerkers van Aclagro nv, Nancy Lemay en Jessica Vandevelde (erfgoedconsulenten archeologie bij Ruimte en Erfgoed afdeling Oost-Vlaanderen), Jeroen Van Vaerenbergh en collega’s van de Archeologische Dienst Waasland voor de wetenschappelijke ondersteuning en Philippe Crombé, Jean Bourgeois, Jeroen Dereu en Wim De Clercq van de Universiteit Gent voor de deskundige hulp bij de interpretatie van de sporen en vondsten.

(8)

3. TOPOGRAFISCHE SITUERING

Het onderzoeksgebied situeert zich op het grondgebied van Waasmunster en Temse in Oost-Vlaanderen: in fase 1 loopt het Aquafintraject, van oost naar west, ten zuiden van de dorpskommen van Elversele (deelgemeente van Temse) en Sombeke (deelgemeente van Waasmunster). In fase 2 zet dit traject zijn weg verder westwaarts om te eindigen ten westen van de dorpskern van Waasmunster zelf. Langsheen dit O-W traject werd een aantal verschillende topografische en bodemkundige landschappen doorsneden. De aanwezigheid van enerzijds de Wase cuesta en anderzijds de Durmevallei in deze zone heeft het archeologisch onderzoek en de resultaten ervan sterk bepaald. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze 2 bepalende elementen die het landschap van deze streek zo typeren.

Figuur 2: Digitaal hoogtemodel met aanduiding van het onderzoeksgebied (©http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/dhm/ en MVDK nv).

(9)

3.1. De Wase cuesta

Een cuesta is een heuvel in het landschap, met een steile helling aan de ene kant (het cuestafront dat hier richting Durme en Hamme kijkt) en een zwakke helling (de cuestarug die verder noordwaarts loopt richting Sint-Niklaas) aan de andere kant. De verklaring voor het voorkomen van deze cuesta in het Waasland wordt gegeven door volgend geologisch verhaal1:

De aanwezigheid van deze cuesta in het huidige landschap gaat terug tot het Vroeg-Oligoceen, meer bepaald in het Rupeliaan (ca. 38 tot 32 miljoen jaar geleden), toen het grootste deel van Vlaanderen zich onder de zeespiegel bevond. Hierdoor kon er zich een dik pakket klei afzetten, Rupeliaanse klei genoemd. Deze klei is nu beter bekend als de Boomse klei die op sommige plaatsen dagzoomt bovenop de Wase cuesta. Het voorkomen van deze klei aan de oppervlakte of op geringe diepte zou een verklaring kunnen zijn voor de concentratie van sites op de cuesta.

In het Kwartair, ten tijde van de ijstijden, werd de zogenaamde ‘Vlaamse vallei’, een gigantische O-W georiënteerde vallei tussen de Leie en de Schelde, gevormd; deze werd uitgeschuurd door de kracht van het toenmalige rivierenstelsel en gedirigeerd door de voortdurende opeenvolgingen van ijstijden en interglacialen. Na de laatste terugtrekking van het ijs kwam deze vallei droog te liggen waarna hij, met behulp van een strakke NW wind, opgevuld raakte met periglaciale dekzanden, resulterend in de Vlaamse zandvallei.

Vervolgens zorgde het ontstaan en verloop van de huidige rivieren voor de volgende erosieve kracht die het landschap zou boetseren tot wat het nu is. Daar waar zich nog Boomse klei dicht aan het oppervlak bevond, was de bodem resistenter voor de erosie van de rivieren. De Wase cuesta behoort tot dezelfde soort als de kleicuesta van Oedelem-Zomergem, waar ook bovenaan de cuesta klei dagzoomt. Een strakke noordwestenwind had gedurende ijstijden lange tijd vrij spel in het kale droogliggende toenmalige landschap. Daardoor werden grote massa’s fijn zand weggeblazen en werden de Vlaamse vallei en de cuesta’s (behalve de top dan, waar het zand op zijn beurt wegwaaide) bedekt met dekzand. De stuifzanden zijn hoofdzakelijk glaciale Weichsel-dekzanden die de Vlaamse vallei en andere geassocieerde depressies hebben opgevuld, waarna zij onder invloed van zowel natuurlijke als menselijke factoren sterk onderhevig waren aan intense verstuiving. Dit is iets waar, net als met colluvium en alluvium, rekening mee moet worden gehouden voor deze regio.

Met colluvium wordt een laag of een pakket bedoeld dat door bodemerosie van een heuvel is afgegleden en zich meestal afzet aan de voet van de heuvel. Met alluvium worden de afzettingen van een rivier, in dit geval hier, de Durme, bedoeld.

1 De reconstructie van dit geologische verhaal is voornamelijk gebaseerd op volgende bronnen:

http://www.Ine.be/themas/natuurlijke-rijkdommen/pdf/geologieSchets.pdf; het hoofdstuk ‘Natuurlandschap-pelijke aspecten’ uit: Verlaeckt K, Waasmunster – Sombeke (= Archeologische Inventaris Vlaanderen XI), 1989. Het is mogelijk dat dit verhaal in de ogen van een geoloog/geograaf eerder een té vereenvoudigd beeld geeft van het verloop van de geologische/geografische processen in deze regio; in het kader van dit archeologisch basisrapport zou een nog uitgebreider en gedetailleerder overzicht echter weinig relevant en, gezien de beperkte verwerkingstijd, niet mogelijk geweest zijn. Niettegenstaande is het belangrijk dat dit geologische verhaal in grote lijnen even geschetst werd.

(10)

3.2. De Durme(vallei)

Naast de Wase cuesta is er ook de Durme en de bijhorende Durmevallei die ongetwijfeld veel invloed hebben gehad op de aanwezigheid van de mens in vroegere tijden. Het ontstaan van de Durme en het ganse rivierenstelsel in Vlaanderen valt te situeren in de laatste 200 000 jaar, tussen de afwisseling van glacialen en interglacialen. De Durme sneed zich een weg in de gedeeltelijk opgevulde geulen van de Vlaamse vallei.

De onderkant van het cuestafront domineert de laaggelegen alluviale vlakte van de Durme. Ertussen vormt zich een soort van meersengebied met de aanwezigheid van enkele donken. Belangrijk voor dit onderzoek is de aanwezigheid van 3 beken die het cuestafront in noord-zuidelijke richting hebben uitgeschuurd. Vooral de aanwezigheid van de Westbeek zal een bepalende rol spelen in het verdere verhaal van dit archeologisch onderzoek. De aanwezigheid van deze beken vormden volgens Verlaeckt een geschikt kader voor menselijke bewoning. Vandaag de dag ligt de Durme tussen Waasmunster en Hamme er ietwat verweesd bij. Van de eens belangrijke waterweg en transportader is al lang geen sprake meer. Het aanleggen van de Sassevaart in 1547, later omgevormd tot het Kanaal Gent-Terneuzen (1823-1827), sneed de Durme helemaal af van zijn bovenloop. Daardoor begonnen grote delen van de rivier te verzanden. Om overstromingen bij springtij te vermijden werd in 1955 besloten om de Durme af te dammen waardoor ze nu ter hoogte van Waasmunster eigenlijk niks meer is dan een

getijdengeul van de Schelde.2 Toch moet de Durme in vroegere tijden altijd een belangrijke

verkeersader/transportweg en waterleverancier geweest zijn voor de regio, zonder meer een belangrijke factor in het oorspronkelijke landschap.

De aanwezigheid van deze Wase cuesta en van de Durme is uiteraard van groot belang voor de menselijke aanwezigheid in het verleden van deze regio. Drogere hoger gelegen plaatsen in de nabijheid van water vormden namelijk eeuwenlang een aantrekkingspool voor de vroegere mens.

(11)

4. BODEMKUNDIGE SITUERING3

Het sleuvenplan van fase 1 en 2 werd op de bodemkaart van Vlaanderen geprojecteerd. Op die manier kan goed gezien worden doorheen welke types bodem het archeologisch onderzoek plaatsgreep.

Uiteindelijk kunnen er voor fase 1 bodemkundig en topografisch twee verschillende zones aangeduid worden:

• Zone 1: een lager gelegen, vrij nat gebied dat schommelt rond de 6m TAW4 (van oost

naar west: PSL 10, 9, 8 14, 12, 13, 24, 23, 22, 21, 20, 19, 7, 6). Deze sleuven werden getrokken doorheen een natte tot matig natte lichte zandleembodem zonder profiel. De andere proefsleuven (van oost naar west: PSL 11, 18, 17, 16, 15) in deze oostelijke zone varieerden tussen de 4 en 5m TAW en werden gekenmerkt door een zeer sterk gleyige kleibodem zonder profiel. Het traject loopt hier aan de voet van de Wase cuesta op de overgang met de alluviale Durmevallei.

• Zone 2: een hoger gelegen zone, gekenmerkt door fijn, goed doorlatend en dus droog stuifzand. Het traject loopt hier op de Wase cuesta, grotendeels aan de onderzijde ervan, met een TAW hoogte variërend tussen de 7 en 14m TAW. Het betreft hier van oost naar west PSL 3, 2, 1, 29, 27, 26, 28 en 25.

Deze verschillen in topografie en bodemgesteldheid kunnen niet los gezien worden van de twee bepalende landschappelijke elementen van deze streek, namelijk de Durme(vallei) en de Wase cuesta. Dit resulteert in een mooie lijn doorheen een afwisselend landschap, met verschillen bodemtypes en grote verschillen in hoogtes.

De sleuven van zone 1 en 4 van fase 2 werden allen in een Eep-bodem, een sterk gleyige kleibodem zonder profiel, gegraven. De proefsleuven van zone 2 en 3 zouden volgens de bodemkaart in een uiterst natte kleibodem zonder profiel gelegen zijn, maar bleken na uitgraving opgehoogd. De sleuven in zone 4 en 5 bevonden zich deels ook in wat op de bodemkaart als opgehoogd terrein werd bestempeld. Enkel het uiterste noordelijke deel van zone 5 in fase 2 bevond zich in een Zdm (g)-bodem, een matig natte zandbodem met dikke antropogene humus A horizont.

3 De beschrijving van de verschillende bodemtypes is ontleend aan: http://geo-vlaanderen/bodemkaart/. 4 Hoogte t.o.v. de Tweede Algemene Waterpassing.

(12)

5. HISTORISCHE EN ARCHEOLOGISCHE SITUERING

Voor het reconstrueren van de archeologische voorgeschiedenis van de regio rond Sombeke en Elversele werd beroep gedaan op een aantal bronnen5:

• Ten eerste is er de CAI (Centrale Archeologische Inventaris) waarin alle voorgaande groot- en kleinschalige archeologische projecten in opgeslagen staan. Deze archeologische sites zijn gesitueerd zijn op kaart (aangegeven in het blauw) en zijn meestal voorzien van een korte uitleg betreffende de prospectiemethode en een opsomming van de voornaamste vondsten en een mogelijke datering. Dit gaat van toevalsvondsten, naar veldprospecties, amateurvondsten, noodinterventies tot grootschalige opgravingen.

• Naast de CAI was de publicatie van K. Verlaeckt uit 1989 een handig werk, aangezien daarin alle archeologische vondsten ooit gedaan in Sombeke tot dan toe, beschreven staan. Dit werk werd gepubliceerd in de Archeologische Inventaris XI in opdracht van de toenmalige RUG.

• Ook werden enkele historische kaarten geraadpleegd, zoals de Ferrariskaart die teruggaat tot 1778 en de Atlas der Buurtwegen, die de situatie in het midden van de 19de eeuw weergeeft.

Figuur 3: Kaart van de regio overgenomen van de Centrale Archeologische Inventaris (CAI). Het onderzoeks- gebied bevindt zich tussen de rood omcirkelde zones. De 4 cirkels zelf betreffen de belangrijkste sites die in de buurt reeds zijn gevonden. Van oost naar west zijn dit: de Late IJzertijd en Romeinse site van ‘Elversele-Oostwijk’, Late IJzertijd site en Romeinse vicus Waasmunster-Sombeke, de mogelijke restanten van de op de Ferraris-kaart aangegeven 13de-eeuwse abdij van Roosenberg en tenslotte de

Romeinse vicus van Pontrave (© http://cai.erfgoed.net/ en MVDK nv).

5 Spijtig genoeg was er voorafgaand aan het archeologisch onderzoek geen tijd voorzien om onderzoek te doen

(13)

Wat direct opvaltop de CAI-kaart, is dat de zone ten noorden van de dorpskern van Sombeke heel erg blauw gekleurd is. Daar zijn hoofdzakelijk veel vondsten gedaan uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd. Verlaeckt noemt deze site zelfs de vicus Waasmunster-Sombeke. Spijtig genoeg werd deze ongetwijfeld zeer interessante site in de jaren 1950 grotendeels vernietigd door grootschalige ontzavelingswerken. Het enige wat ervan overblijft, zijn de vondsten uit enkele noodinterventies hoofdzakelijk uitgevoerd door M. Dewulf, wiens talrijke korte artikels hieromtrent te lezen vallen in de Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas. Daarnaast berichtte H. Thoen (UGent) in enkele artikels over de Romeinse vondsten te Sombeke, vooral dan in het licht van de meer bekendere vicus van Waasmunster-Pontrave (op de CAI-kaart terug te vinden uiterst links in rood omcirkeld).

Verder wordt ook de iets beter gedocumenteerde site van Elversele-Oostwijk kort aangehaald (op de CAI-kaart uiterst rechts in rood omcirkeld). De informatie daarover werd ondermeer gehaald uit een artikel van Bourgeois J. en Van Doorslaer A. uit 1996, verschenen in Uit Vlaamse bodem, 10 archeologische verhalen.

Tijdens fase 2 was het uitkijken naar eventuele restanten van de zogenaamde abdij van

Roosenberg, waarvan de vroegste fase teruggaat tot de 13de eeuw. Op de Ferrariskaart wordt

deze abdij ten oosten van de dorpskern van Waasmunster gesitueerd, dicht bij zones 2 en 3 van fase 2. De exacte plaats, aangegeven door Ferraris, werd echter niet onderzocht omdat het Aquafin-traject daar een onderdoorpersing betreft. Verlaeckt gaf in zijn werk uit 1989 wel mee dat de Ferraris-kaart voor Waasmunster niet geheel betrouwbaar zou zijn. Wel betrouwbaar is de oorspronkelijke loop van de Durme, die in de 20ste eeuw naar het zuiden toe verlegd werd, verder van de stadskern verwijderd. In zone 4 van fase 2 kon mogelijk een deeltje van de oorspronkelijke Durme-loop doorkruist worden.

(14)

5.1. Steentijd

Het is nooit evident om het prehistorische verleden van een regio te onthullen. De sporen kennen meestal een zéér beperkte bewaring en worden nog vaker nauwelijks onderzocht. Het is in de praktijk dan ook vooral zaak om de prehistorische sporen aan te snijden en vervolgens om ze als dusdanig te herkennen. Bij dat laatste gaat het nog té vaak fout in de huidige archeologie. Zo komt het dat meestentijds enkel de materiële dragers, vaak in de vorm van silex, in rekening kunnen worden gebracht voor een prehistorische analyse.

De eerste kennis met betrekking tot de prehistorische geschiedenis van de streek moet

waarschijnlijk verzameld zijn in de loop van de jaren tachtig van de 19de eeuw. Toen vond

voor het eerst veldprospectie plaats in de regio. Het afgezochte traject startte in Rupelmonde, van waaruit de Schelde werd gevolgd en vervolgens de Durme tot in Moerbeke. De vondsten die dit opleverde zijn nu bekend als de verzameling ‘Van Raemdonck’. Een eeuw later werd dit min of meer overgedaan. Nu begon de prospectie in Steendorp, om vervolgens via de Schelde en de Durme in Sombeke te eindigen. Het verzamelde materiaal van deze campagne zou benoemd worden als de verzameling ‘De Meireleir’.

Deze collecties omvatten dus enkel oppervlaktevondsten. Nauwkeurige informatie over de bewoning zullen deze dan ook niet aanleveren, edoch ze zijn een onmisbare bron voor de occupatie en lokalisatie van de bewoning binnen de regio. De oudste artefacten langs de Durme zouden dateren uit het epipaleolithicum. Tjongerspitsen werden gevonden in Elversele en Waasmunster. Een Creswellspits werd aangetroffen in Sint-Niklaas.6 Koen Verlaeckt maande echter aan deze vondsten voldoende kritisch te benaderen, daar er bij latere prospecties nauwelijks of geen bevestiging kwam in de vorm van andere vondsten uit deze periode.7

In datzelfde gebied werden vrij veel vondsten uit het mesolithicum aangetroffen, hiervan zouden de meeste verwijzen naar een midden- of laat-mesolithische herkomst. Volgens de

CAI8 werden in de Wareslagestraat te Sombeke met een Montbanikling, een dwars- en een

bladvormige pijlpunt verschillende artefacten gevonden die in deze periode te plaatsen zijn. Ook de neolithische periode lijkt relatief goed vertegenwoordigd met ondermeer (fragmenten van) gepolijste bijlen in de Wareslagestraat en de Pelkemstraat (een hiel)9, gepolijste dissels en pijlpunten. Die laatste zijn ondermeer van het driehoekige, het bladvormige en het transversale type en lijken in de richting van het midden- en laat-neolithicum te wijzen. De gevleugelde en gesteelde pijlpunten, ten slotte, komen hoofdzakelijk voor vanaf de eindfase van het neolithicum en mogelijk zelfs in de vroege Bronstijd.10 Dat er tijdens de vroegste fase van de Bronstijd nog steeds bewoning was in Sombeke wordt bewezen door de vondst van een bronzen vlakbijl die nog veel affiniteit vertoont met voorbeelden uit het laat-neolithicum. Waarschijnlijk gaat het om een importobject dat in de Atlantische traditie moet geplaatst worden.11

6 De Meireleir 1989, p. 13. 7 Verlaeckt 1989, p. 41.

8 Centraal Archeologische Inventaris (http://cai.erfgoed.net/). 9 Centraal Archeologische Inventaris (http://cai.erfgoed.net/). 10 De Meireleir 1989, p.14.

(15)

Aldus lijkt de bewoning van de regio Waasmunster-Sombeke-Elversele vooral vanaf het midden-mesolithicum een hogere vlucht te nemen. Voor de mesolithische jagers verzamelaars kende de regio een uitstekende topografie (zie hoofdstuk landschappelijke elementen) met verschillende zandige glooiingen en daarmee afgewisseld, depressies. Andere cruciale factoren waren de aanwezigheid van de Wase cuesta, de Durme en verschillende beken. In effectieve bewoningssporen werd dit vooralsnog niet aangetoond. Toch is aan de hand van het vondstmateriaal voldoende grond om aan te nemen dat de occupatie toen denser werd. Mogelijk was er een achteruitgang van de bevolkingsaantallen tijdens het vroeg-neolithicum, hoewel dit ook aan de stand van het onderzoek te wijten kan zijn. In elk geval is het midden- en laat-neolithicum opnieuw vrij sterk vertegenwoordigd in de archeologische record.

(16)

5.2. Bronstijd

Slechts weinig vondsten daterend uit de bronstijd werden tot op heden gevonden in de buurt van Sombeke en Elversele. De enige materiële vondst betreft een bronzen vlakbijl (zie CAI- locatie 37407) die morfologisch gezien nog zeer dicht bij de grote silexbijlen van het neolithicum aanleunt. Deze vondst werd gedaan in de buurt van de zogenaamde vicus Waasmunster-Sombeke, waar het overgrote deel van de sporen in de ijzertijd en de Romeinse tijd valt te dateren. Het zou bij deze bronzen vlakbijl om een importproduct uit de Atlantische sfeer gaan, uit Frankrijk of Engeland.12

Naast deze losse vondst zijn de andere mogelijke bronstijdsporen in de buurt voornamelijk gebaseerd op vermoedens, eerder dan op materiële bewijzen. Verlaeckt vermoedt de aanwezigheid van een weggeploegde bronstijdgrafheuvel op de gemeentegrens tussen Waasmunster en Elversele. Ook heeft hij het over de aanwezigheid van een mogelijk urnenveld uit de late bronstijd in de omgeving van de Heidekapel. Al deze vernoemde potentiële bronstijdsites bevinden zich ten noorden van de Dommelstraat en ten oosten van de Slingerbeek.13

12 Verlaeckt 1989, p. 48. 13 Verlaeckt 1989, pp. 48-50.

(17)

5.3. IJzertijd

De ijzertijd is veel duidelijker vertegenwoordigd in het archeologische ensemble van deze regio. Verlaeckt heeft het over de site ‘vicus Waasmunster-Sombeke’ die zich ten noordwesten van de dorpskom van Sombeke en ten oosten van de Slingerbeek bevindt. Onder de vondsten wordt de hele late Hallstatt- tot late La Tène-periode materieel vertegenwoordigd onder de vorm van aardewerk (versierd en onversierd), weefgewichten, een spinschijfje, huttenleem, paalgaten, afvalputten en een potentiële hutkom. Daarnaast werd er ook een crematiegraf ontdekt met daarbij een urne die een vorm zou hebben met duidelijke Noord-Franse invloeden (Aisnevallei).

Het ijzertijdmateriaal van deze site te Sombeke zou min of meer aansluiten bij het ceramiekensemble dat gevonden werd op de site van Elversele-Oostwijk, 14 die zo’n 2km verderop naar het oosten te situeren is. Te Elversele-Oostwijk werden nederzettingssporen van landelijke bewoning uit de La Tène-periode, meer bepaald tussen 475 en 350 v.C, aangetroffen, waaronder 4 afvalkuilen, grachten en een hutkom (uitgediept vloerniveau van 3

op 2m).15 De voornaamste aardewerkvormen betreffen geknikte schalen, situlae en bekers met

trechtervormige randen; qua versiering kwamen er zowel kamversieringen, besmeten buitenranden en versiering door middel van groeven en geometrische motieven voor. Interessant daarnaast is dat er te Elversele-Oostwijk zogenaamd Kemmelberg-aardewerk is gevonden, waardoor een chronologische en economische link tussen de site van Elversele-Oostwijk met de ijzertijd-hoogtenederzettingen van Kemmelberg, Kooigem en Kesselberg kan worden gemaakt.

Verder werd nog redelijk wat aardewerk gevonden van de ‘prehistorische handgevormde soort’ op de akkers en bij noodinterventies. Deze ceramiekgroep duikt echter reeds op in de protohistorie en leeft verder door tot de vroege middeleeuwen, waardoor verregaande conclusies hierbij moeilijk te maken zijn. Verlaeckt vermoedt echter dat het merendeel van de scherven in prehistorische techniek uit de metaaltijden dateert.16

14 Verlaeckt 1989, p. 50.

15 Bourgeois en Van Doorslaer 1996, p. 47, in: Uit Vlaamse bodem, 10 archeologische verhalen, pp. 29-47. 16 Verlaeckt 1989, p. 52.

(18)

5.4. Romeinse tijd

In gans Waasmunster en Temse is de Romeinse periode ruim vertegenwoordigd. Dezelfde site ten noorden van de dorpskom van Sombeke, de spijtig genoeg grotendeels door ontzavelingswerken vernietigde vicus Waasmunster-Sombeke, is de voornaamste en Verlaeckt neemt aan dat daar een Romeinse nederzetting te situeren is, die met dakpanproductie geassocieerd mag worden (mogelijk een ovensite of een droog- en stapelplaats). Andere activiteiten die er plaatsgevonden hebben, zijn pottenbakken, landbouw (maalstenen) en ijzersmeden (ijzerslakken). Het aardewerk dat er aangetroffen werd is ruwwandig en nog vervaardigd volgens ijzerttijdtraditie. De dakpannen en de aanwezigheid van terra sigillata wijzen op handelsbetrekkingen, die al dan niet verliepen via de handelsdraaischijf van de nabijgelegen vicus van Waasmunster-Pontrave. Deze was gelegen op een zandrug in de alluviale vlakte van de Durme, ten zuiden van het huidige centrum van Waasmunster, zo’n 3km ten zuidwesten van Sombeke.

De noodopgravingen uitgevoerd in 1956 laten deze nederzetting te Sombeke beginnen in de 1ste eeuw en doorlopen tot de 3de eeuw. Deze site past volgens H. Thoen17 in een “industriële gordel” van nederzettingen op de cuestatop, gesitueerd vlakbij de toentertijd nog bevaarbare Durme. Volgens hem zouden landbouw en andere activiteiten in een meer noordelijke zone gedomineerd hebben; de zuidelijke industrie concentreerde zich vooral op de exploitatie en de verwerking van de Rupeliaanse klei (Boomse klei). In die context zou ook een groot aantal waterputten passen, die werden aangelegd om de industriële noden te voorzien.18 Deze mogelijke dakpansite staat volgens Verlaeckt waarschijnlijk rechtstreeks in verbinding met de plaats aan de Slingerbeek, waar in het begin van de 20ste eeuw ook al enkele veldovens

werden ontdekt19; gebroken dakpanfragmenten en houtskoolresten suggereren een lokale

productie van tegulae, en mogelijk ook imbrices. Geomorfologisch onderzoek toonde aan dat de bedding van de Slingerbeek over tenminste 1 perceelsbreedte verlegd was ten gevolge van een intensieve potaarde-extractie, die zeker opklimt tot de Romeinse tijd.

Verder werden op de plaats van de ijzertijdconcentratie in deze zone te Sombeke sporen gevonden van ijzersmeden (siderurgie) in de vorm van smeltkroezen, landbouw (maalstenen) en ook de resten van een natuurstenen constructie. De maalstenen zijn van basaltlava en afkomstig uit het Eifelgebied.

Bij het onderzoek in zones 4 en 5 van fase 2 was het vooral uitkijken naar mogelijke sporen die te maken zouden kunnen hebben met de nabijgelegen Romeinse vicus van Pontrave, zo een 150 tot 200m ten westen te situeren van deze zones. Vooral de iets hoger en dus ook droger gelegen zone 5 zou de meeste kans hebben op sporen, niet in het minst omdat daar de bodemkaart verandert in zandgrond. In zone 4 was het dan weer uitkijken naar mogelijke sporen van veenontginning, een activiteit die door de Romeinen reeds op verschillende plaatsen is aangetoond.

17 Verlaeckt 1989, p. 54.

18 Verlaeckt 1989, p. 54. Op het moment van deze opgravingen werd door de ADW (Archeologische Dienst

Waasland) ten zuiden van Elversele-Oostwijk ook een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op de helling van de

cuesta, naar aanleiding van Aquafinwerken aldaar. Hierbij werden verschillende Romeinse waterputten

gevonden en opgegraven.

(19)

5.5. Middeleeuwen

Zones 1, 2 en 3 van fase 2 werden aangeduid als mogelijk archeologische sites bevattend, aangezien de CAI in de buurt van deze zones de vroegste fase van de abdij van Roosenberg situeert (zie kaart). Deze hypothese is voornamelijk gebaseerd op de Ferrariskaart uit 1770, die volgens K. Verlaeckt20 echter voor Waasmunster geheel onbetrouwbaar zou zijn. Van deze abdij zijn nog nooit materiële of archeologische resten teruggevonden. De kans bestaat dat mogelijke resten zich onder een kleipakket (een overstromingspakket van de Durme) zouden bevinden. Ten noordoosten van zone 1 werden in het verleden wel reeds Romeinse bewoningssporen aangetroffen; de vondst ervan wordt echter niet gespecificeerd of verder uitgelegd op de CAI.

Figuur 4: Ferrariskaart (1778) met betrekking tot fase 2 van het onderzoek. Hierop is ten westen van de stadskern van Waasmunster de locatie van de abdij van Roosenberg aangegeven, ook is de oude loop van de Durme te zien (X, 2009 en MVDK nv).

(20)

5.6. Conclusie

Vooral de steentijd, de (late) ijzertijd en de Romeinse tijd zijn zeer goed vertegenwoordigd in het vondstenensemble uit het verleden van Sombeke en Elversele. Heel wat prospecties in het verleden hebben vrij veel steentijd (silex)materiaal en vele scherven in zogenaamde ‘prehistorische techniek’ aan het licht gebracht; toch is het vooral de site die bekend staat als de zogenaamde vicus van Waasmunster-Sombeke die de harde bewijzen levert voor menselijke aanwezigheid en industriële activiteiten in respectievelijk de ijzertijd – en dan vooral de late ijzertijd – en de Romeinse periode.

Enkele locaties waar tijdens veldprospecties interessante scherven opgeraapt werden, zullen

doorkruist worden tijdens het onderzoek.21 Daar is het uitkijken naar mogelijke

archeologische sites onder de ploeglaag.

De relatieve veelheid aan vondsten op de cuesta van Sombeke en Elversele maken duidelijk dat deze streek in vroegere tijden reeds een sterke aantrekkingskracht moet hebben gehad op de toenmalige mensen. Ongetwijfeld waren landschappelijke kenmerken, zoals de nabijheid van de Durme en de droge cuesta, hierbij bepalende factoren. Door de nabijheid van de vicus van Pontrave en de ijzertijd- en Romeinse sites in Sombeke en Elversele, bestond de kans dat bij het huidig onderzoek sporen uit deze periodes zouden doorkruist worden, hetgeen de kans zou bieden om de archeologische kennis over Sombeke en Elversele verder aan te vullen.

21 Blauwe zones ten zuiden van dorpskern van Sombeke op CAI kaart, locatienummers 37353, 37372, 37414,

(21)

6. ONDERZOEKSMETHODE

Dit basisrapport is zodanig opgebouwd dat de lezer ervan een duidelijk landschappelijk, bodemkundig en archeologisch beeld kan krijgen van de opgravingszone, vertrekkende in het oosten in Elversele en met het Aquafin-traject mee, tot in het westen te Waasmunster.

Fase 1 en 2 betroffen eigenlijk 2 aparte archeologische onderzoeken; de resultaten ervan zijn in dit rapport toch samen genomen (in aparte hoofdstukken weliswaar), omdat beide fasen op een gelijkaardige wijze en door dezelfde archeologen onderzocht werden. Fase 2 is uiteindelijk ook het verdere westelijke verloop van hetzelfde Aquafintracé van fase 1, dat ook door dezelfde aannemer (Aclagro) werd uitgevoerd.

Om meer overzichtelijkheid en structuur van het rapport te bekomen, worden de proefsleuven en kijkvensters van fase 1 behandeld van oost naar west. Ook de inventarislijsten (foto’s, tekeningen, vondsteninventaris) werden opgemaakt van oost naar west. Daarbij werd bij de beschrijving van de archeologische resultaten van fase 1 het onderzoeksgebied nog opgedeeld in 2 zones: deze verdeling op basis van topografische en bodemkundige aspecten werd reeds beschreven in hoofdstukken 3 en 4.

Fase 2 werd in 5 zones verdeeld, aangezien de te onderzoeken zones onderbroken werden door grote niet te onderzoeken zones; er mocht namelijk geen onderzoek gedaan worden onder de wegenis en een groot gebied in fase 1 en 2 werd voorzien van een onderdoorboring. Voor fase 2 werd opnieuw vastgehouden aan een bespreking van de zones van oost naar west, zodat dit mooi aansluit op de bespreking van fase 1.

Voor het graven van de proefsleuven werd gebruik gemaakt van een rupskraan met een platte bak van 2m breedte. In totaal werden in fase 1 28 sleuven getrokken en in fase 2 32. Voor de registratie van de sporen en het benoemen van de foto’s werd de benaming WMAQ’10 (Waasmunster Aquafin 2010) gebruikt. De sporen per proefsleuf (afgekort: PSL) werden telkens opnieuw weer vanaf spoor 1 (=S1) genummerd. Alle sporen werden vervolgens gefotografeerd, beschreven en ingetekend op millimeterpapier op schaal 1/50. In elke PSL werden één of meerdere profielen van minstens 1m breed gezet, gefotografeerd, ingetekend op schaal 1/20 en beschreven. Een landmeter kwam nadien de sleufranden inmeten en nam ook een hoogtemeting in TAW van de door de archeologen aangebrachte piketten.

Wanneer er in een proefsleuf een kijkvenster uitgegraven werd, dan kreeg dit de benaming van de PSL met daaropvolgend een kijkvensternummer (bv. PSL 9 KV.1); op die manier kon steeds makkelijk de link met het proefsleuvenonderzoek gemaakt worden. Werden er per proefsleuf meerdere kijkvensters uitgegraven, dan kregen deze een ander kijkvensternummer (bv. PSL 26 KV.1, PSL 26 KV.2 en PSL 26 KV.3). De archeologische sporen werden per kijkvenster opnieuw vanaf S1 genummerd. Alle sporen binnen het kijkvenster werden gefotografeerd, ingetekend op schaal 1/50 en beschreven. Vervolgens werden alle sporen binnen de kijkvensters gecoupeerd; deze coupes werden vervolgens gefotografeerd, ingetekend op schaal 1/20 en beschreven. Per kijkvenster werden ook één of meerdere profielen gezet op relevante plaatsen, die op hun beurt gefotografeerd, ingetekend op schaal 1/20 en beschreven werden. Een landmeter kwam nadien opnieuw de contouren van het kijkvenster en het meetsysteem inmeten. Verschillende hoogtes werden met behulp van een hoogtemeter per kijkvenster genomen, om zo zicht te krijgen op het hoogteverschil van het

(22)

aangelegde opgravingvlak. Als tijdelijk vast punt werd dan de TAW hoogte van één van de piketten uit de proefsleuf genomen.

De gerecupereerde vondsten werden per context verzameld en op een vondstenlijst aangevuld. Aangezien de verschillende proefsleuven en kijkvenster door elkaar werden opgegraven, ook als gevolg van de weersomstandigheden, stonden al deze vondsten door elkaar op de vondstenlijst. Tijdens de verwerking werd een nieuwe vondsteninventaris opgemaakt op een logische wijze, waarin de sleuven en kijkvensters van oost naar west behandeld werden. Alle vondsten die uit eenzelfde context kwamen, werden nadien in één zak gestoken en voorzien van één inventarisnummer.

Monsters werden genomen van contexten waarin zich veel houtskool en/of verbrand bot bevond. Pollenbakken werden genomen van de meest relevante profielen. Dit alles om verder wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken.

Er zou uitgebreid uitgeweid kunnen worden over de verre van ideale omstandigheden waarin dit archeologisch onderzoek heeft moeten plaatsvinden. We beperken ons hier echter tot de niet-menselijke factoren die het verloop van de opgraving hebben beïnvloed. Hoewel het aanvankelijk de bedoeling was en tot de opdracht behoorde zoals beschreven in de bijzondere voorschriften opgemaakt door Ruimte en Erfgoed, konden niet alle sporen in de verschillende proefsleuven gecoupeerd worden, omwille van het grondwater dat in zone 1 van fase 1 en in alle zones van fase 2 de vlakken na het uitgraven bijna direct onder water zette. Daarnaast zorgde een uitzonderlijk hevig regenweekend in augustus 2010 ervoor dat proefsleuven 15 tot 24 van fase 1 vrijwel volledig onder water kwamen te staan, zodat couperen daar absoluut al geen optie meer was. De wanden van proefsleuf 25 van fase 1 waren na dit weekend zelfs volledig ingestort. Het 1,5m dikke recente ophogingpakket daar was verre van stabiel.

Na het onderzoek van fase 1 in oktober 2010 grotendeels afgewerkt te hebben22, was het wachten op groen licht om het onderzoek van fase 2 aan te pakken. Hoewel op voorhand door de archeologen gesteld en tevens meegedeeld was aan Ruimte en Erfgoed dat het onderzoeksgebied van fase 2 zich in een extreem nat gebied bevond en het onderzoek dus best zou plaatsvinden vóór of na de winter - om toch nog min of meer deftig archeologisch onderzoek toe te laten – werd beslist dat het onderzoek hier midden december 2010 diende uitgevoerd te worden. Het hoeft geen betoog dat het verre van ideale omstandigheden waren om dergelijke extreem natte zones in vriesomstandigheden archeologisch te onderzoeken.

22 Een laatste deel van fase 1 (proefsleuf 29) kon pas eind februari 2011 onderzocht worden, omdat het terrein tot

(23)

Figuur 5: Zicht op PSL 25 (fase 1), na een hevig Figuur 6: Zicht op PSL 20 (fase 1), na een hevig regenweekend in augustus 2010. regenweekend in augustus 2010.

Figuur 7: Zicht op PSL10 (fase 2) en het opkomend Figuur 8: Zicht op PSL13 (fase 2) en het opkomend

(24)

7. RESULTATEN FASE 1 7.1. Inleiding

Het oostelijke deel van het Aquafintraject doorkruiste hoofdzakelijk nat gebied, op de grens van de alluviale Durmevallei en de onderkant van de Wase cuesta. Hoewel het archeologisch onderzoek zelf - door omstandigheden – niet logischerwijze is kunnen verlopen van oost naar west, zijn de resultaten toch op die manier uitgewerkt.

De archeologische resultaten van fase 1 konden verdeeld worden in 2 zones: eerst komt de oostelijke lager gelegen zone aan bod. Aangezien in dit rapport zowel het proefsleuvenonderzoek als de opgraving van de kijkvensters samen aan bod dienen te komen, werd voor zone 1 van fase 1 de bespreking van de proefsleuven samen genomen. Het ene kijkvenster in deze zone (PSL 9 KV.1= site 1) wordt uitgebreider besproken.

In zone 2 werden bijna alle proefsleuven voorzien van één of meerdere kijkvensters (sites 2 tot 6). De bespreking van deze kijkvensters wordt telkens kort voorzien van een overzicht van de archeologische sporen die in de proefsleuf gevonden werden en dus van dien aard waren dat er een kijkvenster diende aangelegd te worden.

De stratigrafie van elke zone en kijkvenster wordt telkens ook archeologisch en bodemkundig besproken.

Er werden in fase 1 in totaal 6 archeologische sites gevonden. De archeologische sporen die erin werden aangetroffen worden per kijkvenster uitgebreid beschreven en besproken; indien mogelijk wordt daar ook een datering aan toegevoegd. Gezien de aanwezigheid van meerdere perioden op site 4 (PSL 26 KV.2 en 3) werd deze bij de bespreking ervan verder onderverdeeld in de desbetreffende periodes.

Op het einde van elke zone en site wordt in een korte conclusie de interpretatie en de datering van de vondsten en het archeologische belang in een ruimer kader geplaatst.

(25)

De afmetingen van de sleuven en kijkvensters (van oost naar west) voor fase 1 bedragen:

Lengte in

meter Breedte in meter Lengte in meter Breedte in meter

PSL 11 165 2 PSL 1 KV.2 18 8 PSL 10 30 2 PSL 1 KV.1 32 8 PSL 9 98 2 PSL 1 106 2 PSL 9 KV.1 30 15 PSL 29 107 2 PSL 8 65 2 PSL 29 KV.1 10 6 PSL 14 5 2 PSL 29 KV.2 10 6 PSL 12 65 2 PSL 29 KV.3 6 6 PSL 13 92 2 PSL 29 KV.4 8 5,5 PSL 24 25 2 PSL 29 KV.5 5,5 6 PSL 23 24 2 PSL 29 KV.6 7 5 PSL 22 19 2 PSL 27 KV.4 52 10 PSL 21 42 2 15 4 PSL 20 73 2 PSL 27 KV.5 35 6 PSL 19 48 2 PSL 27 178 2 PSL 18 54 2 PSL 26 KV.3 29 8 PSL 17 50 2 21 13 PSL 16 32 2 42 15 PSL 15 76 2 PSL 26 KV.2 30 13 PSL 7 77 2 PSL 26 KV.1 25 15 PSL 6 22 2 30 2 PSL 5 5 2 PSL 26 270 2 PSL 4 5 2 PSL 28 20 2 PSL 3 48 2 PSL 25 92 2 PSL 2 30 2

(26)

7.2. Zone 1: laaggelegen alluviaal gebied (aan de zuidelijke voet van de Wase cuesta)

7.2.1. De proefsleuven

Het oostelijke deel van het Aquafintraject doorkruiste hoofdzakelijk nat gebied, op de grens van de alluviale Durmevallei en de onderkant van de Wase cuesta. De originele zandige moederbodem werd in deze zone in de meeste sleuven bedekt door een alluviaal kleipakket. Eén iets hoger gelegen zone werd gekenmerkt door natte tot matig natte lichte zandleemgronden (PSL 9 KV.1); wellicht niet toevallig werd op dit droger stuk de enige archeologische site van deze zone aangetroffen.

In de meeste proefsleuven kwamen wel enkele sporen aan het licht, maar die nodigden niet uit tot verder onderzoek. Het overgrote deel van de sporen betrof namelijk recente perceelsgrachten, natuurlijke sporen of een verdwaald recent aandoend kuiltje, waarbij ook geen aardewerk gevonden werd. Daar het hier ook gaat om een proefsleuvenonderzoek, werd van elke proefsleuf die sporen bevatte, een plan opgemaakt (PSL 11, 12, 13, 24, 23, 22, 21, 20, 19, 17, 16, 15 en 7). Enkel in PSL15 werd een interessant spoor gevonden waar wat aardewerk in zat: het betreft een 6,5m brede N-Z georiënteerde gracht met daarin 16de-17de -eeuws aardewerk, waaronder een stuk van een grape en een teil in roodgeglazuurd aardewerk. Deze gracht heeft meer dan waarschijnlijk te maken met het kasteel van Sombeke dat zich net ten noorden van PSL 15 bevindt. Wellicht behoorde deze zone in die tijd tot het domein van het kasteel, waarbij de lager gelegen bossen en weides gebruikt werden als jachtterrein. Het plan was om deze gracht met de kraan nog te couperen, maar een uitzonderlijk hevig regenweekend in augustus 2010, waardoor deze sleuf compleet onder water kwam te staan, maakte dit echter onmogelijk.

(27)
(28)

7.2.1.1. Stratigrafie

In elke proefsleuf werd minstens 1 profiel van 1m breed gezet, om zo zicht te krijgen op de bodemopbouw. De bodemkaart spreekt van een sterk gleyige kleibodem zonder profiel voor PSL 19, 18, 17, 16 en 15. Bij het afgraven van de teelaarde kwamen inderdaad in al deze sleuven één of meerdere grijze kleipakketten tevoorschijn. Een goed voorbeeld geven de profielen gezet in PSL 19 en 15 (zie figuren 11 en 12): daarop zijn verschillende kleipakketten, ongetwijfeld van alluviale oorsprong, te zien, die van elkaar te onderscheiden zijn door een lichte verandering van kleur of een geoxideerd roestbruin laagje. Aangezien tijdens het laagsgewijs afgraven in deze kleipakketten geen sporen aangetroffen werden, werd dieper tot onder deze kleipakketten, tot op het gele moederbodemzand, gegraven. De onderste lagen van het profiel van PSL 19 zijn zandiger dan de bovenste. Dat bovenste zware kleipakket is wellicht het resultaat van een alluviale afzetting toen de Durmevallei meerdere malen voor langere tijd onder water kwam te staan. De zandige kleilagen of kleiige zandlagen zijn mogelijk te verklaren door het vermengen van zowel alluviale kleiafzettingen en colluviale zandafzettingen van hogerop de cuesta; wellicht speelde ook de wind hier een rol in door middel van afzetting van zand.

Het bodemprofiel in de iets hoger gelegen proefsleuven, waarvan de bodemkaart aangaf dat het hier gaat om een natte tot matig natte lichte zandleembodem, zag er dan ook iets anders uit. De profielen van PSL 20, 21 en 12 tonen aan dat er nog steeds sprake is van één of meerdere tussenlagen tussen de teelaarde en de gele zandmoederbodem. Deze tussenlaag is hier echter een stuk zandiger dan in de proefsleuven die zich ten zuiden van het domein van het kasteel van Sombeke bevinden, gaande van zandige klei (meer klei) tot kleiig zand (meer zand). In de tussenlagen van PSL 21 en 13 werd ook laat- en postmiddeleeuws aardewerk aangetroffen, waarmee aangetoond is dat er in die periodes wel wat aan te vangen viel in deze lagere zones aan de voet van de cuesta, of voor landbouw of voor graasweide. Net boven de zandmoederbodem is er in sommige zones sprake van podzolvorming.

Figuur 11: Wandprofiel van PSL 19 (fase 1). Grijze kleilaag met bruine oxidatievlekken.

(29)

Figuur 12: Wandprofiel van PSL 15 (fase 1). Grijze kleilaag met bruine oxidatievlekken.

Figuur 13: Westprofiel van PSL 20 (fase 1): lichtgrijze en donkergrijze kleiige zandlagen en podzolvorming. Rechts is de aanzet van S1 (O-W greppeltje) te zien.

(30)

Figuur 14: Noordprofiel van PSL 21 (fase 1). Grijsbruine tussenlagen van lichtkleiig zand.

Figuur 15: Zuidprofiel 2 van PSL 12 (fase 1), met onder een grijze ‘bewerkte’ licht kleiige zandlaag, de tekenen van podzolvorming, (witte en donkerbruinzwarte band).

(31)

7.2.1.2. Conclusie

Er zaten weinig interessante sporen in de meeste proefsleuven van zone 1. Enkel in PSL 15 werd een 6,5m brede gracht uit de 16de-17de eeuw aangesneden. Deze kan meer dan waarschijnlijk gerelateerd worden met het vlakbij gelegen domein en kasteel van Sombeke. Door slechte weersomstandigheden kon deze gracht echter niet verder onderzocht worden. De vele profielen in de verschillende proefsleuven van zone 1 tonen aan dat deze zone ook in vroegere tijden niet ideaal moet zijn geweest voor bewoning. De alluviale kleilagen weerspiegelen mogelijk perioden van overstromingen in de Durmevallei. De weinige sporen in de originele onderliggende zandgrond betreffen hoofdzakelijk natuurlijke sporen. In de enkele greppeltjes en mogelijke (paal)kuilen werd geen dateerbaar materiaal gevonden. Enkel in proefsleuf 9 werden enkele interessante archeologische sporen gedaan. Deze worden in het volgende deel besproken.

(32)

7.2.2. Site 1: PSL 9 KV.1: Romeinse bewoningssporen uit de 3de eeuw gesitueerd op een kleine zandrug, op de rand van de Durmevallei

7.2.2.1. Het proefsleuvenonderzoek

Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd in PSL 9 een 3-tal mogelijke paalsporen en 1 deel van een kuil ontdekt, met in deze laatste 2 handgevormde scherven; deze hadden allen een lichtgrijze vulling. In de proefsleuf was een licht stijging van het oppervlak merkbaar, aan weerskanten begrensd door een recente brede organisch gevulde perceelsgracht. De mogelijkheid dat de vage grijze paalsporen tot een grotere site zouden behoren, was aannemelijk gezien deze opvallende plaatselijke opwaartse glooiing van het landschap. Er werd beslist dat een kijkvenster zou worden aangelegd tussen deze 2 perceelsgrachten over een maximale toegelaten breedte van 14m.

(33)

7.2.2.2. Stratigrafie

De moederbodem was van licht kleiig zand en bevatte heel veel bruine oxidatievlekjes; op de bodemkaart wordt deze zone als bestempeld bodemtype Pdp, zijnde een matig natte licht

zandleembodem zonder profiel.23 Het terrein was op het ogenblik van de werken in gebruik

als weide en de bovenste humeuze laag was zo’n 20 tot 25cm dik (A(p)horizont. Eronder bevond zich een donker grijzig bruin pakket van licht kleiig zand met zeer veel bruine oxidatievlekjes en brokjes. De grens met de gele licht kleiige zandmoederbodem (C-horizont) was haarscherp. Mogelijk betreft de tussenlaag een oude ploeglaag of werd deze zone ooit opgehoogd in de late middeleeuwen; er bevonden zich baksteen-en houtskoolspikkels in, alsook enkele laat-middeleeuwse aardewerkscherven en een stukje steengoed.

Figuur 17: Noordprofiel van PSL 9 KV.1 (fase 1).

(34)

7.2.2.3. Archeologische sporen

Het vermoeden van een mogelijke archeologische site werd bevestigd tijdens het graven van het kijkvenster. De paalsporen uit de proefsleuf behoorden toe aan een 6-of 9-palig gebouw, dat als een 6-palig bijgebouw (bv. graanschuur/spieker) met eventuele aanbouw kan worden geïnterpreteerd. Mogelijk 9-palig dus, met een totale oppervlakte van zo’n 20m².

De paalsporen hadden een diameter tussen de 20 en de 40cm. Paalkuilen S9, S10, S11 en S41 gingen nog zo’n 30cm diep en hadden vrij rechte wanden en een vrijwel vlakke onderkant. Paalkuilen S12, S13, S40 en S42 gingen nog 10 tot 24 cm diep en hadden schuine wanden en een eerder afgeronde onderkant. Alle paalkuilen hadden een vage grijze licht kleiige zandvulling met zeer veel bruine oxidatievlekjes. Enkel uit paalkuil S42 konden 2 Romeinse wandscherfjes gerecupereerd worden. Het zou gaan om de recipiënten van een Romeinse kookpot met een naar buiten geknikte rand, die gedateerd kunnen worden in het begin van de 3de eeuw.24

Verder begrensde een ca. 50cm brede gracht/greppel (S1) het gebouw in het zuiden. Deze bruine licht kleiige greppel vertrok in het oosten en werd er door de oostelijke recente perceelsgracht doorsneden. De greppel liep verder naar het westen over een lengte van 10m en was in coupe nog zo’n 12cm diep. Naar het westen toe werd hij geleidelijk aan minder diep om uiteindelijk te stoppen. Het is niet zeker of de greppel gelijktijdig is met het gebouw, aangezien er geen dateerbaar materiaal in werd gevonden. Daarbij had de greppel een andere kleur van vulling in vergelijking met de paalkuilen van het gebouw. Kuiltje S48, dat eenzelfde vulling heeft als de paalkuilen lijkt de gracht in coupe zelfs te doorsnijden, hetgeen doet vermoeden dat de gracht voorafgaand is aan S48, en mogelijk dus ook voor het gebouw werd uitgegraven. De bruinere vulling van de greppel lijkt echter meer op de bruine laatmiddeleeuwse tussenlaag die te zien is in de wandprofielen.

Naast het bijgebouw werd nog een aantal andere alleenstaande kuilen aangetroffen en ook één windval, gesitueerd in het westen van het kijkvenster. S3 van het proefsleuvenonderzoek komt overeen met de windval (S55) in het kijkvenster; de scherven die erin aangetroffen werden zijn van gedraaid aardewerk van het type ‘lowlands’ en vallen ook te dateren in de vroege 3de eeuw. 25

In de extra hoek die werd uitgegraven in het ZO van het kijkvenster bevond zich een spoor waaronder zich een groot stuk hout bevond, vermoedelijk afkomstig van een boomwortel. Een stuk van het hout kon worden gerecupereerd met behulp van Ansje Cools, depotbeheerder en conservator van archeologische objecten binnen Monument Vandekerckhove. Wat er verder mee kan/zal gebeuren is momenteel nog onduidelijk.

24 Identificatie door Wim De Clercq, Ugent.

25 Deze datering werd gemaakt door Wim De Clercq, Ugent, op basis van scherven uit één van de paalgaten

(35)

Figuur 18: Het 6-palige Romeinse bijgebouwtje met 3-palige aanbouw, totaal oppervlakte is ca. 20m².

(36)

Figuur 20 en 21: Paalkuilen S9 (links) en S10 (rechts) van PSL 29 KV.1 (site 1), toebehorend aan het Romeinse bijgebouw.

(37)
(38)

7.2.2.4. Conclusie

Vooral de ontdekking van het Romeinse 6-palige bijgebouw met mogelijke 3-palige aanbouw, daterend uit de vroege 3de eeuw is interessant voor deze streek. Een gelijkaardig 9-palige structuur is recentelijk bij een andere opgraving van Monument Vandekerckhove nv aan de Kouterbosstraat te Zele gevonden. De 9-palige structuur daar is ca.12m² groot, maar valt echter te dateren in de late ijzertijd.26

Gezien het kleine oppervlak dat maar kon worden opengelegd, kan verder niks gezegd worden over de verdere aard van de site of enige activiteiten die hier zouden kunnen hebben plaatsgevonden in de Romeinse periode. Er mag van uitgegaan worden dat er zich naar het zuiden en noorden toe nog meer archeologische sporen bevinden, mogelijk met een

hoofdgebouw en eventueel nog meer bijgebouwen.27 Daarmee moet bij toekomstige

grondwerken in de dichte nabijheid rekening worden gehouden.

26 Mondelinge informatie van Gwendy Wyns.

27 Vlakbij site 1 bevindt zich nu de woonwijk ‘Durmedal’. Het kan dus goed zijn dat bij de aanleg van deze wijk

(39)

7.3. ZONE 2: hoger en droger gelegen zandgronden (op de zuidelijke flank van de Wase cuesta)

7.3.1. Site 2: PSL 1 KV.1 en 2: 2 oude depressies in het oorspronkelijke landschap 7.3.1.1. De proefsleuf

Deze zone, gesitueerd op de zuidelijke flank van het voetbalveld van Sombeke, moest onder

grote tijdsdruk onderzocht worden.28 Het aanvankelijke begin van PSL 1 in het westen, gaf

niet direct interessante sporen: enkel verschillende dikke recente ophogingspakketten waren te zien in het profiel en duidden erop dat deze zone bij de aanleg van het voetbalveld van Sombeke sterk opgehoogd en genivelleerd was geweest. Iets verderop naar het oosten werd dit recente ophogingspakket een stuk dunner en bij het dieper afgraven kwam men in 2 zones in proefsleuf 1 op een heterogene bruingele laag terecht, waar zich enkele interessante handgevormde scherven in bevonden. Gezien de tijdsdruk moest direct beslist worden wat hiermee verder gedaan moest worden; om zo snel mogelijk meer klaarheid te scheppen, werden dan maar 2 kijkvensters aangelegd ter hoogte van dit bruingele pakket waarin ondermeer handgevormd aardewerk was gevonden.

28 Deze zone van het voetbalveld van Sombeke had voor de aannemer absolute prioriteit; er was namelijk met de

(40)

7.3.1.2. PSL 1 KV.2: een poel uit de late ijzertijd/Romeinse tijd

In kijkvenster 2 werd een diepe depressie in het oorspronkelijke landschap doorsneden/ Waarschijnlijk gaat het hier om een poel of brede gracht; aangezien slechts maximaal 6m breed mocht worden gegraven, kan hierover geen uitsluitsel gegeven worden. Het bovenste en middelste pakket van deze poel betrof het heterogene, lichtgrijzig bruine, gevlekte pakket dat in het vlak te zien was. Dit werd nadien geïnterpreteerd als een colluviumpakket, dat ook in de depressie van PSL 1 KV.1 aanwezig was. In deze heterogene colluviumlaag werd zowel handgevormd als middeleeuws aardewerk gevonden. Uit de donkergrijze tot zwarte lagen van de poel werd het meeste handgevormde aardewerk gevonden (zowel dikwandig als dunwandig) dat te dateren valt tussen de late ijzertijd en de Romeinse tijd.29 De donkere lagen die zich hoofdzakelijk aan de rand van de poel/gracht bevinden, zijn gepodzoliseerd door contact met water.

Een gelijkaardige poel werd tijdens deze opgravingen gevonden in site 4 (PSL 26 KV.2); vooral de gelaagdheid vertoonde heel wat gelijkenissen met die andere poel. Ook daar vertoonde de rand een bleke, witte kleur, wat te verklaren valt door de invloed van water op de bodem rond het spoor. Of het hier gaat om een natuurlijke of menselijk aangelegde depressie, kan niet met zekerheid gesteld worden. De helling verloopt alleszins heel geleidelijk. Het vele aardewerk wijst er in elk geval op dat een bewoningssite uit de late ijzertijd/Romeinse tijd niet veraf gelegen kan zijn. De vicus Waasmunster-Sombeke, waarvan sprake in hoofdstuk 5, bevindt zich ook slechts 400m ten noorden van deze zone. Dergelijke poelen dienden als drinkplaats voor het vee.

Figuur 24: Zicht vanuit het ZW op het noordelijke deel van de poel in vlak in PSL 1 KV.2 (site 2).

29 Gezien de grootte hoeveelheid, voornamelijk handgevormd aardewerk dat gevonden werd tijdens deze

opgraving, moesten gezien de beperkte verwerkingstijd keuzes gemaakt worden over welk aardewerk van welke sites het meest de moeite waard was om in detail te bekijken. Er werd ervoor gekozen om vooral het aardewerk uit site 4, waar heel veel aardewerk uit gesloten contexten van verschillende periodes gevonden werd, als prioritair te beschouwen. Het is vaak zo dat in poelen aardewerk uit verschillende perioden vermengd is geraakt, hetgeen in site 2 wellicht het geval was, en dus minder interessant is voor analyse naar vergelijkingen en dateringen toe.

(41)
(42)

7.3.1.3. PSL 1 KV.1: een zachte depressie in het oorspronkelijke late ijzertijd/Romeinse landschap

Het gaat hier om een lichte verdieping in het oorspronkelijke landschap die opgevuld is door erosie van hogerop de cuesta. De bovenste laag kan opnieuw geïnterpreteerd worden als een colluviumlaag, aangezien zich hierin aardewerk bevond dat zowel uit de late ijzertijd, de Romeinse tijd als de middeleeuwen dateert. Vermenging van materiaal uit verschillende perioden is iets wat wel vaker voorkomt in colluviumlagen. Ook hier is er sprake van podzolvorming in vroegere tijden.30 Het aardewerk uit het onderste grijze pakket valt te situeren tussen de late ijzertijd en de Romeinse tijd. Hoewel slechts 8m breed gegraven mocht worden, lijkt de depressie een NNO-ZZW oriëntatie te hebben, ongetwijfeld aflopend in de richting van de Durmevallei.

In PSL 1/KV 1 werd ook nog een mesolithische microkling (silex nr. 63) gerecupereerd uit het colluviale pakket in het zuidprofiel, waarin zich ook late ijzertijd-, Romeins en middeleeuws materiaal bevond. Nog in PSL 1 werd een niet nader te bepalen afslag gevonden in zwarte silex (silex nr. 84).

Figuur 26: Zicht vanuit het oosten op het zuidelijke deel van de depressie in vlak in PSL 1 KV.1 (site 1).

(43)

Figuur 27: Detailzicht op de grijze lichte depressie van PSL 1 KV.1 (site 2) met bovenaan het bruine gevlekte colluviumpakket.

(44)

7.3.1.4. Conclusie site 2

Ondanks de beperkte onderzoekstermijn werden in deze zone toch interessante archeologische ontdekkingen gedaan. De aard ervan kan echter, door de beperkte opgravingsbreedte van de kijkvensters, niet met zekerheid bepaald worden. Er kan gesteld worden dat het hier gaat om 2 depressies in het originele late ijzertijd en Romeinse landschap. Terwijl PSL 1 KV.1 eerder een zachte ondiepe N-Z georiënteerde depressie betreft, kan men van PSL 1 KV.2 met redelijke zekerheid stellen dat het om een poel gaat. De profielopbouw van deze ‘poel’ lijkt ook heel erg op een andere ‘geïdentificeerde’ poel die gevonden werd verder westwaarts op het traject (site 4: PSL 26 KV.2, zie verder). Dergelijke poelen komen regelmatig voor in de nabijheid van Romeinse en ijzertijd nederzettingen. Er kan verondersteld worden dat deze site 2 in verband gebracht kan worden met de zogenaamde vicus Waasmunster-Sombeke die zich ca. 400m ten noorden van het voetbalveld van Sombeke bevindt. Gezien de geleidelijke zachte helling van de depressies is het mogelijk dat deze hier op natuurlijke wijze in het landschap aanwezig waren.

(45)

7.3.2. PSL 29: voorbeeld van een bolle akker 7.3.2.1. De proefsleuf en de stratigrafie

Deze proefsleuf kon pas enkele maanden (eind februari 2011) na het afronden van het onderzoek in fase 1 en 2 onderzocht worden. De reden hiervoor was de aanslepende ontruiming van een illegale woning/caravan met bijhorende stallingen en weides, waarin zich ook nog verschillende dieren (paarden, geiten,..) bevonden. De bewoner van het terrein stelde deze ontruiming telkens uit, waardoor uiteindelijk ook de politie heeft moeten ingrijpen.31 Aangezien het perceel van PSL 29 ten westen grensde aan dat van site 3 (PSL 27 KV.4 en 5) en zich ook al hogerop de Wase cuesta (tussen de 9,06 en 8,72m TAW) bevond, bestond de kans dat zich ook hier archeologische sporen zouden bevinden.

Bij het graven van de proefsleuf werd in het oosten al snel op de gele zandmoederbodem gestoten; daarin tekende zich in het begin een lichtgrijs N-Z greppeltje af, waarin echter geen dateerbaar materiaal gevonden werd. Enkele meter naar het westen ging de moederbodem echter geleidelijk over in een lichtbruin pakket waar zich ook nog enkele vrij recent aandoende sporen in aftekenden. Ook in het lichtbruine pakket bevond zich wat materiaal, dat echter zeker niet te vergelijken was met het Romeinse of het handgevormde aardewerk gevonden in PSL 1, 27 en 26.

Er werd gekozen om de proefsleuf op hetzelfde niveau door te trekken naar het westen toe, omdat het hier mogelijk kan gaan om een naar het midden toe opgehoogde akker, een zogenaamde bolle akker, waarvan er zich in deze streek nog meer bevinden. Dit fenomeen zou te situeren zijn in 15de-16de eeuw. De centrale ophoging werd veroorzaakt door de aanvoer van zand uit de brede diepe akkergrachten die de akker ten minste langs 2 zijden omgeven. Op de droge stuifzandruggen zijn de akkers hoogstens lichtgewelfd met 30 tot 60cm

hoogteverschil32, hetgeen overeenkomt met onze bevindingen op deze akker.

Figuur 28: Reconstructietekening van een bolle akker. (© http://www.lne.be/themas/bodem/bodemkundig- erfgoed/pdf/bijlage7.pdf).

31 Het archeologisch onderzoek in deze zone, dat gelukkig maar 1 dag hoefde te duren, vond dan ook plaats

onder het oog van de lokale politie. 32

(46)

7.3.2.2. Kijkvensters

Na het registreren van deze proefsleuf werd beslist om centraal in het lichtbruine pakket te graven tot op de gele zandmoederbodem, en dit om de stratigrafie van deze mogelijke bolle akker beter te kunnen registreren en om te zien of er zich onder dit pakket oudere sporen bevinden. In kijkvenster 1 van PSL 29 tekenden zich in de gele moederbodem enkele kleine grijze sporen af, waar echter geen materiaal in werd gevonden. Deze sporen werden opgetekend en gecoupeerd. Dit moest snel gebeuren aangezien het grondwater vrij snel na het uitgraven naar boven kwam. Vervolgens werd ervoor geopteerd om op verschillende plaatsen een klein kijkvenster (KV.2 tot en met 6) tot op de moederbodem aan te leggen, om op een snelle en efficiënte wijze met grote zekerheid te kunnen stellen of er zich in deze zone een archeologisch interessante site bevond.

Figuur 29: Zicht vanuit het WNW op PSL 29 met centraal PSL 29 KV.1.

Figuur 30: Zuidprofiel van PSL 29 KV.3, dat een beeld geeft op de doorsnede van de bolle akker met bovenaan de huidige humeuze grond van de weide grond, daaronder een oude ploeglaag of colluviumlaag en daaronder een grijze en een meer bruinige laag die mogelijk de ophoging van de akker weergeven. Daaronder bevindt zich dan het originele gele dekzand.

(47)

7.3.2.3. Conclusie

Na dit archeologisch onderzoek door middel van een proefsleuf en verschillende kijkvensters die tot op de moederbodem werden aangelegd, kan gesteld worden dat er zich in de te verstoren zone geen waardevolle archeologische site bevindt. Op 1 N-Z georiënteerd greppeltje in PSL 29 KV.2 en 3 kleine (paal)kuiltjes in PSL 29 KV.1 na, waarin geen materiaal gevonden werd, werden geen verdere sporen gevonden die op een archeologische site wijzen. Verschillende profielen werden geregistreerd om een zicht te krijgen op de stratigrafie van deze zone. Wel interessant is het gegeven dat we hier mogelijk met het regionaal bekende landschappelijke fenomeen van een bolle akker te maken hebben. Deze centrale ophoging van akker had tot doel de vruchtbaarheid van de arme zandgronden en de afwatering van de akkers te verbeteren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

titel FKG, korte omschrijving van eventuele restricties; afkorting toedieningsweg O oraal O (aer) oraal aerosol mcg microgram P parenteraal P (depot) parenteraal depot mg milligram.

Op basis v an de evidence moet w orden geconcludeerd dat de gecombineerde behande- ling van liposuctie en compressietherapie alleen als een “ in de kring v an de beroepsge-

Voorz over de gevraagde huishoudelijke verz orging tot doel heeft om de gez inssituatie van de kinderen in kaart te brengen is het College het eens met het CIZ dat deze taak behoort

Bij de volièrehuisvesting en de biologische leghennenhouderij worden ook een aantal items van de RSI-checklist gescoord, maar de werkzaamheden kosten zowel bij het eieren inpakken

In die wandeling kiest u tien afzonderlijke plekken, bijvoorbeeld door vijftig stappen te tellen. Hierbij vergelijkt u wat u ziet met de foto’s, en komt u tot een schatting.

Door op opstandsschaal te zorgen voor bos waarin meerdere boomsoorten aanwezig zijn die naar verwachting goed zijn aangepast aan de huidige omstandigheden en de te verwach-

Dit heeft onder meer geleid tot het opstellen van Bedrijfsnatuurplannen voor 12% van de biologische bedrijven, de ontwikkeling van ANNA Agrarische Natuur Norm Analyse en het

solani ziekte veroorzaakt in zes-weken-oude-bloemkoolplantjes als de grond geïncubeerd is met PC gedurende een, tien of dertig dagen.. Plantjes op onbehandelde grond waren na tien