• No results found

Sociaal gedeelde informatie en compensatoire controle : de modererende rol van sociaal gedeelde informatie op de relatie tussen persoonlijke en compensatoire controle

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociaal gedeelde informatie en compensatoire controle : de modererende rol van sociaal gedeelde informatie op de relatie tussen persoonlijke en compensatoire controle"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sociaal gedeelde informatie en compensatoire controle

De modererende rol van sociaal gedeelde informatie op de relatie tussen persoonlijke en

compensatoire controle

Naam: Kiran Shriemisier

Studentnummer: 10480110

Adres: Roedestraat 3, 1445 EM, Purmerend

Telefoonnummer: 0624658795

E-mail adres: kiran.shriemisier@student.uva.nl

Begeleider: Bastiaan Rutjens

(2)

Abstract

Het ervaren van persoonlijke controle is een fundamentele menselijke motivatie en is gerelateerd aan een gezond fysiek en psychologisch functioneren. Bij een gebrek aan controle wordt gezocht naar indirecte manieren om hiervoor compenseren, hetgeen compensatoire controle wordt genoemd. In onderzoek naar compensatoire controle staat het individu centraal en wordt er weinig aandacht besteed aan mogelijke sociale invloeden op dit proces. Het huidige onderzoek brengt deze relatie beter in kaart door te onderzoeken of sociaal gedeelde informatie een modererend heeft op de relatie tussen persoonlijke en compensatoire controle. Allereerst is de controle van deelnemers gemanipuleerd, waarna zij een scenario over het zikavirus lazen met de toevoeging van sociaal gedeelde informatie over het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Vervolgens werd het vertrouwen in het RIVM gemeten. Uit de resultaten blijkt dat er geen compensatoire controle is opgetreden en sociaal gedeelde informatie geen modererend effect had op de relatie tussen persoonlijke controle en het vertrouwen in het RIVM.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract 2. 1. Inleiding 4. 2. Methode 11. 2.1 Deelnemers 11. 2.2 Materialen 11. 2.3 Procedure 12. 3. Resultaten 15. 4. Discussie 18. Literatuurlijst Bijlagen

(4)

1.

Inleiding

“The world is so unpredictable. Things happen suddenly, unexpectedly. We want to feel we are in control of our own existence. In some ways we are, in some ways we're not. We are ruled by the

forces of chance and coincidence.” Paul Auster

In de filosofie is er al eeuwenlang discussie over de vraag of de vrije wil en persoonlijke controle bestaat. De “harde” Deterministische stroming suggereert bijvoorbeeld dat een vrije wil en het uitoefenen van persoonlijke controle op het leven slechts een illusie is. De Libertarische stroming suggereert daarentegen dat de vrije wil (onder sommige omstandigheden) bestaat en het mogelijk is controle op het leven uit te oefenen (Mozkowitz, 2005). Ook binnen de psychologie wordt controle (steeds meer) onderzocht.

Controle kan binnen de psychologie gedefinieerd worden als de perceptie van invloed die men heeft op gebeurtenissen, en het vermogen deze in lijn te brengen met de eigen wensen en motieven. Het ervaren van controle is een fundamentele menselijke motivatie (Skinner, 1995, Kelly, 1955). Controle is gerelateerd aan fysiek en psychologisch welzijn, zoals het vermogen om te gaan met stress, het verminderen van angst en het vermogen emoties te reguleren (Rothbaum, Weisz, Snyder, 1982). Een gebrek aan controle heeft een negatief effect op het functioneren en kan stress, trauma en angst veroorzaken (Pennebaker & Stone, 2004). Het herhaaldelijk toedienen van oncontroleerbare elektrische shocks aan honden kan bijvoorbeeld leiden tot passiviteit en acceptatie van de situatie, hetgeen aangeleerde hulpeloosheid genoemd wordt (Seligman, 1972). Door het blijvend toedienen van shocks treedt er bovendien geen adequate reactie op, waardoor de hulpeloosheid in stand wordt gehouden. Aangeleerde hulpeloosheid komt ook voor bij mensen en speelt bijvoorbeeld een rol bij het ontstaan van en omgaan met depressie (Vollmayr & Gass, 2013).

(5)

situaties denkbaar waarin het hebben van persoonlijke controle moeilijk (bijvoorbeeld bij het overlijden van een familielid) of zelfs onwenselijk (bijvoorbeeld bij het besturen van een vliegtuig) is (Burger, 1989). Als persoonlijke controle ontbreekt of onwenselijk is zoeken mensen indirecte manieren om hiervoor te compenseren, hetgeen compensatoire controle wordt genoemd (Kay, Gaucher, Napier, Callan & Laurin, 2008). Binnen het onderzoek naar compensatoire controle staat het individu centraal en wordt onderzocht welke en op welke manier het individu externe bronnen van controle gebruikt in dit proces. Er is tot op heden weinig onderzoek gedaan naar de invloed van de sociale omgeving op het compensatoire controle proces. Er zijn echter recente aanwijzingen dat sociale invloeden een effect kunnen hebben op compensatoire controle. In onderzoek van Stavrova, Ehlebracht & Fetchenhauer (2016) werd de relatie tussen het geloof in wetenschappelijke en technologische vooruitgang en tevredenheid met het leven bestudeerd. Uit de resultaten blijkt dat het geloof in wetenschappelijke en technologische vooruitgang zorgt voor een grotere tevredenheid met het leven. Deze relatie wordt gemedieerd door persoonlijke controle. Hoe sterker het geloof in wetenschappelijke en technologische vooruitgang, hoe meer persoonlijke controle er wordt ervaren. Opvallend was dat dit effect sterker is als het vooruitgangsgeloof breed wordt gedragen binnen de cultuur waar men toe behoort. Volgens de onderzoekers kan dit effect worden verklaard door de Shared Reality Theory (Echterhoff, Higgins & Levine, 2009), die stelt dat mensen gemotiveerd zijn om opvattingen over de wereld met elkaar te delen. Als deze opvattingen gedeeld worden door anderen leidt dit tot een grotere tevredenheid met het leven (Stavrova, Ehlebracht & Fetchenhauer, 2016). Het huidige onderzoek is het eerste dat nader probeert te onderzoeken of sociale invloed in de vorm van sociale informatie een modererend effect heeft op de relatie tussen persoonlijke controle en compensatoire controle. De Compensatory Control Theory (CCT; Kay, Gaucher, Napier, Callan & Laurin, 2008) wordt in dit onderzoek gebruikt als theoretisch kader.

(6)

Rothbaum en collega’s (1982) waren pioniers in het bestuderen van de behoefte aan controle en beschreven het proces van secundaire controle in het Dual-Process Control Model (DPCM). Volgens DPCM maken mensen wanneer ze controlegebrek ervaren gebruik van secundaire strategieën om op een indirecte manier het gevoel van controle te herstellen. In DPCM wordt een aantal secondaire strategieën onderscheiden, waarvan illusory en vicarious control het meest onderzocht is. Illusory control refereert aan de illusie van controle in een oncontroleerbare situatie. Illusory control wordt veel onderzocht in relatie tot verslavingsgedrag (Davis, Sundahl & Lesbo, 2000; King, Ejova & Delfabbro, 2012). Illusory control is bijvoorbeeld een belangrijke voorspeller is van gokverslaving (Fu & Yu, 2015).

Vicarious control refereert aan het geloof in een externe agent, zoals een sterke ingroup, een

politieke partij of God die controle kan uitoefenen namens het individu. Mensen geloven in externe agents om te delen in diens macht en proberen deze te beïnvloeden, bijvoorbeeld door middel van een gebed. Een belangrijk kenmerk van het DCPM is dat mensen gebruik maken van secundaire strategieën op het moment dat primaire controle ontbreekt (Rothbaum et al., 1982). Het DPCM staat aan de basis van de recentere Compensatory Control Theory (CCT; Kay et al., 2008). Net als DPCM, stelt CCT dat bij een gebrek aan persoonlijke controle gebruik wordt gemaakt van externe (compensatoire) bronnen om dit gebrek te herstellen. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een groter geloof in religieuze of socio-politieke systemen.

In tegenstelling tot het DPCM, stelt de CCT dat persoonlijke en compensatoire controle onderling inwisselbaar zijn. Volgens de CCT zijn bronnen van controle onderling inwisselbaar, omdat persoonlijke controle an sich niet de belangrijkste motivatie is. Persoonlijke controle is volgens CCT een subdoel of middel dat een meer primaire motivatie dient; de wereld waar te nemen als een ordelijke, gestructureerde en voorspelbare plek (Kay et al., 2008). Het maakt volgens de CCT niet uit welke bronnen van controle worden gebruikt, zolang deze maar helpen om aan deze onderliggende motivatie te voldoen. Dit veronderstelt dat controle compensatoir is.

(7)

controle (of het gebrek daaraan) te bestuderen. Dit heeft tot relevante inzichten geleidt.

In onderzoek van Kay et al., (2008) werd persoonlijke controle gemanipuleerd door middel van een geheugentaak, waarin deelnemers moesten aangeven in hoeverre ze geloofden in een God die zich actief met de wereld bemoeit (in de ‘God biedt controle’ conditie) of in hoeverre ze geloofden in een God die zich niet bemoeit met de wereld (in de ‘God intervenieert niet’ conditie). Vervolgens kregen deelnemers een vragenlijst waarin God met veel of minder controle werd beschreven. Uit de resultaten blijkt dat een persoonlijk controlegebrek leidt tot een verhoogd geloof in God, maar alleen in de conditie waarin God werd beschreven als actief en controle uitoefenend. In hetzelfde onderzoek werd vervolgens getoetst of een persoonlijk controlegebrek ook kan leiden tot meer steun in de overheid. Deelnemers kregen dezelfde geheugentaak waarin controle werd gemanipuleerd. Vervolgens kregen deelnemers een vragenlijst waarin de overheid als corrupt (‘weinig controle’ conditie) of welwillend (‘veel controle’ conditie) werd beschreven. Uit de resultaten bleek dat controlegebrek leidt tot meer steun in de overheid, maar alleen als deze als welwillend werd beschreven. Uit dit onderzoek blijkt echter niet of het uitmaakt van welke bron van controle gebruik wordt gemaakt als persoonlijke controle ontbreekt. Recenter onderzoek heeft dit nader onderzocht, door in Maleisië het geloof in God en het geloof in de overheid te meten. Dit werd tijdens en na de verkiezingen gedaan. Hieruit bleek dat het geloof in God tijdens de verkiezingstijd toenam en het geloof in de overheid afnam. Opvallend genoeg verdween dit effect na verkiezingstijd. Dit is mogelijk toe te schrijven aan het feit dat verkiezingen een periode is vol onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Na de verkiezingen breekt een periode aan met politieke stabiliteit en keert dit om; een sterker geloof in de overheid en een afname van geloof in God (Kay, Shepherd, Blatz, Chua & Galinsky, 2010).

Op basis van de bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat bronnen van controle compensatoir zijn en gezien worden als middelen die nodig worden geacht om de wereld als ordelijk en voorspelbaar waar te nemen. Het inzicht dat voorspelbaarheid en de waarneming van orde mogelijk een onderliggende factor is in compensatoire controle, heeft geleidt tot een nieuwe

(8)

golf van onderzoek, waarin getoetst wordt of compensatoire controle afhankelijk of onafhankelijk is van externe agency.

Rutjens, van der Pligt en van Harreveld (2010) onderzochten het effect van controlegebrek op het geloof in verschillende theorieën over het ontstaan van het leven. Controle werd door middel van een geheugentaak gemanipuleerd. Vervolgens lazen deelnemers beschrijvingen over het ontstaan van het leven als een ordelijk proces (intelligent design) of een niet ordelijk proces (evolutie theorie). Vervolgens is de voorkeur voor de beide theorieën gemeten. Uit de resultaten bleek dat controlegebrek leidt tot een toename in voorkeur voor intelligent design. Echter, als de evolutietheorie beschreven was als een ordelijk proces verdween dit effect.

In een recenter onderzoek van Rutjens, van Harreveld, van der Pligt, Kremers & Noordewier (2013) werden soortgelijke resultaten gevonden. Persoonlijke controle werd gemanipuleerd en vervolgens de voorkeur voor stadium en continuüm theorieën gemeten. Stadium theorieën werden door deelnemers opgevat als ordelijk, continuüm theorieën als niet ordelijk. Uit de resultaten bleek dat deelnemers uit de controlegebrek condities een grotere voorkeur hadden voor stadium theorieën.

Op basis van de besproken onderzoeken kan geconcludeerd worden dat het een gebrek aan persoonlijke controle leidt tot compensatoire controle, met als doel controlepercepties te herstellen. Dit kan leiden tot een vergroot geloof in externe systemen en agents, mits deze ook in staat worden geacht controle uit te kunnen oefenen. Compensatoire controle beperkt zich verder niet alleen tot het geloof in externe agency, maar kan het ook leiden tot geloof in (abstracte) wetenschappelijke theorieën. De motivatie om de wereld als voorspelbare en ordelijke plek waar te nemen lijkt een belangrijke onderliggende factor in het optreden van compensatoire controle. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat compensatoire controle een flexibel proces is waarop vele factoren invloed op kunnen hebben, waaronder mogelijk sociaal gedeelde informatie.

(9)

Onderzoek naar compensatoire controle richt zich voornamelijk op hoe het individu teruggrijpt op verschillende (religieuze, socio-politieke, wetenschappelijke) bronnen van controle, met als doel controlepercepties te herstellen. Het onderzoek van Stavrova et al., (2016) is het eerste dat suggereert dat sociale invloed een mediërende invloed heeft op compensatoire controle. De rationale voor huidig onderzoek is deels op deze suggestie gebaseerd, maar ook op eerder onderzoek waaruit blijkt dat de sociale omgeving op vele terreinen van invloed is op menselijk gedrag. Mensen zijn bijvoorbeeld “sociale dieren” en hebben in meerdere opzichten anderen nodig om te overleven. Samen sta je bijvoorbeeld sterker tegen een machtige groep of leger en is het mogelijk om voort te planten (Moskowitz, 2005). Mensen hebben daarnaast ook de behoefte ergens bij te horen en delen emoties en ideeën uit met anderen om aan deze behoefte te voldoen. (Baumeister & Leary, 1995). De Shared Reality Theory stelt bovendien dat het delen van persoonlijke opvattingen en denkwijzen over de wereld een positief effect kan hebben op het welzijn en tevredenheid met het leven, als deze gedeeld worden met anderen (Echterhoff, Higgins & Levine, 2009). Dit verklaart mogelijk waarom we sociale relaties op bouwen, bevestigen en beschermen (Hardin & Conley, 2001).

Het inzicht dat we ons laten beïnvloeden door de sociale omgeving wordt breed toegepast, bijvoorbeeld in gedragsbeïnvloeding. Een goed voorbeeld hiervan is sociale bewijskracht, waarbij men zich laat leiden door gedrag van de meerderheid waar toe men behoort, bij het maken van een keuze (Cialdini, 2009). Sociale bewijskracht wordt vooral ingezet voor commerciële doeleinden. Het blijkt dat mensen minder water gebruiken in hotels als ze het bericht krijgen dat de meerderheid van hotelbezoekers dit ook doet, in tegenstelling tot de mensen die hier geen bericht over krijgen. Ook zijn mensen bijvoorbeeld sneller geneigd om een boek te kopen als op de kaft vermeldt staat dat een groot aantal mensen het boek hebben gelezen (Cialdini, 2009). Opvallend is dat sociale bewijskracht vooral doorslaggevend is op het moment dat er sprake is van twijfel en ambiguïteit.

Het belang van sociale informatie is ook onderzocht in relatie tot een ander ambigue fenomeen; dreiging. Net zoals angst, hebben we ingebouwde systemen die ons behoeden voor dreiging. Dreigende informatie informeert ons over de gevaren in de omgeving en aandacht voor

(10)

deze informatie draagt bij aan onze overlevingskans (Douglas, 1966). Ook de bron van dreigende informatie speelt een rol in de beoordeling van de informatie. Boyer & Parren (2015) onderzochten de beoordeling van neutrale en dreigende informatiebronnen. Beschrijvingen van producten werden geframed als neutraal of als dreigend, waarop deelnemers de bron van de informatie beoordeelden. Uit de resultaten bleek dat bronnen van dreigende informatie als competenter en positiever werden beoordeeld dan neutrale bronnen.

Deze onderzoeken geven een belangrijk inzicht. Controlegebrek is volgens de CCT namelijk een bedreiging voor de voorspelbaarheid en ordelijkheid van de wereld en kan als ambigue en dreigend worden opgevat. Het is daarom mogelijk dat mensen met een controlegebrek vatbaarder zijn voor sociaal gedeelde informatie (en de bron), en dit van invloed is op het vertrouwen in een agent.

Het huidige onderzoek bouwt voort op de eerder besproken theoretische inzichten en onderzoekt of sociale informatie een modererend effect heeft op de relatie tussen een persoonlijke controle en het vertrouwen in een externe agent. Allereerst wordt de controle van deelnemers gemanipuleerd, waarna zij een artikel over het zikavirus lezen met de toevoeging van sociaal gedeelde informatie over het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in de agent van huidig onderzoek; het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Vervolgens wordt het daadwerkelijke vertrouwen in het RIVM gemeten. Allereerst wordt verwacht dat een controlegebrek leidt tot meer vertrouwen in het RIVM. Daarnaast wordt verwacht dat sociaal gedeelde informatie een modererend effect heeft op de relatie tussen een persoonlijk controlegebrek en het vertrouwen in het RIVM, maar enkel in de conditie waarin informatie ten gunste van het RIVM is toegevoegd. Exploratief zal worden onderzocht of en in welke mate leeftijd, sekse, politieke voorkeur, religiositeit en opleidingsniveau samenhangen met het vertrouwen in het RIVM.

(11)

2.

Methoden

2.1 Deelnemers

In totaal hebben 345 deelnemers (n= 345) meegedaan aan het onderzoek. Deelnemers zijn geworven via sociale media en de online testomgeving van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Het merendeel van de deelnemers bestond uit studenten van de Universiteit van Amsterdam (95%) met een gemiddelde leeftijd van de 21 jaar (M= 20,8). De deelnemers zijn willekeurig onderverdeeld in de 1) geen controle/weinig vertrouwen, 2) geen controle/veel vertrouwen, 3) controle/weinig vertrouwen en/of de 4) controle/veel vertrouwen conditie. Studenten van de UvA ontvingen een half proefpersoon punt voor deelname. De overige deelnemers ontvingen geen beloning.

2.2 Materiaal en procedure Controle

Controle is gemanipuleerd door middel van een geheugentaak, zoals eerder gebruikt in onderzoek van Kay et al., (2008). In deze geheugentaak is de volgende instructie gegeven; “Probeer eens na te denken over een vervelende gebeurtenis of situatie die jou in de laatste maanden of jaren is overkomen, waar je zelf geen/totale controle over had. Kun je een situatie of gebeurtenis herinneren? Probeer dan nu deze gebeurtenis, waar je zelf veel controle over had, in 50 tot 100 woorden te beschrijven. Wat gebeurde er en hoe voelde je je toen?”. Een manipulatiecheck is uitgevoerd door drie controlevragen te stellen. “Zou u zeggen dat u een regisseur of een acteur van uw eigen leven bent?” is een voorbeeld van een controlevraag, waar deelnemers op een Likertschaal variërend van 1 (regisseur) tot 7 (acteur) aangaven wat van toepassing was.

Sociale informatie

Sociale informatie is gemanipuleerd door percentages over het vertrouwen van de Nederlandse bevolking toe te voegen aan een fictief online nieuwsartikel van nieuwsplatform NU.nl

(12)

(www.nu.nl) (zie bijlage 1). In het artikel is het zikavirus en de verspreiding hiervan beschreven. Het RIVM is bovendien beschreven als agent, die de verspreiding van het virus in Nederland probeert te voorkomen. In de instructie werd aan deelnemers gevraagd om na het lezen van het artikel een filmpje te starten, door met de muis op het plaatje met een startknop te klikken. In werkelijkheid startte dit geen filmpje, maar werd hiermee de aandacht gevestigd op de kop boven het plaatje. In de veel vertrouwen conditie was de volgende kop te lezen: “Maar liefst 85% van de Nederlandse bevolking heeft vertrouwen in het RIVM”. In de weinig vertrouwen conditie was de volgende kop te lezen: “Slechts 15% van de Nederlandse bevolking heeft vertrouwen in het RIVM”. Een manipulatiecheck is uitgevoerd door drie controlevragen te stellen. “Hoe heet het virus?” is een voorbeeld van een controlevraag, waarop deelnemers een antwoord konden geven

Vertrouwen

Het vertrouwen in het RIVM is gemeten door vijf items, met elk een 7-punts Likertschaal variërend van 1 (heel weinig/ helemaal niet) tot 7 (heel veel/ heel erg). Het merendeel van de items zijn gebaseerd op eerder onderzoek. Item 1: “Ik heb vertrouwen in het RIVM” meet het algeheel vertrouwen het RIVM en is niet gebaseerd op eerder onderzoek. Item 2 “Ik vind dat het RIVM de gezondheid van de Nederlandse bevolking waarborgt.” en item 3: “Ik vind het RIVM over het algemeen een goed functionerend instituut.” zijn gebaseerd op onderzoek van Kay et al., (2008) en meten de welwillendheid van de overheid. Item 4: “Ik ben niet tevreden met het beleid van het RIVM” is gebaseerd op onderzoek van Kay et al., (2010) en meet steun in de overheid. Item vijf: “Volgens mij is het RIVM in staat de verspreiding van het zikavirus in Nederland te voorkomen.” is afkomstig uit het onderzoek van Sullivan, Landau & Rotschild (2010) en meet het vertrouwen in de overheid om een crisissituatie op te lossen.

De betrouwbaarheid van de 5 items tezamen was redelijk, Chronbachs alfa =.70. Item 1, 2, 3 en 4 leverden tezamen de hoogste betrouwbaarheid op, Cronbachs α=.71. Item 1,2, 3 en 4 meten het algemeen vertrouwen in het RIVM en zijn samengevoegd in de subschaal “Vertrouwen Algemeen”.

(13)

Item 5 gaat specifiek over de verspreiding van het virus en meet dus specifiek vertrouwen in de mate waarin het RIVM in staat wordt geacht de verspreiding van het virus tegen te gaan. Dit item is “Vertrouwen Specifiek” genoemd.

Politieke voorkeur

Politieke voorkeur is gemeten door drie items, waarvan twee items met een 7-punts Likertschaal variërend van 1 (links) tot 7 (rechts). “Mijn politieke voorkeur is te omschrijven als” is een voorbeelditem waarop deelnemers aangaven wat van toepassing was. In het derde item was een open vraag. “Mijn voorkeur gaat uit naar de volgende politieke partij:”

Religiositeit

Religiositeit is gemeten door twee items. Het eerste item was een gesloten vraag en luidde als volgt: “Gelooft je in een God of een hogere macht?”, waarop deelnemers ja of nee konden antwoorden. Item twee was een meerkeuzevraag met verschillende antwoordmogelijkheden. “Indien je gelovig bent, in welke religie geloof je?, waarop deelnemers (a) Christendom, (b) Islam, (c) Boeddhisme of (d) Jodendom) konden antwoorden.

2.3 Procedure

Bij aanvang is deelnemers verteld dat het doel van het onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen leesvaardigheid en het geheugen. Deelnemers kregen een informed consent voorgelegd. Vervolgens werden deelnemers willekeurig verdeeld over de controle of geen controle conditie en kregen de geheugentaak voorgelegd. Hierop volgde de manipulatiecheck. De deelnemers zijn daarna willekeurig ingedeeld in de weinig vertrouwen en de veel vertrouwen conditie en lazen het artikel over het zikavirus. Vervolgens is vertrouwen in het RIVM gemeten. Hierna volgde de manipulatiecheck van de tekst. Deelnemers werden vervolgens gevraagd naar een aantal demografische gegevens (geslacht, leeftijd en opleidingsniveau). Tenslotte is religiositeit en politieke voorkeur gemeten. Deelnemers zijn bedankt voor hun deelname en contactgegevens van

(14)

de onderzoeksresultaten. Studenten van de UvA ontvingen kort na hun deelname een halve proefpersoon punt.

(15)

3. Resultaten

Van de 364 deelnemers konden 7 deelnemers tijdens de geheugentaak geen situatie herinneren (N = 4; geen controle, N = 3; controle). Verder zijn er 74 deelnemers die de survey vroegtijdig hebben verlaten of onvolledig hebben ingevuld (N = 74). De data is gecontroleerd op outliers door middel van de Z-methode, die waarden boven of onder drie standaarddeviaties identificeert. Er was een outlier geïdentificeerd uit de geen controle/laag conditie op vertrouwen item 3 (N = 1). Van de uiteindelijk meegenomen 263 deelnemers waren er 198 vrouw en 65 man, met een gemiddelde leeftijd van 21 jaar (M = 20.8).

Manipulatiechecks

Controle

Om te controleren of de manipulatie van controle was geslaagd is een univariate variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd waarin de scores op de manipulatiecheck items zijn meegenomen als factoren. Uit de analyse bleek dat de deelnemers met een controlegebrek significant minder controle ervoeren over de herinnerde situatie dan deelnemers met controle. Hieruit kan geconcludeerd worden dat controle succesvol is gemanipuleerd. De resultaten zijn in de onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 1

Gemiddelde Scores (M), Standaarddeviaties (SD) en P-waarden van de Manipulatiecheck Scores per Item.

Geen Controle Controle

(16)

Sociaal gedeelde informatie

Om te controleren of de manipulatie van sociaal gedeelde informatie was geslaagd is gekeken of deelnemers meer dan 1 controlevraag verkeerd hebben beantwoord. Uit de data bleek dat alle deelnemers twee of meer vragen goed hebben beantwoord. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat sociaal gedeelde informatie succesvol is gemanipuleerd.

Hoofdanalyses

Een multivariate variantieanalyse is uitgevoerd (MANOVA) om de hypotheses te toetsen. Een Box’s M Test is uitgevoerd waaruit bleek dat er sprake is van een gelijke covariantie matrices tussen de verschillende condities. Tevens is de Levene’s Test uitgevoerd waaruit bleek dat er sprake was van gelijke varianties tussen de verschillende condities. Er zijn geen assumpties geschonden voor het uitvoeren van een MANOVA.

Door middel van de MANOVA is allereerst het effect van controle op het vertrouwen in het RIVM getoetst. Dit bleek niet significant, Pillai’s Trace = .02, F(2, 258) = 2,30, p = .10, η= .02. Bovendien bleek er geen effect van controle voor de subschaal “Vertrouwen Algemeen” (F(1, 259) = 2,81, p = .10, η= .01) en item “Vertrouwen Specifiek” (F(1, 259) = .90, p = .34, η= .003) afzonderlijk. De verwachting dat er sprake zou zijn van compensatoire controle bij een controlegebrek is daarmee niet uitgekomen. Vervolgens is het effect van sociaal gedeelde informatie op het vertrouwen in het RIVM getoetst. Dit bleek niet significant, Pillai’s Trace = .01, F(2, 258) = 1.11, p = .33, η= .01. Ook is er geen effect van sociale informatie gevonden voor de subschalen “Vertrouwen Algemeen” (F(1, Manipulatiecheck 1 1.73 1.06 5.65 1.20 <.001

Manipulatiecheck 2 1.65 0.94 2.38 1.54 <.001 Manipulatiecheck 3 4.15 1.30 4.91 1.10 <.001

(17)

259) = 2,22, p = .14, η= .01) en item “Vertrouwen Specifiek” (F(1, 259) = .14, p = .70, η= .001) afzonderlijk. Tenslotte is getoetst of er sprake is was van een interactie tussen controle en sociaal gedeelde informatie op het vertrouwen in het RIVM. Dit effect was wederom niet significant, Pillai’s Trace = .01, F(2, 258) = 1.39, p = .25, η= .01. Bovendien is er geen interactie effect gevonden voor de subschaal “Vertrouwen Algemeen” (F(1, 259) = 1.21, p = .27, η= .01) en item “Vertrouwen Specifiek” (F(1, 259) = .98, p = .32, η= .004) afzonderlijk. Hiermee is de verwachting dat sociaal gedeelde informatie een modererend effect heeft op persoonlijke en compensatoire controle niet uitgekomen. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de scores op de subschaal “Vertrouwen Algemeen” en het item “Vertrouwen Specifiek”.

Tabel 2

Gemiddelde Scores (M) en Standaarddeviaties (SD) voor alle condities op de Subschaal “Vertrouwen Algemeen” en Item “Vertrouwen Specifiek”.

Vertrouwen Algemeen Vertrouwen Specifiek Condities M SD M SD

Exploratieve analyses

Exploratief is door middel van een bivariate correlatie getoetst of en in welke mate leeftijd, sekse, opleidingsniveau, politieke voorkeur en religiositeit samenhangen met het vertrouwen in het Geen controle/ Veel vertrouwen 4.90 0.69 4.48 1.40 Geen controle/ Weinig vertrouwen 4.87 0.70 4.24 1.50 Controle/ Veel vertrouwen 5.14 0.64 4.14 1.34 Controle/ Weinig vertrouwen 4.91 0.78 4.25 1.46

(18)

RIVM. Een significante negatieve correlatie is gevonden tussen het item “Vertrouwen Specifiek” en sekse, r = -.23, p = <.001. Mannen hadden meer vertrouwen in het RIVM om de verspreiding van het virus tegen te gaan (M = 4.86, SD = 1.42) dan vrouwen (M = 4.09, SD = 1.38). Daarnaast correleerde het politieke voorkeur item: “Mijn politieke voorkeur is te omschrijven als:” significant negatief met zowel “Vertrouwen Algemeen”, r = -.14, p = .02, als “Vertrouwen Specifiek”, r = -.13, p = .03. Deelnemers die met een progressieve politieke voorkeur hadden meer vertrouwen in het RIVM. Tenslotte correleerde opleidingsniveau significant negatief met het item “Vertrouwen Specifiek”, r = -.16, p = .01. Deelnemers met een lager opleidingsniveau hadden meer vertrouwen in het RIVM om de verspreiding van het virus tegen te gaan.

Leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, politieke voorkeur en religiositeit zijn tenslotte opgenomen als covariaten in de MANOVA, om het effect van deze variabelen op het vertrouwen in het RIVM vast te stellen. Hieruit bleek dat geen deze variabelen van invloed waren op het vertrouwen in het RIVM.

(19)

4. Discussie

In het huidige onderzoek is onderzocht of sociaal gedeelde informatie invloed heeft op de relatie tussen persoonlijke controle en het compensatoire controle. Allereerst werd verwacht dat het vertrouwen in het RIVM groter zou zijn bij deelnemers met een controlegebrek in vergelijking met deelnemers met controle. Dit was niet het geval, waaruit geconcludeerd kan worden dat er geen sprake was van compensatoire controle. Enigszins merkwaardig is dat de controle manipulatie wel was geslaagd, maar dat deze geen invloed had op de beoordeling van het RIVM. Een mogelijke verklaring is dat het effect van de controlemanipulatie in sterkte afgenomen, naarmate het experiment vorderde. In eerder onderzoek (Kay et al., 2008) volgde de beoordeling van de agent bijvoorbeeld direct na de manipulatie. In huidig onderzoek lazen deelnemers eerst een scenario voor zij het RIVM beoordeelden. In vervolgstudies kan getoetst worden of de duur van het experiment daadwerkelijk de sterkte van de controlemanipulatie beïnvloedt. Er kunnen bijvoorbeeld twee versies van het huidig onderzoek worden ontworpen (kort/lang) en deze pretesten, waarna kan worden vastgesteld of de manipulatiesterkte daadwerkelijk samenhangt met duur van het onderzoek.

Daarnaast is in huidig onderzoek gekozen om het RIVM te operationaliseren als agent. Volgens CCT wordt een agent (of andere bron van controle) gebruikt als compensatoire controle bron als deze in staat wordt geacht controle uit te kunnen oefenen en te voorzien van voorspelbaarheid en structuur (Kay et al., 2008). In huidig onderzoek geen onderscheid is gemaakt tussen een agent die veel of weinig controle uitoefent. Het is mogelijk deelnemers niet goed in konden schatten of het RIVM een agent is met veel of weinig controle, en deze daarom niet als een competente bron van controle is beoordeeld. Als een bron van controle als niet competent wordt gezien is de kans kleiner dat deze gebruikt wordt, hetgeen de kans op compensatoire controle vermindert. In vervolgonderzoek kan deze stelling getoetst worden door de huidige opzet te gebruiken en uit te breiden door een agent met veel of weinig controle toe te voegen.

(20)

In huidig onderzoek is sociaal gedeelde informatie toegevoegd aan een artikel over het zikavirus en de verspreiding hiervan. Volgens Boyer en Parren (2015) wordt de informatie als competenter beoordeeld als deze informeert over dreiging en gevaar. In huidig onderzoek hebben deelnemers een artikel gelezen waarin de verspreiding van het zikavirus was beschreven. Hoewel de verspreiding van een virus ambiguïteit en dreiging kan veroorzaken, werd in het artikel niet gewezen op directe gevaren, bijvoorbeeld wereldwijde verspreiding van het virus. Dreiging is niet bewust gemanipuleerd. Daarnaast informeerde de bron van de sociale informatie (de Nederlandse bevolking) ook niet over dreiging. Er werd alleen gecommuniceerd over het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in de agent. Het is mogelijk dat de bron van de sociale informatie hierdoor als niet competent is beoordeeld en dit invloed heeft gehad op het vertrouwen in het RIVM.

Daarnaast speelt de identificatie met de bron van de sociale informatie een belangrijke rol. Volgens de Shared Reality Theory (Echterhoff, Higgins & Levine, 2009) treedt de perceptie van gedeelde realiteit met anderen op als er sprake is van identificatie met anderen. Dit is belangrijk determinant. In het huidig onderzoek was de Nederlandse bevolking de bron van de sociale informatie. Het merendeel van de deelnemers waren echter studenten van de Universiteit van Amsterdam en met een gemiddelde leeftijd van 21 jaar relatief jong. Dit is een vrij specifieke groep. Het is mogelijk dat de deelnemers zich niet genoeg hebben geïdentificeerd met de Nederlandse bevolking, waardoor het effect van sociaal gedeelde informatie is uitgebleven. Vervolgonderzoek moet beter in kaart brengen met welke groep de deelnemers zich identificeren. Op deze manier kan het effect van de sociale informatie beter in kaart worden gebracht. Het huidige onderzoek kan dienen als basis voor dit vervolgonderzoek. Het niet bekend zijn met het RIVM kan overigens liggen aan de leeftijd. Onderzoek heeft bijvoorbeeld aangetoond dat kennis van maatschappelijke en politieke instituties (zoals het RIVM) toeneemt naarmate de leeftijd toeneemt (van Schippenburg, Hagemann & Vettehen, 2002). Dit is wederom een reden om goed vooronderzoek te doen naar de populatie van vervolgonderzoek.

(21)

operationalisatie van het onderzoek. Allereerst is gekozen om het vertrouwen van de Nederlandse bevolking uit te drukken in percentages; 15% (weinig) en 85% (veel). Deze keuze is enigszins arbitrair. Het is niet getoetst of dit deze percentages als weinig of veel zijn beoordeeld door deelnemers. Het is mogelijk dat kiezen van lagere en hogere (5%/95%) percentages een groter contrast creëert waardoor het effect van de sociale informatie mogelijk wordt vergroot. Daarnaast was de toevoeging van de sociale informatie mogelijk onopvallend. In vergelijking met de rest van het artikel was de toevoeging van de kop met sociaal gedeelde informatie vrij klein en hierdoor mogelijk niet goed leesbaar. Deze aanpassingen zijn relatief gemakkelijk te maken en kunnen verder worden getoetst in vervolgonderzoek. Huidig onderzoek vormt een goede basis hiervoor.

In huidig onderzoek tenslotte is gekozen om sociaal gedeelde informatie te verwerken in een artikel dat deelnemers te lezen kregen. Dit is slechts een vorm waarop informatie kan worden aangeboden. Bovendien is dit een vrij passieve manier van informatieoverdracht. Het is langer bekend dat informatie mogelijk overkomt als deze op een interactieve manier wordt gepresenteerd. Het is interessant om te experimenteren met het aanbieden van sociaal gedeelde informatie in andere vormen, door bijvoorbeeld filmpjes te gebruiken met een voiceover. Het gebruik van verschillende communicatiekanalen zorgt mogelijk voor een ander effect.

Huidig onderzoek heeft geprobeerd te onderzoeken of en op welke manier sociaal gedeelde informatie invloed heeft met de relatie tussen persoonlijke controle en agency. Het manipuleren van controle heeft niet geleidt tot compensatoire controle. Daarnaast is er geen modererend effect gevonden van sociaal gedeelde informatie op compensatoire controle. Hoewel er geen significante resultaten zijn gevonden is het te vroeg om op basis hiervan stellige conclusies te trekken. Elke (nieuw) onderzoek leidt tot nieuwe inzichten en implicaties. Meer vervolgonderzoek is nodig om in verschillende designs te toetsen of de invloed van sociaal informatie op het compensatoire

(22)

Literatuur

Baumeister, R.F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117, 497-529.

Burger, J. M. (1989). Negative reactions to increases in perceived personal control. Journal of Personality and Social Psychology, 56, 246.

Boyer, P., & Parren, N. (2015). Threat-Related Information Suggests Competence: A Possible Factor in the Spread of Rumors. PLoS ONE, 10(6), 1-12.

Cialdini, R.B. (2009). Invloed: De zes geheimen van het overtuigen. Amsterdam, Nederland: Academic Service.

Davis, D., Subdahl, I., & Lesbo, M. (2000) Illusory Personal Control as a Determinant of Bet Size and Type in Casino Crap Games. Journal of Applied Social Psychology, 30(6), 1224-1242.

Douglas, M. (1966) Purity and danger; an analysis of concepts of pollution and taboo. New York, Verenigde Staten: Praeger.

Echterhoff, G., Higgins, E.T., & Levine, J.M. (2009). Shared reality: Experiencing communality with others’ inner states about the world. Perspectives on Psychological Science, 4(5), 496-521. Fu, W., & Yu, C. (2015). Predicting Disordered Gambling with Illusory Control, Gaming Preferences,

and Internet Gaming Addiction among Chinese Youth. International Journal of Mental Health and Addiction, 13(3), 391-401.

Hardin, C.D., & Conley, T.D. (2001). A relational approach to cognition: Shared experiences and relationship affirmation in social cognition. Cognitive social psychology: The Princeton Symposium on the Legacy and Future of Social Cognition, 3-17.

(23)

Kay, A.C., Gaucher, D., Napier, J.L., Callan, M.J., & Laurin, K. (2008). God and the Government: Testing a Compensatory Control Mechanism for the Support of External Systems. Journal of

Personality and Social Psychology, 95(1), 18-35.

Kay, A.C., Shepherd, S., Blatz, C.W., Chua, S.N., & Galinsky, A.D. (2010). For God (or) Country: The Hydraulic Relation Between Government Instability and Belief in Religious Sources of Control. Journal of Personality and Social Psychology, 99(5), 725-739.

Kelly, G.A. (1955). The psychology of personal constructs. New York, Verenigde Staten: Norton. King, D., Ejova, A., & Delfabbro, P. (2012) Illusory Control, Gambling, and Video Gaming: An

Investigation of Regular Gamblers and Video Game Players. Journal of Gambling Studies, 28(3), 421-435.

Moskowitz, G.B. (2005). Social Cognition. New York, Verenigde Staten: The Guilford Press.

Pennebaker, J., & Stone, L. (2004). Translating traumatic experiences into language: implications for child abuse and long-term health. From child sexual abuse to adult sexual risk: trauma, revictimization, and intervention, 201-216.

Rothbaum, F., Weisz, J.R., & Snyder, S.S. (1982). Changing the world and changing the self: A two-process model of perceived control. Journal of Personality and Social Psychology, 42(1), 5-37. Rutjens., B.T., Pligt, van der, J., & Harreveld, van, F. (2010). Deus or Darwin: randomness and belief in theories about the origin of life. Journal of Experimental Social Psychology,46(6), 1078-1080. Rutjens, B.T., van Harreveld, F., van der Pligt, J., Kreemers, L.M., & Noordewier, M.K. (2013). Steps,

stages and structure: Finding compensatory order in scientific theories. Journal of Experimental Psychology: General, 142, 313-318.

(24)

Skinner, E.A. (1995). Perceived control, motivation and coping. Californië, Verenigde Staten: Sage. Stavrova, O., Ehlebracht & D., Fetchenhauer, D. (2016). Belief in scientific-technological progress and

life satisfaction: The role of personal control. Personality and Individual Differences, 96: 227-236.

Sullivan, D., Landau, M.J., & Rotschild, Z.K. (2010). An Exinstential Function of Enemyship: Evidence That People Attribute Influence to Personal and Political Enemies to Compensate for Threats to Control. Journal of Personality and Social Psychology, 98(3): 434-449.

Vollmayr, B., & Gass., P. (2013). Learned helplessness: unique features and translational value of a cognitive depression model. Cell and Tissue Research, 354: 171-178.

(25)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bouwmeester (2010) explains this by different advisory epistemologies of academic experts (trained policy analysts focusing on descriptive and causal analysis in line with

Methods: A patient count model was developed to forecast the AM population using historical rate data (1991-2012) and other population parameters including incidence rate

Hypothesis 3: power tactics related to relationships based on social norms positively influence compliance to change, mediated by normative commitment. Hypothesis 4:

40 jaar Bestuurskunde Twente WORKSHOP 1 Grenzen tussen het private en publieke domein in de energiesector... Energietransitie als

Since additional data on passenger behaviour and flows become available (via smartcards for instance), service reliability impacts per passenger per stop may be calculated

The paper argues that public sector reforms, civil society development and social regulation support schemes contextualize the engagement and success of nonprofits in contracting

This focus on European industry and hence on technology to solve the ecological crisis is not only characteristic of the green growth discourse which the EU’s Green Deal propounds

Interim and final Reports of the Commission ap- pointed to enquire into the question of the Future form of Government in t.t.e South West Africa