• No results found

Controle over je eigen wereld : de invloed van vrije wil op academisch presteren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Controle over je eigen wereld : de invloed van vrije wil op academisch presteren"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Controle over je Eigen Wereld:

De Invloed van Vrije Wil op Academisch Presteren

Eindversie Bachelorscriptie

Pim ter Hennepe, 10207287 Aantal Woorden Abstract: 120 Aantal Woorden: 3.172

Begeleider: dhr. R.A. Renes

Tweede Beoordelaar: dhr. drs. T.R.W. Wilde

Universiteit van Amsterdam Juni 2016

(2)

2 Abstract

Studenten presteren niet altijd overeenkomend met hun doelen. Toch zijn intenties één van de sterkste voorspellers van gedrag, het is echter duidelijk dat niet alle intenties leiden tot gedrag. Het hebben van controle speelt hierin een verklarende rol. Controle kan gezien worden als vrije wil, er moet sprake zijn van vrije keuze. In dit onderzoek wordt onderzocht wat de rol is van vrije wil op de relatie tussen intentie en academisch presteren. Bij 164 studenten zijn vragenlijsten naar vrije wil, intenties en daadwerkelijke prestaties afgenomen. Intentie bleek inderdaad een sterke voorspeller te zijn voor academisch presteren, voor vrije wil werd echter geen resultaat gevonden. Een longitudinaal vervolgonderzoek zou meer zekerheid bieden over de rol van vrije wil bij academisch presteren.

(3)

3 Inhoudsopgave Abstract ... 2 Inleiding ... 4 Methode ... 7 Resultaten ... 9 Discussie ... 11 Referenties ... 16

Appendix A. Vragenlijst Vrije Wil ... 19

(4)

4 Inleiding

Uitval onder eerstejaarsstudenten aan hoger onderwijsinstellingen neemt al jaren toe, ondanks dat er maatregelen worden genomen om dit tegen te gaan. Zo is er op de meeste universiteiten in Nederland een bindend studieadvies voor het eerste jaar ingevoerd, waarbij studenten een minimaal aantal studiepunten moeten halen om door te mogen gaan met hun studie (NOS, 2016). Daarnaast is het studiesucces laag, met een bijbehorend laag diplomarendement. Van alle Nederlandse WO studenten haalt slechts 65% binnen vier jaar een diploma. Dit brengt, naast hoge kosten, ook verminderde kansen op de arbeidsmarkt met zich mee (Inspectie van het Onderwijs, 2015).

Aangenomen mag worden dat studenten die zich aanmelden voor een opleiding de intentie hebben deze ook af te maken. Intenties zijn instructies die mensen aan zichzelf geven om zich op een bepaalde manier te gedragen (Triandis, 1979). Zoals uit de cijfers van de Inspectie van het Onderwijs (2015) blijkt, gebeurt dit echter niet. Eén van de aanleidingen voor uitval onder studenten is een gebrek aan controle (Mackie, 2001). Het hebben van controle impliceert dat er sprake is van een vrije keuze, dit kan gezien worden als vrije wil (Greve, 2001). Geloof in vrije wil, gedefinieerd als het concept dat men de mogelijkheid heeft om zelf keuzes te maken en men zelf kan bepalen wat de uitkomsten zijn, vrij van beperkingen (Ogletree & Oberle, 2008; Monroe & Malle, 2010; Aarts & Van Den Bos, 2011), zou een verklaring kunnen zijn waarom intenties niet altijd leiden tot gedrag. In deze studie wordt daarom explorerend onderzocht of geloof in vrije wil een rol speelt bij academische prestaties in het algemeen en specifiek op het verband tussen intenties en daadwerkelijke academische prestaties.

Er is sprake van een verschil tussen de gemeende intenties van studenten en de uiteindelijke uitkomsten. De theory of planned behavior (Ajzen, 2002) stelt dat intenties al het gedrag verklaren en daarmee de beste voorspeller zijn van gedrag. Mensen doen wat ze

(5)

5 willen doen en doen niet wat ze niet willen doen. Uit een extensieve meta-analyse blijken intenties echter niet 100%, maar slechts 28% van daadwerkelijk gedrag te verklaren (Sheeran, 2002). Er is een niet verwaarloosbaar gat tussen intentie tot gedrag en gedrag. Het intentie-gedrag model van Sheeran (2002) kan hier een verklaring voor bieden. In dit model wordt onder andere getheoretiseerd dat de mate van controle bijdraagt aan het verklaren van het intentie-gedrag gat. Als intentie moet leiden tot gedrag, moet de persoon controle hebben over het uit te voeren gedrag. Bewijs hiervoor is dubbelzinnig van aard en controle als verklarende factor is nog niet goed onderzocht. Sniehotta, Schulz en Schwarzer (2005) onderzochten verschillende factoren als verklaring voor het intentie-gedrag gat en vonden daarbij dat controle die men over zijn of haar acties ervaart een mediërende rol heeft in het intentie-gedrag gat. Controle is dus van belang als verklaring voor het intentie-intentie-gedrag gat en één van de redenen voor uitval onder studenten, maar moet nog verder onderzocht worden. Naast uitval van studenten, kan er ook gekeken worden naar academische prestaties van studenten.

Academische prestaties worden door verschillende factoren voorspeld, waarbij de meest voordehand liggende factor IQ slechts een klein deel van de variantie verklaard. Zo is zelfcontrole een betere voorspeller van academische prestaties dan IQ (Duckworth & Seligman, 2005). Dit is in lijn met onderzoek van Tangney, Baumeister en Boone (2004), waaruit ook blijkt dat de mate van ervaren zelfcontrole een goede voorspeller is van academische prestaties. Het hebben van meer controle zou moeten leiden tot een sterkere relatie tussen intenties en gedrag. (Sheeran, 2002). Meer of minder controle hebben gaat ook samen met meer of minder geloven in vrije wil (Nadelhoffer, Shepard, Nahmias, Sripada, & Ross, 2014). Vrije wil heeft ook directe invloed op de controle die men doorgaans ervaart (Aarts & Van Den Bos, 2011). Deze bevinding leidt tot de conclusie dat de mate waarin men in vrije wil gelooft extra variantie kan verklaren over ervaren zelfcontrole.

(6)

6 Vrije wil, het bestaan daarvan en het geloof daarin is al lang in verschillende onderzoeksvelden een discussie. Het leeft al honderden jaren onder filosofen en wordt in de psychologie steeds meer onderzocht (Ogletree & Oberle, 2008; Aarts & Van Den Bos, 2011; Nadelhoffer, Shepard, Nahmias, Sripada, & Ross, 2014; Feldman, Chandrashekar, & Wong, 2016). Het wordt gedacht dat vrije wil een belangrijk onderliggend aspect is van ervaren capaciteiten, zelfregulatie en wil om tot actie over te gaan (Greve, 2001). Geloof in vrije wil is veelvoorkomend, al is dit geloof niet voor iedereen even sterk (Sarkissian et al., 2010). Uit onderzoek blijkt dan ook dat mensen verschillen in de mate waarin zij in vrije wil geloven (Paulhus & Carey, 2011), waarbij vooral niet geloven in vrije wil effect heeft op gedrag (Baumeister & Brewer, 2012).

Naast dat mensen verschillen in de mate waarin zij in vrije wil geloven (Paulhus & Carey, 2011), heeft experimenteel onderzoek naar vrije wil aangetoond dat de mate waarin men in vrije wil gelooft ook te manipuleren is (Baumeister & Brewer, 2012). Bij onderzoek waarin geloof in vrije wil werd gemanipuleerd, bleek dat men bij een zwakker geloof in vrije wil minder corrigerend gedrag vertoonde na het maken van een fout. Dit kan een indicatie zijn dat men bij minder geloof in vrije wil meer onverantwoordelijk gedrag laat zien (Rigoni, Wilquin, Brass, & Burle, 2013). Het niet halen van gewenste studieresultaten kan gezien worden als het maken van een fout en onverantwoordelijk gedrag. Dit zou ook een verklaring kunnen zijn voor de invloed van vrije wil op academisch presteren.

Uit correlationeel onderzoek bleek dat een sterker gevoel van vrije wil betere baanprestaties voorspelt (Stillman & Baumeister, 2010). In dit onderzoek werd verondersteld dat de correlatie tussen baanprestaties en vrije wil verklaard werd door de mate van zelfcontrole, maar dit is nog niet onderzocht. Ook bleek uit onderzoek van Feldman, Chandrashekar en Wong (2016) dat vrije wil een significante voorspeller was van academische prestaties, nog sterker dan gevestigde voorspellers trait self-control en implicit

(7)

7 theories. Trait self-control gaat over iemands vermogen om verleidingen te weerstaan (Tangney, Baumeister, & Boone, 2004), implicit theory heeft betrekking op de mogelijkheid tot het veranderen van menselijk gedrag en de onveranderlijkheid van menselijke eigenschappen (Yeager & Dweck, 2012). Ook als er werd gecontroleerd voor trait self-control en implicit theories veranderde de relatie tussen vrije wil en academische prestaties niet.

Vrije wil is één van de mogelijke verklaringen van het intentie-gedrag gat. Sterkere actiecontrole en de hieruit voortvloeiende sterkere mate van vrije wil zouden moeten leiden tot een sterkere intentie-gedrag relatie. Daarom wordt in deze studie gekeken naar het modererende effect van geloven in vrije wil op het gat tussen intenties en daadwerkelijk academisch presteren. De eerste hypothese is dat mensen met een sterker geloof in vrije wil de correlatie tussen intentie en gedrag groter is. Ten tweede wordt het hoofdeffect van vrije wil op academische prestaties onderzocht, waarbij de hypothese is dat een sterker geloof in vrije wil samenhangt met betere academische prestaties.

Methode Deelnemers en Procedure

In totaal hebben 223 mensen de vragenlijst ingevuld. Deelnemers die niet ingeschreven stonden bij een onderwijsinstelling en deelnemers die op een ander niveau studeerden dan universitair zijn niet meegenomen met de analyses, aangezien er wordt gekeken naar academische prestaties (42 deelnemers verwijderd). Deelnemers die de vragenlijst niet compleet hebben ingevuld, zijn ook niet meegenomen met de analyses (17 deelnemers verwijderd). Na deze selecties bleven er 164 deelnemers over, 114 vrouwen en 50 mannen. De gemiddelde leeftijd van de groep was 22.1 jaar, met een standaard deviatie van

(8)

8 1.9 jaar. De deelnemers werden via Facebook benaderd om online via Qualtrics (Versie 4.2016, 2016) een vragenlijst in te vullen. Als beloning werden er cadeaubonnen verloot.

Materialen

Intentie tot academisch presteren. Dit wordt gemeten door te vragen naar het cijfer dat studenten willen halen. De manier waarop dit gevraagd wordt, blijkt echter cruciaal te zijn. Daarom wordt in dit onderzoek gebruik gevraagd naar het minimal grade goal (Bertrams, 2012). Deelnemers kregen de instructie het laagste gemiddelde cijfer van hun studie in te vullen waarmee ze uiteindelijk zelf nog tevreden zouden zijn. Door te vragen naar het minimal grade goal worden plafondeffecten voorkomen en wordt er gekeken naar wat een individu zelf nog acceptabel vindt. Het is aangetoond dat minimal grade goal een goede voorspeller is van academisch presteren (Locke & Bryan, 1968). Naast het minimal grade goal voor de hele studie, werd ook gevraagd naar hun minimal grade goal van de laatste vier vakken die de deelnemers gevolgd hadden. Een voorbeeldvraag is: ‘Wat was aan de start van je laatste 4 vakken het laagste eindcijfer waarmee jij dacht nog echt tevreden te zullen zijn als je dat daadwerkelijk zou halen?’.

Academische prestaties. Om academische prestaties te meten werd aan de deelnemers gevraagd het eindcijfer van de vier laatst gevolgde vakken in te vullen. Het gemiddelde hiervan geeft een indicatie van academisch presteren, op basis van daadwerkelijke resultaten. Door naar vier vakken te vragen is het geen momentopname en wordt er ook niet te ver terug gevraagd, zodanig dat deelnemers het misschien niet meer correct kunnen herinneren.

Vrije wil. De mate van vrije wil werd gemeten aan de hand van een subschaal van de Free Will and Determinism Scale, versie 4B (Paulhus, 1994). De subschaal bestaat uit 7 items, gescoord op een 5-puntschaal (1 = helemaal mee oneens, 5 = helemaal mee eens) en heeft een goede betrouwbaarheid (Cronbach’s α = .77). Een hogere score betekent dat men

(9)

9 een sterker gevoel van vrije wil heeft. Een voorbeelditem is: ‘Mensen hebben een volledig vrije wil’.

Resultaten

Beschrijvende statistieken en correlaties zijn weergegeven in Tabel 1. Minimal grade goal voor de laatste vier vakken en het minimal grade goal voor de hele studie correleren sterk met elkaar (r = .72, p < .001). Voor verdere analyses is daarom alleen gebruik gemaakt van het minimal grade goal van de laatste vier vakken, aangezien ook behaald cijfergemiddelde is gemeten op basis van de laatste vier vakken.

Tabel 1

Gemiddelden, Standaard Deviaties en Correlaties.

Gemiddelde SD 1 2 3 1. Minimal Grade Goal 4 vakken 6.94 0.68

2. Minimal Grade Goal hele studie 6.95 0.63 .72***

3. Behaald cijfergemiddelde 7.15 0.87 .70*** .64***

4. Vrije wil 3.15 0.70 .05 -.03 .07

Noot. N = 164; *** p < .001.

Vrije wil werd onderzocht als een moderator van de relatie tussen minimal grade goal en behaalde cijfergemiddelde en er werd gekeken naar het hoofdeffect van vrije wil op academische prestaties. Hiervoor werd de procedure van Frazier, Tix en Barron (2004) gebruikt. De eerste stap is het centreren van de variabelen. Vervolgens wordt het product van het minimal grade goal van vier vakken en de vrije wil score berekend. Op basis hiervan werd een driestaps hiërarchische regressie analyse uitgevoerd. De regressiestatistieken zijn weergegeven in Tabel 2.

(10)

10 Tabel 2

Samenvatting van de Hiërarchische Regressie Analyse voor Variabelen die Behaald Cijfergemiddelde voorspellen.

Variabele β t ΔR2

Stap 1 .49

Minimal Grade Goal 4 vakken .70 12.51***

Stap 2 .00

Minimal Grade Goal 4 vakken .70 12.44***

Vrije Wil .04 0.65

Stap 3 .00

Minimal Grade Goal 4 vakken .70 12.37***

Vrije Wil .04 0.67

MGG * Vrije Wil -.03 -0.46

Noot. N = 164, MGG = minimal grade goal 4 vakken; *** p < .001.

In de eerste stap werd behaald cijfergemiddelde als afhankelijke variabele ingevoerd en minimal grade goal van vier vakken als afhankelijke variabele. Uit de hiërarchische regressie analyse blijkt dat het model bij Stap 1 significant is en 49% van de variantie in behaald cijfergemiddelde verklaard wordt door minimal grade goal, dit is significant (F(1,162) = 156.54, p < .001). Om het hoofdeffect van vrije wil te toetsen, werd in de tweede stap vrije wil als onafhankelijke variabele toegevoegd. Bij Stap 2 is het model ook significant, maar het toevoegen van vrije wil leidde tot minder dan 1% aan extra verklaarde variantie, wat niet significant was (ΔF(1,161) = 0.43, p = .52). Om het moderatie effect van vrije wil te toetsen, werd in de derde stap het product van minimal grade goal van vier vakken en vrije wil als onafhankelijke variabele toegevoegd. Bij Stap 3 blijft het model significant, het introduceren van de moderatiefactor leidde wederom tot minder dan 1% extra verklaarde variantie, dit was niet significant (ΔF(1,160) = 0.21, p = .65). Minimal grade goal van vier vakken blijft de enige significante variabele, zoals weergeven in Figuur 1.

(11)

11 Figuur 1. Effecten van minimal grade goal en vrije wil op behaald cijfergemiddelde.

Vrije wil is geen significante voorspeller (β = .04, p = .51) en er is ook geen sprake van een moderatie effect (β = -.03, p = .65). Hiermee zijn beide hypotheses niet bevestigd.

Discussie

In dit onderzoek werd gekeken of de mate waarin men in vrije wil gelooft een effect heeft op het gat tussen de intentie tot academisch presteren en daadwerkelijke academische prestaties. Er werd geen duidelijk effect gevonden; de relatie tussen minimal grade goal en behaald cijfergemiddelde was niet anders voor deelnemers die hoog scoorden op vrije wil, dan voor deelnemers die laag scoorden op vrije wil. Ook was vrije wil geen op zichzelf staande voorspeller van academische prestaties.

Aan de hand van de gevonden resultaten zou gesteld kunnen worden dat vrije wil kennelijk geen rol speelt in de verklaring van de relatie tussen minimal grade goal en behaald cijfergemiddelde, maar dit is in tegenspraak met eerder onderzoek. Zoals eerder aangehaald, bleek uit onderzoek van Feldman, Chandrashekar en Wong (2016) namelijk dat vrije wil

6,3 6,5 6,7 6,9 7,1 7,3 7,5 7,7 7,9 Laag MGG Hoog MGG B eh aal d C ij ferg em id d el d e

Laag Vrije Wil Hoog Vrije Wil

(12)

12 weldegelijk een significante voorspeller was van academische prestaties, sterker nog dan andere, gevestigde voorspellers. Deelnemers van dit onderzoek waren studenten uit Hong Kong, het vaste land van China en internationale studenten. Tussen deze culturele groepen werden verschillen gevonden in de mate waarin vrije wil academische prestaties voorspelde. Er bestaat een verschil in wereldbeelden tussen Aziatische en Westerse culturen (Nisbett, 2003, aangehaald in Paulhus & Carey, 2011). Wereldbeeld heeft ook betrekking op geloof in vrij wil. Het zou dus kunnen dat geloof in vrije wil in sommige culturen wel een rol speelt bij het voorspellen van academische prestaties, maar niet in de cultuur van de deelnemers aan het huidige onderzoek.

Het is opvallend dat intentie tot academisch presteren 49% van de variantie verklaarde in behaald cijfergemiddelde. Uit de meta-analyse van Sheeran (2002) bleek dat intentie tot gedrag gemiddeld 28% van het daadwerkelijke gedrag verklaart, dit is een aanzienlijk verschil met het huidige onderzoek. Het zou kunnen dat er in dit onderzoek al een dusdanig groot deel van de variantie door intentie verklaard wordt, dat er te weinig variantie overblijft om verklaard te worden door de component vrije wil. Hierdoor kan de invloed van vrije wil als moderator in dit onderzoek niet groot zijn.

Er zijn ook enkele beperkingen aan dit onderzoek. De voornaamste beperking is dat er achteraf werd gevraagd naar de intentie van studenten, terwijl de behaalde resultaten al bekend waren. Als de resultaten al bekend zijn, is de kans aanwezig dat deelnemers hun gerapporteerde intenties hebben bijgesteld richting het daadwerkelijk behaalde resultaat. Dit zou voor een deel kunnen komen doordat de deelnemers hun intenties simpelweg niet goed hebben onthouden. Er werd namelijk teruggevraagd naar intenties van de laatste vier vakken, wat op veel universiteiten betekent dat er naar een periode van ongeveer zes maanden wordt gevraagd. Als studenten zich geen intentie kunnen herinneren of geen duidelijke intentie gehad hebben, zullen zij volgens de self-determination theory (Bem, 1973) hun intentie

(13)

13 baseren op daadwerkelijk behaald resultaat. Deze self-determination theory stelt dat wanneer er geen voorgaande attitude is, mensen hun attitudes vormen op basis van hun gedrag. Gemeten intentie en academisch presteren zullen hierdoor nauw met elkaar samenhangen, waardoor er weinig variantie bestaat. Daarnaast zou het kunnen dat de deelnemers vanwege een gevoel van cognitieve dissonantie verwachtingen hebben gerapporteerd die meer richting het behaalde resultaat gaan. Cognitieve dissonantie houdt in dat men een slecht gevoel overhoudt als gedragingen of eigen overtuigingen strijdig zijn met eigen cognities (Harmon-Jones & Harmon-(Harmon-Jones, 2007; Festinger, 1962). Toegepast in dit onderzoek zou het betekenen dat deelnemers een slecht gevoel overhouden als er een (groot) verschil zit tussen hun intentie en het behaalde resultaat. Om dit slechte gevoel te verminderen of weg te nemen, zullen zij daarom hun cognities aanpassen en een intentie rapporteren die dichterbij het behaalde resultaat ligt, wat ook tot minder variantie leidt.

Een verschil met andere onderzoeken naar academische prestaties en een mogelijke limitatie van het huidig onderzoek, is dat deelnemers werden gevraagd om zelf hun behaalde cijfers in te vullen. Het is gebruikelijk bij onderzoek naar academische resultaten dat de behaalde resultaten via de betreffende universiteit worden verkregen (Feldman, Chandrashekar, & Wong, 2016; Bertrams, 2012; Duckworth & Seligman, 2005). Met deze methode worden behaalde cijfers hoe dan ook naar waarheid ingevuld. Er was in het huidige onderzoek geen duidelijke reden om de behaalde cijfers niet naar waarheid in te vullen, maar eventuele twijfel hierover zou weggenomen worden als de behaalde resultaten wel via de universiteit waren verkregen. Nu bestaat er een kans dat cijfers simpelweg verkeerd onthouden waren, of dat deelnemers om bijvoorbeeld sociaal wenselijke redenen een hoger of lager cijfer hebben ingevuld dan ze in werkelijkheid hebben behaald. Deze limitatie heeft waarschijnlijk geen grote invloed gehad, maar zou desondanks bijgedragen kunnen hebben aan het verschil in uitkomsten tussen het huidige en eerdere onderzoeken.

(14)

14 Het verwachtte resultaat werd niet gevonden, wat uitnodigt tot verder onderzoek. Een longitudinale vervolgstudie waarbij vooraf gevraagd wordt naar intenties tot academisch presteren en een behaald cijfergemiddelde, via de onderwijsinstelling verkregen, zou een betrouwbaarder resultaat geven. In deze studie zou er gebruik gemaakt kunnen worden van een controle- en een interventiegroep. Voor de interventiegroep kan geloof in vrije wil positief gemanipuleerd kunnen worden, met als doel het effect van geloof in vrije wil op academische prestaties sterker te maken. Hierbij kan gedacht worden aan het laten lezen van korte teksten gedurende de periode waarin het academisch presteren van de deelnemers gevolgd wordt waarin het bestaan van vrije wil benadrukt wordt voor de interventiegroep en neutrale teksten voor de controle groep, Met een voor- en nameting over geloof in vrije wil kan de manipulatie gecontroleerd worden. Het is uitdrukkelijk van belang dat er geen manipulatie plaats vindt die het gevoel van vrije wil kan ondermijnen, ondanks dat het de variantie waarschijnlijk verder zou vergroten, aangezien er meerdere onderzoeksresultaten zijn die aantonen dat niet geloven in vrije wil leidt tot negatief en contraproductief gedrag (Rigoni, 2013; Rigoni, 2012; Baumeister, 2012). Met die kennis zou het niet ethisch verantwoord zijn om door een manipulatie gevoel van vrije wil te ondermijnen. Met bovengenoemde verbeteringen voor onderzoek zouden de voornaamste beperkingen aangepakt worden, waardoor de kans groter is dat het op basis van theorie en eerder onderzoeksresultaten verwachtte resultaat wel gevonden wordt.

Pas als er degelijker onderzoek gedaan is, kan er met meer zekerheid iets gezegd worden over de gevonden resultaten en de eventuele praktische toepassing daarvan. In dit onderzoek was er geen goede kans om de rol van vrije wil te onderzoeken, omdat de verklaarde variantie van de intenties dusdanig hoog was. Het blijft interessant om te onderzoeken of vrije wil invloed heeft op academische prestaties. Mocht namelijk blijken dat

(15)

15 deze relatie toch bestaat, geeft dit simpele, praktische implicaties voor studenten die hun prestaties willen verhogen.

(16)

16 Referenties

Aarts, H., & van den Bos, K. (2011). On the foundations of beliefs in free will intentional binding and unconscious priming in self-agency. Psychological Science, 22(4), 532-537.

Ajzen, I. (2002). Perceived Behavioral Control, Self‐Efficacy, Locus of Control, and the Theory of Planned Behavior. Journal of Applied Social Psychology, 32(4), 665-683. Baumeister, R. F., & Brewer, L. E. (2012). Believing versus disbelieving in free will:

Correlates and consequences. Social and Personality Psychology Compass, 6(10), 736-745.

Bem, D. J. (1973). Self-perception theory. Advances in Experimental Social Psychology, 6, 1-62.

Bertrams, A. (2012). How minimal grade goals and self-control capacity interact in predicting test grades. Learning and Individual Differences, 22(6), 833-838.

Duckworth, A. L., & Seligman, M. E. (2005). Self-discipline outdoes IQ in predicting academic performance of adolescents. Psychological science, 16(12), 939-944. Feldman, G., Chandrashekar, S. P., & Wong, K. F. E. (2016). The freedom to excel: Belief in

free will predicts better academic performance. Personality and Individual Differences, 90(2), 377-383.

Festinger, L. (1962). A theory of cognitive dissonance (Vol. 2). Stanford university press. Frazier, P. A., Tix, A. P., & Barron, K. E. (2004). Testing moderator and mediator effects in

counseling psychology research. Journal of counseling psychology, 51(1), 115. Greve, W. (2001). Traps and gaps in action explanation: Theoretical problems of a

psychology of human action. Psychological review, 108(2), 435.

Harmon-Jones, E., & Harmon-Jones, C. (2007). Cognitive dissonance theory after 50 years of development. Zeitschrift für Sozialpsychologie, 38(1), 7-16.

(17)

17 Inspectie van het Onderwijs (2015). De staat van het Onderwijs, onderwijsverslag 2013/2014.

Opgehaald van http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/Onderwijs verslagen /2015/onderwijsverslag-2013-2014.pdf, op 25 april 2016.

Locke, E. A., & Bryan, J. F. (1968). Grade goals as determinants of academic achievement. The Journal of General Psychology, 79(2), 217-228. MacKie, S. E. (2001). Jumping the hurdles–undergraduate student withdrawal

behaviour. Innovations in Education and Teaching International, 38(3), 265-276. Monroe, A. E., & Malle, B. F. (2010). From uncaused will to conscious choice: The need to

study, not speculate about people’s folk concept of free will. Review of Philosophy and Psychology, 1(2), 211-224.

Nadelhoffer, T., Shepard, J., Nahmias, E., Sripada, C., & Ross, L. T. (2014). The free will inventory: Measuring beliefs about agency and responsibility. Consciousness and cognition, 25(2), 27-41.

NOS, (2016). Ook Leiden stopt met bindend studieadvies in tweede jaar. Nos.nl. Opgehaald van http://nos.nl/op3/artikel/2106818-ook-leiden-stopt-met-bindend-studieadvies-in-tweede-jaar.html, op 6 juni 2016.

Ogletree, S. M., & Oberle, C. D. (2008). The nature, common usage, and implications of free will and determinism. Behavior and Philosophy, 36, 97-111.

Paulhus, D. L., & Carey, J. M. (2011). The FAD–Plus: Measuring lay beliefs regarding free will and related constructs. Journal of personality assessment, 93(1), 96-104.

Paulhus, D. L., & Margesson, A. (1994). Free will and determinism (FAD)

scale. Unpublished manuscript, University of British Columbia, Vancouver, British Columbia, Canada.

Qualtrics [Computer Software]. (2016). Versie 4.2016. Provo, Utah, Verenigde Staten van Amerika.

(18)

18 Rigoni, D., Kühn, S., Gaudino, G., Sartori, G., & Brass, M. (2012). Reducing self-control by

weakening belief in free will. Consciousness and cognition, 21(3), 1482-1490. Rigoni, D., Wilquin, H., Brass, M., & Burle, B. (2013). When errors do not matter:

Weakening belief in intentional control impairs cognitive reaction to errors. Cognition, 127(2), 264-269.

Sheeran, P. (2002). Intention—behavior relations: A conceptual and empirical review. European review of social psychology, 12(1), 1-36.

Sarkissian, H., Chatterjee, A., De Brigard, F., Knobe, J., Nichols, S., & Sirker, S. (2010). Is belief in free will a cultural universal? Mind & Language, 25(3), 346–358.

Sniehotta, F. F., Scholz, U., & Schwarzer, R. (2005). Bridging the intention–behaviour gap: Planning, self-efficacy, and action control in the adoption and maintenance of physical exercise. Psychology & Health, 20(2), 143-160.

Stillman, T. F., Baumeister, R. F., Vohs, K. D., Lambert, N. M., Fincham, F. D., & Brewer, L. E. (2010). Personal philosophy and personnel achievement: Belief in free will predicts better job performance. Social Psychological and Personality Science, 1(1), 43-50. Tangney, J. P., Baumeister, R. F., & Boone, A. L. (2004). High self‐control predicts good

adjustment, less pathology, better grades, and interpersonal success. Journal of personality, 72(2), 271-324.

Triandis, H. C. (1979). Values, attitudes, and interpersonal behavior. Nebraska symposium on motivation. University of Nebraska Press.

Yeager, D. S., & Dweck, C. S. (2012). Mindsets that promote resilience: When students believe that personal characteristics can be developed. Educational

(19)

19 Appendix A. Vragenlijst Vrije Wil

Subschaal van de Free Will and Determinism Scale, versie 4B (Paulhus, 1994). Items

1. Mensen hebben een volledig vrije wil

2. Mensen hebben de volledige controle over de beslissingen die ze maken 3. Mentale kracht kan de wensen van het lichaam altijd overwinnen

4. Mensen kunnen elk obstakel overwinnen als ze het echt willen

5. Mensen moeten de volledige verantwoordelijkheid dragen voor de slechte beslissingen die ze maken

6. Mensen zijn altijd zelf verantwoordelijk voor hun slechte gedrag 7. Criminelen zijn volledig verantwoordelijk voor hun slechte daden

Antwoordschaal Helemaal mee oneens Neutraal Helemaal mee eens 1 2 3 4 5

(20)

20 Appendix B. SPSS Syntax

Syntax voor SPSS versie 23, Windows COMPUTE

VW_gem=MEAN(VW_Q1,VW_Q2,VW_Q3,VW_Q4,VW_Q5,VW_Q6,VW_Q7). EXECUTE.

*Vrije wil score berekenen COMPUTE

Intent_gem=MEAN(L_Cijfer_Vak1,L_Cijfer_Vak2,L_Cijfer_Vak3,L_Cijfer_Vak4). EXECUTE.

*Gemiddelde minimal grade goal uitrekenen

COMPUTE Cijfer_gem=MEAN(Cijfer_Vak1,Cijfer_Vak2,Cijfer_Vak3,Cijfer_Vak4). EXECUTE.

*Gemiddelde cijfer uitrekenen

COMPUTE C_VW_gem=VW_gem-3.1533. EXECUTE.

*Vrije wil score centreren

COMPUTE C_Intent_gem=Intent_gem-6.9357. EXECUTE.

*Intent score centreren

FREQUENCIES VARIABLES=Geslacht /ORDER=ANALYSIS.

*Man/vrouw verdeling, aantal deelnemers DESCRIPTIVES VARIABLES=Leeftijd /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. *Leeftijd

DESCRIPTIVES VARIABLES=VW_gem Cijfer_gem Intent_gem /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

*Alle gemiddelde uitrekenen/bekijken voor rare cijfers en outliers FREQUENCIES VARIABLES=VW_gem

/HISTOGRAM NORMAL /ORDER=ANALYSIS.

*Histogram van de vrije wil scores

(21)

21 EXECUTE.

*Onafhankelijke en (mogelijke) moderator vermenigvuldigen in een nieuwe variabele, obv MGG gemiddelde 4 vakken

COMPUTE Moderator1=LGem_Hele_Studie * C_VW_gem. EXECUTE.

*Onafhankelijke en (mogelijke) moderator vermenigvuldigen in een nieuwe variabele, obv MGG hele studie

DATASET ACTIVATE DataSet1. RELIABILITY

/VARIABLES=VW_Q1 VW_Q2 VW_Q3 VW_Q4 VW_Q5 VW_Q6 VW_Q7 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL

/MODEL=ALPHA.

*Cronbach’s Alpha van vrije wil schaal uitrekenen CORRELATIONS

/VARIABLES=VW_gem Cijfer_gem Intent_gem LGem_Hele_Studie /PRINT=TWOTAIL NOSIG

/STATISTICS DESCRIPTIVES /MISSING=PAIRWISE.

*Correlaties en gemiddeldes uitrekenen * Chart Builder.

GGRAPH

/GRAPHDATASET NAME="graphdataset" VARIABLES=Intent_gem Cijfer_gem MISSING=LISTWISE

REPORTMISSING=NO

/GRAPHSPEC SOURCE=INLINE. BEGIN GPL

SOURCE: s=userSource(id("graphdataset"))

DATA: Intent_gem=col(source(s), name("Intent_gem")) DATA: Cijfer_gem=col(source(s), name("Cijfer_gem")) GUIDE: axis(dim(1), label("Intent_gem"))

GUIDE: axis(dim(2), label("Cijfer_gem"))

ELEMENT: point(position(Intent_gem*Cijfer_gem)) END GPL.

*Scatterplot voor assumptiechecks * Chart Builder.

GGRAPH

/GRAPHDATASET NAME="graphdataset" VARIABLES=VW_gem Cijfer_gem MISSING=LISTWISE REPORTMISSING=NO

(22)

22 BEGIN GPL

SOURCE: s=userSource(id("graphdataset"))

DATA: VW_gem=col(source(s), name("VW_gem")) DATA: Cijfer_gem=col(source(s), name("Cijfer_gem")) GUIDE: axis(dim(1), label("VW_gem"))

GUIDE: axis(dim(2), label("Cijfer_gem"))

ELEMENT: point(position(VW_gem*Cijfer_gem)) END GPL.

*Scatterplot voor assumptiechecks REGRESSION

/DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT Cijfer_gem /METHOD=ENTER C_Intent_gem /METHOD=ENTER C_VW_gem /METHOD=ENTER Moderator4.

*Stap 1, lineaire regressie, zonder moderator, o.b.v. MGG gemiddelde 4 vakken *Stap 2, lineaire regressie, VW score toegevoegd

*Stap 3, lineaire regressie, met moderator, o.b.v. MGG gemiddelde 4 vakken REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Intent_gem /METHOD=ENTER VW_gem.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vaak wordt deze van Titel 9 BW2 afwijkende verwerkingswijze slechts vaag in de toelichting gemotiveerd.12 Verwerking van ingekochte eigen aandelen als aftrekpost van

schap'. Het genoemde artikel vindt zijn grondslag terug in art. van de Grondwet: &#34;Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.

Daarom is Gods genade nodig om de mens innerlijk te veranderen, niet alleen zijn staat maar ook zijn toestand, zijn natuur, zijn gaven en krachten, zijn vermogens en hoedanigheden, om

Vu: Erik Decoo – Dienst Sectoren ACLVB – Boudewijnlaan,8 te 1000 Brussel. Wanneer verhoogt

Die 2,8 miljard euro moeten bedrijven niet betalen, want ze wordt wel aangerekend om de marge voor loonsverhoging laag te houden.. O p basis van de verwachte loonevolutie in

 Indexatie +2,10% voor ARAB, nachtvergoeding, verblijfsvergoedingen en aanvullende uitkering bij ziekte..  Indexatie +2,10%

 Indexatie +2,10% aanvullende uitkering bij ziekte..  Indexatie +2,10%

De hierboven genoemde ernstig beroepsgedeformeerde lezer kijkt nu verrast op en komt opgewekt zijn mathe- matische gelijk halen: de middelste regel van het middelste gedicht –