• No results found

Diepe grondbewerking op veengrasland met schalterlaag : verslag van een proefveld te Spannenburg van 1977 t/m 1980 = Deep tillage on peat grassland with laminar flag : report of an experimental field at Spannenburg, 1977-1980

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Diepe grondbewerking op veengrasland met schalterlaag : verslag van een proefveld te Spannenburg van 1977 t/m 1980 = Deep tillage on peat grassland with laminar flag : report of an experimental field at Spannenburg, 1977-1980"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

w

PROEFSTATION VOOR

DE

RUNDVEEHOUDERI

J,

w

SCHAPENHOUDER1

J

EN

PAARDENHOUDERI

J

(PR)

Diepe

grondbewerking

op

veengrasland

met

schalterlaag

i i , - . i

- -

r - "

+ - n:

S

, J 4 - . i i

, ' U 1 * , - l , , - ' *

..

- 0 . > .

Ve~slrig

.-S

varshlaen

prOefqe&:

&~@19."rz.~kt'b.it.~~

, -.z . TM;.'

i9

72

t

/m

'1

984

.

. x p : L s r ',r b 'x ^ < * " 1 c . > %--; , I 1 b . I , ( 1 1 -

,

' i ' . , ,.+b

,;

. ' 2'' + ? " I . I

(2)

PROEFSTATION VOOR DE BUmVEEHOUBERI J, SCHAPENHOUDERIJ EN PMDENHOUDERI J

(PR)

Lelystad

DIEPE GROrnBEmRKING OP VEENGRASLAKD MXT SCHALTERLAAG

Verslag van een proefveld te Xpannenbusg van 1977 t/m 1980

Deep tillage on peat grassland with laminar flag

Report of an experimental field at Spannenburg £som 19r(7-1980

(Summary and conclusions in English)

Ir, W. Luten e.a.

Redactie: Ing. M.D.C. van Diepen

(3)
(4)

l. Inleiding 2, Aanleg proefveld 2 , l . Bekalking en herinzaai

3.

Waarnemingen

3.1,

Weersomstandigheden en grondwaterstand 3.2. Profielve~andering

3.3.

Vochttoestand in het profiel

3.4.

Zuurgraad van de grond

3.5. Draagkracht 1

3 . 6 .

Droge stofopbrengst 3.7. Stikstofopname 3.8. Botanische samenstelling

4.

Resultaten

4."

Weersomstandigheden en grondwaterstand 4.2. Profielverandering

4.3.

Vochttoestand in het profiel

4.4.

Zuurgraad van de grond

4.5.

Draagkracht

4.6. Droge stofopbrengst

4.7.

Stikstofopname

4.8. Relatie stikstofbemesting - stikstofopname en droge stofopbrengst

5.

Discussie

6.

Samenvatting en conclusies

7.

Swnmary and conclusions

8. Literatuur

Bijlagen l t/m 8

Blz.

(5)

CONTENT S

1 , Entroduction

2. Making experimental field

2.1, Liming and reseeding

3

e Observations

3.1.

Weather conditions and groundwater level

3.2, Profile change

3.3.

Moisture of the profile

3.4.

Acidity of the soil

3.5. Bearing capacity

3.6.

Dry matter yield

3.7.

Nitrogen uptake

3.8. Botanica1 composition

4.

Resul-ts

4.1.

Weather conditions and groundwater level 4.2, Profile change

4.3*

Moisture of the profile

4.4.

Acidity of the soil

4.5.

Bearing capacity

4.6. Dry matter yield

4.7.

Nitrogen uptake

4.8. Relation nitrogen application

-

nilrogen uptake and dry matter yield

5.

Discussion

6. Sunmary and conclusions (Dutch)

7.

Summary and conclusions ( ~ n ~ l i s h ) 8. Beferences

(6)

l. INLEIDING

In

1975

en 1976 viel er weinig neerslag. Als gevolg hiervan was

de grondwaterstand over een lange periode erg laag. Op veengrasland trad hierdoor in veel gebieden naast verdroging ook een sterke scheur- vorming op. Een slechte bewerkbaarheid was het gevolg. Ook was er spra- ke van produktieverlies door o.a. zodebeschadiging. Genoemde verschijn-

selen bleven ook na deze jaren bestaan.

De omstandigheden in

1975

en 1976 brachten het probleem in de aandacht. In de provincie Friesland bijvoorbeeld was circa. 5.000 ha grasland met machines vrijwel onbewerkbaar geworden. Op ruim 10.000 ha kwam een zodanige onegaliteit voor, dat deze hinder gaf bij de bewerking.

Opvallend was dat dit verschijnsel zich vooral in bepaalde gebie- den voordeed, terwijl het op andere plaatsen in het veengraslandgebied nauwelijks werd waargenomen. Bij nadere beschouwing bleek vooral een

sterke scheurvorming op te treden op grasland waar de ondergrond bestond uit veenmosveen. Het veenmos heeft zich tijdens de groei reeds laagsge- wijs afgezet, De sterke gelaagdheid van het veen heeft bij een langduri- ge uitdroging tok gevolg dat de veenplaten gaan krimpen,

De krimp uit zich in het horizontale vlak door het willekeurig ontstaan van scheuren. Deze kunnen wel meer d.an vijftig centimeter diep zijn en een bovenbreedte hebben van tien tot vijftien centimeter. De scheuren worden vaak gedeeltelijk opgevul2 met een meestal aanwezige kleiige bovengrond, zodat bij een zwelling van het veen door vochtopna- me de oorspronkelijke vorm niet weer kan worden ingenomen. Dit versterkt het beeld dat later in het grasland ontstaat en blijft bestaan.

(7)

De ontstane scheuren maken een snelle afvoer van neerslag mogelijk. De koppen van de op deze manier ontstane s eilandje^'^, met een diameter van vaak minder dan een meter, worden dan ook moeilijk weer voldoende vochtig voor een optimale grasgroei.

Met hiergenoemde verschijnsel is bekend onder de naam "schalter" of tqspalter". De veenlaag met deze eigenschappen komt zelden dieper voor dan 60 centimeter beneden het maaiveld.

In de jaren vijftig is er van overheidswege een subsidie-regeling geweest ter verbetering van percelen met dergelijke eigenschappen. Uit nadere bestudering van de toen verbeterde percelen bleek dat de bewer- kingsdiepte niet altijd voldoende was. Ook ontstond na de bewerking vaak een slechte draagkracht door een gebrekkige perceelsontwatering.

Gezien de tegenwoordig beschikbare werktuigen en de mogelijkheden tot

een betere ontwatering is het probleem opnieuw bestudeerd. De doelstel- ling van het onderzoek was dan ook het verbeteren van de bodemkundige eigenschappen van het grasland op schalterveen waardoor de gebruiksmoge- lijkheid en de grasproduktie blijvend worden verbeterd.

Aan het onderzoek werkten de volgende instellingen en personen mee :

-

Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding (ICW);

ing. C.S. Schothorst, D. Hettinga.

(8)

-

Proefslationvoor de Bundveehouderij,Schapenhouderij en Paarden- houderij; B , J . Hakvoort, ir. W. Luten en ing. J.J. Woldring.

-

Consulentschap voor de Rundveehouderij voor Zuid-Oost Fries- land; ing. K, Kooistra en W. Kroon.

- Bet Regionaal Onderzoek Centrum Bosma Zathe verzorgde de proef- veldwerkzaamheden.

(9)

2. AANLEG PROEFVELD

In de herfst van

1977

werden te Spannenburg in Friesland

4

on- derzoekob j ecten aangelegd in drievoud (zie bijlage l).

Het bodemprofiel bestond uit : 0-15 cm venige klei

25-40 cm bruin ingedroogd schalterveen

40-70

cm zwart verweerd mosveen

> 7 O cm bruin niet verwec.rd mosveen

A. frezen met Lelyfrees tot

15

cm = nul-object B, spitfrezen tot

60

cm

C. frezen met Lelyfrees en woelen met vaste scherpe tand tot

60

cm met een tandafstand van 30 cm

D,

ploegen tot 20 cm en woelen in de open voor tot

60

cm

ad.A. Dit is de eenvoudigste methode ter verbetering van grasland waar hek schalterverschijnsel zich voordoet, Net perceel werd oppervlak- kig gefreesd en opnieuw ingezaaid, waarbij een lichte egalisatie werd toegepast. Hierbij werd de ondergrond niet bewerkt,

ad.B, Een erg ingrijpende methode is een totale vermenging van de klei- bovenlaag (van ca. 25 cm dikte) met de platerige veenondergrond tot op een diepte van circa

60

cm. Hierbij gaat het platerige karakter van de veenondergrond geheel verloren.

ad.C. Met bet doel de kleibovenlaag zo goed mogelijk te behouden is de bovengrond slechts gefreesd en opnieuw ingezaaid, Da.arnaas-t is een

scherpe woeler gebruikt om toch een verkleining van de veenplaten in de ondergrond te verkrijgen, Hierdoor zijn de veenplaten tot op een diepte van ca.

60

cm gebroken, waarbij de woellichamen heb- ben gewerkt op een onderlinge afstand van 30 cm,

ad,D, Tenslotte is er een deel geploegd tot een diepte van. 20 cm terwijl in de open voor een aan de ploeg bevestigde woeler de veenplaten tot op een diepte van

60

cm kapot maakte.

D e objecten ,waren iede- brul0 l00 meter lang en l2,5 meter breed.

(10)

2.1 e

Naast de verschillende wijzen van bodembehandeling is een bekal- king uitgevoerd. Hierbij is gestreefd naar het verkrijgen van een pH van 5,2 in de bovenste laag. Daarvoor Is vooraf de pH van de grond be- paald. Om een indruk te krijgen van het effect van een hoge pH Op de grasopbrengst is in drievoud bovendien een strook bekalkt tot een pH van 6,0. Deze bekalkingsstroken lagen dwars op de grondbewerkingsobJec- ten, Daarna is het gehele perceel bewerkt met de Lelyfrees en is het perceel geheel opnieuw ingezaaid met een pijpenzaaimachine, Bet gebruik- te grasmengsel was BG3.

Het slootpeil in dit gebied wordt konstant op een peil van 90 cm beneden het maaiveld gehandhaafd. Incidenteel heeft in de zomer een ver- hoging plaatsgevonden ten behoeve van wateraanvoer voor beregening van aan.grenz ende percelen.

De basis bemesting na de aanleg (7-10-1977) was 400 kg NPK (15- 12-24)

Buiten de opbrengstveldjes werd het gras gemaaid voor praktijk- gebruik, De bemesting gebeurde volgens de normen,

(11)

De waarnemingen werden in het midden van ieder object gedaan zo- dat onderlinge be9nvloeding uitgesloten werd.

3.1

e

De grondwaterstanden werden continu gemeten met zelfregis-trerende apparatuur in de herhalingen

I

en 911 van object

A.

De neerslagcijfers respectievelijk de verdanpingscijfers zijn van het K?JMI-station te Lem-

mer respectievelijk Leeuwarden.

3 , 2 .

Diepe grondbewerking van het bodemprofiel heeft tot gevolg dat de

smenstelling van diverse lagen verandert. Veranderingen komen tot ui- ting in het organisch stofgehalte, de dichtheid en in d e porienfractie per laag van 10 cm, tot 70 cm beneden maaiveld (in het vervolg wordt beneden maaiveld aangeduidt als -mv) ,

3.3.

Zoals hiervoor vermeld hebben profielveranderingen consequenties voor de vochthuishouding, Eind juni

1979

werd herhaling

EI

per object bemonsterd voor de bepaling van de relatie vochtspanning

-

vochtgehalte

(pp-curven) per laag van 10 tot 70 cm -mv, Gelijktijdig werd bet veld- vochtgehalte bepaald.

3.4.

In voorjaar 1981 werd van de diverse profielen per object de pH-KC1 bepaald per laag van 10 cm tot 60 cm diepte in herhaling I en 111, Bij de bepaling van de pH op bet laboratorium bleek een aantal monsters uit de ondergrond een relatief hoge pH te bezitten, Om deze reden ,werd de pH nadien ook bepaald in luch-1;-droge toestand,

3.5.

Een goede draagkracht van de zode i.s voora, in voor- en najaar van veel belang, Deze trapgevoeligheid en berijdbaarheid kan worden ge- meten met een penetromeler, Een gemiddelde van dertig waarnemingen geeft

een betrouwbare indruk van de drukweerstand welke de zode kan verdragen, De metingen werden uitgevoerd in perioden waark wijzigingen in de draag- kracht konden worden verwacht. Ze zijn gestart in het jaar volgend op de proefaanleg, omdat daar zich eerst een zode moest vormen.

(12)

3.6.

Per object en per herhaling werd ieder jaar op een andere plaats een stukje grasland afgerasterd. Binnen deze afrastering werden

4

veld- jes van l0 m2 bemest met respectievelijk 0,

160,

320 en 480 kg N per ha per jaar in de vorm van mengmest (26-14-O), De stikstofverdeling over het seizoen was als volgt,

Tabel l Stikstofbemesting in kg

N

per ha per snede Snede

N

/cut l

Table l Nitrogenous fertilizer (kg N/ha) per cut

De basisbemesting van 150 kg

P20S

en 250 K20 werd als mengmest gegeven (0-1 5-25). De rest van de P O werd met de stikstof gegeven

2

5

(zie boven), Per snede werden alle veldjes op dezelfde dag met een Agria motermaaier gemaaid, Bet gras werd verzameld, gewogen en be- monsterd voor droge stofbepaling en vervolgens weer bemest volgens

schema,

3.7.

In de graamonsters die bij de opbrengstbepaling werden verkregen werd het N-totaal bepaald. De N-totaal kan aangeven in hoeverre de stik- stof of een andere factor, bijvoorbeeld de structuur van de grond, bepa- lend is voor de grasopbrengst.

3.8.

Visueel waren er geen verschillen in de botanische samenstelling van het gras tussen de objecten

.

Een botanische analyse werd daarom niet uitgevoerd.

(13)

4.

RE SULT ATEN

4.1.

Het effect van diepe grondbewerking houdt sterk verband met de weersomstandigheden. Wanneer deze wordt uitgevoerd met het doel om droogtegevoelighejd te beperken zal men in natte zomers weinig of geen effect kunnen verwachten, Dit zal slechts het geval zijn in droge peri- oden,

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de neerslag en de ver- damping in mm per maand tijdens de jaren van het onderzoek in combinatie met de diepte van de grondwaterstand beneden maaiveld,

In

d.e periode van onderzoek waren de volgende maanden.metminder dan 38 mm neerslag per maand zeer droog :

1978

februari, april, mei, augustus en oktober

1979

geen.

1980 april en mei

Zeer nat met meer dan

90

mm per maand waren in s

1978

december

1979

juni en december

1988 juli en oktober

Het totale neerslagtekort gedurende de groeiperiode (april t/m sep- tember) bedroeg in

1978

240 mm, in

1979

131

mm en in 1980 295 mm. Nor- maal is 220 mm, De zomers van

1978

en 1980 waren droger dan normaal, voor- a l de voorzomer, terwijl in

1979

het neerslagtekort aanzienlijk minder was dan narmaal,

In

figuur 1 wordt het verloop van de grondwaterstand weergegeven, Net proefperceel is niet gedraineerd en wordt oppervlakkig ontwaterd door

2 greppels, De slootafstand bedraagt ca. 100 m. Het slootpeil wordt alge- meen op ca. 0,%5 m-mv gehandha'afd. I n de zomer van

1978

werd het slootpeil tijdelijk verhoogd evenals in 1980. Volgens figuur 1 stijgt de grondwater- stand in de wintermaanden hoger dan 0,3 m-mv, zodat de ontwateringsnorm wordt overschreden. De winter van

1970-1979

was een vorstperiode.

In

de zo-

(14)

Verloop van de grondwaterstand, gemiddeld i n cm p e r maand en h e t neerslagoverschot (N-EO) i n mm p e r maand,

g r w c t ( c m - m v ) O r ~ O O L I I I I \ r l I r I I I L . . L I I i I I I l ~ ~ l l i l ~ ~ ~ ~ ~ j f m a m j j a s o n d l j f m a m j j a s o n d l j f m a r n j j a s o n d 1978 1979 1980 t55 130 7 5 -24 t16 '34 t38 132 -27 -58 -21 t77 '34 113 -104 t16 -24 t64 t11 -48 - 57 -52 -3 t97 t50 -9 t8 -24 t21 +l12 +Z9 -47 -49 -57 t60 170 N - E , ( m m )

Course of g r o m d w a t e r l e v e l , average i n cm p e r month and p r e c i p i t a t i o n s u r p l u s (N-EO) i n mm p e r month

gr.w.st = groundwaterlevel, v o r s t

-

£ r o s t , s l o o t p e i l = d i t c h w a t e r l e v e l

Tabel 2 Neerslag

( N ) ,

verdamping (EO) en neerslagoversehot (N-EO) in

m p e r maand, en de gemiddelde grondwaterstand ((R i n cm-mv) i n h e r h a l i n g I en 111. T o t a a l j f 1 u . a m j j a S o n d a p r i l t / m september N 3 5 41 49 24 13 5 7 1 1 G 39 4 0 90 76 74 E 235 O 1 1 2 36 71 1 2 3 106 1 0 0 9 6 6 4 30 12 4 5 6 0 N-E 4-34 +29 7-13 -47 -104 -49 + 1 G -57 -24 +60 +6!1 +70 -295 H ( ' 1 ) 41 25 36 - 65 71 4 1 65 84 6 6 28 1 2 G 5 I 37 2 2 37

-

70 7 3 4 5 7 2 91 68 26 15 7 O

Gem. 30 jaar/on an average i n

30

y e a r s

(15)

Table 2 Precipitation (N), evaporation

(E,)

arrd precipitation surplus (N-E,) in mm per month and average groundwaterlevel

(H

in cm

below the surface) in replicate E and IIE

Figuur 2 Verband tussen neerslagoverschot en grondwaterstand in winter en voorjaar

100

LILLALI----u

- 100 -80 -60 -L@ -20 O 20 L0 60 80 100 120 N - E O ( m m per m a a n d )

Belation between precipitation sxrplus and groundwalerlevel in winter en spring

F i p r 2 geeft het verband tussen het neerslagoverschot in. m en de grondwaterstand in cm-mv gemiddeld per maand, voor de maanden met een hoge grondwaterstand (wint es en voorjaar) en voor de maanden waarin de g-rondwater- stand zich in dalende lijn beweegt in het voorjaar of voorzomer als gevolg van vochtonttrekking door verdamping,

Volgens figuur 2 wordt de ontwateringsnorm van 0,3 m-mv overschreden bij een neerslagoverschot van ca. 40 mm per maand in de winterperiode. On-

der gemiddelde omstandigheden zal deze grond gedurende de wintermaanden (dec, t/m febr.) te nat wezen.

Om

aan de gestelde ontwateringsnorm te kun- nen voldoen zou bij een intensieve bedrijfsvoering een aanvullende drainage nodig zijn.

In het voorjaar wanneer,neerslag en verdamping nagenoeg gelijk zijn, staat de grondwaterstand op ca. 0,4 m-mv. Het dmikverschil tussen grond- water en slootpeil bedraagt dan 0,45 m, Uitgaande van genoemd evenwichts- toestand stijgt het grondwater bij een neerslagaverschot van 80 mm 20 cm volgens figuur 2. Bij een waterberging van

5

respectievelijk 10

%

betekent dit een berging van 10 en 20 mm zodat de afvoer in deze situatie 70 respec- tievelijk 60 mm bedraagt ofwel 2,3 respectievelijk 2 mm per dag,

In

een periode met een verdampingsoverxchot van 100 mm zakt het p o n d - water tot ca. 0,7 m-mv.

(16)

4.2.

De verandering als gevolg van de bewerking in organische sSof- gehalte, de dichtheid en in de poriënfractie zijn weergegeven in tabel

3.

Het organisch stofgehalte (h in gewi~htspercenta~e), de dichtheid (

9

b in g.crn-J) en de poriënfractie

(vp

iri volume

7 layer

A E C D A B C D A K C D

Table

3

Organic matter content (h in weight percentage), density (gb in g.cm-J) and pore fraction

(vp

in volume percents)

De cijfers van tabel

3

betreffen de gemiddelde waarden van herha- ling I, 11 en 111,

A

is het oorspronkelijk profiel zonder diepe bewer- king. De laag 20-30 cm betreft de overgangslaag van klei naarv@sn.Deze is vrij scherp begrensd. Het veen is aan de bovenkant schaltervormig in- gedroogd tot ca, 0,40 m-mv. Het woelen met een vaste scherpe tand tot 0,60 m-mv

(C)

had nauwelijks effect wat vermenging van lagen betreft. Iets betere resultaten werden bereikt door woelen in de open voor in combinatie met ploegen

(D),

Hierbij werd de overgangslaag van 20 tot j0 cm meer met klei van de bovengrond gemengd.

Een rigoreuze maatregel als het spitf rezen

(B)

heeft sterke verande- ringen tot gevolg. De kleibovengrond (0-20 cm) is veniger geworden terwijl de laag van 20 tot 50 cm met klei van de bovengrond is gemengd. Een hoger organisch stofgehalte in de bovengrond gaat gepaard met een afname van de dichtheid en een toename van het poriënvolume. Dit is enerzijds ongunstig in verband met de draagkracht in natte perioden, anderzijds gunstig in dro- ge periode in verband met een grotere vochtcapaciteit. Door het spitfrezen is het porienvolume in de bovengrond met ca. 10

$

toegenomen en in de ondergrond (30-50 cm-mv) met ca.

5

$

afgenomen.

(17)

Relatie vochtgehalte en vochtspanning (PF-curve) per laag van 10 cm diepte PF SPANNENBURG 6 0 - 7 0 c m v o c h t vol (o/O) A - C - D x B Z ' r . , O

L

2 ~ 0 * O i o 0 vocht vol ( % i

Relation between moisture content and moisture tension ( p ~ - curve) per layer of 10 cm depth

vocht vol.

%

= moisture volume

$,

Figuur

3

geeft de pF-curve voor de verschillende lagen. Hierbij zijn de cijfers van de objecten

A,

C en D gemiddeld vanwege de geringe verschil- len. Het object

B

(~pitfrezen) toont een duidelijk ander verloop.

(18)

D e bemonstering werd uitgevoerd op 28 juni

1979

bij een grondwater- stand van

0,4

à 0,5 m-mv, op een tijdstip waarop de grond zeer vochtig was als gevolg van 120 m neerslag in de maand juni. D e vochttoestand op genoemde datwn word.t in tabel

4

weergegeven.

Tabel

4

D e vochttoestand op 28 juni

1979

bij diverse objecten van diepe bewerking, in een natte periode

Lager A E C

a

A-c--D

B A C

n

10-20 CID 59 7 3 62

5G

33 3 C1 26 43 29 26 20-30eru 58

71

60 59 34 3 1

24

4 0 2 6 28 30-40 CR G8 72 71 7 9 35 2 6 33 46 36 53 0 0 i 8/1 S 0 7 9 80 2 1 'L2

G

3 5 8 58 5 8 50-60 ciri 87 8 2 U4 8 3 18 15 69 67 6 6 68 60-70 crn 85 (37 8 7 8 7 17 14 69 7 3 7 l 7 3

Nolsture condition sn 28 June

1979

from various plots of deep 3 .

ti.llage, in a wet period V-moistu.re content (vol$), v=field, n-not available at pF 4,2, b=Vv-V,.

In

tabel

4

is Vv het veld vochtgehalte, Vn het niet opneembaar vochtgehalte bi j pF 4,2 (het verwelking~~unt) en Vb het opneembaar vochtgehalte

(V,-V~>,

alle in vol.

$.

D e vochtsituatie op 28 juni. was met een grondwaterstand van

0945

m te vergelijken me-t; een ~oorjaarstoestand~ In de wortelzone (0-30 cm) be- droeg bij d.e objecten A, C en D he't opneem'baar vocht 80 tot 85 m, Boor het spitf%ezen(object

is

het toegenomen tot ca, 120 mm, Dat is een

toename van

40

m,

D e voshlspanning in de wortelzone was op dat tijdstip volgens de PF- curven (figuur

3)

bij de objecten

A, @

en D gemiddeld 2,l en bij B

l,7.

Het object R vertoonde een lage vochtspanning in de toplaag (0-10 cm) en zal derhalve minder draagkrachtig zijn geweest. Bovendien is in dergelijke natteperiodenhet luchtgehalte in de wortelzone (0-30 cm) erg laag, name- lijk gemiddeld 8 op vol,

$

per laag van 10 cm bij objecten

A, C

en D en

slechts

5

vol

$

bij object B.

I n een droge periode namelijk op

4

juni 1980 zijn de profielen in herhaling

I

en I11 bemonsterd. Dat was na een verdampingsoverschot van 150

mm in de periode van april tot en met mei 'bij een grondwaterstand van

(19)

-

18

-

D e vochttoestand op

4

juni 1980 na een zeer droge periode

layer

A B C D A B C D

Table

5

Moisture condition on

4

June 1980 after a very dry period

Volgens tabel

5

waren de objecten

A,

C en D tot 20 cm beneden maaiveld sterk uitgedroogd, terwijl de laag 20 tot 30 cm gemiddeld nog

1 4 mm opneembaar bevatte en de laag van

30-40

cm nog 38 mm,

Het gespitfreesde object was duidelijk minder uitgedroogd terwijl de vochtontrekking meer geleidelijk met de diepte afnam in tegenstelling tot de andere objecten. Bij de andere objecten was de overgang van droge naar vochtige grond vrij scherp, hetgeen op een storende functie van de schalterveenlaag op 30 cm diepte wijst. Deze is bij het gespitfreesde object door het profiel gemengd. Totaal bedroeg de hoeveelheid opneem- baak vocht in de wortelzone (0-30 cm) bij B nog 42 mm tegen gemiddeld

17

mm bij de objecten

A,

C en D.

In

de figuur

4

(object

A,

B, C,

D)

is het voclltverloop voor de verschillende objecten in de voorjaarssituatie bij een grondwaterstand

van

0,45

m-mv weergegeven in verband met de diepte beneden maaivel-d, even-

als het vochtverloop in een droge periode van de zomer bij een grondwater- stand van

0,75

m-mv. Tevens is hierbij gegeven het verloop van het opneem- baar vocht

(V,)

en van het volume van de vaste delen (Vs)

.,

V1 is het lucht- gehalte in het voorjaar. Bet verschil tussen Vl en V', geeft de hoeveelheid opneembaar vocht aan. V. is de opgenomen hoeveelheid vocht n a een langdu- rige droge periode. Deze figuren demonstreren duidelijk de vrij scherpe overgang van droge naar vochtige grond hij de profielen

A,

C en D met schalterveen.

(20)

Vocht- en luchttoestand in voorjaar en zomer per object in volu- me percentage in relatie tqt de diepte beneden maaiveld.

cm-rnv

'

object D br. v 70 20 &!l 60 80 101 object vol. (%l

Figure

4

Moisture- and air-content in spring and s er per object in volume percentage in relation to the depth below %he surface

I Volume niet opneembaar vocht/volume not-available moisture = V o l m e vaste delen/volme solid parts

'Vl.

-

Volume luchtgebalte in voor jaar/vol~me air conten% in spring = V o l m e opgenomen vocht in de zomer/volume absorbed moisture

in s w e r

Ob ject

A

-

On'behandeld (~elyfrees 0,2 m)/mtreated ( ~ e l y rotary tiller Q92 m)

Object B = Spitfrees (0,6 m)/rotary digger (0,6 m)

Object C = Lelyfrees (0,2) -k woeler

(0~6

m)/~ely-rotary tiller(0,~ ui) -r-

subsoiler

( 0 ~ 6

m)

Object D = Ploegen (0,2 m) -b woelen

(0,6

m)/ploughing ( 0 , ~ m)

+

subsoiling

(21)

v.kl. = venige kleiIpeaty clay

k1.x v,

-

klei en veen gemengd/clay and peat mixed

sch.v. = schalterveen/laminar peat

ZWIVI = zwart geoxydeerd veen/ black oxidized peat

br.v, = bruin niet geoxydeerd veen/braun non-oxydized peat

Tabel

6

geeft het vochtspamingsverloop na de zeer droge periode. Tevens is in deze tabel de vochtonttrekking vermeld ten opzichte van de natte periode van juni

1979.

Tabel

6

Het vochtspanningsverloop volgens de pF-curven na een zeer droge periode en de hoeveelheid onttrokken vocht

(T,)

ten opzi.chte van.

een natte periode in mm en

$.

-P---

----

haag/

PF V in mii V i n % o O

--

--

w-- ---w- -Payer " A 13 C D A B C D h B C I) ---%-.v -- -e W--- p-w---"-- - 0-10 cm 4 , 2 4,O 4,2 I 33 3 7 3 1 25 l00 95 i00 i 0 0 10-20 cm

3,s

3 , 2 4,O 3,9 21 2 6 2 7 20 81 60 9 3

7'7

20-30 cm 3 , 0 2,7 2 , 8 3 , 3 10 17 1 O 1 4 42 43 3 E 50 30-60 cm 1,7 2,4 ( 0 , s ) 2,O 3 12 9 I?. 9 2 G 2 5 2

3

[:O-50 cm 1 , l 2,O 1 ,O l ,9 O 1 0 7 5 O I 7 12 0 50-60 clli l ,3 O,? l , 3 l , G 1 O O 1 I O 0 1 60-70cm ] , O 0 , 4 0 , 5 ] , [ t O O 0 2 O O O C

- --

--

--

10-30 cm 64 80 G B 5 9 ):O-70 cm 68 103 8 4 4 9

Table

6

Course of moisture tension accordi-ng to the pF-curves after a vecy dry period and %he amount of withdrawn moisture in respect of a wet period in mm and

$.

De scherpe overgang van droge naar zeer vochtige grond op 30 cm diep- te komt duidelijk naar voren bij het niet diep bewerkte object A waar het schalterveen ongestoord is gebleven. Ook bij de objecten C en D is de over- gang vrij scherp. Min of meer geleidelijk verloopt de vochtspanning met de diepte bij object B, Laag 10-20 cm droogt hier naar verhouding enirider uit en de laag 30-40 naar verhouding meer.

(22)

Bij profiel .A werd dieper dan 30 cm nauwelijks vocht onttrokken ter- wijl bij de gewoelde profielen C en D nog

16

respectievelijk 20 mm vocht werd opgenomen, Bij B was dat 22 mm. Het woelen van het veen lijkt toch

enige en wel een gunstige invloed te vertonen. De mogdijkheid bestaat d.at enerzijds de beworteling zi.ch dieper kon ontwikkelen en dat anderzijds het capillair geleidingsvermogen werd verbeterd.

De totale vochtonttrekk.ing bedroeg bij profiel

A

68 mm tegen

79

en 84 mm bij D en C en 102 mm bij B. Hiervan is respectievelijk

94, 75,

81 en 78 'j6 afkomstig uit de wortelzone (0-30 cm). Hieruit kan men concluderen dat het gewas bij het profiel met ongestoord schalterveen praktisch geheel afhankelijk is van de hoeveelheid opneembaar vocht in de laag van O tot

30 cm.

Door het woelen van de schalterveenlaag wordt de vochtcapaciteit van de laag 0-30 cm nauwelijks veranderd maar neemt de vochtopname uit de die- pere lagen met

15

à 20 mm toe. Het spit;frezen vc2rgroot de vockitcapaciteit van de wortelzone met ca.

40

mm, Hiervan werd in een zeer droge periode

slechts een gedeelte opgenomen, terwijl ca. 20 m aan de ondergrond werd onttrokken, Van droogtegevoeligheid zal op dit profiel praktisch geen

sprake meer zijn, Als nadeel staat hier tegenover een geringere draagkracht in natte perioden en een lager luchtgehalte in de wor.telzone met de moge- lijke gevolgen van vertraagde grasgroei in het voorjaar,

4.4.

Voor de samenstelling van tabel

7

is de gemiddelde waarde van de 2

bepalingen gebruikt namelijk de bepaling in situ en in lucht-droge toe-

stand. De pH van herhaling I ten opzichte van herhaling 111 vertoonde geen significante verschillen per profiel, zodat deze eveneens zijn gemiddeld.

Tabel

7

geeft een overzicht van de pH als gemiddelde waarde van her- haling Z en 111.

De pH-KC1 van de normaal en extra bekalkte profielen

0--10 cin 4 , 3 S , ] 5,2 5 , 4 5 , 2 5 , 0 5 , l 4 , 3 5,1 5,O

(23)

B i j beschouwing van de p H - c i j f e r s v a l t op d a t deze voor mosveen- gronden ' v r i j hoog z i j n . Bet meest zuur r e a g e e r t h e t s p a l t e r v e e n op een

d i e p t e van 0 , 3 t o t 0 , 4 m-mv, z i e h e t o n g e s t o o r d e p r o f i e l A r e s p e c t i - e v e -

l i j k a , Onder h e t s p a l t e r v e e n neemt de pH met de d i e p t e t o e . Dat i s h i e r een algemene tendens.

De p r o f i e l e n d i e b i j i n z a a i e x t r a b e k a l k t waren v e r t o n e n i n de on- dergrond een hogere pH. De s e r i e B ( s p i t f r e z e n ) werd, voorafgaand a a n de

bewerking) met

4

t o n k a l k p e r h a bemest ( e n k e l ) . Bi j i n z a a i o n t v i n g e n a l -

l e p r o f i e l e n van de ABCD-serie

7

t o n en de a b c d - s e r i e 14 t o n k a l k p e r ha.

Deze werd doorgewerkt i n de l a a g 0-5 cm.

4.5.

Voor een v o l l e d i g o v e r z i c h t van de gevonden c i j f e r s wordt verwezen

,

n a a r b i j l a g e l . Be w a a r d e r i n g van h e t c i j f e r van d r a a g k r a c h t i s v e e l v u l - d i g a a n de p r a k t i j k g e t o e t s t . I n ki-logrammen p e r cm2 kan de volgende i n - d e l i n g worden gemaakt.

Lager dan

5

k g :

-

b i j beweiden v o l g t v o l l e d i g e v e r t r a p p i n g

-

door b e r i j d e n g a a t de zode kapot.

Tussen

5

en

7

k g :

-

b i j beweiden kunnen de afdrukken van de koeiepo-

t e n worden waargenomen

-

door b e r i j d e n z i j n w i e l a f d r u k k e n z i c h t b a a r .

B o ~ e n de

7

kg :

-

geen z i c h t b a r e afdrukken i n d.e zode b i j beweiden

en b e r i j d e n ,

U i t de e e r s t e waarneming op 26 o k t o b e r

1978

v i e l r e e d s h e t v e r s c h i l

op t u s s e n o b j e c l " s p i t f r e z e n " en d e a n d e r e o b j e c t e n . T e r w i j l op h e t ge- d e e l t e waar minder r i g o r e u s i n de grond was gewerkt de d r a a g k r a c h t s t e e d s

8,O of hoger was, was deze op h e t o b j e c t s p i t f r c z e n

7,4..

Deze t e n d e n s z e t t e

z i c h gedurende de g e h e l e wsarnemingsperiode v o o r t . Zo was b i j v o o r b e e l d op

2 9 j u n i

1979

t i j d e n s een n a t t e p e r i o d e , de d r a a g k r a c h t 6 , 8 op h e t g e s p i t -

f r e e s d e en gemiddeld hoger dan 8 op de a n d e r e p r o e f v e l d e n , I n

1979

bedroeg

h e t v e r s c h i l o v e r a l l e waarnemingen t u s s e n de objecten. L e l y f r e z e n , woelen en ploegen e n e r z i j d s en s p i t f r e z e n a n d e r z i j d s O,"( kg. Ook i n 1980 kwam een d e r g e l i j k v e r s c h i l r e g e l m a t i g n a a r voren, I n deze p e r i o d e b l e e k de draag-

k r a c h t op h e t g e s p i t f r e e s d e d e e l gemiddeld 0,8 kg l a g e r t e z i j n .

A l s c o n c l u s i e kan worden g e s t e l d d a t op h e t o'bject waar de p r o i i e l - opbouw h e t meest i s v e r s t o o r d , de d r a a g k r a c h t d u i d e l i j k h e t l a a g s t was.

D i t was ook d r i e j a a r n a de a a n l e g nog b e t g e v a l . Tussen de a n d e r e o b j e c t e n

(24)

4.6.

De droge-stofopbrengsten zijn per snede weergegeven in de bijlagen

2,

3

en

4.

Daarbij is tevens aangegeven of de gevonden verschillen sig- nificant zijn (P=o,o~). Sn

1979

ging door inbraak van schapen van de

Se snede een herhaling verloren. Sn dat jaar zijn de verschillen van de eerste

4

sneden getoetst.

Sn tabel 8 zijn de gemiddelde opbrengsten per object en stikstof- gift per jaar weergegeven,

Opbrengsten (kg droge stof per arelin 1978 t/m 1980 bi j verschil- lende stikstofgiften (kg

N)

per jaar

ob ject/ plot

~el~frees/Lel~ rotary tiller

93,7

Xpitf rees/rotary digger 88,7

~oelen/subsoili ng

105,7

~loegen/~loughing 10293 Lelyfrees 9096 Xpitfxees 46,O Wo el en

7997

Ploegen 68,3 Lelyf rees 5596 Spitfrees 63 9

7

Wo el en 53,0 Ploegen 5990

Table 8 Yield in kg dry matter per are in 1978-1980 after different applicationx of Nitrogen a year

% O = O l c g N

I

-

I60 kg N 2 = 320 kg N

(25)

In geen van de jaren waren de verschillen tussen de grondbewerkings- objecten significant. Zowel wat betreft de ja.aropbrengst gemiddeld over de stikstofgiften als per s%ikstofgift, Per snede waren er wel enkele significante verschillen. Over de jaren waren deze verschillen niet gelijk en kunnen we daaraan weinig betekenis hechten, behalve in 1980 waarhet ob- ject Eelyfrees in

3

sneden een duidelijk lagere opbrengst had. Dit kwam evenwel niet duidelijk in de jaaropbrengst naar voren.

De opbrengsten zijn. per object over de

3

jaren gesommeerd en geana- lyseerd op eventuele verschillen, Er bleken geen significante verschillen tussen de bewerkings-objecten te zijn,

4.7

De stikstofopnmes per snede zijn in de bijlagen

5 ,

6

en

7

weergegeven, De verschillen zijn eveneens getoetst. Waar de verschillen sign.ifi\:ant waren

(~=0,05) is dit in de bijlagen aangegeven,

In tabel

9

zijn de opnames per jaar weergegeven.

Stikstof opname (kg/ha) bi j verschillende bewerkingen, stikstof

-

giften en jaren, Lelyf rees Spitf rees Woelen Ploegen Lelyf rees Spitf rees Woelen Lelyfrees Spitfrees Woelen Ploegen

Nitrogen uptake (kg/ba) with differente in tilling, nitrogen application and years

(26)

Alleen in

1979

was er tussen de objecten een significant verschil. Het object Spitfrees verschilde duidelijk in N-opname van de objecten Le- lyfrees en Woelen. Vooral bij O, l en 2 N was het verschil groot, Dit verschil kwam alleen in deeerste snede duidelijk naar voren. Over de jaren waren er per snede enkele significante verschillen, Deze verschillen waren niet eenduidig.

In 1980

had het object Lelyfrees bij 2 van de

6

sneden

een duidelijk lagere stikstofopbrengst. Bij de jaaropbrengst is dat ver- schil evenwel niet significant, Over de

3

jaren gezien waren er geen sig-

nificante verschillen in N-opname tussen de bewerkingsobjecten.

4.8.

D e gemiddelde jaaropbrengst aan droge stof van de

3

proefjaren zijn per bewerking en stikstofgift in figuur

5

(blz.26) weergegeven. Op deze wijze uitgebeeld kan worden nagegaan in hoeverre stikstof of een andere factor beperkend is geweest voor de groei. Als stikstof niet ae beperken- de factor is, kunnen bijvoorbeeld bepaalde bodemfactoren een rol hebben gespeeld.

Uit kwadrant I (figuur

5

),

waar de droge-stofopbrengst tegen de N-bemesting is uitgezet blijkt het Lelyfrees-object alleen bij de hoogste N-gift een lagere opbrengst te hebben. Dit verschil was niet significant,

Uit kwadrant I1

(

figuur

5)>

waar de droge-stofopbrengst tegen de N-opname is uitgezet, lijkt het erop dat bij het Lelyfrees-object een an- dere factor dan N beperkend is geworden voor de droge-stofJ~oenaae. Mogelijk is dan vocht de beperkende factor.

Uit kwadrant 111 (figuur

5)

waar de N-bemesting tegen de N-opname is uitgezet blijkt dat met betrekking tot de beschikbaarheid van stikstof voor de plant er nauwelijks verschillen zijn tussen de objecten.

(27)

Gemiddelde jaarlijkse droge-stofopbrengst per bewerking en stikstofgift van drie proefjaren

@

/

X Q Kwadrant I e x 100 8 = onbehandeld 8 = spitfrees = woelen

o =

ploegen

Average dry matter yield per year of three experimental years by different tillage and N-application

(28)

5.

DISCUSSIE

Sterk uitgedroogde schalterveen heeft tot gevolg dat er een ongelijke ligging ontstaat waardoor het perceel o~bewerkbaar is geworden voor de mo- derne rwidveehouderi j.

Op het proefveld werden

4

methoden van grondbewerking vergeleken die alle tot resultaat hadden dat weer een gelijke ligging werd verkregen. Daar in de proefperiode geen echte droge jaren voorkwamen kon niet nage- gaan worden in hoeverre deze vlakke ligging permanent of tijdelijk was. Uit het bodemonderzoek bleek dat het prof iel van het spitfrees-o'b j ect een afwjjkend beeld vertoonde. Door de rigoureuae menging van het profiel was de dichtheid afgenomen en het poriënvolwne toegenomen. Dit heeft evenwel niet geleid tot een hogere gras- en stikstofproduktie. Be beschikbare hoe- veelheid vocht was bij dit object groter maar doordat in de proefjaren het vocht niet in het minimum kwam is dat niet in de opbrengst naar voren ge- komen. Het Lelyfrees-object lijkt alleen bij de hoogste N-trap in opbrengst achter te blijven, Deze N-gift van ca, 480 k g per ha ligt ruim boven de optimale M-gift voor goed ontwaterde veengrond.

D e resultaten met betrekking tot grasopbrengst en stikstofopname komen vrijwel overeen met die van andere proeven met diepe grondbewerking op grasland

(H.

8 lit,)~ij alle proeven bleek dat diepe grondbewerking ten aanzien van de grasopbrengst geen voordeel geeft. Soms wordt de draagkrac.ht verlaagd en treedt er een ongelijke nazakking op, Dit laatste kon in deze proef niet geconstateerd worden,

Het extra bekalken heeft bij alle objecten een kleins verhoging van de pH in het hele profiel te zien gegeven. Daar er geen grasopbrengsten gemeten zijn is het niet bel~end in hoeverre de extra bekalking de graspro- duktie heeft behvloedt. Er is n u onderzoek gaande op een speciaal proef- veld om dit 'vast te stellen, Aan dit onderzoek werken het ROC Bosma Zathe, het Instituut voor Bodemvruch%baarbeid te Haren en de Stichting Nederlands Landbouw Kalk Bureau te Almelo gezamenlijk.

(29)

6. SAMENVATTING EN CONCLUSIES

Als gevolg van de relatief droge jaren

1975

en 1976 zijn de gronden met een kleidek op een schalterveen ondergrond sterk gaan scheuren. Dit heeft een dusdanige ongelijke ligging tot gevolg gehad dat de percelen vrijwel onbewerkbaar zijn geworden. Om de percelen weer beschikbaar te

maken moest er een grondbewerking worden uitgevoerd, De vraag was in wel- ke mate deze bewerking moest worden uitgevoerd. Om hierop een antwoord te krijgen werd een proefveld aangelegd waarbij de volgende bewerkingen werden vergeleken :

-

Lelyfrees, 1 5 cm

-

Spitfrees, 60 cm

-

Woeler, 60 cm

-

Ploegen i woelen

Om bekalkingsmogelijkheden te bekijken werd bovendien een strook van deze objecten extra bekalkt. Gedurende drie jaar werden waarnemingen verricht ten aanzien van grasproduktie, stikstofgehalte van het gras, draagkracht en vochtgehalte van de grond, grondwaterstand, profielveran-.. deri ng en pH-verandering.

Uit de waarnemingen bleek dat alleen bij het spitfrees-object dui- delijke verschillen waren. Bij dit object was de draagkracht lager maar de beschikbare hoeveelheid vocht hoger. Dit resulteerde echter niet in een hogere grasproduktie per jaar. Als conclusie kan worden vermeld dat een diepe grondbewerking weinig zinvol is.

(30)

'7.

S-Y &ND CONCLUSIONS

As a result of the relative dry years

1975

and 1976, the soils with a clay topsoil on a subsoil of peat with laminar £lag cracked considerably,

This caused an unequal lie of the parcels and made them practically un-

workable. Tillage had to be carried out; only the question was to which ext ent.

Anexperimental field was made on which the next tillages were com- pared;

Eely rotary tiller, 15cm rotary digger, 60 cm subsoiler, 60 cm

ploughing C subsoiling

In addition, to get some extra information about the liming possibility a strip of each object was extra limed. During three years observations were taken,regacdir~g grass production, nitrogen content o% the grass, bearing capacity and soil humidity, growsdwater level, profile change and pH change.

From the obxervations it appeared that only with the rotary digger t h e ~ w e r e evident differences, The bearing capacity of this object was lower but Lhe available moisture higher, However, this did not give a higher yearly grass production.

The conclusion can be d r a w that deep tillage would serve nw useful purpose.

(31)

8 .

LITERATUUR

Everts, B,

-

Profielverbetering bij klei- op veengrasland in combinatie met een diepere grondbewerking.

-

In : Jaarverslag "Aver Heino"

(1979)

p, 26-27. Schothorst, C,J., Hettinga,

D,

-

Bet effect van profielbewer-

king bij een droogtegevoelige veenweidegrond in noord-west-OverijsseL

-

In : Nota 1225 ICW (1980)~

Schothorst, C.J,, Bettinga, D, .-Het effect van diepe grond- bewerking bij grasland op lichte zandgrond.

(32)

Proefplan 1978

PR

723

Profielverbetering op grasland met schalterveen onderlaag

...

Proefveld bij de heer ~ . d , Werf te Spamenburg, Spannenburg 10,

B e w e r k i n g e n v o o r a f i n h e t g e h e e l

-

spuiten met 2 0 kg d a k a - PM = 592 on p e r h a 19/9

-

a k f r e e s (i a d v i e s )

-

Í?

e g a l i s e r e n

-

b e k a l k e n 2/3 d e e l

-

o b j e c t e n

16

m

-

b e k a l k e n l / 3 d e e l t o t 5 , 2 i s t r o o k

6,0

( Y x i pH

6 ' 0

-

b e m e s t e n v o l g e n s a d v i e s N.P.K.

-

i n z a a i e n Köckerliag z a a i . maelzine BG3 waardering P pH x 5 9 2 A L e l y f r e e s , ~ Ö c k e r l i n g B S p i t f r e e s , d i e p t e 6 0 C E ( b e h o u d e n d ) K G c k e r l i n g G V a s t e , s c h e r p e t a n d w o e - l e s , à i e p t e 6 0 cm, o m d e

30

cm, Lelyfrees, ~ ö c k e r l i n ~ D P l o e g e n , i n de open v o c s e e n w o e l e r a c h t e r de p l o e g , ~ Ö c k e r l i n g 7%

m

z e l f r e g i s t r e r e n d e g r o n a - w a t e r s t a n d m e t e r s g r o n d w a t e r s t a n d s b u i s

-

amleg : oktober 1977

-

pR maart " 7 8 : pH I-I 5 9 2

(33)

N c3 -3- "u "-'a m e: N Q4 bu G I') .d \ E 12.

E

N a Cr)

g

\ P- m a \O 4 .L m P- * -3 -s n Cr) o w

(34)

?B

723-1978 Droge stof opbrengst in kg/are A Lelyfrees B Spitfrees

60

cm C Woeien 60 cm D Ploegen -- -P L -Significante verschillen P- 0,05

--

P---

(35)

PR

727-1979

Droge stofopbrengst in kg/are

(36)

?R

723-1980 Droge stofopbrengst in kg/are B Spitfrees 60 cm D Ploegen ) b J e c t -v Z Woelen 60 cm 3ignif icante verschillen P = 0,05

(37)

BIJLAGE 6 ___L._-. C Woelen 60 cm D Ploegen

PR 723-1978

N

opname in kg/ha A Lelyfrees B Spitfrees 60 cm ---d

---

-"" Significante verschillen P = 0,05

(38)

L

723-1979

N opname in kg/ha A Lelyfrees D Ploegen . . P -B Spitfrees 60 cm C woelen 60 cm -.-.-e- Significante verschillen P

-

0,05

(39)

BIJLAGE 8

A

Lelyfrees B Spitfrees

60

cm C Woeien

60

cm ..p -' -Significante e -verschil1 en

(40)
(41)
(42)

. q . . . , , ,$POT BIU

T ~ E Y ~ H - N

.

APPORTEA AI

i ' r

I,

~ u a & l & ~ r ~ " & t k in ~rnnMV<. ~ u d k * v . n &R'shnliw~<s; 1.97s; .

NI. 2. P r M W propykengiymi bts pretprmtleflefmM@eI ,regen r!@wide ntlk@s)rte- Ir AB. Meijer e.a., l&

.

Mr.

a'

~ h e ~ 1 8 i s ~ x FH.sfi.t%en voor~l~pmduktiri. Fr.

W.

L. Lamsan,'l972. "

Nr: 4. .Vfdproduk@e In Elrggeiand: I?. W. Lpjym*e.a., &?l. m ,

'. e h .,I -

N!: 5; Ijwcteding ~ ~ vind~wliil?, e qTf.'fjgxem, mei ig.2. b . . - ,. - , . ' -

" Nr. 6.

-

NitrrraGe@ifiigip@ bil r u ~ 1 d v e e h j s ~ b l g V$"'-s nitr@atEjehrfkn tn gf&slarrdprodupen, W. ~ t l e & ? n . - .

- r 7 ina., 1.932 , r - .

Nr. 7. jnrlosdlan herinzaai enttikitbf al> (le B&&@$? *ii,kfe b ~ t ~ 1 % % h ~ ~ a ~ n s t e l l i n v g r ~ l a n d . m ~ , Krist, =

._

, - - ., 5 r: 18@:.' ' , , .u -dS d-$ t, -*V ~ - v I. _ >

.

- C,. I * . - : Mr. 8. , o%inuiWtvan h& staftype op

de

Gr@$ y i n t&rgn.$f.

E

.r&&,$, 1972. I ..

Na 9.- ~ e i ' e W 3 van &trq@ert tegen aialtb .T~c/$fdni$ tvin $ra&iimnd. J, J,. Woidrin~,

%pii..

' Ni. Y d : ~íjvoS,erivsrrj 1hgohW08i~aan wetdend-petkvp in

Ml

pa&aar. 4 qrr~e~]$@,ii;~n~., lQ72..

:.

Nr. ll. Wgrt, op~~agetxyWeriiigvaff i&hjjq&iln; M ~ r + t & ! & ~

ei',

[r; %GrH. 6oU'nhan @.a, 1973:

. PIF. 1% Ru.ri,cMe&prasK1Rtie in M~ord-lMI#. i r j ~ . N.bH@~@-@n+.l 1%#3, T

. .

~ k .

13.

v&itvh

pn nasmer m +IMB~ %$&h~s~(gp st&;J;~W:F;fl~$Mk I&&; IQ%- 1 q#- . Nr. 14. Het ; g a ~ ~ ~ ~ k q p a somp@ec% ~ 8 : ~ n d ~ ~ o ~ C i r 5 ~ . ~ 1 r ~ . ~en$qfti~tus, @+&, 1973,. - , f 4,

--

.i -. Nr. 15, ' 8k@ttljpli@i$k€tn! it8n j6~@e;sdle[&~+ H'- E: tk&#A?I. 1$73., *- - y , 1

.

* .h I i. . &Ik 1%

,.

,iov&*l#&miier.$:uur

.>I., a - dgi-de6oggh+ v a n . & $ ~ ~ ~ e r ~ ~ * p ~ ~ k 8 n . 4 ~ r , &. Whdkkinn e a

lip.

.

. .' ' f 4,.7 '. , Nt %"F d V M - I ~ + @ ~ ~ , I ~ C ~ I I ~ ~ $p k'i&ihsrsám,.fe~.,~? Ck~erigeve'~;t~?3: , , f4,-

. Na

?s.

. nijd&^ !web &d-~qk?vpd1ng~'~~plrnkrl1k. 1~~ 6. ~ e n ~ h r ~ t%.&; ,1973. + . , ' ' W ; $9. e ~ 1 ~ p ~ t l e m e f @tf&dfdgl vaamn,,k \-y;L H i w h.~;*lQTir. ' ' *

' Nr. 20. Vcv@f.li&~& rf@lyee

v a

W n l g rbw~wî i&-~j;:B&e& W4. w

NP. 21, : W s f oi&l& en Werin$'wn $@EJp&s, Werlcgip.~, .jQ74. t . l . j t

%C. 22 whaprthQUi+ìtli ~ R G ti* P., WW. TC$!

?,a,

i 9td: '

.

i . * T

".

1

* . ~ r , 23: b l ~ 1 1 ~ ~ f t j b g h61 h e & W $ m A l c - ~ ~ gr$sr-ahkbii. * Q B ~ + ~ & > W ~ B ~ ~ W , In$, L ~ ~ & r n ~ : a ~ , 1 0 ~ 4 ~ t 4,

-

' t ..

-. W. 24, ~ ~ i y z c m k . m n ' d . v ~ r o $ u ~ l e in~ql.DAiX&l$nd, Irf

F.

L Haqsen s.a:;1974, -

I

,:

.L , ' , s - ,.. i a , -

..

'W. 26,. h t i a v811 *Ik& op voeB1bririg.met gedroogd, g gpbe@t'myuagrd Ing. 1. van Oerr&jg(in '&aglg~4. f 4,-

, NI, 28:- ~ ! f n r ~ & i n g w ~ s n i ~ t i , v ~ r á s l i j k & ~ m t @$te yodqs@temen. vatag, lam, 'I. '

, N?. S. V,om@iq van r+ rne't'@s o,1a#t5th k@mhWmr. hg; H.

E.

H w m eka.,;t574 O

<

," W , &i. M m n ~ ~ ~ @ ~ i ~ , ~ n tbfi%q3ij@$&.N, - * . . ' +\ - - U L~ x - . * t

' 1 >

N<$*.

' ~ ~ & f s ~ ~ t h @ e ; ~ ~ ~ k ~ ~ & ~ u , n ~ u , $ & í ~ ~ ~ ~ ~ ? 5 ~ s - +. ,ev

.

c Nr. 30,' ' ~ u $ v & ~ v o p t rsrndy@Xn ~NfMerlan$~~&lY$1e;hm~S, 'ge&~t.,~, D.Janse, 19V6. ' " V

, M. 3;1. l n d t d v&g,randWerl$4ng o p : h $ i ~ m i d OJlljwn~graslanci. b ~ : J. b. Wtrlc&rincj, ì9f5. t 5,- Nr.

a

WriiiMieke h @ w i van;@281adid ~ d i e w * a n d i ~ p i a - & b n d h ~ h n g . J.

4

Woldring, ~9'15,: , , t 5,

-

Nr. 33. ' , S , t i k s f e t j n crp:@lab:ln tist voarjpq. Inad, j;bïddrini, BHm. A. 2 >

W @rot@ + p ~ ~ i w w b ä r ~ v e n irih~i~a, eo ü e i ~ ~ t y t i ~ Stat* ir. P, 4. M. snijdgr@; 1975. - e NE 35. Irivi1M van hedtqaalsn'~stikstt3 up deopM~&& @n b(r~bu;bnl8ctie.~aM~e111ng ven drasland. ing.

, . J-

J. *Q\~*Q; IQ*. '' . . , 2- ,

+ A >$ ~. .

NC, S. ~pstagm~vo~rdrtrogkui~m+b,ai&~f~ F n e ~ r t y d f i j v e n v ~ n

i0

hit

ing. A. R, Rklder,+19F.t

N%' 37. Nitra;att: @h Lmjnefal?n@ehaltsr$@í ppe en fmgelcuHg8 rnijtnaJs met een zware e.anlmhe kemstlng, ,

lipg.'&,ply biRe-a., $975. r , . L . t 5 , -

r.

&

, $3~- gpteh d<ljfthesrap+~rnai?.

tk.

W. W ~ I I ~ ~ J F ~ ~ R , tsm. '

.-

- .

Nr* 39. i-%rinw&i 9 g r p J w d . ~ V ~ l ~ v @ r i vbrgelijkgnd dnder;rgel(mt Út&hlllende methoden van herinzaai ' in tie pr2iriode 1971 tJm 1974.16 @. &ten e.a., januari

IWG:

-

.

Nr, Q. B.mgrijding van d n g w m bij nrndvea. íkproevihg'natamyclne, Drs. R. Kommarij, j& 1976.. f 5,- . WP. Al. Het,v&strekken van brachkwer in I ~ ~ ~ W U l ~ V e r a r l a g y a p w weil$grosp, lul1 1976,

r.' 42, l@o& v-W, veId.j&~e en rtUnalhgirJ x9n nadmden op de apnameran Rooi door .?.em Ing. A. G. Hen-

.

gev3ld,jylilp7&. I , > "

Nr. 44. ~Gecomtrliiiride,~inkuiI- g h opnamwc& met.lpatafafval,

boshl

eh bastelpatiltinix, Ing. q. B o m q

. , Ing. A. G. Hengwetd, JU# 1976.

.

. . + <

.

, f % -

i

&.

.«.:

roodk kuil skutsib ot t ~ ~ ~ n s i t o ~ ~ o p s ~ ~ m hls$ wan en wc&&, september ?%%. t 5,

-

Nr. 45. Autgpetise?in$j bij de oed de ring wan vb(<alve~en. Vgrslag van.een w ~ r k g r q , december 7876. , t

-

W . W. tferfnzi+1 vahgrwland in uTWaarcfen. i0g.W. W j f l e ~ n , decqmb,er-3976, S

-

M[. 47. Het &feptvah baa@n metrne@ibaiIi e? ci&dmeaìer bi/.vats&fllende stoppellengten en rnaaiktadia öp

.

. , de opbrygt~ten bo@nische sap"nzjt@Ii~@ aras~en8;ins,

k

Roozeboom e.a., december 19&. , , f

9,-

Nr. 48, M e f W h o u d e i f l ~ ~ n natUur&hQud, Stodiph sa~bnwa~ki~g.rnet tYe'~unuurtechntsche Dienst, kog, H.

- wnd@htenqn& -n1MRdm8faff+n,febwsri 19T"rZ

-

,f S, -.

Nr. 49. D r c g r e - ~ ~ ~ r l i w n tijdens' de vdriwri+, nilg.3. üvaw?6t, april 1977.

r . B Kop@eUng m e S k c b i i t ~ o l . a J i r ~ ~ ~ v ~ ~ ~ v ~ ~ ~ g ~ li.. R.&terirrk, beptember 1917.

Nr. 5 9 . 0iver~;e swctBIr van halcselen v a veac~edroogdg&s. tng, A. G: Hencjeveld, augusftjs

ia,

N.r. 52. Hergroeivertraging tijdens de veldperiode, fng, J. Civerwesl, oktatie6 1377. , , f % -

MC 53. ~sreaenhg op rnaI.lxsy~ri~wi7,6r~ J, Qbariïbop &a, oMdbier 3977. t

Nr. 54. Begttijding van straatgas in grasland. Ing: L. AMnebpam,nowrnber 19.n. f 5,-

Nr. 55. ,pnde~oek naar mogelilkhetien van eeh.w@idtrbredrijf vdn43!I h a Veislag studiegroep, december $977. a

Nr. 56. Pinken op alleen ruwvok~. Ing,Tj. Boxem, juqi 1978. '

wv. 57. Norr?en *oor de voedervoorziening. ti. W i h g %a,, o k b b ~ r 1977. f I Q -

Mr. a8; VergAijking tussen tlmousin x FH=krulsliqenm FH- sm MRIJ-stieren. A. Westera e.a.;n~venrber 1978. f 5,

-

Nr. 59. Twee kreotitvparniw.am voarvEes65tieren me1 verschikin winkg voor de vts;esprodukìie. A. mesteca én Ing. H. E. WariP;isen, november 1978. L

Nr. m.' C;slciumpoeders en melkziekte bij m&kkoeien. Drs. J. W, Wfihsrst, januari 1979.

(43)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

only the specific people concerned but also society as a whole, the Supreme Court ordered the government, by means of an expert committee, to carry out a study on the legal

These different bootstrap approaches are discussed for testing the hypothesis for the population mean and the population variance using the location-scale model and are also

The findings revealed access control could be improved if the institution employs more security personnel to work on the campus, especially at the access

The functional placement of the Chief Directorate Organisation Development in the Department of the Premier and its role to render organisational development services

Diesel locomotives are widely used throughout the rail world due to their power autonomy and the absence of the need to have electrification of railway lines.

Performing the same analysis for sample S498 resulted in 154 out of 180 brain regions showing negative associations between intelligence and INVF Cortex with partial

mogelijkheden te zijn. In eerste instantie zal uitgezocht moeten worden welke gangbare rassen geschikt zijn om biologisch te telen. Rassen moeten geschikt zijn voor de

De verbeteringsmogelijkheden moesten gericht zijn op een betere vochtvporziening van het gewas en verbetering van de ontwatering, waarbij na menging van zand en veen de