• No results found

Praktijkonderzoek naar groepshuisvesting van zeugen in combinatie met een krachtvoerstation

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Praktijkonderzoek naar groepshuisvesting van zeugen in combinatie met een krachtvoerstation"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

VOORWOORD

Dit rapport ís een verslag van een onderzoek naar ontwikkelingen ín de houderíj van drachtíge zeugen ín groepen ín combinatie met voederíng door middel van voerstations.

Het onderzoek werd uitgevoerd op een twaalftal praktijkbedrijven. Deze bedrijven werden met de hulp van de specialisten Bedríjfsuítrustíng van de Consulentschappen Varkenshouderíj ín Arnhem, Assen en Zwolle, de bedrijfstakdeskundige Varkenshouderíj van het Consulc:itschap te Tilburg en de bedrijfsleider van het regionale Varkensproefbedrijf te Raalte, ín overleg met de fabrikanten van voerstations geselecteerd. Zonder de medewerking van de varkenshouders/eígenaren van de bezochte bedrijven, was het voor ons niet mogelijk geweest dit onderzoek uit te voeren. Een bijzonder woord van dank aan hen ís dan ook op zijn plaats.

(3)

1. INHOUDSOPGAVE pagina SAMENVA.TTING 1 2. SUMMARY 9 2.1 Genera1 remarks 9 2.2 Pen design 9 2.3 Management aspects 11

2.4 Method of field investigation 12

3. INLEIDING 14

INTRODUCTION

4. VELDONDERZOEK VARKENSHOUDERIJ: "DE SUASORISCHE METHODE“ FIELD INVESTIGATION IN PIG HUSBANDRY: "THE SUASORIC METHOD" 4.1 De zoötechnische aspecten

4.1.1 Beschrijving van de houderijonderdelen 4.1.1.1 Het hokontwerp

4.1.1.2 De bedrijfsvoering 4.1.2 Zoötechnische kengetallen 4.2 Gedragsaspecten

4.3 Gezondheidsaspect

4.3.1 De status van de te onderzoeken zeugen 4.3.2 Beoordeling van de diverse orgaansystemen

15 15 16 16 17 17 17 19 20 20

5. BEZOCHTE BEDRIJVEN, VERWERKING VAN DE GEGEVENS 26 FARMS IN THE TRAIL; ZYETHODS

5.1 Contrasten 26

5.2 Selectie van bedrijven 27

5.3 De bedrijfsbezoeken 27

(4)

pagina

6. RESULTATEN EN DISCUSSIE RESlJLTS AND DISCUSSION 6.1 Algemeen 6.1.1 Zoötechnísche aspecten 6.1.2 Gedragsaspecten 6.1.3 Gezondheidsaspecten 6.2 Functiegebieden 6.2.1 De voerruimte 6.2.1.1 De zoötechnísche aspecten

6.2.1.2 Gedragsaspecten ín relatie tot de voerruímte 6.2.1.3 Gezondheídsaspecten ín relatie tot de voerruimte 6.2.2 De wachtruimte

6.2.2.1 De zoötechnísche aspecten van de wachtruímte 6.2.2.2 Groepsaspecten ín relatie tot de wachtruímte 6.2.3 De lígruímte

6.2.3.1 Beschrijving van de ligruímte 6.2.3.2 Gedrag ín relatie tot de lígruímte 6.2.4 De mestruimte

6.2.4.1 Beschrijving van de mestruimte 6.2.4.2 Het mestgedrag

6.2.5 De drinkplaats

6.2.5.1 Beschrijving van de drinkplaats 6.2.5.2 Het gebruik van de drinkplaats

6.2.6 Scheiding van de functiegebieden - looproutes 6.2.7 Het optreden van beengebreken ín relatie tot de

kwalíteít van de huisvesting 6.3 Bedrijfskundige aspecten 6.3.1 Enkele beheersaspecten 6.3.2 Het groepsmanagement

6.3.2.1 Basisvormen van groepsmanagement 6.3.2.1.1 Beschrijving

6.3.2.1.2 Gedrag ín relatie tot het groepsmanagement 6.3.2.1.3 Gezondheid ín relatie tot het groepsmanagement 6.3.2.2 De introductie van (vervangende opfok-)zeugen ín de

groep oudere zeugen 6.3.3 De produktie 29 29 29 29 29 30 31 31 37 37 39 39 42 43 43 46 46 47 47 48 48 48 49 50 54 54 55 56 56 56 57 59 61

(5)

pagina 7. 7.1 7.2 7.3 7.4 CONCLUSIES 62 CoNcLusIoNs Algemeen 62 Het hokontwerp 62 Bedrijfskundige aspecten 64

Conclusies ten aanzien van de gebruikte onderzoeksmethode

de Tuasorísche Methode" 65

BIJLAGEN

APPENDICES 66

EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN

(6)

kr tf

r* LI,

0

Y

p1 r* f-t

2

3

I t-J

(7)
(8)

3

-Ten aanzien van het hokontwerp worden een aantal functiegebieden onder-scheiden. De vreetruímte is het voerstatíon. Verschíllen ín ontwerp betreffen ín- en uitgaan van de zeugen, de uitvoering van de toegangs-deur, de wíjze van herkenning, voer- en drínkwaterverstrekkíng en de hektíjd. Het belangrijkste praktische verschil betreft het doorloop-resp. terugloopprincipe. Het feit dat de zeug die net haar rantsoen heeft opgenomen níet achterwaarts tussen de wachtende dieren door hoeft resulteert ín de helft van het aantal klingbeschadigingen (vulvascore doorloop = 0,24; voor terugloop = 0,44). Dit houdt niet in dat alle zeugen het doorloopvoerstatíon zonder angst verlaten. Dit werd alleen daar waargenomen, waar de achteringang pas bíj het vertrekken van de zeug ontgrendeld of geopend werd. Verlaat de zeug het voerstation voor het verstrijken van de hektíjd, dan leidt dit tot opwinding van de wachtende díeren. De uitgang van het voerstation dient níet op de

lígruímte uit te monden Het station moet bij voorkeur op een dichte vloer geplaatst worden.

De wachtruimte ís dat deel van het hok dat toegang tot het voerstation. Ten aanzien van de wachtruimte zijn toegankelijkheid en vloeruitvoering van belang. De vloer dient boven alles een goed houvast te bieden. Dat houdt ín dat deze niet te veel met mest mag zijn verontreinigd. Hoewel om zijn aanwezigheid van scherpe randen níet ideaal bieden roosters daartoe toch de beste garantie. De toegankelijkheid hangt af van de plaatsing van de box. Zo mogelíjk moet de ingang naar alle kanten vrij ín de ruimte staan, maar ín íeder geval voor 150 graden van een církel-segment vrij toegankelijk zijn; de wachtruimte moet zích zoveel moge-lijk ín het verlengde van de box bevinden; en de wachtruímte moet líefst twee zeuglengten diep zijn.

Deze aanbevelingen zijn des te zwaarwegender als een terugloop-voerstation wordt gebruikt.

(9)

4

-C

Figuur 1: Het voerstation moet vrij ín de ruimte staan (situatie B); of de wachtruimte moet op zijn minst een cirkelsegment van 150 graden omvatten (situatie C; niet bij D); zích recht voor de toegangsdeur bevinden (situatie A; niet bij sítuatíes C en D); en minimaal twee zeugenlengten diep zijn (situatie B,C en D; niet bij A).

De lígruímte moet comfortabel zijn en voldoende rust bieden. Daartoe dient de lígruímte voor de zeugen goed te onderscheiden te zijn van de andere functiegebieden. Ter bevordering van de rust ís een één zeug diepe ligplaats aan te bevelen Ook moet voorkomen worden dat looproutes, zoals die van en naar het voerstatíon de ligruimte kruisen. Bevuílíng ís ongewenst. Hiervoor ís het belangrijk dat de ligruimte goed bezet is (min. 0,65 m2 per zeug). Een onderverdeling

van de ligruímte door het aanbrengen van tussenschotten bevordert een goed gebruik en maakt het tevens mogelijk een gedeelte af te sluiten wanneer onderbezetting optreedt.

(10)

5

-Zeugen mesten ín principe niet op de ligplaats. De mestplaats moet dan ook ruimtelijk gescheiden z'íjn van de ligplaats. Als ín een hok een omschreven mestplaats aanwezig ís, ís dit een aanwijzing van een ín dit opzicht goed functionerend hok. De aanwezigheid van een beerhok naast het groepshok of controle met de beer over de gang leidt ertoe dat aangrenzend hieraan gemest wordt. In het ontwerp moet daarom de mestruimte zo worden gesitueerd dat deze aan beerhok of controle gang grenst.

Meer dan een drinkgelegenheid voor ongeveer veertig zeugen ís niet stríct noodzakelijk. Wel ís dan een goed functionerende voorzíeníng met een voldoende hoge wateropbrengst noodzakelijk. Een trog met sproeinippel voldeed goed. Ter voorkoming van vermorsen en bevuílíng doen twee hekken aan beide zijden van de trog goede diensten.

De diverse functiegebieden worden verbonden door looproutes. In een goed functionerend groepshok voeren de díeren de diverse functies, gedragingen uit ín de daartoe bestemde functíegebíeden. Bij het

uítvoeren van het ene gedrag moeten de zeugen niet door andere dieren, die een andere functie uitvoeren, gestoord worden. De verschillende functiegebieden moeten elkaar dan ook zo min mogelijk overlappen en looproutes moeten funktiegebieden zo min mogelijk doorkruisen. De wachtruimte moet niet. de lígruímte beslaan; de toegang tot het voerstation moet niet de lígruímte kruisen; enzovoorts. Daarnaast moeten doorgangen voldoende ruim zijn zodat blokkeren wordt tegen gegaan.

In de praktijk bleek het ondiepe, brede hok redelijk goed te voldoen. Voorwaarde daarbij was wel dat een juiste bezettingsgraad werd

gehan-teerd. Een echte scheiding van líg- en mestruimte ís híerín echter niet mogelijk.

Een groot aantal beenafwijkingen werden aangetroffen. Deze zijn níet echt toe te schrijven aan een bepaald functíegebíed. Uit waarnemingen bij dít onderzoek en elders kwam het vermoeden naar voren dat het klimaat, met name koude, een belangrijke factor ten aanzien van het ontstaan van beengebreken zou kunnen zijn. Dit ís als volgt voorstel-baar. De zeug ligt op een te koude vloer. HierdOor wordt het dier stram. Komt de zeug nu ín conflict met een soortgenoot, dan treedt eerder blessure op dan wanneer het dier vlot beweegt.

(11)

iir f-t

E

3 t g t-t N C!Z: 3

E

12

f

;L

0

b

w c!z:

N

(I, r l cn 4

3

f-t Y

(12)

N

H

(13)

8

-De hier gebruikte methode van veldonderzoek, waarbij op systematische wijze door vakspecialisten gegevens op hun gebied werden verzameld, was nog niet eerder toegepast. In betrekkelijk korte tijd heeft dat ertoe geleid, dat een redelijk betrouwbaar beeld van de praktijk anno 1987 van groepshuisvesting van zeugen is verkregen. Daarbij zijn een aantal inzichten verdiept en nieuwe veronderstellingen geformuleerd. De hier gevolgde aanpak is dan ook bijzonder zinvol gebleken en deze zou ook voor andere problemen toegepast kunnen worden.

(14)

2.

- 9

-SUMMARY

Much research at the moment is dedicated to grouphousing of dry sows combined with automatie responder feeding. Since automatie feeding was introduced some years ago much experience is by now acquired in

practice. In this report the results of a field investigation on twelve practicle farms where grouphousing was used are discribed. At each visit systematic recordings were made with respect to husbandry, behaviour and health.

The farms were selected prior to the actual visits. They varied a.o in type of feeding station, pen design and group management.

2.1. Genera1 remarks

In field research not al1 conditions can be controled. This makes that some observations are biased by coincidental factors. Despite of this we think that a number of conclusions can be drawn from our obser-vations.

Grouphousing in practise varies considerably. This goes for both feeder and pen design, as we11 as for how the systems functioned. Major problems were related to improper housing design, intolerante between sows, high numbers of vulva1 lesions and lameness. These problems should be solved in future,

On some farms relatively few problems were found. This indicates that they can be overcome.

2.2. Pen design

The sowpen might be taken as a intergrated set of areas. These areas each serve a different function. We distinguished a waiting area, a feeding area, a lying area, a dunging area and a drinking area. These areas are interconnected by walking passages

The waiting area gives access to the feeding to comprise an angel of at least 150 degrees situated right in front of the entrance.

station. Therefore, it has and should preferably be

(15)

- 10

-Furthermore, a certaín depth (approx. two sows deep) ís requíred. Aggressíon ín the waítíng area should be avoíded as much as possíble. When the sows whích have eaten are dírected ínto a different part of *the pen, where they don? have access to the feedíng station,

(feedíng/resting system) aggressíon míght been reduced. It ís worthwhíle ínvestígatíng such a system.

The feedíng area ín an automated system ís the feedíng statíon. Two basíc príncíples can be dístínguíshed: the walk-through príncíple and the forward-ín/revers-out príncíple. Sows fed on a station designed accordíng to the fírst príncíple showed half the number of damaged vulvas compared to sows fed on a forward-ín/backward-out statíon. This

ís an important ímprovement but not a complete solutíon for al1 vulva1 bítíng. A proper design of the waítíng area ís partícularly Important when sows have to reverse out of the feedíng station.

Wíth a walk-through station the entrance door should be opened

ímmedíately after the prevíous sow has left. It ís recommended to place the feedíng station on a solíd floor. Both entrance and exit should, ín low bedding set-ups, be at the edge of the slatted area.

The lyíng area must be comfortable and should províde suffícíent rest. Thís ís acquíred best ín a lyíng area whích ís wíde and only one sow deep. Thís area per sow has to be at least 0.65 mi?. The total lyí*ng area should be ín balance wíth the number of sows ín the group. When the lyíng area ís over one sow deep addítíonal separatíons facílítate proper use (reduce pollutíon). Such deep lyíng areas need a bígger surface per sow. Walkíng passages, such as the exit passage from the feedíng station should not cross the lyíng area. The sows should be able to dístínguísh between lyíng area and other functíon areas.

The dungíng area has to be at a certaín dístance from the lyíng area. A círcumscríbed dungíng place ín the pen ís an índícatíon of an ín thís respect proper pen design. When a boar pen ís annex or when oestrus control ís done by bríngíng the boar over the feedíng passage, the dungíng area ín the pen should sítuated along thís boar pen or the feedíng passage.

(16)

- 11

-2.3.

In groups of about 40 sows no clear indications were found that only one drinking facility was ínsufficient. Thís single drinker, however, should be wel1 accessable and water output should suffíce. A spray nipple over a trough worked al1 right. Two short partitions asíde the trough prevent foulíng of the drinker.

Fínally, walking passages should be designed ín such a way that al1 functíons can be performed at those areas where they are meant to be performed. Bottlenecks in the passages should not be present, since these might easely be blocked.

In practíce the partly slatted, wide but not deep pen worked reasonably wel.1 when a proper sow density was used. 'This was despite the fact that

lyíng and dunging area were unsufficiently divided.

A chilly, humide climat might be the cause of severe leg problems. In future climatísation in grouphousing should be given more attention. When natura1 ventílation is used, bedding or addítional heatíng might be solutions in this respect.

Management aspects

When technícal equípment is íntroduced in sowhousing such equípment has to be very reliable and proper control and maintenance has to be performed. At the vísits a relatívely high number of faults were registered. Thís causes ímmediate disturbances in the group functioníng.

Group management is an important factor wíth respect to successful husbandry: the sows should be able to establísh some sort of a social structure. Three types of management are distinguished: sows served wíthin a short period = service group; sows whích always return to the same pen mates = fixed group; and sows whích return to whatever pen that has room = mixed group.

The results show that the mixed group system is disadvisable. Service groups and fixed groups show better results.

(17)

12

-2.4.

With respect to fixed groups some precaution has to be incorporated since at a high percentage of farms using this system the sows showed little tolerante towards each other. For farms of limited size however this is the only suitable management system. Further research in this type of management is therefore recommended.

The introduction of young replacement stock into the older sow herd is an other point of concern. When gilts are introduced at the age of 7 months 1 out of S animals showed severe lameness. Farms working with a separate gilt and first parity sow group had hardly any problem when the young animals were brought into this group. This solution might have other disadvantages as for instance with respect to immunity build up or farm management.

Information on productivity of sows on transponder feeding is scanty. Up til1 now the information is such that no big differences can be expected.

Method of field investigation

Twelve farms were visited once by a team of specialists wich made systematic observations on husbandry, behaviour and health aspects. These farms were previously selected to have a representative sample of grouphousing with transponder feeding as it can be found in the

Netherlands. The results show that a number of hypothesis could be verified and others formulated. Knowledge of, and an opinion about developments as they take place in practice are updated. This has taken a relatively limited amount of time. Therefore, it can be concluded that this way of field investigation is a usefull tool to acquire knowledge.

Such a brief method inevitably also has disadvantages. Only about a number of aspects an impression was acquired. At a relatively short visit occasional disturbancies might have biased the genera1 pattern. Proper preparations of the visits are of major importante. To cover the different problems it should carefully be considered what recordings should be made and what questions be asked from the point of view of each of the disciplines.

(18)

13

-Summarizing it can be concluded that this way of field investigation proved very worthwile, since in a short time and with a limited effort a balanced impression on developments in grouphousing in practice could be obtained. Such an approach could also be employed in other fields of

(19)

14

-3. INLEIDING INTRODUCTIOA'

Het onderzoek naar de groepshuísvestíng van zeugen neemt binnen het varkenshouderíjonderzoek een belangrijke plaats in. Enerzijds ís er vanuit de consumentenhoek kritiek op de wijze van houden van zeugen; anderzijds doen zich door het beschikbaar komen van níeuwe technolo-gische ontwikkelingen (individuele dierherkenning; voerstations; etc.) mogelijkheden voor om de houderij van zeugen te verbeteren.

In tegenstelling tot individuele huisvesting moeten bij groepshuis-vesting een groot aantal keuzen ten aanzien van hokinrichting, groeps-management en werkíngsprincipes van voerstations etc. worden gemaakt. De combinatie van juiste keuzes leidt uiteindelijk tot een goed sys-teem. Het is niet wenselijk en zeker niet doenlijk elk van deze moge-lijkheden onder proefomstandigheden te onderzoeken. Beter ís het gebruik te maken van de voorhanden zijnde kennis. Daarbij horen ook de ervaringen zoals die ín de praktijk zijn opgedaan.

De introductie van voerstations ten behoeve van groepshuísvestíng van drachtige zeugen in de praktijk is enige jaren geleden en dus ís daaromtrent kennis aanwezig. Het doel van dit veldonderzoek ís deze kennis te inventaríseren en van daaruít zo mogelijk tot aanbevelingen voor een verbeterde houderíj te komen.

Tot op heden worden veelbelovende ontwikkelingen die zích in de praktijk voordoen op één van de proeflocaties ín onderzoek genomen. Voordat de resultaten hiervan beschikbaar komen is veel tijd

verstreken. Als de waarnemíngen direct in de praktíjk.worden verricht zou een aanmerkelijke hoeveelheid tíjd bespaard kunnen worden. Bij dit onderzoek ís daarom gekozen voor het doen van systematische d, waarnemingen door geoefende specialisten uit verschillende

vakdíscíplínes in de praktijk. Het betrof hier houderijdeskundígen, een toegepast gedragsonderzoeker en een dierenarts. Een bijkomend doel was dan ook te bezien of met een dergelijke veldonderzoekmethode op korte termijn praktijkkennis ís te vergaren.

(20)

15

-4. VELDONDERZOEK VARKENSHOUDERIJ: "DE SUASORISCHE METHODE" F I E L D T N V E S T I G A T I O N I N P I G INDUSTRY: “THE SUASORIC APPROACH”

Zoals in de ínleídíng ís aangegeven, beoogt de suasorísche methode om vanuit het onderzoek snel te reageren op ontwikkelingen ín de

prak-tijk, opdat vanuit een soort tussenbalans meer zicht kan worden verkregen op de stand van zaken. Er wordt daartoe gebruik gemaakt van de specialistische kennís van ervaren onderzoekers van verschillende disciplines. Hiertoe wordt een situatie gecreëerd, waarbij de onder-zoekers zich een duidelijke indruk kunnen vormen van een voldoende gevaríëerd aantal sítuatíes, waar de te onderzoeken ontwíkkelíngen praktisch worden toegepast. Het spreekt vanzelf, dat de gehele methode staat of valt met de organisatie van een dergelijk onderzoek. De te bezoeken locaties moeten representatief zijn en de gekozen oplossíngen moeten op een voldoende groot aantal bedrijven aanwezig zijn.

Voorafgaande aan de bedríjfsbezoeken dient overwogen te worden welke waarnemingen per vakdíscíplíne zullen worden gedaan. In het navolgende zal aan de hand van het onderzoek naar groepshuísvestíng van zeugen worden aangegeven hoe de Suasorísche Methode kan worden toegepast. Achtereenvolgens zullen de zoötechnísche aspecten, de gedragsaspecten en de gezondheídsaspecten worden behandeld.

4.1 De zoötechnische aspecten

Bínnen de zoötechnísche aspecten ís sprake van de beschrijving van het milieu, het totaal van houderij-omstandigheden, waarin de dieren worden gehouden en van de registratie van effecten díe deze omstandíg-heden op het bedríjfsgebeuren uitoefenen (bijv. produktie, arbeid e.d.). In bijlage 1 en 11 zijn de waarnemíngsformulíeren weergegeven die voor dit onderzoek zijn gebruikt.

(21)

16

-4.1.1 Beschrijving van de houderij(onderdelen)

4.1.1.1 Het hokontwerp

Bij de beschrijving van het hok ís een plattegrond een belangrijk hulpmiddel.

Binnen het hok zijn een aantal functiegebieden te onderscheiden. Dit zijn achtereenvolgens de lígruímte, de mestruimte, de vreetruimte, de wachtruimte en de drinkruimte.

Van de lígruímte wordt de sítueríng vastgelegd; de mate van afgren-zing, de vloeruitvoering (ingestrooid, bol of vlak e.d.), de aanwezig-heid van afscaanwezig-heidingen en de líchtínval. Tevens wordt vastgelegd hoe de toestand van de vloer ís (droog, nat, bevuild e.d.). Gegevens die ten aanzien van de mestruimte worden geregistreerd betreffen de kwalí-teít van de vloer (rooster, resp. díchte vloer; stroef, resp. glad) en de plaats waar gemest wordt.

De vreetruimte bij het onderzoek wordt gevormd door het voerstation. Daarvan worden het routíngsprincipe (enkele, resp. dubbele uitvoering; terugloop, resp. doorloop), de aanwezígheíd van waterdosering ín de trog, het aantal voerstarts per dag, de voerafgifte, de verblijfsduur en dergelijke geregistreerd. Tevens wordt nagegaan of het station eenvoudig te blokkeren ís en hoeveel zeugen per station gevoerd worden.

De wachtruimte geeft rechtstreeks toegang tot het voerstation. Hiervan worden de omvang, de plaatsing ten opzichte van het voerstatíon en de vloerkwalíteít geregistreerd. Ook wordt aandacht geschonken aan de mogelijkheden die de zeugen worden geboden uit te wijken. Een laatste onderdeel waarover specifieke gegevens zijn genoteerd is de drínk-ruimte. Plaats, aantal en aard van de voorziening zijn vastgelegd. Daarbij is aandacht besteed aan de wateropbrengst en het voorkomen van water vermorsen en bevuílíng van de inrichting.

Tussen de diverse functiegebieden bestaan looproutes. Deze zijn niet direct herkenbaar in het hokontwerp. Wel is duidelijk dat deze bestaan. Specifiek de tredvastheid, de geschiktheid als looproute en mogelijkheden voor blokkade zijn geregistreerd. In bijlage 1 wordt het waarnemingsformulier weergegeven dat voor de beschrijving van de verschillende houderijonderdelen ís gebruikt.

(22)

c

3

l?

R

(D N r’Ll. 3

iz

ül rt 4

5

LA

2

(D

H

.

I

(23)
(24)

c

c

0

Y

f-t

N L: 3

(25)

c 0 w w r-‘. cn 3 c

0

Y r’ 3

(26)

21

-Afwíjkíngen aan de huid

Afwijkingen aan de huid zijn onder te verdelen ín afwijkingen die hun oorsprong vinden ín langdurige (druk)belastíng en die welke het gevolg zijn van kortdurende (punt)belasting.

Langdurige belasting leidt tot ontharing, vereelting, onderhuidse zwelling (al of niet gepaard gaande met het ontstaan, resp. over-vulling van slijmbeurzen) en (ín laatste instantie; eventueel gecombi-neerd met infectie) huídafsterving (decubitus).

Het optreden van deze afwijkingen wordt door een aantal factoren, zowel vanuit het dier als vanuit het milieu, beïnvloed. Een belang-rijke dierfactor ís het voorkomen van dicht onder de huid liggende benige delen. Dit ís altíjd het geval aan de ledematen (bijv. aan de bijklauwen); bij slechte conditie tevens aan het schouderblad en het heupbeen. Een tweede dierfactor die het optreden van drukbeschadí-gingen ín de hand werkt, ís slecht beenwerk.

Milieufactoren die het optreden van drukbeschadigingen ín de hand werken zijn een ruwe, harde ondergrond en vocht.

Puntbeschadigingen zijn verwondingen die in vele varianten, naar grootte, diepgang en plaats, voorkomen, Ze worden veroorzaakt door soortgenoten of door scherpe kanten aan het milieu. Bij drachtige zeugen betreft het vooral verwondingen aan oren, schouder en vulva

(= kling) ten gevolge van bijten door soortgenoten.

De ernstige gevallen van zowel drukbeschadigingen als verwondingen kunnen na herstel herkenbaar blijven als litteken.

Drukbeschadingen treden meer op bij kale (beton)vloeren en in indíví-duele huisvesting. In het onderzoek naar ontwikkelingen ín groeps-huisvesting ís daarom volstaan met het registreren van decubitis. Verwondingen aan oren en schouders kunnen als maat dienen om inzicht te verkrijgen ín de mate van agressie. Dit ís een belangrijk aspect bij groepshuísvestíng en dus díenen waarnemingen hierop gericht te worden. Hetzelfde geldt ten aanzien van klíngbeschadígíngen: de índruk bestaat dat het optreden van dít type beschadiging beïnvloed wordt door het voersysteem ín de groepshuísvestíng.

(27)

a rs r’ tn

(D

3

3

Y

u:

3 t:

(28)

23 -Een onregelmat of een uitgewa í .S g en h.ard oppe sen be tonvloer rvlak (z ) leidt oals vo0 1

rkomt bij betonroosters ijk tot klauwlesíes.

Een ruwe vloer, waarop veel wordt gelopen, resulteert eerder ín een dunne zool en dus tot voorzichtig lopen.

Osteochondrose treedt bij alle zeugen op. Er ís een relatie vast-gesteld tussen de mate van osteochondrose en het optreden van kreupel-heid bij varkens. De meest voor de hand liggende verklaring ís dat dieren met sterk aangetaste gewrichten bij belasting eerder kreupel worden dan overíge dieren.

Naast vermelde verbanden spelen bij kreupelheid nog andere onbekende factoren een rol. Dit ís dan ook de reden dat de beengebrekenproble-matiek tot op heden moeilijk oplosbaar ís gebleken.

Bij de vergelijking van groepshuísvestíngssystemen díent aandacht te worden besteed aan het bewegíngsapparaat. Gekozen ís voor een waar-deríng van stand en gang en een registratie van kreupelheden. Ten aanzien van stànd en gang ís een opdelíng gemaakt ín drie categorieën. Zeugen die vlot opstaan, gaan, gaan liggen en niet met gestrekte achterbenen aan beide zijden van het lichaam liggen, scoorden een flOft. Dieren die stíjf of slap op de been waren, of hanetred vertoonden, of voorzichtig liepen en ook zeugen díe met gestrekte achterbenen lagen, maar overígens redelijk uit de voeten kwamen, werden ín categorie lllU ingedeeld. Datzelfde geldt voor gering kreupele dieren. Wanneer de zeugen ernstig ín het opstaan en ín hun gang waren belemmerd (ten gevolge van stijfheid, kreupelheid of gevoelige klauwen) werd een U21t gescoord.

Bij volledige ontlasting van één of meerdere benen kon ook nog een 1t3't worden gegeven.

Naast gang en stand werd kreupelheid apart genoteerd, Daarbij zijn ook weer vier categorieën onderscheiden: van afwezigheid van kreupelheid

(,,OU) tot volledige ontlasting van een been ("3"). Daartussen komen ook nog geringe kreupelheid en ernstige kreupelheid voor. Tevens ís aangegeven welk van de benen pijnlijk was.

Tenslotte ís aandacht besteed aan de vorm van de klauwen. Specíaal ís gelet op het optreden van lage tonen (dit zijn de voorkanten van de klauwen).

(29)

3 . .

H

cn

a

(30)

25

-Afwijkingen in de gezondheid worden ín de hand gewerkt door omstandíg-heden waaronder de zeugen gehouden worden: de predisponerende facto-ren.

Het doel van dit onderzoek ís deze factoren op het spoor te komen. Bij het opstellen van het waarnemíngsprotocol voor zoötechnische aspecten moe

afwíjkíngen rele vant

ten t bet rekking tot he t ontsta.an van geZ ondhei.ds-te facto ren wo rden mee genomen.

(31)

5. BEZOCHTE BEDRIJVEN; VERWERKING VAN DE GEGEVENS FARMS IN THE TRAIL; METHODS

5.1 Contrasten

Aangezien de variatie tussen praktijkbedrijven met groepshuísvestíng groot ís, en het aantal te bezoeken bedrijven beperkt, is een keuze gemaakt voor drie contrasten, op basis waarvan bedrijven zijn geselec-teerd. Deze contrasten zijn ontwerp van het voerstation, groepsmanage-ment en hokinrichting. Er ís ernaar gestreefd om tot een evenredige verdeling over de bedrijven te komen.

* Het voerstatíonontwerp. Hierbij zijn onderscheiden;

- Het terugloopprincipe waarbij de zeug het station aan de achter-zijde betreedt en het langs dezelfde weg weer moet verlaten; - Het doorloopprincipe waarbij de zeug het voerstation aan de achterzijde betreedt en het via een aan de voor- of zijkant gelegen uitgang kan verlaten.

* Het groepsmanagement. Hierbij zijn onderscheiden:

- Spaargroep: Een groep zeugen díe bestaat uit dieren die in opeen-volgende weken gespeend of gedekt zijn. De dieren bevinden zích in nagenoeg hetzelfde stadium van de dracht. Een dergelijke groep wordt ín één of enkele weken gevormd, waarna de samenstelling zich gedurende de rest van de dracht niet meer wijzigt;

- Vaste groep: Een groep zeugen, waarbij een eenmaal ingedeelde zeug of gelt altijd naar dezelfde groep terugkeert. De dieren bevinden zich ín willekeurige stadia van de dracht. Dit ís bijvoorbeeld het geval wanneer op een bedrijf maar één groep aanwezig ís.

- Wisselgroep: Het indelen van nieuwe dieren bij een groep vindt willekeurig plaats, veelal op grond van beschikbare ruimte. In een dergelijke groep treft men zeugen aan ín alle stadia van de

dracht.

* De hokinrichting: Hierbij ís onderscheid gemaakt naar de vorm van de lígruímte en naar strooiselgebruik.

Ten aanzíen van de ligruímte is onderscheid gemaakt in: - breed en ondiep;

- smal en diep; - anders.

(32)

27

-Ten aanzien van strooiselgebruik ís onderscheid gemaakt ín:

- met strooisel; - zonder strooisel.

5.2 Selectie van de bedrijven

Voor de selectie van de bedrijven ís contact opgenomen met de Consu-lentschappen voor Varkens en Pluimvee ín Arnhem, Assen, Tilburg en Zwolle en met een tweetal fabrikanten van voerstatíons. In overleg met de bovengenoemden ís een voorselectie uitgevoerd, waarna de CVP's de eerste contacten met potentiële kandidaten hebben gelegd. In geval van een positieve reactie werd een schets van de hokínríchtíng gemaakt. Op basis van deze aangeleverde informatie ís een beperkte tweede selectie uitgevoerd, waarna de bedrijven ín het kader van de voor-bereiding bezocht zijn. Hierbij werd een gedetailleerde plattegrond gemaakt en werden andere, voor het bedríjfsbezoek noodzakelijke, gegevens vastgelegd. Naar de varkenshouders toe werd informatie verschaft omtrent de bedoeling van het onderzoek.

5.3 De bedrijfsbezoeken

In de periode van januari 1987 t/m maart 1987 zijn ín totaal twaalf bedrijven bezocht. Op vijf bedrijven werd meer dan één hokínríchtíng toegepast, waardoor het mogelijk was het aantal waarnemingen ten aanzien van aspecten als hokgebruik, gedrag en gezondheid uit te breiden.

De gedragswaarnemingen vonden plaats vanaf één uur voor de voerstart tot ongeveer één uur na de voerstart, en werden uitgevoerd volgens de ín hoofdstuk 4 beschreven protocollen. De gezondheídswaarnemíngen (huidbeschadígíngen, kwaliteit van het beenwerk e.d.) werden uít-gevoerd nadat de gedragswaarnemíngen waren beëindigd. Dit vanwege de onrust die het opjagen van de zeugen met zich meebrengt. Er ís reke-ning mee gehouden dat de aanwezigheid van de onderzoekers enige invloed heeft gehad op het functioneren van het systeem.

(33)
(34)

- 29

-6. RESULTATEN EN DISCUSSIE Results and discussion

6.1 Algemeen

6.1.1 Zoötechnísche aspecten

Als de bezochte bedrijven overzíen worden, dan valt op dat er sprake ís van grote verschillen tussen bedrijven. Dit kan gezien worden als een uiting van een houderíjsysteem ín een vroeg ontwíkkelíngsstadíum. De meeste bedrijven hebben voor ze overgingen tot de aanschaf van één of meer voerstations ook al groepshuísvestíng toegepast. Vaak zijn via verbouw van bestaande ruimten systemen gecreëerd. De groepsgrootte die werd aangetroffen op de bezochte bedrijven liep uiteen van 25 tot 75 zeugen. Het beschíkbare oppervlak varieerde van 1.2 tot 2.3 víerkante meter per zeug. Tussen beide factoren bestond geen relatie.

6.1.2 Gedragsaspecten

Wat direct opvalt bij binnenkomst ín de stal ís de rust die bínnen de groep heerst. Het betreden van de stal wordt niet, zoals bij handmatig gevoerde dieren, geassocieerd met voerverstrekking. Ook het lopen tussen de dieren zelf leidt nauwelijks tot enige verstoring. De zeugen laten zich gemakkelijk hanteren.

6.1.3 Gezondheídsaspecten

0 tot 25% van de zeugen op de diverse bedrijven bleek ingedeeld te worden ín de categorie matige conditie. Dit duidt erop dat er ten aanzien van het voerníveau grote verschillen bestaan tussen de bedrijven. Een te laag voerniveau kan aanleiding zijn tot grotere actívíteít rond het voerstation.

In totaal zijn op 12 bedrijven 572 zeugen geïnspecteerd. Bij 161 dieren (28%) werden daarbij vulva(-klíng)verwondíngen geconstateerd. Deze waren als volgt verdeeld; 111 lichte verwondingen; 39 ernstiger verwondingen; en 11 uitgebreide beschadigingen.

(35)
(36)

cn CIn . . 10 fu . t-J . P

ir

3

3 0

(37)

32

-- Wachten

Het aantal dieren dat bij de ingang van het voerstation staat of ligt te wachten ís sterk afhankelijk van het stadium van de voer-cyclus en het tijdstip op de dag. Aan het eind van de voercyclus hebben alle dieren gegeten en wordt vrijwel uitsluitend gerust. Stationbezoeken vinden dan slechts incidenteel plaats. Kort na de start van een nieuwe cyclus neemt het aantal wachtende dieren toe tot een gemiddeld aantal van 4 zeugen.

Ook het tijdstip op de dag ís van enige invloed. Vroeg ín de ochtend wordt meer gerust dan later op de dag, hetgeen tot uitdrukking komt

ín het aantal wachtende dieren.

- Ingaan

De toegang tot het voerstation kan op twee manieren zijn uitgevoerd. Op 8 bedrijven was de ingang volledig geopend, waarbij de zeug gemakkelijk en snel het voerstation kan betreden. Het systeem is eenvoudig te leren door nieuwe zeugen. Als nadeel moet worden genoemd dat de toegang pas afgesloten wordt nadat herkenning heeft plaatsgevonden of, in geval van een mechanische box, nadat de zeug het hekje voor de voertrog weggedrukt heeft, waardoor via een stangenstelsel de ingang wordt gesloten, Hierdoor bestaat de moge-lijkheid dat een tweede zeug direct na de eerste het voerstation betreedt en haar voorganger verjaagt. Dit ís zeker mogelijk bij een doorloopvoerstatíon.

Een andere uitvoering ís die waarbij de ingang ís voorzien van scharnierende deurtjes. Daarbij moet tenminste één van de deurtjes naar buiten worden gedraaid. Omdat het openen van deze deurtjes enkele seconden in beslag neemt, ondervindt een zeug die het

voerstation betreedt al direct enige bescherming van achteren. Híer tegenover staat dat bij dit principe de zeugen vaker getraind moeten worden om de deurtjes zelf te leren bedienen.

- Herkenning

Alle voerstations waren uitgevoerd met een passief herkenníngs-systeem. Hierbij beschikt de zender niet over een voedingsbron maar wordt door de ontvanger, die gemonteerd ís bij de trog van het voerstation, geactiveerd.

(38)

33

-De zenders zijn met behulp van een halsband aan de nek van de zeug bevestigd.

Bij de pneumatisch vergrendelde voerstations wordt de toegangsdeur pas afgesloten nadat de zeug is herkend en een voertegoed ís vast-gesteld. Het Interval tussen het betreden van het voerstatíon en sluiten ís gemiddeld 3 seconden.

Bíj de mechanisch bediende box wordt de toegang door de zeug zelf afgesloten. Dit geschiedt onafhankelijk van de electronische her-kenning of voerverstrekking en neemt bijzonder weinig tijd ín beslag.

Het merendeel van de electronisch vergrendelde boxen ís voorzien van een mechanisme dat de achterdeurtjes na het ingaan van iedere zeug gedurende zeven seconden vergrendelt. In de tussenliggende tíjd wordt gecontroleerd of de zeug nog een voertegoed heeft. Is dit het geval, dan blijven de toegangsdeurtjes vergrendeld en wordt voer verstrekt. Het interval tussen betreden en vergrendeling bedraagt in de regel niet meer dan één of twee seconden.

- Voerverstrekking

Het voer wordt op alle bedrijven in pelletvorm verstrekt. De doseer-snelheíd varieerde van 2 tot 4 gram per seconde, wat overeenkomt met 120 tot 240 gram per minuut. Op de meeste bedrijven wordt 3 gram per seconde, oftewel 180 gram per mínuut aangehouden.

- Waterverstrekking

Het is algemeen bekend dat de opnamesnelheid van droogvoer afneemt naarmate de hoeveelheid opgenomen voer stijgt. Dit kan er zelfs toe leiden dat een zeug stopt met vreten en het voerstation verlaat om te gaan drinken. De kans ís groot dat hierbij een (aanzienlijke) hoeveelheíd ongewenst restvoer ín de trog achterblijft.

Op 3 bedrijven wordt naast voer ook water ín het voerstation verstrekt. De watergift ís hierbij beperkt tot tijdens de voer-verstrekking. Daarbij zijn twee principes aangetroffen; het toe-voegen van een vaste hoeveelheid water aan iedere gedoseerde portie voer, of vrije opname van water via een ín de trog bevestigde drinknippel.

(39)

ra

I

(40)

35

-Aan de andere kant nemen de boxbezoeken meer tijd ín beslag, waar-door het aantal zeugen dat waar-door één box gevoerd kan worden lager uít zal vallen dan bij de voerstatíons met ingestelde hektíjd.

Ondanks de hektíjd werd op vrijwel alle bedrijven incidenteel rest-voer ín de trog aangetroffen. Omdat het om een gering aantal waar-nemingen gaat kon geen dírecte relatie met de ingestelde hektíjd aangetoond worden. Naast hektíjd spelen ook andere factoren een rol bij het al dan niet aantreffen van restvoer. Deze factoren zijn:

- totaal gedoseerde hoeveelheid voer; - vorm waarín het voer verstrekt wordt; - snelheid waarmee het voer gedoseerd wordt; - het índívíduele dier.

Restvoer dient als zeer ongewenst te worden aangemerkt, omdat dít voor oudere zeugen aanleiding ís extra bezoeken aan het voerstatíon te brengen.

- Verlaten voerstatíon

Bij de terugloopvoerstatíons moet de zeug wachten tot het ontgren-delen van de toegangsdeur heeft plaatsgevonden, alvorens zij de box achterwaarts kan verlaten. Híerbíj wordt zij ín sterke mate belem-merd door de wachtende zeugen die het voerstatíon wíllen betreden. Bij het doorloopprincipe kan de zeug de box aan de voorzijde ver-laten. Deze uitgang ís niet vergrendeld, waardoor de zeug niet op het verlopen van ingestelde hektíjd hoeft te wachten. Bij twee typen doorloopvoerstatíons bleef de hektíjd van kracht als de zeug het station al via de vooruitgang verlaten had. De wachtende zeugen constateren een onbezette box, die zij nog niet kunnen betreden. Dít leidt tot extra onrust, waarbij de zeugen de toegang met geweld proberen te forceren. Het installeren van een deurschakelaar die het vertrek van een zeug registreert en vervolgens de toegang ontgren-delt lijkt een goede oplossing. Dit príncípe was aangebracht op een derde type doorloopstation.

Op twee bedrijven werden de zeugen na het verlaten van de box vla een slurf weggeleid van het voerstation. Hiermee werd voorkomen dat wachtende zeugen via de uitgang proberen het voerstatíon te betreden of de uitgaande zeug belemmeren om het voerstation te verlaten. De lengte van deze slurf varieerde van 2 2 tot + 8 meter.

(41)

36

-C

Figuur 2: Situeríng van het krachtvoerstation

A. Doorloopvoerstation; zowel in- als uitgang bevinden zich op de ligruimte. Hierdoor zullen wachtende en uitgegeten dieren de rustende soortgenoten storen.

B. Terugloopvoerstatíon; de toegang ís gesitueerd op de roosters, het voerstation zelf staat op dichte vloer. Er ís voldoende ruimte voor wachtende dieren.

C. Doorloopvoerstation; zowel in- als uitgang bevinden zich op de roostervloer. Weinig kans op verstoring van

rustende dieren. Blokkeren van de uitgang is mogelijk, Figure 2: Position of the feeding station

A. Walk-through feeding station; both entrance and exit are

situated in the lying area. Sows waiting and sows which

leave the feeding station disturb resting animals. B. Forward-in/revers-out feeding station; the entrance/exit

is situated on the slatted area, the station itself is situated on the solid floor. Space around the entrance is sufficient for animals waiting.

C. Valk-through station; both entrance as wel1 as exit on

the slatted floor. Little chance to disturb resting animals. Exit might be blocked.

(42)

37

-6.2.1.2 Gedragsaspecten ín relatie tot de voerruimte

Bij het verlaten van het voerstation konden de zeugen, als de deur ontgrendeld werd, agressie verwachten van de wachtende dieren. Bij alle terugloopvoerstations was deze agressie aanzienlijk. Dit kon aanleiding geven tot klíngbíjten. Bíj doorloopvoerstatíons was de agressie ten aanzíen van het etende dier aanzienlijk mínder.

Toch was er ook op deze bedrijven wel degelijk sprake van agressief gedrag, omdat het nog etende dier door de wachtende dieren door een beet in de achterhand uit de box werd gedreven. Dit geforceerd ver-drijven uit de box leidt tot agressíe van de verjaagde zeug ten opzichte van soortgenoten. Op slechts één bedrijf kon de zeug zonder "angst" de box verlaten. Hierbij ontgrendelde de zeug zelf de achter-deur van de doorloopvoerbox, door haar kop uit de trog te trekken en gebruik te maken van de uitgang aan de voorzijde.

Bij voerboxen met roosters ín de lengte-richting kan het etende dier gemakkelijk uitglijden. Dít speelt met name bij het verlaten van de terugloopvoerstations (2 situaties). Mechanische gebreken van de voerbox, zoals voer, dat gedeeltelijk naast de voerbak valt, veroor-zaken veel onrust (1 situatie).

6.2.1.3 Gezondheídsaspecten ín relatíe tot de voerruímte

Zoals in 4.2.1.2 ís aangegeven leidt agressie rond het voerstation tot vulvabijten, maar ís deze agressie verschillend, afhankelijk van het voerstatíonontwerp. In tabel 2 is de vulvascore weergegeven voor 13 bedrijven (één bedrijf ís daarbij opgedeeld tot 2 bedrijven). De bedrijven zijn gerangschikt naar vulvascore en daarbij ís het voer-stationprincipe weergegeven,

De vulvascore werd berekend door het aantal geringe verwondingen maal 1, het aantal ernstiger beschadigingen maal 2 en het aantal uítgebreí-de beschadigingen maal 3, bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door het aantal geïnspecteerde zeugen.

(43)

38

-Tabel 2: Bedrijven in volgorde van vulvascore met daarbij aangegeven de score en het gebruikte voerstation ontwerp.

Table 2: Farm ín order of vulva1 lesíon score, actual vulva1 lesíon

score (the hígher the score the more vulvas were damaged) and the type of feedíng station used.

bedrijf .angnummer vulvascore 0.09 0.17 0.27 0.31 0.33 0.33 0.35 0.37 0.37 0.40 0.55 0.65 0.76 voerstationtype doorloop doorloop enkel/terugloop doorloop enkel/terugloop dubbel/terugloop dubbel/terugloop dubbel/terugloop enkel/terugloop doorloop enkel/terugloop dubbel/terugloop enkel/terugloop

Uit bovenstaande tabel ís af te leiden dat bij toepassing van door-loopvoerstatíons (rangnummer 1, 2, 4, 10) de gemiddelde vulva score (= 0.24) duidelijk lager ís dan bij terugloopstations (gem. vulvascore = 0.44). Geen verschil ís aanwezig tussen dubbele, resp. enkele voerstations met terugloop (gem. vulvascore 0.45 resp. 0.44). Los van deze algemene trend komen op sommige bedrijven zeer hoge scores voor. De oorzaak hiervan ís:

- één (of enkele) índívídu(en) die zich zeer traumatiserend opstellen; - een slechte lay-out van de wachtruimte;

- overlap van de wachtruimte met andere functiegebieden.

Geconcludeerd kan worden dat het doorloopprincipe in het voerstation wel tot een vermindering van het aantal klingbeschadigingen leidt, maar het probleem niet geheel voorkomt.

Daarvoor blijft het nodig de oorzaken die tot klíngbíjten aanleiding geven te kennen.

(44)
(45)

Deze was ruimtelijk duidelijk gescheiden van de ligruimte, maar werd door de zeugen ook benut om te mesten.

Op de drie resterende bedríjven vormde de wachtruimte een onderdeel van de ligruimte. Dit had enige bevuílíng, maar meer nog, verstoring van de rustende díeren tot gevolg.

(46)

Figuur 3: De wachtruimte, toegankelijkheid tot het voerstation. A. De zeugen kunnen zich in een volledíge cirkel opstellen

rondom het voerstatíon. De wachtruimte ís echter te ondíep, waardoor een blokkade van de looproutes op kan treden.

B. Zie sítuatíe A, echter voldoende diepte. Enige bevuílíng van de lígruímte kan optreden. Weíníg kans,op blokkeren. C. In deze sítuatíe kunnen wachtende dieren zích niet

volle-dig rondom het voerstation opstellen. De vrije ruímte voor de ingang ís echter voldoende groot.

D. De wachtende dieren hebben maar een církelsígment van 90" beschikbaar. De uittredende zeug wordt door wachtende soortgenoten sterk belemmerd.

Figure 3: The waitíng area: accessabílíty of the feedíng station

A. The sows may rank up ín a full círcle around the

entrance, the waítíng area however ís not deep enough,

whích míght result ín a black of the walkíng route. B. As A; now the depth of the waítíng area ís suffícíent.

Some dungíng on the lyíng area wil1 occur. Líttle problems wíth blockage of passages.

C. Only a part of a full círcle avaílable for waítíng anímals, but stil1 suffícíent. Waítíng area not straíght ín front of the entrance of the feed box.

D. Access to station problematíc: less than quatre círcle avaílable. The sows are queuíng. Reversíng sow heavíly hampered by waítíng anímals.

(47)

42

-6.2.2.2 Groepsaspecten ín relatie tot de wachtruimte

De gedragswaarnemingen zijn steeds ruim voor de voerstart aangevang-en. Het aantal dieren dat bij het begin van de voerstart naar het voerstation toeging was opvallend klein; bijna nooit meer dan 4 á 5 dieren.

De wachtende dieren zijn ten opzichte van elkaar zonder uitzondering agressief. De gevestigde sociale rangorde kan dit niet voorkomen. Indien het voerrantsoen aan de krappe kant is, neemt de agressie toe (1 situatie). Bij gelijktijdige verstrekking van ruwvoer is deze agressie minder hevig (2 situaties). Opmerkelijk is dat de agressie in de wachtruímte ín sterk verhevigde mate optreedt nadat het laatste portie voer van het etende dier is gedoseerd. Hieruit valt af te leiden dat deze laatste portie herkenbaar is. Vanaf dat moment lijkt het voor de wachtende dieren zaak zich een goede uitgangspositie voor het ingaan van het voerstation te verwerven. Het streven dient er bij verdere ontwikkeling van het voerstation op gericht te zijn de beloning van zeugen die reeds hun portie op hebben, weg te nemen

(geen voerresten; goede trogvorm) en het aantal dieren dat om de toegang strijdt te reduceren (bijv. door gebruik te maken van een rustgroep).

Ook de toegankelijkheid van het voerstation heeft effect. Indien ach-ter een voerstation slechts een deel van een církel-segment (minder dan 120 graden) beschikbaar is voor wachtende dieren, vormen deze zo mogelijk een cordon van twee tot drie rijen dik (zie figuur 3D). Bij een terugloop- voerstation moet een zeug, die de box verlaat zich achteruit door enkele rijen varkens heen worstelen, die stuk voor stuk geneigd zijn om dit dier van achteren te bijten. Hierdoor neemt de kans op een vulvaverwonding aanmerkelijk toe.

Stereotypiën kwamen op alle bedrijven voor, ook ín de rustperiode. De percentages betrokken dieren verschilden echter aanmerkelijk van bedrijf tot bedrijf, zonder dat hiervoor een voor de hand liggende oorzaak kon worden gevonden.

Op alle bedrijven was het percentage zeugen, dat bezig was met stereotyp-gedrag ín de wachtruimte, het dubbele van het percentage dieren dat in de ligruimte dit gedrag uitvoerde. Dit duidt aan, dat het wachten, op een voerbeurt bij het dier aanzienlijke spanningen oproept.

(48)

m . lu . w

(49)
(50)

45

-Op bedrijven waar bij eenzelfde hokínríchtíng verschillen ín groeps-grootte aanwezig waren, was dit duidelijk waarneembaar.

Bij toepassing van een hoge bezettíngsdíchtheid (0,6 - 0,8 m2) ligoppervlak per zeug) werd ín de regel mínder bevuílíng van de dichte vloer aangetroffen ten opzichte van identieke hokken waarin minder zeugen gehuisvest waren. Aan de andere kant werden ín die

situaties meer dieren waargenomen díe op de roosters lagen. Ruímte-gebrek kan hiervan de oorzaak zijn.

Op bedrijven met ingestrooide ligplaats kon geen duidelijk effect van onderbezetting op bevuílíng worden geconstateerd.

A

B

4

C

Figuur 4: De ligruimte

A. Ondiepe, brede lígruímte

B. Diepe lígruímte, door het aanbrengen van tussenschel-dingen ís de wandlengte per zeug vergroot.

CL Diepe lígruímte, waarin zich duidelijke looproutes gevormd hebben.

Figure 4: The lying area

A. Not deep, wide lying area.

B. Lying area more than one sow deep. By adding extra partitions use of the area becomes more appropriate. C. Very deep lying area: walking passages become evident.

(51)

m * 10 CPl 10 F w

c:

0 t-t

LL.

Y

N Lz: 3

(52)
(53)

6.2.5

48

-Kreupele zeugen of zeugen die slecht ter been zijn, vermijden het lopen over (gladde) roosters. Zij proberen langs de rand van de dichte vlper van de lígruímte te lopen en gebruiken deze dan ook als mest-ruímte (2 situaties), Op twee bedrijven was dit onmogelijk gemaakt door de verhoogde lígruímte te voorzíen van een ronde rand. Bovendien was hier de lígruímte slechts één zeuglengte diep.

In twee gevallen, waar aangrenzend aan het zeugengroepshok een beerhok was gesitueerd (gescheiden door hekwerk), bestond voor het beerhok, in de lígruímte, een mestplaats.

In dergelijke gevallen ís het aangewezen het hok van de beer te laten grenzen aan de mestruimte.

De drinkplaats

De drinkplaats bestaat uit een watervoorziening met de inrichting er omheen. Naast een beschrijving zal ingegaan worden op het gebruik.

6.2.5.1 Beschrijving van de drinkplaats

De drínkp laats Drí nkwate rvers

ís m e e s trekking

tal gesitueerd ín de mes truímte.

bui.ten het voers tatíon vond plaats m.b.v. drinknippels, drinkbakjes en troggen met daarin of er net boven een sproeíníppel. Op 40% van de bedrijven was aan weerszijden van de drinkwatervoorziening een kort hekwerk aangebracht. Het aantal drínk-plaatsen varieerde van 1 tot 3.

6.2.5.2 Het gebruik van de drinkplaats

- Drinkwatervoorziening

Met name grote zeugen hebben problemen om zonder morsen uit de drinkbakjes te drinken. Vermorsen van water treedt ook op bij gebruik van drinknippels zonder trog. De trog met sproeíníppel functioneert goed.

(54)

49

-6.2.6

- Hekwerk

Door het plaatsen van hekwerk aan weerszijden van de trog kan bevui-ling van de trog door mest voor een belangríjk deel worden voor-komen, De zeug wordt tevens gedwongen om recht voor de drínk-gelegenheid te gaan staan, waardoor ook mínder vermorsíng optreedt.

- Aantal drinkgelegenheden

Op bedrijven waar meer dan één trog of drínkbak per groep aanwezig was, werd vaak maar één schone drinkgelegenheid aangetroffen. De andere(n) was/waren bevuíld en werden niet of nauwelijks gebruíkt. Eén drinkgelegenheid per aanwezig voerstation ís voldoende.

- Sítueríng

Na het verlaten van het voerstation gaan de zeugen eerst drinken. Dit ís een gang die alle zeugen minsten één- of tweemaal per dag afleggen, Het ís daarom gewenst dat de drinkplaats zodanig gesí-tueerd ís dat rustende dieren niet gestoord behoeven te worden. Het spreekt voor zich dat de drinkgelegenheid zich op het roostervloer-gedeelte dient te bevinden.

- Debiet

In een drietal situaties was de verstrekking van water nogal krap. Dit had tot gevolg, dat er rond de drinkplaatsen vrijveel agressie onstond. Hierbij speelden duidelijke rangorde-problemen.

Scheiding van functiegebieden - looproutes

In een goed functionerend groepshok voor zeugen, voeren de dieren de diverse functies/gedragíngen uit ín de daartoe geëigende functíe-gebieden. Bij het uitvoeren van de ene functíe moeten de zeugen niet door zeugen worden gestoord díe een andere functie uitvoeren. Verder moet een zeug niet worden belemmerd bij het bereiken van een

functíe-gebied. Dit houdt ín dat een logische scheiding van functiegebieden gewenst is en dat er looproutes beschikbaar moeten zijn tussen de functíegebíeden.

(55)

.

(56)

El P

a

Y

u

N

CD

3

w N n R 0 V L: V Y.

2

3 Y. N t: 3

3

3 ct ct N C!Z: =tY N CZ: 3 =t . .

(57)

52

-In een laatste kolom is de gemiddelde kreupelheidscore voor de respec-tievelijke bedrijven weergegeven. Dit getal ís berekend door éénmaal de scores 1, tweemaal de scores 2 en driemaal de scores bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal geïnspecteerde zeugen.

Zoals eerder ís opgemerkt, leidt de hier gebruikte methode van onder-zoek niet tot harde bewijzen voor de relatie tussen hokkwalíteít en ín dit geval beengebreken. Wel ís het mogelijk om de door de waarnemers opgedane indruk te onderbouwen. Zo bestond de indruk dat het klimaat van invloed ís op het voorkomen van beengebreken. Daarom zijn ín tabel

3 de waarnemingen met betrekking tot beengebreken en met betrekkíng tot klimaat en hokínríchtíng gecombineerd.

Uit tabel 3 valt af te lezen dat er een relatie bestaat tussen het percentage zeugen dat slecht ter been ís en de kreupelheídsscore. Deze relatie ís echter níet absoluut. Blijkbaar zijn er meer redenen om een slechte gang te vertonen dan alleen kreupelheid. Hierbij valt te denken aan algehele stijfheid of een zeer voorzichtige gang. Dit laatste ís voorstelbaar bij dunne voetzolen op een onregelmatige vloer.

Ook valt op dat de kwalificaties ten aanzien van klimaat, comfort van de lígruímte en kwalíteít van de loopruimte met elkaar gerelateerd zijn. Dat ligt voor de hand; als het klimaat als kil wordt gekwalí-fíceerd, dan kan het klimaat op de lígruímte niet goed zijn. Wordt er bovendien weinig geventileerd dan stijgt daarmee het vochtgehalte ín de ruimte. Dit, gecombineerd met een lage temperatuur ís verantwoor-delijk voor een geringe verdamping, zodat de loopruimten níet meer opdrogen en een smerende en gladde mestfílm op de looppaden ontstaat.

(58)

53

-Tabel 3: Bedrijven in volgorde van Ver been zijn" met percentage zeugen dat slecht ter been is, klimaat, comfort ligruimte, kwalíteit loopruimte en kreupelheídsscore.

Table 3: Farms arranged according to lameness score (the higher the score the more sows on a farm showed lameness) and the

qualification of the climat, the comfort of the lying area,

the quality of the floor in the walking area and the

"limping" score (in this figure both frequency as severity of limping are expressed).

ledríjf % slecht klimaat comfort kwaliteit kreupelheíds-ter been línruímte loopruimte score

L/2/3 0 + 0 0.60 V2/3 0 + 0 + 0.38 L/2/3 0 0 0 + 0.50 4 2.2 + 0 0.35 5 7.4 0 + 0 0.73 6 8.3 0 0 + 0.64 7 8.6 0 0 0.37 8 12.0 _- 0.81 9 14.2 0 0.74 10 20.0 0 0.96 11 22.9 -_ 0.91 12 25.0 0 -_ 0.90 13 * _ 30.0 -- 1.29

++ = zeer goed; + = goed; 0 = redelijk; - = matig; -- = slecht.

Naast deze relatíes binnen milieu-eigenschappen en binnen díerkarak-terístieken ís er een duidelijke relatíe vast te stellen tussen beíde groepen, Het meest aansprekend ís wel de relatie tussen het percentage zeugen dat slecht ter been ís en de klímaatswaarderíng: naarmate het klimaat beter is gewaardeerd, daalt het percentage zeugen dat slecht op de been is. Het ene bedrijf dat deze relatie enigermate verstoort, is juist een bedrijf waar het comfort op de ligplaats slecht ís en de kwalíteit van de loopruimte matig (bedrijf 12).

(59)

54

-6.3

6.3.1

Het ligt voor de hand dat het microklimaat in de ligruimte voor deze dieren slecht is, ondanks het ruimtelijk acceptabele klimaat.

Resumerend kan worden geconcludeerd, dat er sterke aanwijzingen zijn dat een ongunstig microklimaat (kil en vochtig) leidt tot veel syste-matische afwijkingen van het bewegingsapparaat (stijfheid; osteo-chondrose). Incidentele kreupelheden ten gevolge van veel onrust of slechte roosters kunnen ongeacht het klimaat optreden, zij het dat dit bij al aanwezige systematische problemen eerder tot kreupelheid zal leiden.

Bedrijfskundige aspecten

Ten aanzien aspecten he

van de bedrijfskundige aspecten zullen e en aantal behe ers-t groep smanagemeners-t en de produkers-t ie aan de orde komen.

Enkele beheersaspecten

- Training

Opfokzeugen worden doorgaans pas na het dekken voor het eerst met een voerstation geconfronteerd. Op het merendeel van de bedrijven moeten de dieren ín eerste instantie zelf hun portie voer weten te bemachtigen. Wanneer blijkt dat ze na enkele dagen nog niet hebben gegeten, worden ze door het voerstation geleid. Met zeugen die al een ronde met het voerstation hebben meegemaakt, treden weinig problemen op.

Op een aantal bedrijven worden de opfokzeugen tijdelijk van de groep oudere dieren gescheiden en zonodig apart getraind.

- De voerfrequentie

Op de bezochte bedrijven wordt overwegend tweemaal daags gevoerd. Op twee bedrijven wordt éénmaal daags het voer verstrekt.

Bij het tweemaal daags voeren zijn er of twee vaste voerstarts, ín de regel met 12 uur tussenpauze, of ís er een vast tijdstip waarop de eerste voerstart plaatsvinden en begint voor de betreffende zeug de tweede 4 tot 6 uur nadat zij haar eerste portie voer heeft opgenomen.

(60)

55

-In de gevallen waar éénmaal daags wordt gevoerd, wordt tegelijker-tijd met het voer ook water in het voerstation verstrekt. Het water ís alleen beschikbaar als ook voer wordt verstrekt. Buiten het voerstation is dan nog een drinkwatervoorziening aanwezig. Bij éénmaal daags voeren zijn de verblijfstijden in het voerstation per dier lang. Dit kan oplopen tot meer dan een half uur per dier.

- Controle van technische installatie

Door de toepassing van voerstations wordt een deel van het handwerk vervangen door denkwerk.

Controle op het technisch functioneren van zowel voerstations als drinkwatervoorzieningen dient regelmatig plaats te vínden. Vooral ten aanzien van de drinkwatervoorziening worden storingen niet of nauwelijks opgemerkt.

Het verlies van responders en het aanvreten van de halsbanden worden als belangrijke bezwaren genoemd. Daarom bestaat er behoefte aan een goed alternatief, waarbij oorresponders geopperd werden.

- Het afzonderen van bepaalde zeugen/behandelíngen

Het afzonderen van zeugen uit de groep wordt niet als een probleem gezien. Wel wordt de minder gemakkelijke indívíduele herkenning als nadeel genoemd. Nadat een dier ís opgespoord, gebeurt het afzonderen veelal door één man. Op een deel van de bedrijven kan voor dit doel een deel van de ruimte voor de zeugen worden afgescheiden van waar-uit de af te zonderen dieren worden verwíjderd. Het afzonderen ís in brede, ondiepe hokken in de regel eenvoudiger dan ín diepe hokken. Ook het behandelen van dieren vindt plaats op de lígruímte. De te behandelen dieren worden van tevoren gemerkt. Drachtígheídscontrole vindt voor zover dít níet gebeurt door de beer ook op de ligplaats plaats. Beríge zeugen melden zich vlot bij de beer.

6.3.2 Het groepsmanagement

Het management van de zeugen omvat een groot aantal aspecten. Het doel daarbij ís de bedrijfsvoering te vergemakkelijken en blessures bij de zeugen te vermijden door ín te spelen op hun sociale gedrag.

(61)

56

-Ingegaan zal worden op de basisvorm van groepsmanagement, op de (her)introductie van recent gespeende (en doorgaans gedekte) zeugen en op de introductie van opfokzeugen in de groep van oudere dieren.

6.3.2.1 Basisvormen van groepsmanagement

6.3.2.1.1 Beschrijving

6.3.2 .l.'2 Gedrag in relatie tot het groepsmanagement

Op de bezochte bedrijven is een drietal vormen van groepsmanagement aangetroffen.

Deze zijn:

* de wisselgroep: hierbij komen de in te voeren zeugen terecht in een hok waarop dat moment plaats is. De groepssamenstelling is tussen opvolgende drachten en ín één drachtigheidsperíode weinig stabiel.

Jc de vaste groep: hierbij komen de dieren altijd in dezelfde groep/ hok terecht. De groepssamenstelling ís binnen één drachtigheids-periode sterk wisselend, maar over meerdere drachten heen is de kans op herkenning groter dan in een wisselgroep. Dit systeem wordt veel aangetroffen op die bedrijven waar één groep drachtige zeugen aanwezig is.

* de spaargroep: bij deze vorm van groepsmanagement worden die zeugen samengebracht die zich nagenoeg in het gelijke stadium van de dracht bevinden.

Van de bezochte bedrijven werkten er 4 met wisselgroepen, 3 met een vaste groep en 5 met spaargroepen.

In zeven situaties reageerden de zeugen zeer geprikkeld op elkaar wanneer ze werden gestoord in de ligruimte. Ook in de wachtruimte was er sprake van een verhoogde prikkelbaarheid. Een directe oorzaak voor dit verschijnsel kan niet worden aangegeven. In zes van de zeven situaties betrof het echter bedrijven met wisselgroepen of vaste groepen. Op de bedrijven met vaste groepen kan dit (mede) veroorzaakt zijn door de slechte toegankelijkheid van de voer-stations ter plaatse.

(62)

Y

0

8 rt ? cn

Y

ó

3

(63)

l ~aaur ua%@hp~y~saqxapnoy~s uy? na~vl uapuoo2nan uaihaz afa_F7~Dvxp ap f8L‘O SX?M u-eAm?-ep anoxnapnoyx ap :pTaapzooaq (uafanaz a%-gxaq ua apuaadsa2)

dao;c%yap uaa yoo S_F JC?xpaq zy~p dg + 58'0 t;rL'O 96'0 SE'0 62'7: '16'0 6S'O oc;' 09'0 06'0 LE'0 99’0 19’0 W'O CL'0 8E'O i8'0 a;zo3s -sp-~ayxadnazy 22'0 017’0 CZ'O 0’0 EZ'O OZ’0 EO’0 LO’O 0’0 50’0 0’0 90'0 EO’0 50’0 *-WO VO’O LO’O a103s -;rapnoyx 89 ’0 Crö 8L'O V9'0 09'0 99.0 W'O 09’0 SYO 017’0 6Z'O , V7'0 m V7'0 -WO 8CO 9Z'O a;Lo3s -s%u@Ipx?~zmqxoo = X :uadao;cS a-)sm - 85

(64)
(65)

cn 0

0

:

ID

I

.Y

:

5

3

cz

8’

- 3

(66)

. w p1 r* 3 m 09

d Ei

Y r* cn

10

tl P rt

!

B

rt tl r* rt

E

Y

FD

(67)

62 -7. CONCLUSIES CONCLUSIONS 7.1 7.2 Algemeen

Veldonderzoek vindt niet onder gecontroleerde omstandigheden plaats. Dat heeft tot gevolg dat de waarnemingen door toevallige omstandíg-heden kunnen zijn beïnvloed. Ondanks deze beperkingen menen de onder-zoekers toch aan aantal conclusies te kunnen trekken.

In de praktijk blijkt een grote verscheídenheíd voor te komen ín uitvoering en functíoneren van groepshuisvestíng ín combínatíe met voerstations. Dit geldt zowel voor het hokontwerp als voor de voer-stationsprincipes en het groepsmanagement van de zeugen. Belangrijke problemen díe zich daarbij voordoen zijn: een onjuist hokgebruik, vaak een intolerante sfeer tussen de zeugen onderling, een hoog percentage veranderde vulva's en een hoog percentage zeugen dat kreupel is. Al deze problemen dient ín de toekomst aandacht te worden besteed. Dat genoemde problemen kunnen worden voorkomen, blijkt uit het feit dat ze op sommige bedrijven betrekkelijk weinig zijn geconstateerd.

Het hokontwerp

Een hok is te beschouwen als een samenstel van functiegebieden die verbonden zijn door looproutes. Onderscheiden kunnen worden: een wachtruimte, een voerruimte, een ligruimte en een drínkruímte.

De wachtruimte dient een goede toegankelijkheid tot het voerstation te bieden. Daartoe moet de toegang tenminste 150" van een církelsigment te omvatten, dat zoveel mogelijk in het verlengde van het krachtvoer-station moet zijn gelegen. Verder is ook een bepaalde diepte van de wachtruimte gewenst. Het verdient aanbeveling deze twee zeuglengten diep te maken. Agressie ín de wachtruimte behoort zoveel mogelijk te worden vermeden. Het werken met een vreetgroep en een rustgroep biedt dít voordeel, maar kost ruimte en vraagt meer arbeid, Nader onderzoek hiernaar is gewenst.

(68)

r* 3 a r* ct I

w

3

c

P

r= r* rt r-‘. 3 0 3

kr

rt c

E

(69)
(70)
(71)
(72)

ft rt rt

3

0 0 c 0 c 0 c

(73)

ir. c

(74)

- 69

-Samenstelling groep:

- Speen-, spaarspeen- of wisselgroep

- Introductie zeugen - na spenen/.. weken na dekken - tijdstip op de dag

- aantal dieren

- speciale voorzieningen

- aantal introducties per cyclus - Voorgeschiedenis dieren

- Leeftijdsopbouw

- Trainingsruimte aanwezig gebruik?

- Aparte geltengroep aanwezig gebruik?

(75)
(76)

I l . . f=

s

t-” . .

s

I l

(77)

Y

Y

Y

(78)

- - - - -

(79)

-1

I . - - -

-Y

(80)
(81)

76 -LIGRUIMTE Gedrag, kwalítatief Vaste looppaden .. Aanwezigheid subgroepen: Preferente ligplaatsen : Hoe bij "nieuwe dieren":

Gedran, kwantítatíef

soort gedrag % betrokkenen van de frequentie van voorkomen aldaar aanw. dieren niet nauwelííks 50% vaak altijd, agonístísch gedrag: eliminatie ___ locomotie problemen hondezít /staan probl. bij gaan staan \ linnen yítalííden stereotypieën verstoring liggende zeugen

(82)
(83)
(84)
(85)

80

-BIJLAGE 4

WAARNEMINGSFORMULIER T.B.V. GEZONDHEIDSASPECTEN INSPECTION FORM HEALTH ASPECTS

Bedrijf: Hoknummer: datum:

-T:

s

3

Algemene opmerkingen: ligplaats: comfort: hygiëne: mestplaats: comfort: hoesten:

(86)

c

w

(87)

w H E: P 10 ll w 0 lu II ‘0 II 0

5

I-L

E

ll II II 3 3

(88)

83

-- klauwen:

mate van gelijkheid:

0 = min of meer gelijk 1 = ongelijke klauwen ad. Algemene - ligplaats: - mestplaats - hoesten: t opmerkingen comfort: droog/nat warm/kíl kaal/íngestro rooster/dícht hygiëne: + aanwezíghe comfort: glad/stroef droog/nat voorkomen van hoesten

oíd beton íd van mest

(89)

c

3

(90)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Behalve extract van tomaat (Lycopersicum excelentum) werd ook stuifmeel van enkele andere Lycopersicjim soorten gebruikt, te weten Lycopersicum peruvianum en Lycopersicum

Voor de onderscheiding van deze rassen zijn enkele kenmerken van belang, die bij de overige rassen minder opvallend ziin. In de eerste plaats de nerfhoek. Beter dan

Om toekomstige professionals op te leiden voor het werken in zo’n boundary crossing context, moet het onderwijs leeromgevingen bieden waarin studenten deze boundary

Grote aaneengesloten percelen van enige tientallen ha's met één gewas (tarwe, gerst, bieten) komen op deze grote akkerbouwbedrijven in Noord- Frankrijk vrij veel voor

Samen met de gezamenlijke trekken van vorig jaar zijn er in totaal 12 trekken uitgevoerd, waarmee de twee schip specifieke vangstsuccesseries kunnen worden omgezet in één

In de zomermaanden van 1969 t/m 1973 is in tien gebieden de verza­ digde horizontale doorlatendheid van diverse veensoorten gemeten, om meer inzicht in deze materie te

vindt een intensievere botvorming plaats dan in het tweede deel, waardoor men zou verwachten, dat dan meer P nodig is Günther en Rosin (1970) kwamen echter op grond

De warmteverliezen en het rendement van de warmteopslag in de bodem worden bepaald door:. a) Opslagtijd; Vanzelfsprekend z^jn de warmteverliezen evenredig mét de opslagtermijn.