• No results found

Praktijkverslag voor de verrichtte werkzaamheden op het Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Praktijkverslag voor de verrichtte werkzaamheden op het Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CV Bibliotheek Proefstation Naaldwijk A 05 s 70

Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk

X

5 ô

1

FRUITTEELT onosr ULAS te

Praktijkverslag voor de verrichtte werkzaamheden op het Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk.

P.J. Smits

M55/12

(2)

Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk

Praktijkverslag voor de verrichtte werkzaamheden op het Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk.

P.J. Smits

M55/12

(3)

Inhoud. biz. 1. Voorwoord -j 2. Inleiding 2 2.1. Het proefstation 2 2.2. De afdeling fysiologie 3 3. Het groeionderzoek 3.1. Inleiding If 3.2. De apparatuur 5

3*3« Overzicht van de gevolgde methoden <77

3.^. Resultaten -]q

3.5« Discussie

Geraadpleegde literatuur. Ig

(4)

Voorwoord.

Gedurende de maanden augustus t/m november -1976 heb ik, als onder­ deel van mijn praktijktijd, gewerkt op het Proefstation voor de Groente- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk. Mijn voorkeur om op de afdeling fysiologie een stukje onderzoek te verrichten bleek goed mogelijk.

Als specifiek doel in deze vier maanden, gold het ontwikkelen van een geschikte methode, om de groei van jonge (sla)planten in klimaatkamers nauwkeurig te meten, en het bepalen van het effekt van verschillende milieufaktoren op de groeisnelheid van de plant. Bij de uitvoering van dit onderzoek werd ik met raad en daad bij­ gestaan door de heren G. Heij en P.J.A.L. de Lint, waarvoor mijn dank.

Verder heb ik meegewerkt aan het lopend onderzoek van de heren de Lint en Heij. Hiervoor, en ook voor het onderzoek naar de groeisnelheid van slaplanten, moest tamelijk veel routinewerk worden verricht.

Een indruk van het funktioneren van het proefstation als geheel, en van verschillende facetten van het onderzoek heb ik in de loop van de vier maanden vrij redelijk gekregen.

Om ook een indruk te krijgen van de tuinbouw in het Zuid Hollands Glasdistrikt, heb ik verschillende malen de vergadering van de be-drijfsvoorlichters bijgewoond. Ook ben ik een paar keer met een voorlichter op bedrijfsbezoek geweest. Bovendien heb ik mijn ver­ blijf in het Westland aangegrepen om een aantal studieclubavonden bij te wonen.

(5)

2

-2. Inleiding.

2.1. Het Proefstation.

Aan het eind van de vorige eeuw, begon de glastuinbouw in het Westland op te komen. In deze tijd was er nog een grote leemte aan kennis en vakinformatie. Hierdoor was er altijd grote belangstel­ ling voor de in de praktijk uitgevoerde, eenvoudige proeven.

De aanstelling van een tuinbouwleraar, die tot taak had de telers voorlichting te geven, en de stichting van de Rijkstuinbouwwinter-school, waren de eerste aanzetten in de richting van een betere begeleiding van de tuinders. Met de in 1900 gestichte Proeftuin, werden de mogelijkheden tot het opdoen van meer vakkennis aan­ zienlijk uitgebreid. In deze periode, waarin de subsidie van het rijk en de provincie nog zeer gering was, werden veel teelt-proeven genomen met een zeer groot aantal fruit- en groentege­ wassen. Bovendien werd er voor de leden plant- en entmateriaal opgekweekt.

In 1925 werd het perceel van de proeftuin overgenomen door de veiling Naaldwijk en werd een nieuw bedrijf aan de Zuidweg als proeftuin ingericht. Met deze vernieuwingen, wilde men ook het onderzoek wetenschappelijker uitvoeren en meer aandacht besteden aan de voorlichting. Grote problemen in de tuinbouw waren in deze jaren de verzilting van de grond, en de ziekten en plagen in het gewas.

In 1927 werd het werkterrein van de proeftuin uitgebreid, en werd na statuutswijziging, de naam proeftuin Westland, veranderd in Proeftuin Zuid Hollandsch Glasdistrikt. In dit jaar waren er 2000 leden.

* De krisis van de dertiger jaren ging gepaard met verhoogde aktivi-teiten in het onderzoek en de voorlichting. Hierdoor steeg onder de tuinders het animo om lid te worden en in 19^0 telde te proef­ tuin meer dan 5000 leden. Het onderzoek was in deze periode o.a. gericht op de toepassingen van koolzuurgasbemesting, plantenbe-lichting en grondverwarming en de bestrijding van spint, witte vlieg, virusziekten en meeldauw en knol bij tomaat.

Tijdens de tweede wereldoorlog werd het onderzoek beperkt.en voor een deel gericht op de schaarste situatie. De voorlichtingsdienst,

(6)

3

-die tot dat moment met acht man had gewerkt en snel werd uitgebreid tot 23 man, verzorgde onder andere in deze jaren de distributie van glas, meststoffen, bestrijdingsmiddelen en dergelijke.

Na de oorlog, werd het onderzoekpersoneel sterk uitgebreid en werd een splitsing gemaakt in een afdeling grond en bodemkartering en een plantkundige afdeling. In 19^9 werd de verkoopafdeling van de

proeftuin opgeheven en na statuutswijziging kreeg de proeftuin

de status proefstation en werd de naam veranderd in Proefstation voor de Groente- en Fruitteelt onder Glas. Ook in deze jaren werd er onder andere onderzoek gedaan naar de belichting van tomaten- en komkommer-planten gedurende de opkweek en het gebruik van grondverwarming. In de 50er en 60er jaren werd de outillage van het proefstation aanzienlijk uitgebreid en ook het personeelsbestand nam flink toe. De sterke kostenstijging was er de oorzaak van, dat het gezamenlijk bedrijfsleven de benodigde gelden niet langer kon opbrengen, met als gevolg dan het rijk langzamerhand 50 % van de kosten voor haar rekening ging nemen.

In 1962 werd een verdere opsplitsing gemaakt in vier

onderzoek-afdelingen, te weten: Grond, water en bemesting, Teelt en kasklimaat, Plantenziekten en ziektebestrijding en Fysiologie. Deze indeling, die op papier vrij scherp lijkt, is wat het onderzoekterrein betreft vaak minder duidelijk. Toch blijkt deze opsplitsing in de dagelijkse prak­

tijk nog wel eens'belemmerend te werken voor het uitvoeren van ge­ zamenlijke projekten van twee of meer afdelingen, waardoor de efficiën­ tie van het werk niet altijd optimaal lijkt.

Op het moment is (er) ongeveer 160 man personeel in dienst van het proefstation. Dit aantal werknemers maakt een juiste organisatie en koördinatie van het onderzoek uiterst moeilijk, vooral omdat zinvol en efficiënt werken alleen mogelijk is bij tijdige aflevering van toeleveringsprodukten voor het onderzoek.

2.2. De afdeling fysiologie.

Het onderzoek van de afdeling fysiologie is op het moment voor een belangrijk deel gericht op het bepalen van de maximale groeipo­

(7)

h

-wordt veel onderzoek gedaan naar de invloed van licht, temperatuur en andere milieu- en behandelingsfaktoren op de groei- en ontwikke­ lingssnelheid van de plant- Er wordt zowel aandacht besteed aan de behandelingseffekten op jonge- als op oude planten, op individuele planten en op een geheel gewas. Zo wordt in de kangemmeropstelling de groei geanalyseerd van een konstant tomatengewas, met een totale bladhoeveelheid dat overeenkomt met een volgroeid gewas. Potten met

tomatenplanten hangen hier aan fietskettingen in 3 lagen boven elkaar, waarbij in de bovenste laag de jongste, in de onderste laag de oudste planten hangen. Door ongeveer éénmaal in de twee weken een deel van de planten, van verschillende leeftijd, te monsteren; de kettingen één stand door te draaien en een nieuwe laag van + 5 weken oude planten boven de andere planten te hangen, kunnen jaarlijkse groeikurven worden verkregen. Met behulp van een soort druppelbevloeiing met voedings­ oplossing, worden de potkluiten kontinu waterverzadigd gehouden. Door registratie van het waterverbruik kan de invloed van de dage­ lijkse instraling op de evapotranspiratie worden bepaald.

Op de afdeling wordt ook onderzoek verricht naar fysiogene afwijkingen zoals verdrogingsschade, rand en glazigheid en blauwverkleuring in het schutblad van Anthurium andreanuio.Het vermoeden bestaat dat een ge­ stoorde waterhuishouding van de plant deze afwijkingen teweeg brengt. Andere onderzoeksprojekten zijn onder andere gericht op de bloeisprei-ding en regulering.bij trosanjers, het gebruik van groeiregulatoren voor de rustdoorbreking van fresiaknollen en de versnelling van de roodkleuring van paprika's aan de plant en de rijping na de oogst en het bewaren van plantgoed. Ook wordt er nog steeds aandacht be­ steed aan de toepassing van kunstlicht in de tuinbouw.

3« Het groeionderzoek.

3«1. Inleiding.

In het kader van het onderzoek naar de groeipotentie van de ver­ schillende belangrijkste tuinbouwgewassen, zijn in 197^ vier klimaat­ kamers gebouwd. Met behulp van deze klimaatcellen is het mogelijk de effekten van licht, temperatuur en koolzuurconcentratie, op de foto­ synthesesnelheid van de plant te bepalen.

(8)

5

-Bij het vele fotosynthese onderzoek, dat in de loop der jaren elders is gedaan, werden de metingen dikwijls verricht aan delen van de plant. Afname van de koolzuurconcentratie van de doorgevoerde lucht, was

hierbij vaak maat voor de netto-fotosynthese.

Over potentiële groei en in het bijzonder groeisnelheden van de gehele intakte plant is nog vrij veel onbekend. Deze, voor de praktijk uiterst belangrijke aspekten, waren de kriteria van bepalingen, die met behulp van de groeikamers moesten kunnen worden uitgevoerd. Daarom is inder­ tijd gekozen voor apparatuur waarin de gehele plant kan worden ge­ plaatst.

In 1975 zijn in de klimaatcellen enige oriënterende proeven verricht, waarbij de invloed van de lichtintensiteit en de temperatuur op de droge stofproduktie werd bepaald bij tomaat, kropsla, trosanjer en chrysant.

Door het gebruik van te weinig proefplanten en het hanteren van een niet geheel bevredigende onderzoeks- en verwerkingsmethode, waren de resultaten nog vrij onduidelijk.

In de maanden augustus t/m november is het onderzoek vooral gericht ge­ weest op het ontwikkelen van een geschikte methode, om het effekt van de verschillende groeifaktoren op de verse groei en de droge stofproduk­ tie betrouwbaar te kunnen meten.

Omdat het voor de praktijk mogelijk belangrijk is, sla met een bepaald droge stof gehalte aan te voren, is het interessant om te weten bij welke milieukondities de toename in drooggewicht, procentueel gelijk is aan de toename in versgewicht. Derhalve is er tevens onderzoek ver­ richt naar de temperatuurfunktie van de groei bij jonge slaplante cv, Amanda plus, omdat niet bekend was, wat de konsekwenties van een lange dan wel korte behandelingsduur zijn en over welk tijdsinterval de groei bij slaplanten meetbaar is, is de behandelingsduur in het begin gevarieerd.

3.2. De apparatuur.

De vier klimaatkamers (kuvetten) zijn opgebouwd uit perspexplaten en hebben een afmeting van 65 x 75 x 61 cm. Iedere kuvet staat in een grotere buitenkast. In deze buitenkast, die van de lampruimte, waar kontaktpunten zijn .voor vier hoge drukkwiklampen, is gescheiden door een

(9)

6

-glazen plaat, wordt de gewenste temperatuur ingesteld met behulp van eei kontaktthermometer. De verwarming gebeurt door de er boven geplaatste lampen; de koeling vindt plaats met behulp van een axiaal ventilator, die lucht, die eerst door een warmtewisselaar, met aansluiting op een koelmachine, is geleid, in de buitenkosten blaast. De temperatuur in de kuvetten komt tot stand door middel van geleiding via de

kuvetwand. De door de ventilatoren veroorzaakte luchtbeweging in de buitenkast en de luchtcirculatie in de kuvet zelf, bevorderen deze warmte uitwisseling. De gerealiseerde temperatuur in de kuvet, is gemid­ deld 't0 tot 5°C hoger dan de temperatuur in de buitenkast en ligt

bij belichting met vier lampen tussen 16° en h5°C en bij belichting met één lamp tussen 12° en 35°C.

In elke kuvet wordt de temperatuur gemeten met behulp van een met aluminium afgeschermde Koper-Konstantaan . thermokoppel; de relatieve vochtigheid wordt bepaald met een geventileerde psychrometer.

Met een luchtbevochtigings- en drogingsinstallatie, wordt de dauwpunt-temperatuur van de lucht in de kuvetten geregeld. Per uur wordt er ca. 1.5 m3 lucht per kuvet aangezogen. Deze lucht wordt fijn verdeeld op de temperatuur van een waterbad gebracht, vervolgens met waterdamp verzadigd en weer in de kuvetten teruggevoerd.

Zuivere koolzuur kan kontinu worden gedoseerd. De C02-concentratie

in de kuvetten wordt gemeten met behulp van een infrarood gasanaljrsator. De intensiteit van de absorptie bij k.J/a is een maat voor de

kool-zuurconcentratie van de lucht. Lucht uit de kuvetten wordt kontinu aangevoerd, maar omdat de gasanalïsator slechts één concentratie tege­ lijk kan meten, wordt met behulp van naaldafsluiters, magneetkleppen en een programmaregelaar steeds lucht uit één kuvet door de gasanaly-sator gevoerd. De in het begin optredende storingen in de C02-concen-tratiebepalingen, die tamelijk veel oponthoud hebben gegeven, bleken uiteindelijk te kunnen worden toegeschreven aan een omgekeerde werking en vervuiling van de magneetkleppen.

Onder in elke kuvet bevindt zich een draaiplateau. Hierop worden de proefplanten geplaatst, zodat zij min of meer gelijkmatig belicht worden. Bovendien zorgt de hiermee optredende luchtbeweging, samen met een tegen de zijwand bevestigde ventilator voor het verkleinen van een temperatuur en/of C02-gradiënt.

(10)

7

-per kuvet. Gemeten met een cos. gecorrigeerde vlakke

licht-ï-2 meter, gaf dit op planthoogte een bestralingssterkte van 30 W.m^ ,

aan fotosynthetisch aktieve straling (^20-680 nm). De koolzuurcon-centratie in de kuvetten was niet zo gemakkelijk in te stellen en varieerde van 1900 tot 2*f00 ppm. De relatieve vochtigheid was vrij konstant en schommelde rond' de 95^»

3»3» Overzicht van de gevolgde methoden.

In eerste instantie werden planten van het zomercultivar Ostinata in perspotjes van k cm van een plantenkweker betrokken. De plantjes werden in groepjes van vier, uitgezet en kontinu in een laagje

water gehouden. Voor het onderzoek, werden in vijf ronde aluminium schotels, met een diameter van 50 cm en een hoogte van cm, ge­ middeld 96 plantjes geplaatst. Door steeds een volgend groepje van vier plantjes in een volgende bak te plaatsen, werd het effekt van eventuele verschillen in plantmateriaal, veroorzaakt door een verschillende standplaats, zoveel mogelijk weggewerkt. Nadat vier willekeurige bakken met planten in de kuvetten waren geplaatst, werden uit 1 bak alle plantjes onder de cotylen afgesneden en gewo-r gen. Deze kontroleplanten werden bij 65°C in de droogstoof geplaats" Na respectievelijk 2, k, 6 en 8 uur en 16, 18, 20 en 22 uur behan­ deld te zijn geweest werden de andere planten afgesneden, gewogen en in de droogstoof geplaatst. Na minimaal 16 uur bij 65°C te zijn gedroogd, werden de planten nog 2 uur bij 105°C nagedroogd. Hierna werd het drooggewicht van de planten bepaald. Op basis van het gewichtsverschil tussen de behandelde- en de kontroleplanten werd de groei en groeisnelheid van de planten bepaald. Hierbij verd er vanuit gegaan, dat op tijdstip nul, het moment van in­

zetten van de behandelingsplanten en het snijden van de kontrole­ planten, de ca 96 planten samen uit elke bak aan elkaar gelijk zijn Omdat de milieukondities in de vier kuvetten niet volledig iden­ tiek gerealiseerd konden worden, was een vergelijking van de RGR van de planten in de kuvetten onderling, niet erg zinvol en werd na 2 keer 2 series te hebben uitgevoerd, overgeschakeld op een systeem, waarbij de planten evenlang in elke cel stonden. De ge­ wichtstoename ten opzichte van de kontrole planten werd over de

(11)

vier kuvetten gemiddeld en beschouwd als resultaat van de gemid­ delde milieukondities in de vier cellen.

Na in totaal 6 series bepalingen met plantjes van het cultivar Ostinata, konden wij bij de plantenkweker het cultivar Amanda-plus krijgen. Hiermee werd op bovenstaande wijze nog enkele proeven ge­ nomen. Een groot probleem vormde echter de geringe uniformiteit van het plantmateriaal; de spreiding in de berekende RGR-waarden was navenant vrij groot. Van grote invloed hierop was het feit, dat de groei van ca. 3^0 plantjes gerelateerd werd aan een kontrolegroep van ca. 95 planten, zodat fluktiaties in het gewicht van de kontrol« groep een onevenredig grote invloed hadden op de resultaten.

Daarom werd besloten in het vervolg evenveel kontrole-planten als behandelingsplanten te gebruiken. In verband met ruimtegebrek wer­ den de kontrole planten na het snijden in een koelkast bewaard en later tegelijk met de behandelde planten in de droogstoof geplaatst, In verband met de bewerkelijkheid van het in de bakken plaatsen van de planten en de wens om de betrouwbaarheid van de resultaten verder op te voeren, door het gebruik van meer en meer uniforme planten, werd inmiddels gezocht naar een handzamere methode. Met de aanschaf van 90 ronde aluminium bakken, met een diameter van 48 cm en een hoogte van 4.5 cm, kon een begin gemaakt worden met he' zelfopkweken van de slaplanten. Eerst werd in de bodem van elke bak een aantal gaten gemaakt, om water aan- en afvoer mogelijk te

maken. Voor het maken van een zaaibak, zie figuur, werden in een aluminiumplaat 177 gaatjes geboord met een diameter van 4.0 mm. De randen van de plaat werden omgebogen, zodat een vierkante bak ontstond. In een andere plaat werden evenveel gaten geboord met een diameter van 10 mm. Deze plaat werd met steuntjes onder de bak geklemd. Door het verschuiven van de onderplaat kwamen de gaatjes synchroom boven elkaar. Op deze manier konden de slapillen gelijkmatig gezaaid worden.

Als substraat werd handelspotgrond gebruikt. Na het zaaien (iedere keer 10 bakken tegelijk) werden de pillen vastgedrukt in de pot­ grond; de grond werd flink natgebroest en het geheel werd met krante: afgedekt. De bakken werden op plastic folie gezet en na het zicht­ baar worden van de kiemplantjes werden de kranten verwijderd en wer indien nodig, water gegeven door met de slang over de planten te broezen. (Het gebruikte leidingwater was met behulp van "omgekeer­ de osmose grotendeels van de aanwezige zouten ontdaan). De tempera­ tuur in de opkweekruimte werd ingesteld op een nachttemperatuur

(12)

9

-van 15°C. Deze temperatuur bleek voor de kieming vrij laag; de tijd tussen zaaien en opkomst was k tot 5 dagen en de spreiding in tijd­ stip van opkomst leek tamelijk groot, met als gevolg (ook) onder­ linge verschillen in plantgewicht. Verhogen van de temperatuur was echter niet zinnig, omdat de lichtintensiteit in de opkweekruimte bijzonder laag was. De planten stonden in een oud, weinig licht doorlatende komkommerkas. Hierdoor hadden de planten (toch al) een laag droge stofgehalte; zij waren steeds lichtgroen van kleur en hadden nogal langgerekte bladeren. De tijd tussen zaai en ge­ bruiksklare planten bedroeg 3 tot 5 weken. Voor de proeven werden acht, met elkaar het meest overeenkomende bakken geselekteerd. Hier­ van werden vier bakken planten in een laagje water in de bakken van 50 cm gezet en zo in de kuvetten geplaatst. De planten uit de andere bakken werden als kontroleplanten afgesneden en in de koel­ kast bewaard.

Na enkele series met tamelijk bizarre resultaten, werd duidelijk dat het effekt van de standplaats op het gewicht van de planten vrij aanzienlijk was. Vooral verschillen in lichtintensiteit en mogelijk ook verschillen in de Watergift, waren hiervan de oorzaak.

Vanaf dat moment werd het at random pakken gestaakt en werd zodanig geselekteerd, dat kontrolebakken en behandelingsbakken op overeen­ komstige plaatsen hadden gestaan.

Een bezwaar bij de tot nu toe beschreven methode, dat vooral naar voren komt bij een zeer korte behandelingsduur, is, dat de ingestelde railieukondities in de kuvetten, door het inbrengen van de planten danig worden verstoord. Het koolzuurgasgehalte daalt abrupt en is pas na een uur weer op het oorspronkelijke niveau. Ook de temperatuur en de relatieve vochtigheid veranderen vrij plotseling: bij een inge­ stelde temperatuur van ^5°C, daalt de temperatuur in de kuvetten met 3° tot *f°C en het duurt soms wel drie uur voordat de tempera­ tuur pas weer op *)40C is. De oorzaak van dit temperatuurverval, is de enorme kou-inhoud van de planten en de grond en de verhoogde

luchtbeweging in de kuvetten. Hierdoor is er meer uitwisseling tussen de kuvetlucht en de iets koudere kuvetwand.

Om bovenstaande storende invloeden zoveel mogelijk te ondervangen, werden op een gegeven moment slechts vier bakken planten per serie gebruikt. De vier bakken werden in de cellen geplaatst en na 1 uur

(13)

10

-werden uit twee cellen de kontroleplanten afgesneden. Hierna stonden de twee andere bakken nog enkele uren in hun klimaat­ kamer en werd de groei bepaald bij tamelijk konstante milieu-faktoren.

Omdat de droge stofproduktie sterk afhankelijk is van het blad­ oppervlak, maar bij alle bepalingen alleen het gewicht van de plant bekend is en dit gewicht niet steeds konstant is geweest, is van 25 planten die resp. 27 > 30, 3^> 1 ^3 en k7 dagen eerder ge­

zaaid waren, het versgewicht, het bladopperblak en het drooggewicht bepaald, om te kijken of er een nauwgekorreleerd rechtlijnig ver­ band tussen plantgewicht en bladoppervlak bestaat.

Gedurende enkele weken is de droge stof van de kontrole- en behan­ delde planten vermalen. Het doel hiervan was, om via kwantitatieve analyse de groei nauwkeuriger te kunnen omschrijven. Van deze analyse, die elders moest worden verricht, zijn echter nog geen resultaten beschikbaar.

3.b. Resultaten.

Uit de bladopperblaktemetingen en gewichtsbepalingen blijkt, dat het vers gewicht zeer sterk is gecorreleerd met het bladopperblak.

(r = 0,998) (zie figuur *0. De gevonden regressielijn luidt: y = 58.1 x - 2.28 waarin Y = bladoppervlak

x = plantgewicht.

Na bepaling van het gewogen gemiddelde per 25 planten, blijkt dat de LAR-waarde op het moment van meten ook vrij konstant is.

Een overzicht van de verzamelde gegevens staat in tabel 1.

Uit de gegevens komt naar voren, dat de variatie in bladoppervlak én plantgewicht tussen de 25 planten uit één bak nog vrij aanzien­ lijk is. De spreiding in de berekende LAR-waarden, per bak en

over de zes bakken samen, is over het algemeen echter beduidend < minder, zodat bij planten tussen de 0.2 en 1.5 g.5 de lichtabsortie per gram plantgewicht weinig zal verschillen.

Een overzicht van de gegevens die verzameld zijn bij de groei van planten van het cultivar Ostinata, bij ca. 23°C, 2000 ppm C02, 30 W.m~2 en 95 % relatieve vochtigheid, staat in tabel 2.

(14)

11

-In figuur 1 is de drooggewichtstoename en de RGR vain het droogge-wicht uitgezet tegen de behandelingsduur.

Omdat de verschillen in plantmateriaal vrij aanzienlijk zijn geweesl is het vergelijken van de uitkomsten vrij dubieus. De invloed van de versgewicht/drooggewicht verhouding van het plantmateriaal op tijdstip nul, op de RGR lijkt echter vrij aanzienlijk en één

van de hoofdoorzaken van de verschillen in RGR tussen de series met een korte behandelingsduur en de series met een behandelingsduur van 16 tot 22 uur, zie figuur 2.

Een laag droge stofgehalte werkt remmend op de totale groei, maar bevordert de drooggewichtstoename. De oorzaak hiervan is, dat een laag droge stofgehalte gepaard gaat met een relatief hoog watergehal te, dus met grote langgerekte cellen, met dunne- wanden. Voor de • plant betekent dit langere en dunnere bladeren, ofwel een hoge LAR-waarde. Daardoor is er per gram plantgewicht meer lichtabsor-tie mogelijk en zal de nettofotosynthese en daarmee de droge stof-produktie groter zijn. Doordat de toename in vers gewicht voorna­ melijk optreedt als gevolg van strekkingsgroei, waarbij de plant be­ halve over veel water, ook de beschikking moet hebben over veel bouwstoffen voor de groei van de celwand en de plasmavermeerdering, zal bij een laag droge stofgehalte een mogelijk tekort aan bouw­ stoffen optreden, met als gevolg een verminderde gewichtstoename. De berekende groeisnelheden en gegevens over de gebruikte planten van Amanda plus staan vermeld in tabel

3-Door de enorme variatie in het plantmateriaal en de steeds gewij­ zigde methode van de bepalingen, is het kwantificeren van het ef-fekt van de verschillende faktoren op de relatieve groeisnelheid uiterst moeilijk. De planten die bij ca. 23°C hebben gestaan waren allemaal erg groot, zodat beschaduwing een belangrijke in­ vloed kon hebben gehad op de droge stoftoename. Het droge stofgehal' te van de planten wisselde heel sterk en was bij de 23° planten wat hoger dan bij de andere planten, hetgeen een negatief effekt heeft op de netto fotosynthese snelheid. Ook de verschillen in behandelingsduur beïnvloeden de nauwkeurigheid van de bepalingen verschillend. De plant veroudert tijdens de groei kontinu.

(15)

12

-Doordat de droge stofproduktie bij de verschillende temperaturen en liet door ons gebruikte plantmateriaal, steeds relatief sterker is dan de vers gewichttoename, verandert de LAR-waarde in de tijd. Hierdoor zal de RGR van het drooggewicht ook aan verandering

onderhevig zijn. Bij een zeer korte behandelingsduur wordt de groeipotentie van een plant met een nagenoeg konstante kwaliteit bepaald, terwijl over een langere prioden alleen gemiddelde waar­ den van plantkwaliteit en groeisnelheid worden verkregen.

Omdàt de groei over een periode van 5 uur al zeer goed te bepalen bleek, is met de laatst beschreven en ons inziens meest nauwkeurige methode, waarbij de'kontroleplanten één uur in de klimaatkamers staan, nog een temperatuurserie met vier equidistante trappen in viervoud uitgevoerd, waarbij de behandelingsduur steeds 5 uur was. Een overzicht van de gegevens is weergegeven in tabel k.

Het plantmateriaal was ditmaal over de gehele periode vrij konstant, zodat het effekt van de temperatuur op de groei nauwkeuriger kan worden bepaald. In figuur 3 is de relatieve toename in vers- en drooggewicht en het gewogen gemiddelde van de verhouding tussen deze twee grootheden, uitgezet tegen de temperatuur. De droge toenam daalt bij temperaturen boven de 19°C. Hieruit blijkt, dat de tem­ peratuur afhankelijke biochemische processen van de fotosynthese, niet limiterend zijn voor een grotere fotosynthesesnelheid. Door de hogere temperatuur neemt de ademhaling toe en daarmee de netto­ fotosynthese af. Toename in vers gewicht treedt voornamelijk op als gevolg van strekkingsgroei, zodat een verandering van de water­ potentiaal van de plant, een onmiddelijke verandering in de groei teweeg brengt.

Bij een hogere temperatuur en een gelijkblijvende relatieve vochtig­ heid in de klimaatcellen, wordt het vochtspanningsdeficiet tussen de plant en de omringende lucht steeds groter, zodat bij gelijk­ blijvende weerstand van de huidmondjes en de omringende lucht, de

l transpriratie toeneemt.

Tussen 19° en 26°C blijft de verse groei ongeveer konstant. De vermoedelijk iets hogere worteltemperatuur brengt een grotere wortelaktiviteit met zich mee, zodat de verhoogde wateropname de toegenomen transpiratie kompenseert. Boven 26°C neemt de verse groei duidelijk af en bij k2°C gaat de transpiratie de wateropname zelfs te boven.

(16)

13

-Hoewel het uitvoeren van een f-toets op temperatuureffekt niet geheel gerechtvaardigd is door de (kleine) verschillen in plant-materiaal, lijkt de hiermee gemaakte fout niet erg groot. Voor

zowel de droog gewicht als de vers gewicht RGR blijkt, dat bij een onbetrouwbaarheid tussen 1 ^ en 2,5 ^ er een significant tempera-tuureffekt is. Voor de droge stof produktie is een temperatuur van 18°C het meest optimaal;en voor de verse groei ligt de optimum temperatuur tussen 18°C en 26°C.

Om de totale gewichtsvermeerdering en droge stofproduktie in 5 uur als funktie van de temperatuur, het plantgewicht en het droge stof-gehalte van de plant te verkrijgen, zijn de benodigde gegevens, na een met de hand uitgevoerde transformatie in de komputer gestopt. Hier­ mee zou mogelijk meer inzicht verkregen kunnen worden in de processen die aan de groei ten grondslag liggen. Via een iteratieve methode kwam voor de procentuele toename in totaal gewicht de volgende funktie naar voren:

Y = 5^,78 - 0,000**. x13,3322 + 0,0301 x2 - 2,2599 x3 waarbij Y = % toename in versgewicht

x-|= temperatuur in °C

X2= totaal gewicht van het uitgangsmateriaal in g/100 planten X3= vers-gewicht/drooggewicht-verhö:uding van het uitgangs­

materiaal. Door de vrij grote variatie in ^-waarden bij één temperatuur, is het verschil tussen de gevonden y-waarden en de met deze formule berekende y-waarden groot. Een ander bezwaar is, dat bovenstaande, wiskundig gezien de meest juiste formule, nauwelijks inzicht

verschaft in de processen die bij de verse groei optreden. Doordat X2 en X3 de variatie in y slechts voor een zeer klein deel ver­ klaren, is in tweede instantie alleen naar een verband tussen xi en yi gezocht, in een iets meer doorzichtige vorm.

Hierbij kwam de volgende relatie naar voren: y = 6,3616 - 0,^398 (-1,5 + ^ )3

De korrelatiekoëfficiënt voor yj met x3, is 0,755» hetgeen bij

16 waarnemingspunten betekent dat de samenhang tussen y en x\ significant is.

De absolute vochtigheid van de lucht is omgekeerd evenredig met de temperatuur en de warmtestraling van kuvetwand en plant, is recht evenredig met de vierde macht van de temperatuur.

(17)

- 1if _

Met het temperatuur afhankelijke effekt van het verschil in geab­ sorbeerde en uitgezonden warmtestraling op dje,energiebalans en daar­ mee op de transpiratie van de plant en het direkte effekt van de temperatuur op de transpiratie, is de samenhang tussen de vers­ gewicht toename en de temperatuur tot de derde macht niet erg be­ grijpelijk. De invloed van de worteltemperatuur op de verse groei is hierbij ook niet bekend.

Voor de procentuele droge stoftoename in 5 uur werd de volgende

relatie gevonden: y=10,32 - 0,6966 (-0,2 + )^, met een korrelatie-koëfficiënt van y met x2, van

0,757-Omdat deze functie uiteraard alleen geldt voor de door ons gebruikte temperaturen tussen de 18° en V?°C, is het hieruit bepalen van de optimum temperatuur niet mogelijk.

3-5- Discussie.

Omdat bij elders verricht onderzoek steeds de groeisnelheid is bepaald over een periode van een aantal dagen, met afwisselend een donker- en een lichtperiode, is het vergelijken van resultaten uiterst moeilijk. Bovendien wordt in de meeste gevallen de totale straling tussen

200 en 3^00 nm vermeld, zodat omrekenen naar fotosynthetisch aktieve straling een eerste vereiste is. Ook het werken met andere slaculti-vars als proefmateriaal en het niet vermelden van .het droge stofge-halte van de planten maakt een vergelijking uiterst lastig.

Gaastra (1959) vond, dat bij spinazie, komkommers, tomaat en

knolraap, een bestralingssterkte van 63 W.m""^, de fotochemische reak-tie, de imiterende faktor was voor de fotosynthese. Vermoedelijk is daarom de door ons gebruikte bestralingssterkte van 30 ook de fat tor.die de snelheid van het fotosynthetisch proces bepaalt.

Ook het werk van Cox, McKee en Dearman (1976) wijst in deze richting. Zij vonden bij een totale belichtingssterkte van 120 W.m*^ een toe­ name in de RGR bij een oplopende temperatuur van 15° tot 25°C. In ons geval is het zeer goed mogelijk, <s£a:t bij lagere temperaturen

dan 19°C, een nog hogere groeisnelheid wordt gerealiseerd.

De afname in vers gewicht bi j een temperatuur van ca. *f2°C-maakt het interessant om het verloop van het vers gewicht in

de tijd te volgen. Doordat de huidmondjes bij overmatig vochtverlies sluiten, zal de waterhuishouding van de plant na verloop van tijd * weer genormaliseerd zijn. Daarna zal er een nieuwe evenwichtstoestand

(18)

15

-in wateropname en -afgifte ontstaan. De -invloed van het sluiten van de huidmondjes, en het, als gevolg van een verlaagde waterpoten­ tiaal, kleinere bladoppervlak zal ook een verandering van de droge stofproduktie in de tijd tot gevolg hebben.

Bij het door ons gebruikte plantmateriaal met een laag droge stof-gehalte, was de droge stoftoename steeds groter dan de procentuele vers gewichttoename.

Het is interessant om na te gaan wat de uiterste mogelijkheden in droge stofgehalte van de plant zijn, wat de konsekwenties op de totale groei zijn en hoe dit eventueel in de praktijk kan worden benut.

(19)

16

-'4. Geraadpleegde literatuur.

Cox, E.F., McKee, J.M.T. en dearraan A.S. (1976) The effect of growth rate on tipburn occurence in lettuce. Journal of Horticul­

tural Science 51 : 297-309.

Dennis, D.J. en Fullforce, W.M. (197^) Analysis of the subsequent growth and develop ment of winter glasshouse in response to short periods in growth chambers during propagation.

Acta Hort. 39 : 197-218.

Dolby, J.L. (1963) A quick method for choosing a transformation. Technômetrics vol. 5i no. 3«

Gaastra, P (1959) Photosynthesis of cropplants as influenced by light, carbondioxide, temperature, and stomatal diffusion resistance. Meded. Landb. Hogesch., Wageningen, 59 : 1-68.

Hey* G. en Jooren, C.H.G.M. (1975) Technische beschrijving van groei-«cellen. (Intern verslag 'Proefstation).

Klapwijk, D. en Lint, P.J.A.L. de (1975) Growth rates of tomato seedlings and seasonaLradiation. Neth. J. Agric Sei. 23 : 259-268.

Kruyk, P.A. (1975) 75 j aar onderzoek in Naaldwijk.

Macdonall, F.D.H. (1972) Growth kinetics of Marquis wheat I light dependence. Can. J. Bot. 50 : 89-99»

Macdonall, F.D.H. (1972) Growth Kinetics of Marquis wheat II Carbondioxide dependence Can. J. Bot. 50 : 883-889.

Patterson, D.T. (1975) Photosynthetie acclimation to irradiance in Celastrus orbiculatus Thunb. Photosynthetica 9 (2) : 1^0-144.

Pieters, G.A. en Zima, M. (1975) Photosynthesis of desicatting leaves of Poplar. PhysioH. Plant. 3^ : 56-61.

(20)

-

V

Radford, P.J. (1967) Growth analysis formulae. Their use and abuse Crop Science, vol 7 : 171-175»

Scaife, M.A. (1973) The early relative growth mates of six lettuce cultivars as offected by temperature. Ann. appl. Biôl. 74 : 119-128.

Intern Jaarverslag van het Proefstation voor de Groente- en Fruitteelt onder Glas

(21)

1975-Tabel 1 : Plantanalyse over 25 planten gemiddeld. Aantal dg. na zaai (cm2) bladoppervl. totaal plantgew. (cm2.g1) LAR (g) drooggew. var.koëff. v.h.oppervl. varkoëff v.h. gew. var. verkoë v.d LA . 27 10.44 O.2096 50.11 O.OO93 16.61 13.03 15.44 30 20.69 O.3958 52.46 O.OI74 15.63 16.28 7.76 34 29.44 0.5464 54.47 0.0233 14.71 14.84 14.07 41 43.61 0.8326 52.39 0.0441 22.08 20.72 8.57 43 65-48 1.1224 , 58.51 O.O55O 17.65 18.35 7.87 47 87.12 1.548*8 56.26 O.O772 17.31 16.82 5.O6

Tabel 2: Gegevens over de groei van .ionge slaplanten cv Ostinatt.a. versgew. v.h. uitg. ïiateriaal in g/100 pl. doorgew. v.h. uitg. materiaal in g/100 pl. versgew. drooggew. verhouding % vers­ gew. toename % droog­ gew. toename RGR v. het droog­ gew. , in % ü"*1 RGR v. h. vers­ gew. : ^ in. % u~1 behan­ deling duur in ure 400.74 18.92 21,18 0,00 3.38 1.663 O.OO3 2 321.20 16.38 19.61 -O.36 3.85 1.887 -O.I83 2 400.74 18.92 21.18 . 2.16 7.72 1.858 0.535 4 321.20 16.38 19.61 2.98 6.84 1.654 0.734 4 400.74 18.92 21.18 4.18 9.25 1.474 O.683 6 321.20 16.38 19.61 4.42 9.89 1.572 O.722 6 400.74 18.92 21.18 8.40 12.90 1.516 1.009 8 321.20 16.38 19.61 5.41 13.31 1.562 O.659 8 62.25 4.12 15.11 8.34 18.69 1.071 0.501 16 185.04 11.87 15.59 24.4o 18.28 1.049 1.365 16 62.25 4.12 15.11 11.05 31.55 1.524 O.582 18 185.04 11.87 15.59 29.91 15.33 0.793 1.454 18 62.25 4.12 15.11 19.69 40.05 1.684 O.899 20 185.04 11.87 15.59 34.74 22.66 1.021 1.491 20 62.25 4.12 15.11 23.12 38.11 1.468 O.945 22 185.04 11.87 15.59 37.64 26.54 1.070 1.452 22 126.30 7.23 17.47 - " 24.71 , 40.70 1.422 - O.92O 24 76.39 4.47 17.09 68.35 113.31 1.579 1.085 48

(22)

> <D bO Ö bO-H *-o • 1 OK 3 10 S^tS 1 3 -ö W 1 1 Q -4- ON o CN rvj ov vo co W (\i 4- ai co (\i o O- CM O-1T\ ON ir\ oo N O vo CO r N ON VO OJ ON ro> O VO ON O- IA O O # OO IA ON ON i OJ v- * « O (A OO IA * • i i (\l r O r r r (\1 r (\J IA O (\l IA C\J r- CVJ CVJ cv Amanda versgew. BSE" in #~u-1 (\J CO r-' 4" ON 4" IA VO O ON oo C\J VO VO -4" O -4" N (M ON 4" OO (M ON tA ON D- c\) O- C\J J" IA O r ON O- O OJ VO CVJ O OJ U) fO 4- 4- (V • • r- IA O r- -d" O V- O O O O O O -4- O O V- R-O) O O O O 1 I I I

Larilanten aantal kontrole planten

VO VO IA OO VO OO OO IA O O -4" O W W tr\ r O N O N O N O N o V O O N v v - O J O O v - O J v - v O I A -4" rA v" 1^ 1^ (^1 n m 1^ 4" 4- vo M3 ies bi.i si

aantal behande- lingspl.

-4" -4" OJ O v- ON rA OO -4" CO O IA IN ON U) (\l CO OO O- OO O vo ON r-r-OJOJs-ONON (M r (Ni

^ 1^ 4" 1^ r IA m |fi (\l (M 4- 4" VO vo

Lieukondit versgew/ drooggew. verhoud.

16.37 14.23 16.09 20.28 21.33 20.81 21.78 .18.93 19.36 21.64 20.70 20.06 20.82 21 .42 17.51 19.80 22.34 21.17 riaal en mil droog gew.' in g/100 planten IA 4- LA 4- IA 0 OO -4" -4" VO O- fA O r- OO r- *-IA ["• OO *-IA h -4* CVJ O OJ OO 0\ O- [>- *- VO v- O v-» « • <r- OJ -4" fA IA -4" IA v- t- O O O O lAlA< r-•plantmate: versgew. in g/100 planten M CO IN t\l r O M ONVO^-ONlAONOv VO IA O O ON [>- OO OJ VO fA • • 1 > • t 1 -4" ON r- O- fA C\J -4" fvj -4" IA -4" « 1 ON O CO 4 r Ol O IA OO ON IA IA fA IA fvj CM IA COCOIAO-O-ONc- OJOJr-v-T-^-OJ VO O C\J OJ v CVI f\J r- c"

eisnelheid, behande- .lingsduur in

uren (\l 4- VO CO 4- (\J vo VOIACVJOJOJOJVO IA -4" IA -4"

3

over

gro

rel. vochtig heid

% 00 00 • • O fA IA O IA 0 0 0 IA 0 IA OO fA O O O i i i i RA fA IA -4" -4" LA O- IA v- -4" t- -4" -4" OJ IA IA fA ONONONONONONoO ON ON ON ON ON ON ON ONONONON i: Gegevenî koolzuur conc. in ppm I A O I A 0 O O I A O ï- 4- VO VO OJ N r 0 I A I A O O I A O O v- IA OO [>- f\J t- o o I A - 4 " I A s— O LA O-r - O O O v - O l>- V v ON 0 ON v O I A ^ ~ r v j < \ j c\ J o j o j o j r - c v j r v j s - o j v - r v j c \ j O J O J O J O J Tabel 3 tempe­ ratuur in °C O vo oo -4" OJ -4" O- • LA O v- l>- co CVJ [>- • lAOr-r-t • • . ^ 1^1 IA (\l n 4 oj IA c\j ai T- fA c\J ofNJOiA c\I oj c\j oj rvj oj rvj fA fA IA fA fA IA IA -4-

(23)

.4-Tabel' 4: Groei van slaplanten CT.T Amanda plus, bi.j 30 W.m"^ 2200 ppm C02 en 95 % r.v. in 5 uur. tempe­ ratuur in °C versgew. in g/100 planten drooggew. in g/100 planten versgew/ drooggew. verho.ud. ^-toename in vers­ gewicht versgew. 'RGR in % u-1 % toename in droog-gewicht drooggew. RGR in % .u-1 18.9 30.66 1.429 21.46 1.08 0.214 12.18 2.298 19-6 33-84 1.581 21 .40 5.91 1.148 15.94 2.958 20.2 36.98 1.736 21 .30 6.40 1.241 14.80 ' 2.761 19.2 23.73 1.118 21.21 11.03 2.092 22.97 4.135 26.O 32.28 1.511 21.36 1.94 0.385 10.99 2.085 2 6.6 26.85 1.243 21 .60 4.81 0.939 14.51 2.691 26.6 35-64 1.683 21.17 11.52 2.181 17.23 3.179 26.8 30.76 1.426 21.57 5-39 1.050 13.46 2.526 33.9 3^.88 1.577 22.12 8.02 1.543 15.66 2.9IO 34.4 23.47 1 .101 21 .32 3.54 0.697 13.08 2.458 33-7 37.82 1.779 21.26 O.25 0.050 10.23 1.948 34.-3 28.12 1.366 20.59 1.61 O.320 8.05 1.549 40.9 40.45 1.810 22.35 -5.OI -1.027 4.81 0.939 45.2 46.86 2.053 22.82 -5.78 -1.190 5.99 1.164 41.0 36.81 1.701 21.64 2.34 0.462 11.64 2.202 41.9 49.53 2.195 22.57

-2.37

-0.48o 5.65 1.099

(24)

Bijlage II Zaaibak ßlapillen 1 0

© ©

©

©

©

©

©

©

© ©

© © ©

\

/

to \ 0 / Co) 0 / -»• v 0 ' ^ / (o; Cf; (Ö; (V. * O /* v 1 v - ' '5*: ,'o!

©

Co; c? » • » •;°< fi;

*?-'A (°J C f ; « 0 1 v . > \ Ol V - ' 0 « O * •- - '• '1 °' C°: (o)

!?:

C S> 'o; V «• •s «' Ó"-» « i O \ (Ó; ffi Cf: 'oj ( o , / N '.°J Co) 'O ' V t » o . ( ox " . ' »'o ' « B y

KV- ('o « v # / v° • V.,* r'N Ci: :i:

/ «K i o c «,/ / v * O * ^ * lO x V -» C?J V?' 'o': v w \

\°_;

< oi / "> / - » « o , .'o' (o~; \ 0 i /* % V ** 1 V w 0 f « O j * O 1 r — K J C°; K 'O , *o r V -* *v f s s v ° ' 'O V 4 Toi' % •» •3 %'o / w ^ :ö; \ o \ s •* / "H iO / V -• C O , * **> % 4» t 0 f % «V * O » s «» (o: ' O ! • — » lO 1 Si -» 'o ' s — \'o 1 V. ^ \ 0 > 1 O , ' V -» •, 1 O ƒ * -\ :ó) % «* > ' O W * m* /» -» \ O' * r -• 1 O, V. / ~*N • Ol 1 O, / % Coy ^ * »'oT' y

*?:

1 O » V *• •» 0 Co » w „/ 'V» V ^ ' «'o'1 v * v?: Co*: « O 1 w ^ C°: ;?:• y'p\ 'Vj '•°j / " \ (ô";

('?/.

: ö \ .'Ö'< v ^ y «ov< * -» ' '?/ •'ó*. v w / 'o*» '*Ó'. >'_r ^ \ • O . ' , o ' * .'o'1 » y

£:

•V' - „ '

®

e

$.

Ciï v9ï

k; v'o"; v°3 C?: C®J (o; Co'. •o*5

..

- • 10 ' [ O ) Cd) .'o. k, / .'o'' ;ö\ ». * Co: •o"' { o < ;'Ó ; 0 : o ) •C"; i'o>.

(25)

•ö •r-J •H +> <D TC) Ö O) tto O) +> -p a> « a> bo -p •H P» © ï» hif\ MV O

«

O o u Q) CE! f=l S G ? g I » I S I -H o £ \ S \ \ «3 +> a •H +> ra o o ö <D -P fi 0} r—i P< r~i M fi CM

s

(Ô 1 Pi »> • S PI rd O •H O 0) O RC| O CM r—1 <D o + 1 o fi -P + 1 K\ 09 •H <D CM •H <D -P O -P r—1 + 1 O •H CÖ + 1 u (Q Xi U bO r! <D 2 o> 2 v— fi -p U -P O ti 0 CTI U •H 2 U 3 •H -P N <0 p O rC rH PI O O O S •H U •H O <D Ê4 O M EH Xi V ow> \

\

\

o\o \ \

\

cS

arm JED % UT ÏÏOH

VÛ CM ON «t O c— •s o o ir\ K\ O N*S tr\ CM o CM LC\ IT\

(26)

C\] u

I

•H CM O O

a

p< p< o o O CM O O f<-\ C\J •n> •H ,J=> -p c3 Ö •H -P CO O cd H BIM I

ö a

cfl • î> > •H O <D O Ö O 0) -p Xi o 'H O 60 60 . O o M xf -p O •H Se <1> 60 ta M a > -P -p O o •H •H > S a> <D 60 6£ 60 CQ o ?H o 0) H >

/

/

/

/

/

/

/

/

/

/ a 0 / /

/

/ CM CM CM O CM ON CO . VO LT\

i

l J* % «I ÎTDH o 4-ir\ •> o

(27)

-p 43 -p O ,c! •H O £ -H <ü > ba a> ha ba o m o f-l U Q) tb t» J ? I I i I i i Xi O •H > a> ra M O) \ -p £t O •H 0) ba fco O O fH -C) c\J m a a Pi p<

>

fH o pf O O pi C\J CM IP\ Q) -P -H Pi M CD pi 0) •P •t) -p rH (a m <0 bo M ö t»o <D •H A SD IH -H U (U rH 2 •Ö CÖ 3 Ö M » cd -p r-1 Ä W O 0) (I) O W W W o o C •H Pf S a> -p IP\

/ *

/

o/ r ir\ io> O CVJ O C\J > O I—! 10 Ö H-\ ce

! '

p a)

H

w o •H U &* Ü ir\ » o <M m I m CVJ m

ftin.7inn^,A TIJ aipmaog

CVJ 00 VO CVJ

(28)

Figuur 4

Slaplanten cv Amanda plus

Relatie gemiddeld plantgewicht-gemiddeld bladoppervlak

80 60 . 40 20 . 0,5 1 , 0 T3~ plantgewicht (g)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Enerzijds moet de grond voldoende vochtig zijn, maar anderzijds wordt het gewas op een vochtige grond gevoelig voor deze afwijkingen.. Dit is niet het geval bij een

In 2014 en 2015 werd jaarlijks gemiddeld 1,3 miljard € besteed aan beleid rond alcohol, tabak, illegale drugs en psychoactieve medicatie.. • Iets minder dan 60 % van deze

o Verwijst naar een eerste episode van pyelonefritis bij premenopauzale, overigens gezonde, niet zwangere vrouwelijke patiënten die (aan alle volgende voorwaarden moet

Vanwege de grote sociale en technische complexiteit van in- frastructurele projecten is er veel afstemming nodig tussen verschillende specialisten in de projectorganisatie bij het

Om items te identificeren die relevant zijn voor cardiale pathologieën verzamelde het college van geneesheren voor het zorgprogramma cardiale pathologie een aantal bestaande

De risico’s van verspreiding kunnen gelijkaardig zijn voor een groep van onderdelen die in een bepaalde zone zijn opgesteld, en de maatregelen die getroffen werden, kunnen als

Commissie Ad Hoc D168 – D169 Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming

Bij de proef waren 3 Sporumix-B giften «5 grondsoorten betrokken, namelijk:.. K grondmengsel van 3 volume delen tuingrond en 1 volume deel