• No results found

R21 Filosofie : Prof Braeckmans / Notities

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "R21 Filosofie : Prof Braeckmans / Notities"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

www.quickprinter.be

R

Q

Notities

uickprinter

Koningstraat 13

2000 Antwerpen

Filosofie

(2)

Online samenvattingen kopen via

www.quickprintershop.be

(3)

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1: (HET IS GEEN GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE) ... 5

SOFISTIEK: ... 13

SOCRATES ... 15

PLATO ... 21

ARISTOTELES ... 26

F

ILOSOFIE ALS LEVENSBESCHOUWING EN LEVENSWIJSHEID

: ... 35

HOOFDSTUK 2: BASISKENMERKEN VAN HET FILOSOFISCHE SPREKEN: ... 40

HOOFDSTUK 3: OVERZICHT VAN VERSCHILLENDE DISCIPLINES DIE FILOSOFIE KAN VERTONEN ... 44

EMANUEL

KANT ... 46

HOOFDSTUK 4: EPISTEMOLOGISCHE DIMENTIE: DE MENS EN ZIJN KENNIS ... 47

RENÉ

DESCARTES ... 47

DESCARTES

HERNOMEN ... 52

EMPIRISME: ... 55

EMANUEL

KANT ... 57

(GEORG

WILHELM

FRIEDRICH)

HEGEL ... 63

KARL

MARX ... 72

HEIDEGGER ... 76

HEIDEGGER I: ... 76

HEIDEGGER II ... 77

DILTHEY ... 78

P

OSTMODERNISME

... 79

HOOFDSTUK 5: DE VRAAG NAAR HET METAFYSISCHE ... 81

HET

AFWIJZEN

VAN

HET

METAFYSISCHE: ... 82

(1)

COMPTE (1798-1857) è HET POSITIVISME ... 82

(2)

NEO-POSITIVISME ... 83

(3)

NEO-MARXISME – KARL MARX ... 84

(4)

FRIEDRICH NIETZSCHE (19

e

eeuwse filosoof) ... 84

(5)

DE ROL VAN DE MENSWETENSCHAPPEN ... 85

HET BESLUIT: ... 89

(4)

Examen: Op de computer

• MPC è Geen giscorrectie

• 2 open vragen à Zijn inzichtszoekend

• 5 of 10 datumvragen: naam geboorte- en sterfdatum maar ze vragen de eeuw waarin ze geboren zijn of stierven of geleefd heeft. Doorgaans zullen ze de sterfdatum vragen.

• Alleen namen van filosofen die de professort in de les vermeld

Cursus:

• Universitas

• Volgt niet letterlijk maar wijkt er niet fundamenteel van af

Les 1:

Filosofie ontsnapt aan alles, is niet onder een of ander hoedje te vangen. Maar kan wel als een geheel of instantie gevat worden.

Een filosofische benadering verrijkt een wetenshappelijke benadering. Bv. Bij het recht is dat zo: er zijn tal van clusters van filosofische vragen die voor het recht bijzonder relevant zijn bv. de vraag naar de mens “wat is de mens?” het recht zal daar niet meteen een antwoord op vinden maar zal het concept wel hanteren. En die consideraties mbt de mens en alles wat hij doet spelen wel degelijk een zeer uitdrukkelijke rol in het recht:

» De mens als persoon

» De mens dat als wezen tot relatie in staat is » Mens in verhouding met zijn omwereld » Mens als arbeidend wezen

» De mens die in staat is zijn leefwereld te ontwerpen: op een zeker moment begint u welbepaalde claims te leggen, u vindt dat sommige aspecten voor uw leven als het ware uw recht zijn (bv. recht op

eigendom zoals handtas of rugzak, …) mensen claimen het recht op het hanteren van een welbepaalde seksualiteit of het beleven van het eigen lichaam, …

à Al dat soort vragen figureren ook in het recht maar die voor wat de fundamenten betreft in een filosofische context zitten. Het kan nooit een definitief beslag zijn.

GEVOLG: filosofie is een bijzonder actuele discipline (alles bij elkaar gezien). Filosofische vragen die door filosofen van vandaag worden gesteld zitten volledig gevat in de actualiteit.

Het gaat over het verstaan van mens en wereld van nu.

PROBLEEM: wanneer je filosofie probeert de definiëren, dan kom je voor fameuze problemen. Het kan wel maar niet zomaar, het kan niet op de klassieke wijze. Wanneer u probeert filosofie te definiëren, is het als het ware niet meer ongetekend of niet meer onbesmet. Waaruit bestaat die besmetting: wanneer men een keer de filosofische instelling heeft aangenomen, raakt men dat niet meer kwijt.

Het stellen van de vraag naar de betekenis of de inhoud van filosofie is zelf een filosofische vraag. Men kan de vraag niet stellen zonder zelf te filosoferen. Kan je wel bij psychologie bijvoorbeeld.

Men spreekt van de klassieke:

» A priori bendaring: “prius” is het eerdere: “a” is vanwaaruit: “a priori” is een definitie opbouwen van uit een gegeven dat aan filosofie voorafgaat. Maar dat gaat niet met filosofie. Want u probeer filosofie uit te leggen voorafgaandelijk aan de filosofie. Dat is niet mogelijk want de poging om uit te leggen wat filosfie is is filosofisch denken, en u zit weer in het filosofische.

Methodologie: meta hodos logos: samen is dat methodologie: de weg die men bewandelt/kiest om ergens tot een inzicht te komen.

Methodologisch lukt het niet om vanuit die a priori positie filosofie te definiëren. Maar a posteriori ook niet.

» A posteriori benadering: “posterior” is dat wat na komt: a posteriori: ik sluit iets af en ga nu nakijken wat ik net heb afgesloten. Maar dit gaat niet want van zodra u de filosofische vraag stelt “Wat heb ik nu afgesloten” tuimelt u terug in het filosofiesche gebied en houdt u dus op de filosofie af te sluiten. Methodologisch is de a priori en a posteriori weg onbruikbaar om de filosofie te definiëren.

Filosofie bepalen of omschrijven kan enkel via het filosoferen zelf en vraagt een bijzonder grote zorgvuldigheid. De filosoof is een kunstenaar en creëert en doet dat op een zeer ongebonden wijze.

(5)

Wanneer je een discours aandachtig beluistert of leest dan zal u zien dat welbepaalde concepten die de spreker of schrijver aanwendt dat die in de loop daarvan van betekenis veranderen en dus bij het begin van het discours met dezelfde woorden over iets anders spreekt dan op het einde van het discours.

3 valkuilen:

1e valkuil filosofie is een kunst:

Bij het proberen uitleggen wat filosofie is: Filosofie kan zich zo’n betekenisverschuiving niet permitteren. Moet een zekere precisie hebben zodat die betekenisverschuiving niet plaatsvindt.

Filosofen zijn geen kusntenaars, zij zijn zeer sterk gebonden aan wat zich in de werkelijkheid afspeelt, aan feiten. Een voordurende zorg om aan te geven waarom men zegt wat men zegt. Het voortdurend aangeven van redenen. Vele aspecten in het artistieke leven worden niet van “waarom-vragen” voorzien terwijl bij

filosfofen de “waarom-vraag” voor geen moment kan of mag ontwijken. Filosofie is geen kunst, kunst is geen

filosofie.

2e valkuil: filosofie is niets anders dan een wetenschap:

Indien filosofie geen wetenschap is, wat doen filosofen dan aan universiteiten? Filosofen zijn geen wetenschappers. Ooit had filosofie het statuut van wetenschap in de oudheid. Dat was het geval op een moment dat wij wetenschappen in de hedendaagse zin van het woord nog niet kenden. Maar bij het begin van de moderne tijd is dat verandert.

v Prehistorie

v Oudheid begint vanaf het moment dat we geschreven bronnen hebben

v Middeleeuwen komen na de oudheid: 5e eeuw na christrus en duren 10 eeuwen tot midden 15e eeuw,

val oost romeinse rijk

v Moderne/nieuwe tijd midden 15e eeuw begint de moderne tijd/nieuwe tijd en die duurt niet zo heel

lang duurt tot 1789, de Franse revolutie

v Hedendaagse tijd vanaf 1789 de Franse revolutie

Vanaf de moderne tijd (15e eeuw) stellen we vast dat wetenschappen, wetenschappelijke disciplines zich

losmaken van de moederdisciplines. Disciplines werken zich los en worden autonome wetenschappen. Dat is te danken aan het feit dat wetenschappen werken vanuit een heel scherpe omschrijving en methodologie. Filosofen hebben en hadden dat niet en kunnen dat ook niet hebben. Wetenschappers kiezen een object van studie, benoemen dat object en omschrijven ze. Dat legt al een beperking op: men noemt dat soms het materieel voorwerp. Het materieel voorwerp van het recht is de mens. Maar bij desociologie, psychologie, … is ook materieel voorwerp de mens maar zij kunnen zich van elkaar onderscheiden door hun formele

voorwerp van de disciplines. Dan is er nog een 3e aspect en dat is de methodologie: de wijze, de weg die men

zal bewandelen om tot bepaalde inzichten te komen.

Vanaf de 15 eeuw heeft zich in het westen en enorme proliferatie van wetenschappen voorgedaan die vandaag de dag nog groter is en aanhoudt, die tot gevolg hebben dat wetenschappers en zeker wanneer zij grote wetenschappers zijn (grensverlegend wetenschappelijke onderzoek doen) en domeinen van weten opnemen die vordien niet geweten zijn, zij zijn meteen bezig met uitermate sterke vormen van specialisatie. De proliferatie van wetenschapsgebieden heeft een enorme specialisatie tot gevolg die uiterst doorgedreven is en tot gevolg heeft dat communicatie tussen wetenschappers (interdisciplinaire) uitermate moelijk is geworden, en uitermate ingewikkeld.

Men kent heel veel over heel weinig.

Vb. Geneeskunde: onvoorstelbaar kluwen geworden aan specialisaties waarbij steeds meer en meer in detail welbepaalde vormen van weten ontstaan en dit levert natuurlijk voordelen op inzake

behandelingsmogelijkheden maar dit levert ook moeilijkheden op: Iedere nieuwe ontdekking, iedere vorm van nieuw weten laat zien dat er achter die deur opnieuw een stuk werkelijkheid zit en daarbij uitgedaagd wordt om verder te zoeken, in de zekereheid dat als je weer een deur opendoet dat daarachter weer andere deuren zullen zitten, ookal weet je niet welke deuren juist. Ieder weten voert ieder nieuw weten, voert tot het ontluisterende besef dat er nog veel veel meer is dat men nog niet weet.

Filosofie is dus geen wetenschap, kan het ook niet zijn. Heeft maar 1 aspect gemeen met de wetenschap en dat is het ook zoeken naar redenen en die redenen proberen uit te zetten. De waarom vraag die je in filosofie als centrale vraag vindt, vind je in de wetenschappen ook als centrale vraag maar dan houdt het

gemeenschappelijke aspect op.

(6)

Ookal is het zo dat je heel wat concepten vindt in een theologisch discours en vind je zelfs in het discours van kerkleiders en leiders van godsdienstige genootschappen vind je heel wat concepten die aan filosofie doen denken maar filosofie is geen godsdienst, in tegendeel zelfs. Filosofen zijn in de regel weinig goede maatjes met godsdienstverantwoordelijken. Waarom? Omdat filosofen dat wensen te doen wat godsdiensten niet doen.

Wat zegt een godsdienst?

Dat de werkelijkheid van die aard is dat de volle betekenis daarvan niet in mensenhanden ligt maar in de handen van het opperwezen. En dat het opperwezen of de opperwezens dat die een vermogen hebben dat nergens anders kan worden aangewezen. Bv. het vermogen om de dood te overstijgen. Wendt u tot god, bid, …

Maar dat zeggen filosofen niet.

Filosofen zeggen precies het tegendeel, observeer goed en denk na. Dat is de reden waarom filosofen zelden goede maatjes zijn met mensen in godsdienstige context.

Marleau-Panty: Franse filosoof (komt hij laten nog op terug) Filo is geen godsdienst, godsdienst is geen filosofie.

Les 2

Wat is filosofie dan wel?

Ingewikkeld omdat het voorwerp van het filosofisch denken vrij ingewikkeld is want filo kan echt over alles gaan. Heel voor de hand liggende dingen die deel uitmaken van het dagdagelijkse leven bv. onderwijs, arbeid, werk, … filosofie kan daar betrekking op hebben. Maar ook heel grote klassieke disciplines (vb. Wetenschap) kunnen alle voorwerp zijn van filosofie.

Eenvoudig gezegd: filosofie kan over alles gaan. Maar op welke wijze gaat dat dan?

Zijn filosofen super genieen die alles wat enige voorwerp kan zijn van weten door hen wordt geweten? Neen filosofen zijn dat niet.

Hoe doen ze dat dan, over alles gaan?

Het betreft een reflectie. Het nadenken over, nadenken op een welbepaalde wijze, een wijze die getuigd van kritische zin, van afstandelijkheid een wijze die zich tegelijkertijd ook inschrijft in een welbepaalde traditie en rekening houdt met eisen van coherentie. Filosofen zijn er zich van bewust dat alles samenhangt met alles. Je moet dan ook wel laten zien HOE alles met alles samenhangt en daar dus ook redenen van aangeven.

Als wij uitspraken doen van de wereld gaat achteruit omdat er voor je een vrouw met een oranje jas zat moet je daarvan ook de redenen aanvoeren.

Binnen het brede veld van het filosofische wezen is er iets van sociale filosofie. De mens is geen solidair wezen, maar een wezen van gemeenschap, maar wat betekent dat dan?

Beweren dat het samenlevingsgegeven een eenvoudig gegeven is, dat kan men alleen maar horen aan de cafétoog, wie even over het fenomeen samenleving nadenkt, moet maar even nadenken en onmiddellijk begrijpen dat dat een indrukwekkend, ingewikkeld gegeven is. Dat bij studie ervan of reflectie erover,

onmiddellijk de complexiteitsgraad van dat gegeven laat zien waarbij eenvoudige recepten niets anders doet dan de toehoorder bedriegen.

In onze tijd van vlotte en heel snel werkende sociale media, gebeurt dat indrukwekkend veel: allerlei visies, opinies, de wijde wereld ingestuurd à Zijn heel precair omdat in slowaneske stijl wordt zelfs door de hoogste gezagsdragers vanalles in de wereld gestuurd en aangegeven als “grote waarheden”.

Het fenomeen samenleven en samenleven in de internationale context is van een indrukwekkend hoge complexiteit.

De 1e voorwaarde om greep daarop te krijgen is die complexiteit te zien. Dat heeft tot gevolg dat ernstige

wetenschappelijke studie maar ook ernstige filosofische reflectie over dat soort dingen waarop wetenschappers en filosofen op hun wijzen studeren en reflecteren, dat deze doorgaans zeer ingewikkelde resultaten geven. Dat heel veel filosofische inzichten in de loop van de geschiedenis, dat die nauwelijks leesbaar zijn en dat er zelfs enige scholing voor nodig is “inleidende scholing” om die dingen te kunnen lezen. Mensen vinden dat vreemd om van filosofische studie scholing te krijgen. Van wetenschappelijke studie vindt men dat niet vreemd, dat men

(7)

daar scholing in nodig heeft om bv. de anatomie van een menselijk lichaam te doorgronden, dat vindt met evident.

Daarom is het zo moeilijk om in detail te zeggen wat filosofie of filosofische bezigheden zijn. Komt daarbij dat iedere filosofische reflectie die vandaag de dag wordt gemaakt nooit ontkomt van haar geschiedenis.

Hoe komt dat? Wat maakt dat filosofie niet losraakt van een historische dimentie?

Filosofie komt niet los van een historische dimentie omdat zij niets anders is dan een kritische hermineutiek (komt hij nog op terug) van het prefilosfische.

Filosofie doet op een kritische manier datgene dat zich aanmeldt als voorwerp van een onderzoek interpreteren. Filosoferen is bijgevolg altijd een soort van heen en weer traject maar heel snel een heen en weer traject tussen het nu (bv. het mensleijk geluk van vandaag, wat betekent dat voor mensen geluk) en voorbijzijnde fasen uit de geschiedenis.

Trachten filosofische vragen met betrekking op actuele onderwerpen. Het kan over niets anders gaan dan over dat nu. Vragen stellen over de arbeid, zijn vragen over de arbeid in onze cultuur, vandaag in het Westen. Het kan alleen maar over de actualiteit gaan omdat dat soort vragen gebonden zijn aan de concrete mogelijkheden die men heeft. Bv. Euthanasievraagstuk, waarom is dat de laatste 20-25 jaar niet uit de media geweest?

Tal van vragen die voorwerp kunnen zijn van filosofisch onderzoek maar enkel reëel behandelbaar zijn als vraag wanneer men die vraag gesitueerd ziet in de actualiteit tegen de achtergrond van de complexe geschiedenis die eraan voor gaat.

Filosofie valt samen met haar eigen geschiedenis. Wat niet betekent dat filosofie historisch onderzoek zal zijn, dat is het niet. Dat betekent wel dat filosofie bij het pogen te beantwoorden van allerlei vragen, niet ontkomt aan de noodzaak rekening te houden met de historische dimentie van die vraag en dus voortdurend heen en weer te lopen tussen het heden en het verleden en te eindigen bij het heden.

Hoofdstuk 1: (het is geen geschiedenis van de filosofie)

Wanneer wij naar de geschiedenis van de mensheid kijken, dan stellen we vast dat voor een groot stuk de humane cultuur kan worden aangewezen. Homo sapiens sapiens bestaat ongeveer 50.000 jaar.

Wat gebeurde er met de humane cultuur, vele culturen die er toch waren. Wat gebeurde er met die culturen als filosofie niet aanwezig was? Wat gebeurt er of wat is er ooit gebeurt met die oude prehistorische culturen. Wat heeft voor die verandering gezorgd naar een filosofische cultuur?

Als wij iets over oude culturen weten en zij waren niet filosofisch, dan stellen we vast dat ze mytisch waren. Dat het culturen waren bepaald door mythen. Wat zijn mythen = mythen zijn buitengewoon sterke verhalen met een uitgesproken symbolisch karakter waaraan in de regel een praxis was verbonden.

Symbool is een materieel gegeven dat wezenlijk naar iets anders verwijst dan zichzelf en datgene naar waar het verwijst is dermate speciaal dat het alleen maar op een symbolische wijze kan worden opgeroepen. Dat wil zeggen dat er niet makkelijk een inzichtelijkheids dimentie aan kan worden gegeven. Mensen gebruiken symbolen wanneer iets moet worden opgeroepen dat geen voorwerp kan zijn van sluitende werkelijheid. De grootste dinges des levens proberen wij op een symbolische wijze in te vullen.

Symbolen zijn vandaag de dag in het leven aanwezig, veel minder maar nog wel aanwezig. Wanneer u uw gehechtheid aan iemand wil uitdrukken zal u hoogstwaarschijnlijk om een of ander moment toch beroep moeten doen op symbolen. Bv. geschenken uitwisselen = een symbool. Een echt geschenk is een symbool, we kunnen dat bijna niet meer, we zijn bijna de kunst van het symbolische handelen kwijtgespeeld in het Westen. (bv. uitnodigingen voor bijzonder vieringen, huwelijken, …, al die kaarten vertonen een variant van “als u aan een geschenk zou denken, dan kan u storten op deze rekening”, er wordt dus gezegd op welke wijze u kan betalen. Dus we organiseren iets en uw ticket koopt u daar, dat zeggen we eigenlijk want dat is geen geschenk meer, het valt in het mercantiele handelen.)

Vb. Een stratenplan. (Modern times van Charlie Chaplin). Chaplin is aan het werk als arbeider in een fabriek en hij wordt ontslagen. Hij loopt troosteloos door de straat, mijmerend en naast hem passeert een vrachtwagen, die draag een lang uitstekende lading en daarachter hangt een vlag. Wanneer die vrachtwagen passeert valt toevallig die vlag los op de grond en Chaplin ziet het gevaar (want die vlag gold toen in die tijd om wagens die achter de vrachtwagen reden te waarschuwen voor uitstekende dingen). Chaplin raapt die vlag op en loopt

(8)

achter de vrachwagen, heen en weer zwaaiend met vlag. In de straat rechts staat een hele groep betogers klaar om te betogen van de vakbond, links in de straat staat er een politie om die betogers tegen te houden. Chaplin komt in het midden van de straat en plots wordt die vlag waar hij mee zwaait een symbool, is hetzelfde stukje textiel gebleven maar krijgt nu een symbolische waarde. Diezelfde vlag die eerst verkeersteken was houdt op verkeersteken te zijn in het midden van het kruispunt en wordt symbool van een verboden betoging voor die politie en betogers.

Symbolen openen een context van sacraliteit of heiligheid, dat betekent dat er een mogelijkheid wordt onthult van volheid, van opheffen en ook dat is de grootste dinges des levens: Een mens, de dingen, onze omgeving waarin we leven, alles wat we zijn, wat we kunnen en alles wat we ontmoeten, het baat in dubbelzinnigheid, het kan niet anders. Wij kunnen geen dingen doen die volledig goed zijn. En de dingen die we ontmoeten, vertonen ook datzelfde tekort. Alles wat wij doen zit in een soort dubbelheid, vertoont tekenen van tekort.

De hedendaagse tijd waarin we leven heeft veel van die tekortkomingen opgeschort, ze zijn niet weg maar veel moeilijker zichtbaar. In de oude mytische culturen waren ze op dreigende wijze, permanent aanwezig.

Vb. De levensduur. Demografen vertellen dat voor mensen van +/- 20 jaar de levensverwachting 80-90 jaar is. Dit is iets wat men statischtisch uit kan drukken. In de geschiedenis was de levensverwachting nooit zo groot, dat was misschien 50 jaar in ditzelfde land. Dit zijn elementen die het resultaat zijn van welbepaalde ingrepen en toepassingen van wetenschappelijk onderzoek, die men voorheen niet toepasten. Dit maakt dat het fenomeen van de dood, een randfenomeen is in deze cultuur, maar dat is opmerkelijk want iedereen sterft. Maar toch is dat als fenomeen marginaal, we zijn er niet meer dagdagelijks mee bezig. In de oude mytische culturen was de dood een zeer aanwezig element. De kleinste verwonding kon de dood betekenen. Het was een zeer kwetsbare

aangelegenheid.

Bestanddelen van een myhten:

» Het zijn verhalen: als mythen, de oude myhten die oude culturen tekenen en wij zeggen dat die oude mythen allereerst verhalen zijn, dan betekend dat dat die oude culturen, verhalende culturen zijn. Onze cultuur waarin wij nu leven is allerminst verhalend. Een verhaal betekent dat een constructie een geconstrueerd discours wordt verteld die culturen zijn dus culturen met een narratieve strctuur, verhalend. Gebeurtenis worden weergeven, die gebeurtenissen zijn buitengewoon bijzonder, ze hebben en fantastisch karakter, het zijn geweldige gebeurtenissen, wat zich daar afspeelt is niet saai maar buitengewoon spannend in sommige gevallen zelfs gevaarlijk destructief. Wij hebben dat nog wel in onze cultuur, maar het narratieve neemt geen centrale plaats in in het westen, wij zijn bezig met descripties, beschrijvingen, analyses, argumentaties, wij delen op, wij willen ook beheersen, wij verwachten voorspelbaarheid. En mooie, spannende verhalen spreken ons wel aan maar dat is eerder iets voor de vrije tijd, voor de ontspanning, behoren tot de kunsten.

» De oude mytische verhalen hadden bovendien een symbolisch karakter. Dat symbolische karakter van de oude mythische verhalen was cruciaal. Neem het symbolische karakter weg en u is de essentie van die oude mythische verhalen kwijt. Moeilijk concept, een symbool. Een symbool is een materieel element dat evenwel als materieel element iets anders oproept dan wat het zelf is en dus niet naar zichzelf verwijst maar naar iets ander en daarbij iets aan de orde stelt wat zelf van die aard is dat het op geen enkele andere wijze dan op het symbolische kan worden uitgedrukt. Er kan niet gemakkelijk een inzichtelijkheidsdimentie aan worden verbonden. De grote dinges des levens die proberen wij op een symbolische wijze in te vullen. Symbolen zijn vandaag ook aanwezig, veel minder welliswaar maar ze zijn wel aanwezig. Wanneer u uw gehechtheid aan iemand tot uitdrukking wil brengen, zal u

hoogstwaarschijnlijk, uiteindelijk of vrij snel op een of adner moment toch beroep moeten doen op symbolen. U zal bv. geschenken uitwisselen en dat is een symbool. Je begint met symbolen te ruilen, een echt geschenk is een symbool. Wij zijn bijna de kunst/kundigheid van het symbolische handelen kwijtgespeeld. Bv. uitnodiging voor het een of ander en dan ergens onderaan staat er overel in een andere variant “als u denkt aan een geschenk, mag u storten op …” maw u betaald uw ticket als u aankomt. We geven een fuif en u betaald. Een geschenk is het niet meer. Een geschenk is iets dat u geeft aan iemand die het niet verwacht en het niet echt nodig heeft. Is om niet. Om iets uit te drukken, uw gehechtheid.

» Mythen zijn getekend door buitengewoon sterke en fantastische verhalen essentieel voorzien van het symbolische gehalte waaraan ook nog eens een praxis dimentie is verbonden

Alles wat wij zijn, wat wij kunnen, wat wij ontmoeten, het baat in de dubbelzinnigheid. Wij kunnen geen dingen doen die volledig goed zijn, onbetwistbaar in orde, daar slagen wij niet in. En de dingen die wij ontmoeten, de mensen en de dingen, vertonen ook datzelfde tekort.

(9)

Het leven was een zeer kwetsbare aangelegenheid. In dat soort context was een weg vinden van toegang tot het heilige, uiterst cruciaal. En dat deden die oude mythische verhalen, zij brachten met zich, op symbolische wijze, een weg mee die toegang verschafte op het heilige.

Het kwade is wat niet past in het geheel, wat het geheel niet ondersteunt, wat afbreuk doet aan het geheel. De oude myhtische verhalen hadden een helende, herstellende, volledig makende of heilige kracht. Een kracht die men daarbuiten niet had. En daarom is het praxis gehalte eraan verbonden.

Les 3

Vorige les: wat zijn mythen in de oude mythische culturen?

Mythen staan aan het begin van iedere menselijke cultuur. Ooit schreef een cultuurfilosoof daarover: “in den beginne was de mythe.”

Alle humane culturen lijken met een langdurige mythische fase te beginnen. Mythische verhalen vullen zo’n cultuur volledig. Ze reguleren als het ware alles.

Mythen = Het gaat om verhalen met een bijzonder sterk fantastisch karakter, buitengewoon roerige

gebeurtenissen die narratief zijn, en die op een symbolische wijze naar een vorm van heiligheid verwijzen. à Komt daarbij dat aan die mytische verhalen, volledig van symbolen vervuld, een praxisgehalte heeft.

Het begrip praxis = is een begrip dat vrij vroeg in de geschiedenis van het wijsgerige denken opduikt en dat daarmee alle perificiën een bijzonder belangrijke functie blijft vervullen.

Als dusdanig heeft praxis in zijn origine niets met het begrip mythe te maken. Het heeft veel andere

betekenissen. Het concept praxis is afgeleid van het Griekse werkwoord pratein en het betekent handelen. Een systematisch gebruik hiervan: eerst bij Plato. Een handelen van een bepaalde soort.

In filosofische context betekent het niets!

Bij Plato: handelen = handelen waarbij de doelstelling van het handelen in de handeling zelf ligt.

Bijvoorbeeld: wat de meesten van u nu zitten te doen is geen praxis: u luistert en schrijft. U schrijft niet vanuit

het plezier om te schrijven, u schrijft omdat u hoopt dat hetgeen wat u schrijft helpt bij nuttigheids-overwegingen. Wanneer u iets doet vanuit nuttigheidsoverwegingen, ligt de doelstelling van het handelen buiten het schrijven: je schrijft om de zaak beter te kennen.

à Dit is een poiein (woord dat etymologisch verwant is met poëzie).

Ten gronde zijn die beiden heel erg verschillend. Dus poiein en pratein zijn twee verschillende begrippen! Wij in het Westen: vaak poiein à het nuttige en efficiënte willen doen.

Plato en vele anderen zeggen dat elk ethisch handelen een praxis moet zijn.

Makkelijk voorbeeld: stel u loopt over straat en u ziet aan de overkant iemand die in de sukkel geraakt. Je

steekt de straat over en ziet dat diegene in nood is en rijdt met diegene tegen hoge snelheid naar het ziekenhuis en die persoon kan nog gered worden. Maar onderweg heb je twee mensen aangereden. Je hebt iemand gered en twee anderen in de vernieling gereden. à Dus dit is niet ethisch handelen omdat de

doelstelling (goed doen) niet vervat zit in de handeling zelf (mens geholpen maar anderen vernield). Wanneer je een wandeling maakt owv het plezier van te wandelen, is dat een praxis.

Deze twee begrippen scheppen nog altijd verwarring.

è Praxis heeft intrinsiek met de mythe niet veel te maken! Het vervullen van het ritueel is het doel op zich en dan is het een praxis.

è Wat doe je in een ritueel? Je gaat een handeling vervullen waarbij je hoopt dat je door de handeling zelf het verhaal kan herhalen. En op die manier het heilige dat in het verhaal aanwezig wordt gesteld en dat voor de mythische mens ontoegankelijk is, toch op enige wijze aanwezig kan stellen. Je stelt als het ware een bemiddeling.

è De oude mythische culturen: de mens was geconfronteerd met een vorm van onmiddellijk bedreigd worden: » Het dagdagelijkse leven was bijzonder bedreigd.

» De levensverwachting was kort. » Er was weinig bescherming.

(10)

systematiciteit. Men wil beklemtonen dat het niet makkelijk of onmogelijk is om een filosofie te ontwikkelen die echt systematisch is en in haar systematiciteit volledig is. In zekere zin is HEIDEGGER een belangrijke maker gemaakt voor het postmodernisme.

a. We kennen de werkelijkheid niet, we vergeten voortdurend dat de werkelijkheid/het zijn, veel groter is dan we denken en aan iedere poging van onze kant om gevat te worden in systemen gedwongen te worden, aan iedere poging daartoe ontsnapt = dat is het postmodernisme è Een van de belangrijkste filosofen die de conceptualiteit van het postmodernisme heeft scherpgesteld LYOTARD.

» Filosofie zal spreken over een denken waarbij het subject niet meer centraal staat waarvan men zal zeggen dat het subject betekenissen niet volledig schept en dat men als subject gestuurd wordt door allerlei contexten. Het subject is niet zomaar autonoom bij zichzelf aanwezig.

è Iemand is meebepaald door andere factoren buiten mezelf, de taal, de cultuur, lichamelijke factoren, …

» Wat impliceerd dat op het vlak van de visie op de geschiedenis ook minder wordt ingezet op een logische evolutie in de geschiedenis en men zal erop wijzen dat de geschiedenis van de mens en zijn cultuur heel wat momenten van discontinuïteit en dat niet alles gezien kan worden als een opeenvolging van oorzaak en gevolg.

» Dit impliceerd ook dat het inteligebiliteitsmodel aan belang verliest aangezien wordt gesteld dat de mens wordt getekend door tal van factoren die buiten hem liggen.

Epistmologisch gesproken roept dat complexe vragen op. De betrouwbaarheid van kennis ligt niet alleen bij het subject (wat rationalisten denken), maar ook niet louter bij het object (imperisten). Men accepteerd een

pluraliteit van kenmodellen waarbij de verschillende contexten in hun specificiteit moeten gerespecteerd worden. Men zou kunnen beweren dat hedendaagse jongeren een emanatie zijn van dat postmoderne wereldbeeld of tijdsgeest.

Kenmerken voor zo’n postmoderne tijdsgeest is dat men in diverse dimenties tegelijk leeft.

» Jongeren willen niet dat ouderen, professoren, op de hoogte zouden zijn van het concreet verloop van het ontspanningsleven. Voor de professor zijn we braaf maar hij weet niet hoe wij ons op de

topmomenten van onze ontspanning gedragen.

» In alle domeinen kan het kunnen dat het ene domein niet compatibel is met het andere

Bv. recenten burgers die er deftig uitzien hoe zij staan te krijsen en tieren op sportwedstrijden met een taalgebruik dat ze nooit zouden gebruiken in hun dagdagelijkse leven

è diverse deelsystemen zijn naast elkaar gaan staan. Wat we doen in het ene systeem, doen we niet in het andere. We kunnen de waarden van het ene niet transponeren naar het andere.

Bv. huiskamers, modern maar met antieke meubelen = postmodern, verschillende stijlen.

»

J

e geeft de mogelijkheden op tot totaal systeemdenken.

» De hedendaagse mens leeft in een veelheid van referenties, systemen, kaders, … die los van elkaar staan. Er is weinig behoeften om die kaders, referenties tenoverstaan van elkaar te ordenen. » De epistemologische vraag naar waarheid kan bijna niet meer gesteld worden

à

waarheid lijkt

gebonden te zijn aan welbepaalde contexten en slechts in een welbepaalde context kan worden beantwoord.

» Je moet telkens kijken welke de context is waar de vraag binnen figureerd, er is een contextgebonden waarheidszoeken nodig.

(11)

Hoofdstuk 5: De vraag naar het metafysische

Inleidende beschouwingen:

• Het handelt over de meest algemeen geldende principes van de werkelijkheid Bv. Is het mogelijk een

filosofisch discour te voeren op een gefundeerde wijze waarbij je laat zien hoe de verschillende contexten waarin onze cultuur zich heeft ontwikkeld of die contexten nog aan elkaar gebonden kunnen worden? En of er dus principes kunnen worden verwoord die over contexten heen kunnen grijpen? = metafysische vraag.

o Alle etische vragen, alle vragen die vragen over wat goed is voor de mens ethisch gesproken: die etische vraagstelling zit in welbepaalde contexten maar die contexten hebben ook met andere contexten te maken, hoe ga je die verbinden?

o Hoe ga je het wetenschappelijke discours verbinenden met het leven van de dag?

è

Dat zijn metafysische vragen

• Het inzicht dat het bestaan van de werkelijkheid niet kan worden ontkend. Het blijft nodig te accepteren de bevestiging dat de werkelijkheid bestaat. Dat zijn is van die aard dat het niet kan gedacht worden, niet te bestaan. Die werkelijkheid kan ook allerlei gestalten aannemen en er zijn allerlei evoluties binnen die werkelijkheid.

MAAR het radicale sceptisisme “misschien is het waar dat er niets bestaat” is niet houdbaar. Om aan metafysica te doen ontkom je niet aan de erkenning van de waarheid en daaraan gekoppeld de erkenning van de adequaatheid van ieder denken, van iedere vorm van rationaliteit = noodzakelijk daaraan verbonden om aan metafysica te doen. We ontkomen niet aan de noodzaak de werkelijkheid onvoorwaardelijk te bevestigen en even onvoorwaardelijk de waarde van rationaliteit, redelijkheid, inteligebiliteit te accepteren

• Één van de grootste metafysici is Plato waarbij hij zich ontvouwd als uitgesproken voorstander van een onvoorwaardelijke bevestiging van de realiteit, hij legde dat realiteitsgehalte in een bovenzinnelijke ideëenwereld die de enige, absolute, onveranderlijke wereld was. Het Platonische denken heeft veel invloed gehad.

• Aristoteles: kende het concept metafysica niet maar sprak wel over de eerste filosofie en ontwikkelt een metafysische visie die tegelijkertijd ontologisch, oesiologisch, theologisch en teleologisch was. Ook het Aristotelische denken heeft veel invloed gehad.

• Hetzelfde kan men zeggen over de traditionele filosofische systeembouwers vanaf de moderne tijd. Zij zijn minder aan het aristotelisme gehecht dan de middeleeuwers maar zij blijven traditionele

metafyschici.

Voorbeeld van rationalisme = Descartes (deus, res cogitans, res extensa).

(1) SPINOZA (1632-1677):

De basisstrucuur waaruit hij denkt is dezelfde als die van Descartes. Hij probeert een ethisch werk te schrijven waarbij hij pretendeerd de argumentatie van dat werk op te bouwen zoals wiskundige stellingen. (stelling 1, argumenten en dan eindigt hij met QED = wat te bewijzen was).

Hij zal beargumenteren dat, als we logisch nadenken, we ons gehele denken moeten opbouwen vanuit de acceptatie van wat hij noemt de substantie en hij zal niet meer zoals Aristoteles vele substantie accepteren (water, aarde, vuur, ether, ..) maar zegt dat er maar 1 substantie is = de werkelijkheid.

Hij spreekt bijgevolg over dé substantie of god en uit die substantie vloeien alle kenmerken voort. Die substantie is één en oneindig en beschikt over een oneindig aantal attributen waarvan elk attribuut opzich oneindig is maar wij mensen kennen van dat oneindig aantal oneindig attributen er slechts 2:

(12)

1) Het oneindigde denken 2) De oneindige uitgebreidheid

KANT is zeker een metafysicus maar stelt zich kritisch op en zal de mogelijkheden van het menselijke denken en kennen inperken. Maar hij blijft wel nog inpasbaar in de reeks van traditionele metafysici.

(2) HEGEL:

Neemt afstand van het kantiaanse denken en het oude traditionele filosofische metafysische denken in ere herstellen en zich ontwikkelen tot het toppunt van het metafysische denken.

(3) BERGSON Franse filosoof (20e eeuw):

Accepteert het belang van de natuurwetenschappen maar wijst erop dat tegelijkertijd dat wat echt belangrijk is, niet meetbaar is. Hij wijst het traditionele speculatieve denken af en vindt dat de natuurwetenschappen in hun belang moeten worden bevestigd, de rol van de ervaring is cruciaal voor Bergson. Maar er is een intuitionistisch aanwezig zijn van de mens bij de dingen.

Dat wil zeggen dat ook de typisch menselijke ervaring moet in rekening worden gebracht wanneer men nadenkt over de werkelijkheid. Wat de mens daarbij beleeft in zijn/haar persoonlijke ervaring is volgens Bergson, niet meetbaar en dus geen voorwerp van wetenschappelijk onderzoek. Metafysica moet bezig zijn met het bestuderen van de innerlijke duur van de dingen.

Er is een belangrijk verschil tussen het psychische en het fysische. Beiden zijn belangrijk: » het psychische wijst op de innerlijke toestand en is onmeetbaar, is van kwalitatieve aard » het fysische is meetbaar, numeriek uitdrukbaar en van kwantitatieve aard

De tijd die u meet (jaren, eeuwen, uren, milenia, …) is niet de tijd die u beleegt. Een uur naar een les luisteren is een compleet ander dan een uur doorbrengen met uw partner. U heeft in uw beleving van de tijd, andere referenties. Naar een les luisteren gedurende een uur en met filosofie geconfronteerd worden betekent dat u geregeld de meetbare tijd zal consulteren (hoe lang duurt het nog?) omdat de beleefde tijd u zwaar valt maar de beleefde tijd valt niet samen met de meetbare tijd.

De dingen die we beleven, onze ervaringen, krijgen een intiem karakter, ze worden onze ervaringen die we plaatsen in een lijn van datgene wat ons op een bijzondere manier heeft getekend, aansprak en nog aanspreekt. Een lijn van betekenis, van zin waarvan we denken dat ze ook een soort toekomstbelofte voor ons kan inhouden. En dat heeft u niet met de elementen die u meet. En die als meetbare of gemeten eenheden u bereken

Intuïtie is zicht verplaatsen in de innerlijke kracht van dingen en gebeurtenissen dat wil zeggen dat men zich op intieme wijze verenigd weet met datgene dat gebeurt. Filosofen moeten dat in rekening brengen volgens Bergson en grote waardering hebben voor alles wat de wetenschappen aanbrengen.

Heidegger heeft aan deze fenomenologische metafysica een einde gebracht.

HET AFWIJZEN VAN HET METAFYSISCHE:

(1)

COMPTE

(1798-1857) è HET POSITIVISME

Hij zegt dat het duidelijk is dat de westerse cultuur 3 stadia doorloopt die een groei inzake maturiteit met zich meebrengen. Het 1e is niet echt matuur, het 2 nog niet helemaal en het 3e is volledig matuur: 1) Het theologische stadium: men ontwikkelt zich in een culturele context waarbij de verklaringen

voor de verschijnelen worden gezocht in het bovennatuurlijke. Alle culturen zijn zo begonnen. Diegene die zich daar nog in bevinden zijn primitief aan de culturen die zich in het volgende stadium bevinden.

2) Het metafysische stadium: hij ziet het metafysische als de hoogste vorm van filosofische bezig zijn maar deze vorm is beter dan het theologische bezig zijn maar is nog niet genoed. Het is een

(13)

stadium waarbij allerlei verschijnselen worden verklaard aan de hand van vele abstracte filosofische begrippen, men hanteert een abstracte conceptualiteit en men probeert aan de hand daarvan de verschijnselen te verklaren.

3) Het volwassen stadium: Het stadium van een mature cultuur. Een cultuur die geleerd heeft om de verschijnselen die zich aanmelden te verklaren aan de hand van logische, ruimtelijke en tijdelijke verbanden. Waarbij men beroep doet op posita, gegevens.

Daarom spreekt men over het positivisme als men over Compte spreekt. Je moet nagaan wanneer je met verschijnselen wordt geconfronteerd hoe je die aan de hand van posita, gegevens kan verklaren. Die opeenvolgende stadia overwinnen elkaar van zodra je het theologische verlaat kom je in het metafysische en is het vorige stadium overwonnen en wanneer je dan in het volwassen stadium komt is het metafysische en ook het theologische overwonnen. Hedendaagse westerlingen zijn ingestapt in het positieve stadium van denken. (Postivismse wil zeggen dat men zich beroept op feiten, gegevens, controleerbare gegevens).

Wat Compte ook gedaan heeft is het 3e stadium beschrijven en binnen dat denken bouwt hij een

hiërarchie van wetenschappen op beginnend met de wiskunde, sterrenkunde, … en dat laatste plaats hij als de sociale fysica die de verhouding tussen mensen bestuurd alsof de verhoudingen tussen mensen in fysisch klinkende wetmatigheden kunnen worden gegoten, later krijgt die de sociologie.

Het type argumenten dat hij nodig heeft om te zeggen, na het theologische, komt het metafysische en na het metafysische komt het positieve en dat positieve moet al wat voorgaat overwinnen, die zijn

achterhaald, is metafysisch. Dus om te zeggen dat je moet blijven steken in het positieve stadium moet je terugkeren naar het metafysische stadium terugkeren om het positieve stadium te verdedigen = onlogisch = zware denkfout van Compte.

Die klassieke positivisme wijst het klassieke metafysische denken af.

(2)

NEO-POSITIVISME

Ontstaan uit de werking van de Wiener Kreiss = Weense Kring = studiegroep van hoofdzakelijk professoren, zij stelde vast dat dje veel wetenschappen hebt die succesvol zijn en gespecialisseerd raken, kunnen we met elkaar op een verantwoorde wijze nog met elkaar in gesprek treden? Ze vroegen zich af of er een discours kon gevoerd worden dat transdisciplinair was, over de disciplines heen. Zijn die grenzen op een verantwoorde wijze te overschrijden?

Uit die kring zijn een paar mensen naarvoor gekomen die naam hebben gemaakt = BERTRAND RUSSEL = wiskundige die ook veel met filosofie bezig was. Hij is sticher van het Russeltribunaal. Hij laat zich inspireren door de Wiener Kreiss.

Wie zich daardoor ook laten inspireren = WITTGENSTEIN: Hij schrijft in 1918 “ de Traktatus Logico Philosophicus”.

» Mensen hebben zich laten misleiden door de taal in de loop van de filosofische traditie. Mensen moeten zich realiseren dat goed taalgebruik er slechts een kan zijn van structurele gelijkenis tussen taal en wereld. De logisch gestructureerde taal toont ons een afbeelding van de structuur van de wereld. Spreken is bijgevolg afbeelden. Zinvolle taal moet waar of vals kunnen zijn en moet bijgevolg iets zeggen over de wereld.

» Daarnaast heb je de logische en matemathische uitspreken, die zijn louter formeel, hebben geen inhoud dus hebben ze uisluitend een kritische functie

» Daarnaast heb je nog alle andere uitspreken, de uitspraken die niet empirisch zijn, waarbij de structuur tussen de taal en de wereld niet klopt die niet afbeelden en geen kritische functie hebben. Al die andere uitspreken die daaronder niet vallen lijken empirisch te zijn maar zijn het niet en zijn bijgevolg niet logisch è dat zijn alle estetische, ethische, religieuze en metafyische uitspraken.

(14)

» Wat is de taak van de filosofen? Ze moeten zich over die 4 vormen van taalgebruik kritisch gedragen. De mens die gevangen zit in het foutief aanwenden van de taal helpen herstellen. Mensen hebben zich laten misleiden van foutieve structuren van taalgebruik. Als we luisteren naar iets esthetish dan lijkt het dat er een structurele verwantschap is tussen het esthetische taalgebruik en de kunst waarover het gaat maar dat is niet zo, is niet te objectiveren. » Hij nam ontslag aan de universiteit en ging naar een bergdrop en begon als onderwijzer en

tuinman. Naarmate hij meer en meer nadacht kwam hij tot de conclusie dat hij zich had vergist. Hij nam weer ontslag en keerde terug om daar Wittgenstein II te worden. Die zegt andere dingen dat Wittgenstein I en neemt dus afstand van wat hij gedacht had in de 1e fase

van zijn filosofische denken. Les 20:

WITTGENSTEIN II: hij was zelf misleid door de taal en hij moest erkennen dat een taal over veel meer mogelijkheden beschikt dan over het beschrijven alleen (was zijn 1e stelling). Dat meer aan mogelijkheden accepteert hij door het introduceren van het concept “taalspel” = dat wil zeggen dat wij ons moeten oriënteren op de context en door ons daarop af te stellen kunnen we zien of een welbepaal taalspel adequaat is of geschikt is of niet. We beschikken over zeer veel taalspelen en we moeten per moment beoordelen of we ons van het gepaste taalspel bedienen.

» Beeld van de werkkoffer en je grijpt uit die koffer het geschikte instrument, wie een nagel in de

muur wil timmeren zal er best een hamer uithalen en geen schroevendraaier.

Dat wil zeggen dat Wittgenstein II alles wat hij als Wittgenstein I heeft verworpen als ongeschikte vormen van taal terug moet introduceren. We moeten alleen zien wanneer we die vormen van taalgebruik hanteren, dat wij taalspel kiezen dat bij de context die zich voordoet, past = vanuit metafysisch standpunt een vooruitgang van Wittgenstein II ten overstaan van Wittgenstein I.

» Ookal accepteert hij metafysica als een taalspel dat geschikt in welbepaalde contexten, niettemin is hij geen echte metafysicus te noemen in die zin dat hij metafysica niet ziet als een soort discipline die op een begronde wijze als eerstse filosofie kan fungeren, het is een taalspel naast vele andere taalspelen en ieder taalspel heeft zijn mogelijkheden. Maar wat Wittgenstein niet doet is een ordening van taalspelen opstellen zodat hij niet kan zeggen dat metafysica, eerste filosofie, een begrondende filosofische discipline is. Hij laat de taalspelen naast elkaar bestaan. In die zin er een verwantschap tussen het denken van Wittgenstein II en het nog niet bestaande postmodernisme. (Maar Wittgenstein is geen postmodernist, het doet er enkel aan denken).

» Wittgenstein wijst metafysica niet echt af.

(3)

NEO-MARXISME – KARL MARX

Karl Marx en alle Neo-marxisten, zij wijzen het metafysische spreken af omdat het metafysische spreken behoort tot de orde van de geestelijke superstructuur. De geestelijke superstructuur is voor Marx geen belangrijke determinant. De determinant bij uitstek zijn allerlei aspecten die behoren tot de materiële infrastucuur, die is bepalend. De plek waar men staat in de materiële context, bepaald hoe men denkt, niet het denken zelf. Het denken zelf is voor Marx een onderdeel van de geestelijke superstructuur die door de materiële infrastructuur is getekend. Bijgevolg is er bij de Marxisten en neo-marxisten weinig plaats voor de metafysica omdat het neits anders is dan een expressie van een dieperliggend machtsdenken.

(4)

FRIEDRICH NIETZSCHE (19

e

eeuwse filosoof)

Nietzsche is het tegendeel van het zorgvuldig denkende, stap voor stap intzicht ontwikkelende filosoof. Hij zegt dat iedere poging tot systematisering getuigd van een gebrek aan filosofische

(15)

Wanneer je zegt wat hij zegt, dat je moet ophouden te systematisren dan zeg je dat je een einde moet maken aan iedere metafysica. Want metafysica, systematiseerd wel en wil wel zoeken naar verbanden in de werkelijkheid als geheel.

» Wat Nietzsche voorstelt is een herijking van alle waarden. Waarbij het traditionele

waardensysteem voor Nietzsche op de schop moet. Het traditioneel waardensysteem vernedert datgene wat echt groot is en hemelt op dat wat klein en geniepig is. Nietzsche verwijst naar de traditionele moraal zoals die onder druk van het Jodendom en Christendom gestalte heeft gekregen. De moraal die een slavenmoraal was. Dat wat van nature groots is, geweldig, krachtig, … wordt door de traditioneel moraal ingeperkt, klein gehouden, verdacht gemaakt. Terwijl dat wat klein is, onbeduidend, gebroken, nietszeggend, wordt opgehemeld.

» Hij poneert de uber mensch = de mens die intens leeft, sterk is, machtig, sober maar die niet binnen de redelijkheid grijpbaar is. De mens die bereid is op de golven van het leven te gaan staan en die dat wat dat leven als krachtig, als voorzien van levensdynamiek beaamt. Echt leven, zegt Nietzsche, is streven naar macht, naar bevestiging van datgene wat krachtig is. » Het denken van Nietzsche spoort niet met het metafysische denken. Het is niet mogelijk een

grootse systematiek te achterhalen in zijn werk. Het is dus ook niet mogelijk om er kritiek op te uiten.

» Er zijn Nietzschianen maar een echte grote Nietzschiaanse traditie is niet ontstaan wat niet belet dat sommigen zich op hem zullen beroepen of aandacht aan hem zullen schenken.

(5)

DE ROL VAN DE MENSWETENSCHAPPEN

1) CHARLES DARWIN (Geboren en gestorven in 19e eeuw)

» Is geen filosoof maar bestudeerde allerlei wetmatigheden van biologische en antropologische aard waarbij hij tot de conclusie kwam dat hij in de biologische wetmatigheden het

evolutionaire denken moet accepteren, binnen die context. Met de conclusie dat de mens zelf op wetenschappelijke gronden gezien moet worden als het resultaat van een ingewikkelde, langdurende, biologische evolutie è geldt voor alle leven dus ook voor de mens.

» Doorheen de zoogdieren kan je allerlei evolutionaire lijnen trekken die afstammen van een oerzoogdier dat lijkt op een soort ratachtig wezen.

o De onthutsing was er groot. Maar vandaag de dag zijn er nog steeds groepen, bewegingen die de inzichten van de evolutie-biologie niet accepteren. Die zeggen dat het niet aanvaardbaar te accepteren is dat de mens niet het resultaat is van een goddelijke ingreep maar het resultaat is van toevallig, biologische evolutie.

» Waarom is het evolusische, biologische denken een bedreiging van het metafysische spreken? Omdat men zegt dat wanneer de mens niet gezien wordt of kan worden gezien als een gepriviligeerd levend wezen, dan hebben alle humane aspiraties, die getuigen van een hoogwaardig gehalte van de cultuur, weinig zin.

o Professor is het er niet mee eens: Men kan moelijk tegen een overwelgende wetenschappelijke defitnite ingaan met betrekking tot de evolutie van ieder leven, zelfs het mensenleven. Wanneer men consequent zou zijn en de evolutie biologische inzichten met betrekking tot de mens dan moet men ingeval van ziekte ook geen arts raadplegen want artes en evolutiebiologen beroepen zich op dezelfde wetmatigheden o Maar het verzet is van emotionele aard. Soms wordt het verpakt onder het concept

van intelligent design = de mens is dermate gesofisticeerd dat men moet aannemen dat aan de grondslag van menselijk leven een intelligente ontwerpen moet liggen = iemand die de natuur een handje heeft geholpen.

(16)

o De werkelijkheid heeft zich ontplooit in een grote hoeveelheid aan tijd en daaruit is een inteliggent wezen ontstaan dat in staat is tot reflexie, tot het verwerven van inzicht, het opstellen van een symbolenwereld, … tot tal van activiteiten in staat is (wat we humane cultuur noemen). Dat het resultaat is van een natuurlijke evolutie, tast de waarde van die cultuur niet aan het laat alleen zien dat er een diepe

verwantschap is tussen enerzijds de humane cultuur en anderzijds, de werkelijkheid, de natuur in haar meest brede begrip waarin de humane cultuur baadt.

2) 2e vorm is ontstaan in allerlei vormen van psychologish spreken waarbij diverse psychologische

tradities naast elkaar ontstonen en een merkwaardig licht hebben geworpen op het fenomeen mens en door vele commentatoren worden gezien als een bedreiging van het metafysische spreken.

» Veel van wat sommige psychologische scholen aanbrengen heeft een aantastende werking op de visie van de mens om op een valide, gefundeerde wijze aan metafysica te doen. Omdat er psychologen zijn of psychologische tradities die een visie op de mens ontwikkelen waarvan men zou kunnen zeggen dat die de autonomie van de mens aantasten.

o Bv. Freudiaanse traditie (FREUD (1856-1939) is niet de grondlegger van de psychologie): Wij zijn geen heer en meester in ons eigen huis omdat het denken van de mens getekend is door (1) wat hij denkt maar ook door (2) wat zich in de diepte van zijn “ik”, het zogenaamde onbewuste afspeelt. Het psychisme van de mens is voor een stuk door redelijkheid getekend maar onder dat stuk zit een deel van het psychisme dat veel groter is, dat Freud het onbewust noemt en dat zonder dat het bewuste ik dat weet door het onbewuste wordt getekend. Dat onbewuste deel van heet psychisme ontstaat in de loop van de geschiedenis van het subject. Een subject komt tot leven bij de geboorte maar ook vroeger = prenatale ervaring, al die ervaringen voeren tot het psychisme van de volwassene zoals die leeft. Dit gaat gepaard met crisissen. Crisis die men overwint, heeft tot gevolg dat men een volgende levensfase instapt. Het overwinnen van die crisis is

noodzakelijk want anders begint de volgende fase niet.

o Wat Freud vooral doet is het inzicht tot ontwikkeling brengen dat alle ervaringen die het subject doet een bepaling zijn die men meedraagt en die de grondslag vormen waarop mijn zijn bewuste leven uitbouwt. Men mag dus wel denken dat men als subject een soort autonomie verwerft maar wat men niet beseft is dat men een heel verleden met zich meedraagt. Dit verleden heeft zich

gekristaliseerd in het imense onbewuste en vanuit dat onbewust wordt men op het bewust niveau gedirigeerd. Maar ben beseft dit als subject niet dat dit het geval is.

o Men accepteert dat ieder mens getekend is door een eigen, strikt individuele geschiedenis en dat ieder trauma, onvervreemdbaar een eigen trauma blijft. Dat kan niet weggenomen worden.

o Wanneer je kan aantonen dat de mens niet vrij is en we gekenmerkd zijn door een mix van nature en nurture die absoluut is dan valt de vrijheid van de mens als concept, we kunnen het wel hanteren maar het is een illusorisch concept.

§ De vraag is of dit traject van zeer complex en wetenschappelijk werk effectief de vrijheid aantast.

§ Dit klopt niet volgens de professor: waat Saab, Skinner negeren is dat hun wetenschappelijk onderzoek zich afspeelt binnen de orde van de noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarden. Maar daarnaast is door vele filosofen betoogd dat er ook ruimte moet zijn voor voldoende

mogelijkheidsvoorwaarden.

• Bv. kaartspel: het kaarspel bestaat is vele vormen, er zijn

eenvoudige vormen en ook zzer ingewikkelde kaartspelen, die hangen vast aan zeer strenge determinanten: 2 kleuren, 4 figuren, en binnen elke figuur heb je 13 prentjes en 2 of 4

(17)

jokers. Dan komen de simpele regels voor de kaartspelen en de zeer ingewikkelde regels van de kaartspelen. Een kaartspel dat zeer ingewikkeld kan zijn, is gebasseerd op ingewikkelde determinanten. Hoe ingewikkelder de determinanten worden, hoe interessanter het spel, hoe onvoorspelbaarder het spelafloop en hoe onmogelijker het wordt het spelverloop te recupereren. Een 2e spel te spelen, identiek aan het eerste is

onmogelijk precies door/op grond van die determinanten. De ingewikkeldheid van de structuur is noodzakelijk om het spel te kunnen hebben, dan moet je ook kunnen spelen en dat is omgaan met die ingewikkeldheid van die structuur è met betrekking tot de humane subjectiviteit het ingewikkelde spel van neurologische structuren de vrijheid van de mens niet in de weg staat maar die zeer zware determinanten laten precies vrijheid en denken toe maar het zijn wel noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarden want neem de hersenen weg en je hebt niets over. Maar de hersenfuncties zelf zijn niet voldoende om een typische humaniteit uit te leggen, er wordt een

meerwaarde gerealiseerd precies op grond van de ingewikkelde determinanten.

Les 21:

De vraag was uiteindelijk: kunnen we met betrekking tot de mens nog spreken over een wezen in vrijheid? Is het zo dat we ten gevolge van neurlogische structuren of ten gevolge van maatschappelijke structuren of ten gevolge van andere vormen van determinatie nog kunnen stellen op een gefundeerde wijze dat de mens toch vrij is? Antwoord: professor denkt dat de mens niet vrij is in een gemakkelijk betekenis ervan (vrijheid in de zin van willekeur of vrijheid in de zin van op geen enkele wijze gebonden te zijn) maar dat die determinanten of het feit dat de mens op tal van verschillende wijzen effectief gebonden is dat die niet alleen verhinderen dat die vrij zou zijn maar een soort complexiteit met daaraan gebonden de gedachten van vrijheid mogelijk maken.

Bv. complexe kaartspel zie hierboven = is in zijn complexiteit slechts mogelijk indien men de complexe regels erbij accepteerd.

Indien men accepteert dat de mens op grond van allerlei determinanten in staat is om een menszijn te ontwikkelen dat drager kan zijn van ethische zorg en van humane vrijheid, dan stelt zich de vraag: is het dan mogelijk op een hedendaagse wijze aan metafysica te doen? Wat altijd kan is dat men zich staande in de actualiteit van vandaag laat inspireren door filosofen met metafysische achtergrond vanuit de geschiedenis. Men kan zich laten inspireren door bv. Descartes, Hegel, … maar dat blijft een ter hulp roepen van auteurs die men inspirerend acht om te begeleiden bij het ontwerpen van metafysische antwoorden van vandaag, dat is

onvermijdelijk want men zal altijd beroep doen op filosofische inzichten die ooit zijn geformuleerd maar er blijft wel een niet ingevulde bekommernis achter met name, zou het mogelijk zijn vandaag de dag vertrekkend vanuit de actualiteit een filosofisch systeem op te zetten zoals Plato, Aristoteles, Descartes, telkens voor hun tijd een filosofisch systeem hebben opgezet? Dus kunnen we een eerste filosofie voor deze tijd nog ‘ontwerpen’?

è dit is de postmoderne situatie waarbij we accepteren dat er verschillende contexten zijn. Of tussen die contexten een logiciteit kan worden aangewezen, wordt steeds moeilijker: een van de redenen zijn:

» De doorslaggevende betekenis van wetenschappen waarbij we vrij onproblematisch met die vormen van wetenschappelijk onderzoek en de technologische toepassingen omgaan wat ons brengt in een dagdagelijks leven van enorme versnelling, informatie uitwisseling, waarbij het woord traditie een moeilijk begrip wordt. De versnelling is een enorme factor. » De verplaatsingsmogelijkheden die bijzonder groot zijn waardoor permanent zeer

uiteenlopende culturen met elkaar in contact komen of de vraag voor de hedendaagse mens hoe men zijn leven zal oriënteren?

Er zijn auteurs die in de actualiteit staan van de 20e en 21e eeuw en geprobeerd hebben dat soort systematiciteit te ontwerpen en meer te doen dan beroep te doen op de klassieke filosofische benaderingen van vroeger:

(18)

» Een van die auteurs is ALFRED NORTH WHITEHEAD (1861-1947) was een mathematicus, wetenschapper die sammen met RUSSEL de principia mathematica heeft geschreven waarin ze laten zien hoe een verband is dat reciprook is inzake logisch verband tussen enerzijds de logische concepten en de concepten uit de mathematica. Whitehead verlaat het technische domein van wiskunden en wetenschappen om voor een deel het overlijden van zijn zoon die in WOI als piloot ergens wordt neergeschoten. Whitehead is aangeslagen en probeert te zoeken of hij in de klassieke literatuur van theologie, filosofie, methafysica (geesteswetenschappen) een eensemble van redenen kan vinden waarbij het duidelijk wordt te argumenteren dat zo een gruwelijk gebeuren als de dood van een gezonde 20-jarige jongeman toch zin heeft. Hij stelt vast dat hij dat in de klassieke literatuur niet vindt. Hij stelt ook vast dat de klassieke benaderingen de conceptualiteit niet hebben om zo’n dingen aan te pakken en ook de conceptualiteit niet hebben om de confrontatie met de hedendaagse wetenschappen aan te gaan.

Whitehead wordt boos en verlaat Groot-Brittanië en laat zijn werk achter en verhuist naar de VS waar hij professor filosofie wordt en waar hij verwoed wordt aan een nieuwe filosofie. Die nieuwe filosofie is erg metafysisch, deels kosmologisch, deels antropologisch geörienteerd. Zijn hoofdwerk dat hij dan schrijft is getitteld: “Proces and Reality”. Waarbij hij argumenteerd dat de werkelijkheid moet worden gezien als een groot geheel dat voortdurend in verandering is. De werkelijkheid is voortdurend in verandering maar dit geldt ook voor iedere vorm van zijn binnen die werkelijkheid. Zowel voor het leven als voor het niet leven. Filosofen moeten rekening houden met het feit dat de zogenaamde inerte materie, niet inert is. Principieel is er bij een steen die in de zon ligt en daardoor opwarmt evengoed een soort ervaring als een levend wezen dat van de schaduw naar de zon gaat ervaring heeft. Het verschil is dat de ervaring van het levende wezen wat intenser zal zijn dan de ervaring van de steen.

è zo is de werkelijkheid dus opgebouwd uit processen, veranderingsdynamieken. Er is niets vast in de werkelijkheid.

» Wat hij doet in Proces and Reality is de intuities van de eerste intuitie van Aristoteles herschrijven waarbij hij zelfs een overzicht geeft voorraan van wat hij vindt “categoriale schemata” = welke elementen hebben we nodig opdat we de werkelijkheid als een logisch geheel zouden kunnen zien. Er zijn 2 grondconcepten die je nooit uit het oog mag verliezen:

o Een actuele entiteit/actual entity = is niet iets vast want je hebt processen en overgangen van toestanden van de ene naar de anderen en die processen van

samengroeiing en processen van opeenvolging, die stoppen nooit. Het komt erop aan van op de gepaste wijze met de hulp van wetenschappen deze processen te

achterhalen waarbij we tot de mogelijkheid komen, cultuur en natuur vanuit filosofisch metafysisch standpunt samen te denken.

§ Wat we voortdurend doen als mens is gevestigd in de natuur, erbovenuit stijgen waarbij men niet kan zeggen wat de natuur van de mens is.

Voortdurend nemen we een sprong naar cultuur men zou kunnen zeggen dat de natuur van de mens overstijgen om cultuur te stichten. Maar het

overstijgen van de natuur kan slechts op gond van natuurlijke gegevens, we komen niet los van de natuurwetmatigheden, maar die wetmatigheden zijn zo complex en specifiek dat zij een sprong van humane cultuur mogelijk maken waarbij de gevestigd in die natuur, die toch overstijgen.

• Het stichten van cultuur doen we voortdurend. Bv. wanneer we spreken, elementaire handelign stellen, wanneer we met mensen aan tafel zitten en samen eten is er een fundamenteel verschil tussen het eten van de mens en het eten van een dier. Het delen van de maaltijd aan tafel is een cultureel gebeuren waarbij de eerste vraag niet “zit u al vol” is maar “of het lekker/gezellig is”. Dit is typisch voor de mens, gevestigd in de natuur maar via cultuur toch de natuur overstijgen.

è Die 2 wil Whitehead samendenken. Waarbij hij tot de conclusie komt dat de grondcategorie die het belangrijkste concept is van de werkelijkheid in zijn geheel, de categorie “creativiteit” is. Dat wil zeggen: het vermogen om vanuit een welbepaalde toestand, naar iets nieuw en beter, interessanter, uitdagender over te gaan wat zich op alle

(19)

vlakken afpseelt. Waarvan de mens een zeer bijzondere instantie is maar niet de

grondlegger waarbij hij er ook op wijst dat men er goed aan doet in die werkelijkheid die die grenzenloze mogelijkheden tot creativiteit vertoont niet een of andere goddelijke instantie aan de oorsprong te leggen.

o Het concept proces.

HET BESLUIT:

(1) De complexiteit van de filosofie kan men betreuren maar het is duidelijk dat er enige complexiteit onvermijdelijk is. Dat heeft te maken met het bijzonder complexe voorwerp van ieder filosofisch spreken namelijk de mens en de werkelijkheid. En je raakt themata aan die niet anders kunnen zijn dan complex bv. als je over je eigen leven nadenkt. Een mensenleven is complex omdat er een grote discrepantie zit tussen datgene dat je in de uitwendigheid toont en datgene wat u zelf in de loop van uw geschiedenis voor uzelf opbouwt en daarop verder verwacht = ingewikkeld.

Over dat soort mensenlevens samengebald in culturen en gevat in een ruime werkelijkheid, daarover hebben filosofen het. Daarover reflecteren kan allen maar voeren tot complexe inhouden.

(2) De mens sticht geschiedenis. Mensen stichten door het dagdagelijkse leven geschiedenis, men

participeerd aan de geschiedenis maar dat is niet altijd even duidelijk maar u participeerd er wel aan en u levert individueel een bijdrage. Maar de geschiedenis verloopt niet rechtlijning, ze is ook op haar beurt complex, getekend door toevaligheden die de mens absoluut niet in de hand heeft. Soms wel maar soms helemaal niet en dat wil zeggen dat de mens moeilijk anders kan dan voortdurend te proberen de verschillende elementen die hij of zij in zijn eigen leven aangeboden krijgt in een ruimer kader te plaatsen.

Filosofen doen dat bij wijze van spreken permanent en daarmee is nit gezegd dat zij voor alles een oplossing vinden, veelal vinden ze die niet maar het is wel zo dat zij door de reflexie een perspectief kunnen creëeren, een referentiekader kunnen aanwijzen of in het leven roepen dat anders achterwegen blijft. Uiteraard kan men zeggen dat dit niet nodig is. Men kan leven zonder filosofie, indien uzelf nooit in het secundaire onderwijstijd nooit het vak filosofie gekregen had en gekozen voor een studierichting in het hoger onderwijs waar het vak filosofie niet op het programma staan dan huppelt u als

jongvolwassen het leven in zonder u weet wat filosofie is. Maar je wordt daardoor niet ongelukkig maar wanneer u het leven inwandelt en u wenst dat te doen met de kwalificatie van master in de rechten dan heeft het een meerwaarde wanneer u een soort “feeling” zal hebben voor filosofische vragen.

è Waarom is dat belangrijk? Omdat de hedendaagse tijd, de geschiedenis, is aanbeland in een uitdagende fase. Een fase die multicultureel is, multireligieus en verregaand getekend door de invloed van de wetenschappen in het algemeen, van de natuurwetenschappen en biomedischewetenschappen in het bijzonder en alle daaraan verbonden technologische toepassingen, aarbij allerlei ethische vragen naar voor zullen komen omtrent goed en kwaad maar ook omtrent de rol van menswaardigheid en die vragen zijn wel belangrijk. Je moet in de samenleving een kader vinden waarnaar je kan teruggrijpen als je met dergelijke vragen geconfronteerd wordt en dat kader zou filosofie kunnen zijn omdat filosofie alleen logiciteit als norm accepteert, het denken en niet allerlei andere aangelegenheden.

è De emoties die u beroeren hoeven niet noodzakelijk u emoties te beroeren. Emoties, hoe belangrijk ze ook zijn, zijn blind want ze schenken geen perspectief, ze oriënteren niet dat kan alleen redelijkheid en dus heb je vroeg of laat, zeker als jurist, een redelijk verantwoordbaar kader nodig.

Aangezien de grote dreiging komt dat emotie boven drijft ontstaat het gevaar dat in naam van godsdiensten stappen worden gezet die de menswaardigheid van de mens niet dienen.

è Er moet dus voldoende ruimte voor filosofische reflectie blijven omdat filosofie vandaag de dag in de huidige context de enige instantie is die door alle wisselingen van culturen heen, de aandacht voor de menswaardigheid van de mens op redelijke gronden kan wakker houden of gaande houden. En je moet die aandacht voor de menswaardigheid van de mens letterlijk nemen want het gaat over de aandacht voor de menswaardigheid van de mensheid maar je moet er ook mee opletten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

2d: De foto laat zien dat de Zoeloes in hele andere dingen geloofden dan de christenen.. Daardoor kunnen we nooit een volledig beeld krijgen. B Zolang onderzoekers kritisch naar

Haboeri sloeg met zijn peddel op haar vingers, waarmee ze de rand van de boot omklemd hield, maar ze liet niet los.. Er zat voor Haboeri niets anders op dan weer aan land

Dat dat zeer belangrijk voor hem is, werd duidelijk toen ik hem vroeg wat hij verstaat onder liefde: “Tijd doorbrengen met mijn vrouw, we zijn al 44 jaar getrouwd, mijn 2 dochters

Hierna zullen wij niet proberen een blauwdruk te schetsen voor een ideale corporate governance- structuur, omdat governance-concepten nu een­ maal niet zonder meer op dezelfde

De conclusies van Ophof zijn16 onder meer dat de onpartijdigheid van de accountant ’moet blijken uit de motivering die noodzakelijk tot het gegeven oordeel leidt’ en

• Herstel SYSTEMATISCH OEFENEN in ere, maar behoud daarbij ook de leuke contextopgaven als motiverende voor- beelden. • E´ en methode

Leerlingen vinden rijtjes sommen maken vreselijk Echter, didactische ervaring in het rekenonderwijs laat zien:. I Oefening baart kunst, ook

KLEIO’S GEFLUISTER, mythen, heldendicht en verhalen.. Christofoor