• No results found

De samenhang tussen uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van ouders en de ontwikkeling van sociale angst van jonge kinderen : kunnen ouders elkaar compenseren als zij beiden een ander opvoedingsgedrag hanteren?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De samenhang tussen uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van ouders en de ontwikkeling van sociale angst van jonge kinderen : kunnen ouders elkaar compenseren als zij beiden een ander opvoedingsgedrag hanteren?"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De samenhang tussen uitdagend en overbeschermend

opvoedingsgedrag van ouders en de ontwikkeling van

sociale angst van jonge kinderen

The relationship between challenging and overprotective parenting

behavior and the development of social anxiety in young children

Kunnen ouders elkaar compenseren als zij beiden een ander opvoedingsgedrag hanteren?

Can parents compensate for each other when they both use a different parenting behavior?

Bo van der Poel november 2013

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam B.C.M. van der Poel 6155596 Begeleiding: Dr. Mirjana Majdandžić & Prof. dr. Susan Bögels

(2)

De samenhang tussen uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van ouders en de ontwikkeling van sociale angst van jonge kinderen

The relationship between challenging and overprotective parenting behavior and the development of social anxiety in young children

Kunnen ouders elkaar compenseren als zij beiden een ander opvoedingsgedrag hanteren?

Can parents compensate for each other when they both use a different parenting behavior?

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam B.C.M. van der Poel 6155596 Begeleiding: Dr. Mirjana Majdandžić & Prof. dr. Susan Bögels

(3)

Inhoudsopgave Abstract (Engels)...blz. 2 Abstract (Nederlands)...blz. 2 Inleiding...blz. 3 Methode...blz. 8 Resultaten...blz. 12 Discussie…………...blz. 16 Literatuurlijst...blz. 20 Abstract

Many children have a social anxiety, which manifests itself at an early age. In this study, we looked at the coherence between challenging and overprotective parenting behavior of fathers and mothers on social anxiety of the child. In addition, it was examined whether parents can compensate each other’s effect on anxiety development in their child, through their parenting behaviors. One hundred and twenty families participated in the study and were measured three times; at the age of 4 months, 1 and 2.5 years of the child. Parenting behavior was assessed using a questionnaire and child social anxiety using observations of the child’s response to a novel person. At the first two waves (4 months and 1 year) no significant differences were found between parenting style of the father and mother, and child social anxiety was not associated by parenting style. However, at 2.5 years, it was found that fathers exhibited more challenging behavior than mothers and results showed that overprotection of the father was related to a lower level of child social anxiety. However, no compensation effect was found for parents on all three waves, that is, in contrast with the expectations. Future directions for research are highlighted.

Abstract

(4)

leeftijd. In dit onderzoek is er gekeken naar de samenhang tussen uitdagend en

overbeschermend opvoedingsgedrag van vader en moeder en sociale angst van het kind. Daarnaast is er, aan de hand van opvoedingsgedrag, gekeken of ouders elkaar kunnen compenseren in de ontwikkeling van sociale angst bij het kind. Er hebben 120 gezinnen deelgenomen en het onderzoek betrof drie meetmomenten; wanneer het kind 4 maanden, 1 en 2,5 jaar oud was. Opvoedingsgedrag van de ouder is gemeten door de opvoedingsvragenlijst en sociale angst van het kind is gemeten door de reactie van het kind op een onbekend persoon te observeren. Op de eerste twee meetmomenten (4 maanden en 1 jaar) bleken ouders niet te verschillen in opvoedingsstijl en was er ook geen samenhang met sociale angst van het kind. Bij de 2,5 jaars meting bleken vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag te vertonen dan moeders en kwam er naar voren dat overbeschermend opvoedingsgedrag van vader zorgde voor minder sociale angst bij het kind. Op geen van de drie meetmomenten is er echter een compensatie-effect gevonden. Het is van belang dat dit in de toekomst meer onderzocht wordt.

Inleiding

Angst is een normale ontwikkeling in het leven van een kind (Bögels, 2008). Het is nodig om kinderen te beschermen tegen gevaarlijke situaties en het draagt bij aan de overleving van het kind (Sanders-Woudstra, Verhulst, & de Witte, 1995 zoals beschreven in Bögels, 2008). Zo hebben jonge kinderen vaak angst voor onbekende mensen, wat bescherming biedt tegen ontvoering en wat voorts zorgt voor een sterkere hechting tussen ouder en kind. Wanneer deze normale angsten heviger worden, vaker voorkomen en het leven van een kind gaan beheersen, kan er sprake zijn van een angststoornis (Bögels, 2008). De meest voorkomende angststoornis is de sociale angststoornis (Bögels et al., 2010). Dit is volgens de DSM-V een stoornis waarbij iemand een duidelijke en aanhoudende angst heeft voor één of meer sociale omstandigheden waarin hij/zij te maken heeft met onbekende mensen of mogelijke kritiek (American

Psychological Association, 2013).

Gedragsinhibitie blijkt een belangrijke voorspeller van de sociale angststoornis te zijn en kan al vroeg bij een kind gezien worden (Fox, Henderson, Marshall, Nichols & Ghera, 2005). De voorlopers van een sociale angststoornis zijn vaak op jonge leeftijd al te zien en daarom is het van belang dat er gekeken wordt naar deze vroege kindertijd (Murray et al., 2008). In de normale ontwikkeling van een baby zijn er twee processen die een rol zouden kunnen spelen bij de ontwikkeling van sociale angst (Murray et al., 2008). Het eerste proces is als een baby rond de acht maanden oud is. De baby vertoont zich steeds behoedzamer bij onbekende personen en binnen een paar maanden gaat dit gepaard met meer negatieve reacties (Scroufe, 1977). Het

(5)

andere proces heeft betrekking op het verzamelen van sociale informatie. Als een baby rond de tien maanden oud is, kijkt deze bij de vader, moeder of een ander relevante volwassene hoe deze emotioneel reageert op een onbekend object of persoon (Murray et al., 2008). Hier past de baby zijn/haar reactie op aan. Onderzoek naar dit laatste proces laat wisselende resultaten zien, maar het onderzoek van Moses, Baldwin, Rosicky en Tidball (2001) bevestigt dit proces. Dit suggereert dat het gedrag van de ouder waarschijnlijk van invloed is op de ontwikkeling van sociale angst van het kind (Murray et al., 2008).

Naast bovenstaande suggestie, is er al veel onderzoek gedaan naar de factoren die een rol spelen bij de ontwikkeling van algemene angst van kinderen. Zo komt er naar voren dat genen een rol kunnen spelen (Hettema, Prescott, Myers, Neale & Kendler, 2005). Daarnaast zijn er verschillende ouderlijke factoren die van invloed kunnen zijn (Bögels & Phares, 2008). Zo zijn er verbanden gevonden met gehechtheid, functioneren van het gezin, relaties met

broers/zussen, overtuigingen van ouders over hun kind en opvoedstrategieën van de ouders (Bögels & Brechtman-Toussian, 2006). Tevens hebben vaders en moeders mogelijk ook een verschillende rol bij de algemene angstontwikkeling van hun kind (Bögels & Phares, 2008).

In de opvoeding van het kind heeft de moeder, volgens Paquette (2004), vaak de rol van het beschermen, kalmeren en troosten van het kind. Wanneer deze bescherming het leven van het kind te veel beïnvloedt en de moeder hierin doorschiet, zou dit kunnen overgaan in

overbescherming (Paquette, 2004). Overbescherming wordt vaak gezien als een onderdeel van overcontrole (Mills & Rubin, 1998). Deze overcontrole kan de angst bij het kind op twee manieren beïnvloeden (Balash, Pemble, Usui, Buckley & Woodruff-Borden, 2006). Ten eerste laat het aan het kind zien dat er een constante bedreiging is, wat kan leiden tot extreme

waakzaamheid en angst bij het kind. Ten tweede wordt het kind beperkt in het zelf leren omgaan met nieuwe situaties en zo kan er bij het kind een negatieve kijk op zichzelf en op de wereld worden ontwikkeld (Rapee, 1997). Overbescherming van de moeder kan het kind wellicht beschermen tegen gevaarlijke situaties in het algemeen, maar het effect zal zijn dat de moeder het kind waarschijnlijk in mindere mate aanmoedigt om aan sociale situaties deel te nemen (Knappe, Beesdo-Baum, Fehm, Lieb & Wittchen, 2012).

Bij de meta-analyse van McLeod, Wood en Weisz (2007) is er gekeken naar het opvoedingsgedrag van ouders en is er naar voren gekomen dat meer ouderlijke controle geassocieerd is met hogere algemene angsten van het kind. Deze relatie had een medium effectsize van d=.25 (McLeod et al., 2007). Er werd ook naar verschillende subdimensies gekeken van ouderlijke controle zoals overbetrokkenheid, met een medium effectsize (d=.23), die in relatie staat tot hogere angst van het kind en de subdimensie bevorderen van autonomie

(6)

met een groot effectsize (d=.42), wat juist zorgt voor een lagere angst van het kind. Een andere meta-analyse, die gekeken heeft naar studies die het opvoedingsgedrag van ouders

observeerden, vond een soortgelijk resultaat (van der Bruggen, Stams & Bögels, 2008). Hieruit bleek dat overcontrole en afwijzing risicofactoren zijn voor hogere algemene angsten van het kind. De effectsize van overcontrole was gemiddeld tot groot (d=.56) en wanneer hier nog het bevorderen van autonomie aan toegevoegd werd, werd deze nog groter (d=.63) (van der Bruggen et al., 2008). Een recenter voorbeeld van een onderzoek naar opvoedingsgedrag van vader dan wel moeder in relatie tot sociale angst van het kind is het onderzoek van Knappe et al. (2012). Hier komt naar voren dat alleen overbeschermend opvoedingsgedrag van de moeder, en niet van de vader, in relatie staat tot hogere sociale angst van het kind. Bij de vader bleek lage emotionele warmte en afwijzing te zorgen voor hogere sociale angst van het kind (Knappe et al., 2012).

De rol van de vader in de opvoeding richt zich vaak meer op het stimuleren van het nemen van risico’s, competitie en fysiek spel (Paquette, 2004). Zo blijken zij veel lichamelijker en uitdagender met hun kind te spelen dan moeders. Hierdoor wordt het spel ervaren als

spannend en onvoorspelbaar (Paquette, 2004). Een voorbeeld van het lichamelijke en

uitdagende spel is het ‘rough and tumble’ spel dat veel vaders met hun kinderen doen. Dit is een krachtig en energiek spel zoals zwaaien, gooien en tillen met het kind (Pellegrini, 1995). Dit spel lijkt een belangrijk onderdeel van het vaderschap te zijn (Bögels & Phares, 2008). Tevens heeft het een positief effect op de sociale ontwikkeling van het kind en zou het spel het kind actiever, autonomer, competitiever en nieuwsgieriger maken (Tavecchio & Bos, 2011). Paquette (2004) denkt dat dit fysieke en uitdagende spel misschien wel cruciaal is bij het leren omgaan met de eigen agressie en angst. Hij gaat er vanuit dat dit gedrag van de vader, het kind aanzet om zich moediger te gedragen in nieuwe situaties en bij het ontdekken van nieuwe dingen (Paquette, 2004). Bögels en Phares (2008) stellen dat deze uitdagende rol van de vader van belang is bij het voorkomen van angst van kinderen die hier kwetsbaar voor zijn. Het onderzoek van Majdandžić, Möller, Bögels en van den Boom (2011), waarin gekeken werd naar opvoedingsgedrag van ouders bij hun eerste en tweede kind en specifiek naar sociale angst, biedt ondersteuning voor deze theorie betreffend de rol van de vader. Hier is naar voren

gekomen dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag vertoonden bij het tweede kind dan moeders. Daarnaast zorgde dit uitdagende opvoedingsgedrag van vaders bij het eerste kind voor minder sociale angst (Majdandžić et al., 2011).

Er wordt voorzichtig gesuggereerd dat vaderlijk opvoedingsgedrag een sterkere relatie heeft met sociale angst van het kind, dan het opvoedingsgedrag van de moeder (Bögels &

(7)

Phares, 2008; Bögels & Perotti, 2011). Dit is een opvallende veronderstelling, omdat vaders vaak minder betrokken zijn bij de opvoeding van het kind. Bögels stelt echter in haar theorie dat de vader een evolutionaire voorsprong heeft op de moeder voor wat betreft de voorbereiding van het kind op de buitenwereld (Bögels & Perotti, 2011). Volgens deze theorie ‘weet’ het babybrein dat de vader de buitenwereld beter kent dan de moeder, waardoor het zelfvertrouwen van de vader meer invloed heeft op de angst van het kind. Een resultaat wat deze theorie

ondersteund komt uit het onderzoek van Bögels, Stevens en Majdandžić (2011). Hun onderzoek wees uit dat vaders meer invloed hebben dan moeders bij het stimuleren van sociaal vertrouwen in hun sociaal-angstige kinderen, waardoor zij dus mogelijk dienen als belangrijk rolmodel in het leren omgaan met angsten. Dit komt ook naar voren in de review van Möller, Majdandžić, de Vente en Bögels (2013), waarin gezegd wordt dat de vader het kind kan helpen met het overwinnen van natuurlijke angsten door te laten zien hoe hij met de buitenwereld en met nieuwe, mogelijk gevaarlijke, situaties omgaat.

Ondanks dat er aanwijzingen zijn dat vaders en moeders een verschillende rol spelen in de socialisatie van kinderen, is er weinig onderzoek gedaan waarin naar componenten

onderzocht worden (Bögels & Perotti, 2011). Er wordt dan ook vaak vergeten dat de ouders een dynamisch systeem vormen en elkaar kunnen versterken of compenseren. Dit compenseren kan naar voren komen wanneer één van de ouders wegvalt, zoals lang geleden al is ontdekt door Levy (1943). Uit zijn onderzoek bleek dat het overbeschermende opvoedingsgedrag van de moeder een resultaat kan zijn van een vader die de moeder en het kind in de steek heeft gelaten of zwak vaderschap vertoont (Levy, 1943). Hierbij compenseert de moeder het

opvoedingsgedrag van de vader omdat deze afwezig is. Een soortgelijk resultaat is gevonden bij het onderzoek van Szabó et al. (2011), waarin naar voren is gekomen dat de vader zijn

zorgtaken, zoals warmte geven en investeren in het kind, verhoogt wanneer de moeder afwezig is, en haar afwezigheid hiermee mogelijk compenseert.

Compenseren kan echter ook voorkomen wanneer beide ouders wel een rol spelen in de opvoeding van het kind. Zo is er een onderzoek dat gekeken heeft naar kinderen waarvan de moeder depressief is en waardoor zij niet in staat is om haar kind een goede opvoeding te bieden (Chang, Halpern & Kaufman, 2007). Wanneer de vader positief betrokken was in de opvoeding van het kind, was de kans op gedragsproblemen die het kind had kunnen krijgen door de depressie van de moeder, kleiner. De vader compenseert hier door middel van zijn positieve betrokkenheid de beperkingen die de moeder heeft bij het opvoeden van haar kind (Chang et al., 2007). Een ander onderzoek suggereert een soortgelijk compensatie-effect. Hier is er gekeken naar de relatie tussen delinquentie bij jongeren en het opvoedingsgedrag van de

(8)

ouders, waarbij de ouders bij de helft van de participanten verschillende

opvoedingsgedragingen hadden (Hoeve, Semon Dubas, Gerris, van der Laan & Smeenk, 2011). De hoogte van delinquentie bleek af te hangen van de combinatie van opvoedingsgedragingen van de ouders. Zo kwam er naar voren dat delinquentie het laagst is wanneer minimaal één ouder autoratief is en het hoogst wanneer beide ouders nalatig zijn. Hierbij wordt gezegd dat de permissieve of autoritaire opvoedingsstijl van de vader wellicht kan compenseren voor het nalatige (straffende) opvoedingsgedrag van de moeder, zodat het kind minder met delinquentie in aanraking komt (Hoeve et al., 2011).

Het opvoedingsgedrag van beide ouders kan dus een rol spelen in de ontwikkeling van sociale angst van het kind en het is daarom van belang dat er meer duidelijkheid komt over welk opvoedingsgedrag de ouders hanteren en hoe de combinatie van opvoedingsgedragingen van vader en moeder van invloed kan zijn op die ontwikkeling. De laatste tijd is er een inhaalslag gemaakt bij het betrekken van vaders in onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen, maar er is nog niet veel aandacht geweest voor de combinatie van de specifieke kenmerken van vaders en moeders (Paquette, Coyl-Shepherd & Newland, 2012). De verwachting is dat deze

combinatie een nieuwe kijk geeft op de invloed van ouders op sociale angst van het kind. Het doel van dit onderzoek was om te kijken in welke mate het opvoedingsgedrag van de vader het opvoedingsgedrag van de moeder kan compenseren in het voorspellen van angst bij het kind op de leeftijd van 4 maanden, 1 en 2,5 jaar. Hierbij is er eerst gekeken naar wat voor opvoedingsgedrag vaders en moeder vertoonden en wat de samenhang hiervan was met sociale angst van het kind. Er is hier gekeken naar uitdagend opvoedingsgedrag en overbeschermend opvoedingsgedrag aan de hand van een vragenlijst. Daarna is er gekeken naar de verschillende combinaties van opvoedingsgedrag van ouders, waarbij de vader veel of weinig uitdagend opvoedingsgedrag vertoonde en de moeder veel of weinig overbeschermend opvoedingsgedrag. Aan de hand van deze combinaties is er gekeken in hoeverre er sprake was van sociale angst bij het kind en of er een compensatie-effect te zien was. In dit onderzoek is er gekozen om alleen naar sociale angst te kijken, omdat er aanwijzingen zijn dat het opvoedingsgedrag van de vader meer samenhangt met sociale angst van het kind dan het opvoedingsgedrag van de moeder, waardoor de vader zou kunnen compenseren voor het opvoedingsgedrag van de moeder (Bögels & Perotti, 2011). Sociale angst van het kind werd gemeten door observaties van de reactie van het kind op een onbekend persoon.

De verwachting was dat er een verschil zou zijn tussen het opvoedingsgedrag van vader en moeder. Hierbij werd er verwacht dat vaders vaker uitdagend opvoedingsgedrag zouden vertonen dan moeders en dat dit opvoedingsgedrag bij vaders ervoor kon zorgen dat het kind

(9)

minder sociale angst had. Daarnaast werd er verwacht dat moeders vaker overbeschermend opvoedingsgedrag zouden laten zien dan vaders, wat echter bij beide ouders zou kunnen leiden tot meer sociale angst van het kind. Om de vraag over het compensatie-effect te kunnen

beantwoorden, zijn er vier groepen gemaakt aan de hand van het opvoedingsgedrag van de ouders. In de eerste groep kwamen vaders die hoog scoorden op uitdagend opvoedingsgedrag en moeders die laag scoorden op overbeschermend opvoedingsgedrag. De tweede groep heeft betrekking op vaders die hoog scoorden op uitdagend opvoedingsgedrag en moeders die hoog scoorden op overbeschermend opvoedingsgedrag. Vervolgens bestond de derde groep uit vaders die laag scoorden op uitdagend opvoedingsgedrag en moeders die laag scoorden op overbeschermend opvoedingsgedrag. In de vierde groep zaten ten slotte de vaders die laag scoorden op uitdagend opvoedingsgedrag en de moeders die hoog scoorden op

overbeschermend opvoedingsgedrag. De verwachting was dat er bij een kind uit groep 1 het minste sociale angst te zien zou zijn en dat bij een kind uit groep 4 de meeste sociale angst werd verwacht. Dit is weergegeven in Figuur 1. De groepen staan in volgorde van de verwachte sociale angst van het kind. Daarbij werd er bij groep 2 het compensatie-effect verwacht. Doordat het uitdagende opvoedingsgedrag van de vader het overbeschermende

opvoedingsgedrag van de moeder zou compenseren, zou er bij het kind uit groep 2 minder sociale angst te zien zijn dan bij het kind uit groep 3 of 4.

1. 2. 3. 4.

Uitdagend

opvoedingsgedrag Hoog Hoog Laag Laag

Vader

Overbeschermend

opvoedingsgedrag Laag Hoog Laag Hoog

Moeder

Weinig Sociale angst kind Veel

Figuur 1. Groepsindeling op basis van opvoedingsgedrag van de ouders en de verwachte sociale

angst van het kind.

Methode Deelnemers

(10)

gekeken naar de sociale ontwikkeling van jonge kinderen op meerdere meetmomenten. De ouders zijn tijdens de zwangerschap van hun eerste kind benaderd door middel van folders bij zwangerschapscursussen, verloskundigen en babywinkels, via advertenties, of door een rechtstreekse benadering van verloskundigen binnen een straal van circa 50 kilometer van Amsterdam. Om aan het onderzoek mee te kunnen doen, moesten de ouders vloeiend

Nederlands of Engels praten. Wanneer bij de geboorte bleek dat het kind een Apgar score van 8 of lager had, een geboortegewicht van minder dan 2500 gram of een neurologisch tekort had, kon het gezin niet deelnemen aan het onderzoek. In deze studie wordt er gebruik gemaakt van drie meetmomenten afkomstig uit het grote onderzoek. Bij het eerste meetmoment (T1) namen er 120 gezinnen deel met hun eerste kind, waarvan er 45% jongentjes waren. Hierbij was de leeftijd van het kind gemiddeld 4.20 maanden (SD=0.36). Het tweede meetmoment (T2) volgde toen het kind gemiddeld 12.59 maanden (SD=0.78) was en hierbij namen 117 gezinnen deel waarbij 43% jongetjes waren en 57% meisjes. Bij het derde meetmoment (T3) namen er 116 gezinnen (44% jongetjes) deel en was de gemiddelde leeftijd van het kind 30.54 maanden (SD=0.63). Uitgebreidere informatie, zoals het opleidingsniveau en de leeftijd van de ouders, is in Tabel 1 af te lezen.

Tabel 1

Demografische Gegevens van de Proefpersonen

T1 T2 T3

M (SD) M (SD) M (SD)

Leeftijd vader in jaren 34.82 (5.49) 35.65 (5.44) 37.06 (5.40)

Leeftijd moeder in jaren 31.81 (4.26) 32.66 (4.17) 34.05 (4.17)

Opleidingsniveau vadera 6.55 (1.59) - -

Opleidingsniveau moedera 7.02 (1.13) - -

Inkomen vaderb 4.61 (1.32) - -

Inkomen moederb 4.00 (1.44) - -

Noot. T1 = meetmoment 1, T2 = meetmoment 2 en T3 = meetmoment 3. a: 1= lagere school en

8= universiteit. b: bruto inkomen per maand, 1=<500 euro en 7=>5000 euro.

Procedure

Het onderzoek is verricht in het babylab, het onderzoekscentrum, aan de Afdeling Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam waar het kind op drie meetmomenten (4 maanden, 1 en 2,5 jaar) eenmaal met de vader en eenmaal met de moeder is

(11)

geweest. Daarnaast heeft er op elk meetmoment een huisbezoek plaats gevonden (niet

meegenomen in dit onderzoek). Op elk meetmoment zijn er verschillende taken uitgevoerd die gefilmd en gecodeerd zijn en zijn er verschillende vragenlijsten en/of diagnostische interviews afgenomen. In dit onderzoek werd alleen gebruik gemaakt van de opvoedingsvragenlijst en van observatietaken waarbij sociale angst van het kind werd gemeten.

Maten

Opvoedingsgedrag.

Om het opvoedingsgedrag van de ouders in kaart te brengen is er een vragenlijst afgenomen (Majdandžić, de Vente & Bögels, 2008). Deze vragenlijst is voortgekomen uit schalen van bestaande vragenlijsten waarbij er een nieuw ontwikkelde schaal en nieuwe vragen aan toe zijn gevoegd. De vragenlijst bestaat uit zes hoofddimensies die staan voor verschillende

opvoedingsdimensies. In dit onderzoek is er alleen gekeken naar de dimensie ‘uitdagend opvoedingsgedrag’ en de dimensie ‘overbeschermend opvoedingsgedrag’. Een voorbeeldvraag uit de vragenlijst van T2 voor de dimensie ‘uitdagend opvoedingsgedrag’ is: ‘Ik gooi mijn kind weleens in de lucht en vang hem/haar weer op’. Een vraag die bij de dimensie

‘overbeschermend opvoedingsgedrag’ wordt gesteld op T2, is: ‘Ik houd mijn kind weg van risicovolle situaties’. De vragen konden beantwoord worden door middel van een 5-punts Likertschaal, waarbij 1 staat voor helemaal niet van toepassing en 5 voor helemaal van toepassing. Aan de hand van deze antwoorden, is er een continue score van het

opvoedingsgedrag naar voren gekomen. De vragenlijst is op alle drie de meetmomenten afgenomen, maar verschilt in lengte omdat deze is aangepast op de leeftijd van het kind. De vragenlijst voor de meting waarbij het kind 4 maanden was, bevatte 81 items waarvan er 22 bij uitdagend opvoedingsgedrag hoorde en 28 items bij overbeschermend opvoedingsgedrag. Bij de vragenlijst op eenjarige leeftijd waren er 125 items waarvan er 46 bij uitdagend

opvoedingsgedrag en 11 bij overbeschermend opvoedingsgedrag hoorde. Ten slotte waren er bij de vragenlijst op de leeftijd van 2,5 jaar, 151 items waarvan er 40 bij uitdagend

opvoedingsgedrag en 11 bij overbeschermend opvoedingsgedrag hoorde. De interne

consistentie van de vragenlijst is berekend voor de twee dimensies en apart voor de vader en de moeder. In Tabel 2 zijn deze gegevens weergegeven. De Cronbachs alpha ligt overal tussen de .72 en .89, wat inhoudt dat de schalen erg betrouwbaar zijn.

(12)

Tabel 2

Interne Consistentie van de Opvoedingsvragenlijst

Vader Moeder

Uitdagend Overbeschermend Uitdagend Overbeschermend

T1 .79 .81 .78 .80

T2 .88 .76 .88 .81

T3 .85 .72 .89 .76

Noot. T1 = meetmoment 1, T2 = meetmoment 2 en T3 = meetmoment 3.

Sociale angst van het kind.

Om sociale angst van het kind vast te stellen, is er op elk meetmoment gekeken naar

gedragsinhibitie van het kind bij taken met een onbekend persoon. Deze taken zijn afgeleid van de Laboratory Temperament Assessment Battery (Lab-TAB; Goldsmith, Reilly, Lemery, Longley & Prescott, 1995), die het temparement meet van jonge kinderen. De taak met de vreemde werd op alle drie de meetmomenten afgenomen. Hierbij zat of stond (afhankelijk van de leeftijd) het kind in een ruimte samen met één van de ouders. De ouder bevond zich op de achtergrond en had de instructie gekregen dat hij/zij zich niet mocht bemoeien met de situatie. Er kwam een onbekende man (of vrouw indien er geen man beschikbaar was) binnen die een praatje maakte met het kind en een aantal vragen stelde aan de hand van een standaard protocol. Bij T1 en T2 werd het kind ook opgetild door de vreemde. Naast de taak met de vreemde, is er op T2 ook gekeken naar de taak met de truck. Hier was een onbekende vrouw aan het spelen met speelgoed, die na 1 minuut het kind uitnodigde om mee te spelen. Bij T3 is er ook nog gekeken naar de taak met de clown. In deze taak komt een clown (een onbekende vrouw) de kamer binnen met verschillende speelattributen, waar zij met elk speelattribuut één minuut speelt. Hierbij nodigt ze het kind uit om mee te doen. Al deze taken zijn gecodeerd aan de hand van observaties en zijn in verschillende tijdsintervallen (epochs) ingedeeld. In elk epoch is er naar verschillende variabelen gekeken waarop in de meeste gevallen gescoord werd op een schaal van 1 tot 3. Hierbij werd er gekeken naar de piekintensiteit van het gedrag in het

tijdsinterval.Bij T1 waren de variabelen: motorische activiteit, overstrekken, protest, huilen en

negatieve gezichtsuitdrukking. Bij T2 werd er gekeken bij de taak van de vreemde naar de latentietijd tot eerste angstreactie, gezichtsuitdrukking van angst, blik afwenden,

(13)

kind wel of niet opgetild wilde worden door de vreemde. Bij de taak met de truck is er gekeken naar de latentietijd tot aanraking van het speelgoed, latentietijd tot eerste vocalisatie, afstand van kind tot ouder en afstand van kind tot vreemde, de duur van de nabijheid van de ouder, of het kind speelt met het speelgoed en of het kind praat met de vreemde. Ten slotte zijn bij T3 de volgende variabelen bekeken bij de taak vreemde; de latentietijd tot eerste angstreactie, gezichtsuitdrukking van angst, blik afwenden, lichaamsuitdrukking van angst, bevriezen, vluchtgedrag, vocale en verbale uitdrukking van angst en verbale aarzeling. Bij de taak met de clown is er gekeken naar de latentietijden van het aanraken van de bellen, bal, neus,

instrumenten en het opruimen van het speelgoed, gezichtsuitdrukking van angst,

lichaamsuitdrukking van angst, bevriezen, afstand van kind tot de clown en afstand van kind tot de ouder, de duur van de nabijheid van de ouder, de terugtrekking en/of toenadering naar de clown toe, vocale en verbale uitdrukking van angst, verbale aarzeling en of het kind met de clown en/of het speelgoed speelt of niet. Op elk meetmoment zijn deze variabelen gecodeerd door verschillende studenten die een coderingstraining hebben gevolgd. Om de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te berekenen, is er op elk meetmoment ongeveer 20% van de kinderen door alle studenten gecodeerd. De intraklassecorrelatie was op T1 M=.77, SD=.13 (range: .46-.91), op T2 voor de taak vreemde M=.84, SD=.13 (range: .68-.98) en voor de taak truck M=.82, SD=.24 (range: .39-.99) en ten slotte bij T3 op de taak vreemde M=.89, SD=.07 (range: .78-.97) en op de taak clown M=.95, SD=.04 (range: .87-1.00). De interne consistentie van de taak vreemde was op T1 α=.75. Bij T2 was het voor de taak vreemde α=.74 en voor de taak truck α=.81. De z-scores van alle variabelen van beide taken zijn daarna samengevoegd en daar is de gezamenlijke interne consistentie voor berekend. Deze was ook hoog (α=.74) en vervolgens is deze samengestelde maat gebruikt voor de analyses. Op T3 is er ook gebruik gemaakt van twee taken. De interne consistentie van de taak vreemde was α=.76 en voor de taak clown α=.91. Deze zijn zoals bovenstaande manier samengevoegd en toen was de interne consistentie α=.90. Dit houdt in dat de gegevens op alle meetmomenten betrouwbaar bevonden zijn.

Resultaten

De univariate outliers (z < -3.29 of z > 3.29) van alle variabelen zijn eruit gehaald en deze zijn vervangen voor een waarde welke dichtbij de eerste niet-outlier in de buurt lag (Tabachnick & Fidell, 2001). Er zijn dertien gezinnen die uitvielen op T3. Deze gezinnen verschilden op geen enkele variabele van de gezinnen die niet zijn uitgevallen, behalve op overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader op het eerste meetmoment. Hier lieten de vaders van de

(14)

uitgevallen gezinnen meer overbeschermend opvoedingsgedrag zien dan de vaders van de gezinnen die niet uitvielen. Met dit verschil is niets gedaan, omdat het maar op 12.5% van de variabelen te zien was. Bijna alle variabelen waren normaal verdeeld. Op T1 was de scheefheid <|1| voor uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van zowel vaders als moeder. De sociale angst van het kind was op T1 niet normaal verdeeld (de scheefheid was 1.49). Op T2 en T3 waren alle variabelen normaal verdeeld (scheefheid <|1|).

Opvoedingsgedrag van vaders en moeders

Door middel van een gepaarde t-toets, is er nagegaan of er een verschil is tussen vaders en moeders in uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag. De resultaten hiervan zijn te vinden in Tabel 3. Op T1 en T2 bleken ouders niet te verschillen in zowel uitdagend opvoedingsgedrag als in overbeschermend opvoedingsgedrag. Op T3 is er een significant verschil te zien tussen vaders en moeders in uitdagend opvoedingsgedrag. Vaders vertonen vaker uitdagend opvoedingsgedrag dan moeders. Bij overbeschermend opvoedingsgedrag is er geen verschil te zien tussen vader en moeder.

Tabel 3

Gepaarde T-Toets van de Verschillen Tussen Vaders en Moeders in Opvoedingsgedrag

Meetmoment Opvoedingsdimensies Vader Moeder

M SD M SD t p (twee-zijdig) T1 Uitdagend 3.32 0.58 3.22 0.54 1.59 0.115 Overbeschermend 2.39 0.42 2.38 0.41 0.12 0.903 T2 Uitdagend 3.32 0.45 3.26 0.47 -1.24 0.219 Overbeschermend 2.39 0.43 2.40 0.48 0.17 0.868 T3 Uitdagend 3.25 0.41 3.12 0.48 -2.64 0.010 Overbeschermend 2.62 0.51 2.68 0.54 0.90 0.373

Noot. T1 = meetmoment 1, T2 = meetmoment 2 en T3 = meetmoment 3.

De relatie tussen opvoedingsgedrag van de vader en sociale angst van het kind

Om te kijken naar de relatie tussen opvoedingsgedrag van de vader en sociale angst van het kind is er per meetmoment een regressieanalyse uitgevoerd. Eerst is er een regressie gedaan voor uitdagend opvoedingsgedrag en daarna ook een voor overbeschermend opvoedingsgedrag. Zoals in Tabel 4 te zien is, bleek op T1 en T2 zowel het uitdagend opvoedingsgedrag als het overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader geen hoge of lage sociale angst van het kind te voorspellen. Er is hier dus geen relatie gevonden tussen opvoedingsgedrag van vader en

(15)

sociale angst van het kind op 4 maanden en 1 jaar. Op T3 is er geen relatie gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind. Bij overbeschermend

opvoedingsgedrag daarentegen wel, in de tegenovergestelde richting dan verwacht, want wanneer de vader meer overbeschermend opvoedingsgedrag vertoonde, had het kind minder sociale angst.

Tabel 4

Samenvatting van de Enkelvoudige Regressieanalyse voor het Uitdagende en

Overbeschermende Opvoedingsgedrag van Vader en Moeder in Relatie tot Sociale Angst van het Kind op elk Meetmoment

Vader Moeder Uitdagend β Overbeschermend β Uitdagend β Overbeschermend Β T1 .05 -.18 -.01 -04 T2 -.09 -.12 .03 -.17 T3 -.06 -.22* -.09 -.08

Noot. T1 = meetmoment 1, T2 = meetmoment 2 en T3 = meetmoment 3.

*p < .05.

De relatie tussen opvoedingsgedrag van de moeder en sociale angst van het kind

Net zoals bij opvoedingsgedrag van de vader, is er ook voor opvoedingsgedrag van de moeder per meetmoment een regressieanalyse uitgevoerd. Hier werd apart gekeken naar de relatie tussen uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van de moeder en sociale angst van het kind. Echter zijn hier geen significante resultaten op T1, T2 en T3 naar voren gekomen, wat inhoudt dat er geen relatie is tussen deze variabelen. De resultaten zijn te zien in Tabel 4. Compensatie tussen opvoedingsgedrag van de vader en de moeder

Om te kijken of er een compensatie-effect is tussen opvoedingsgedragingen van beide ouders, zijn zij in groepen verdeeld. Door een median split zijn de vaders voor wat betreft uitdagend opvoedingsgedrag verdeeld in een hoge en lage groep. Ditzelfde is gedaan voor moeder voor wat betreft overbeschermend opvoedingsgedrag. Met deze verdeling zijn zij in groepen verdeeld zoals te zien is in Figuur 1. In de eerste groep zaten de vaders die hoog scoorden op uitdagend opvoedingsgedrag en moeders die laag scoorden op overbeschermend

opvoedingsgedrag. In de tweede groep zaten de vaders die hoog scoorden op uitdagend opvoedingsgedrag en moeders die hoog scoorden op overbeschermend opvoedingsgedrag. De

(16)

derde groep bestond uit vaders die laag scoorden op uitdagend opvoedingsgedrag en moeders die laag scoorden op overbeschermend opvoedingsgedrag. Ten slotte zaten in de vierde groep de vaders die laag scoorden op uitdagend opvoedingsgedrag en de moeders die hoog scoorden op overbeschermend opvoedingsgedrag.

Een variantieanalyse (ANOVA) is uitgevoerd om te kijken of de groepen op basis van opvoedingsgedragingen van de ouders van elkaar verschilden met betrekking tot sociale angst van het kind. In Figuur 2 is de gemiddelde sociale angst van het kind per groep afgebeeld voor alle drie de meetmomenten. Op meetmoment T1(F=1.46, p=0.230), T2(F=2.30, p=0.082), en T3(F=0.39, p=0.760), zijn er geen significante (F<1.00) resultaten gevonden, wat inhoudt dat de groepen niet significant van elkaar verschilden in relatie tot sociale angst van het kind. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de opvoedingsgedragingen van vader en moeder in de verschillende groepen niet bijdragen aan een verschil in sociale angst van het kind. Daarnaast kan er ook gezegd worden dat er geen compensatie-effect is gevonden in de tweede groep, waarin de vaders veel uitdagend opvoedingsgedrag en de moeders veel overbeschermend opvoedingsgedrag lieten zien, omdat deze niet significant verschilt van de andere groepen. Alle resultaten staan vermeld in Tabel 5.

-0,3

-0,2

-0,1

0

0,1

0,2

0,3

1

2

3

4

Groepsverdeling van opvoedingsgedrag van ouders

S oc ial e an gs t b ij h et k in d

T1

T2

T3

Figuur 2. Gemiddelde Sociale Angst bij het Kind per Groep van Ouders

Noot. 1= groep 1; vader veel uitdagend opvoedingsgedrag en moeder weinig overbeschermend

opvoedingsgedrag, 2= groep 2; vader veel uitdagend opvoedingsgedrag en moeder veel

overbeschermend opvoedingsgedrag, 3= groep 3; vader weinig uitdagend opvoedingsgedrag en moeder weinig overbeschermend opvoedingsgedrag, 4= groep 4; vader weinig uitdagend

(17)

opvoedingsgedrag en moeder veel overbeschermend opvoedingsgedrag Tabel 5

Samenvatting ANOVA voor de Verschillende Groepen met Opvoedingsgedrag van Vader en Moeder in Relatie tot Sociale Angst van het Kind

Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4

M SD M SD M SD M SD F(df) p

T1 -0.07 0.59 0.23 0.81 0.05 0.77 -0.14 0.52 1.46(3) 0.230

T2 -0.10 0.42 0.08 0.45 -0.07 0.43 0.18 0.53 2.30(3) 0.082

T3 0.10 0.60 -0.04 0.42 -0.03 0.37 0.04 0.55 0.39(3) 0.760

Noot. T1 = meetmoment 1, T2 = meetmoment 2 en T3 = meetmoment 3.

Discussie

Er is in dit onderzoek gekeken naar de relatie tussen opvoedingsgedragingen van de vader en de moeder en de sociale angst van het kind. Eerst is er gekeken naar eventuele verschillen in opvoedingsgedrag tussen de vader en de moeder. Op de eerste twee meetmomenten bleken er geen significante verschillen te zijn tussen het opvoedingsgedrag (uitdagend en

overbeschermend) dat vaders en moeders hanteerden. Bij het derde meetmoment is er één significant verschil gevonden. Vaders bleken meer uitdagend opvoedingsgedrag te vertonen dan moeders, wat ook naar voren is gekomen in eerder onderzoek (Majdandžić et al., 2011).

Daarnaast is er gekeken naar de samenhang tussen opvoedingsgedrag van de ouders en sociale angst van het kind. Op de eerste twee meetmomenten bleek dat dit opvoedingsgedrag van zowel de vader als de moeder niet samenhing met sociale angst van het kind. Bij de 2,5jaars-meting bleek dat wanneer de vader overbeschermend opvoedingsgedrag vertoonden, het kind minder sociale angst had. Ten slotte is er gekeken of er een compensatie-effect tussen het

opvoedingsgedrag van vader en moeder zou zijn, door te kijken naar een groep vaders die veel uitdagend opvoedingsgedrag laten zien in combinatie met moeders die veel overbeschermend opvoedingsgedrag laten zien. Dit is op alle drie de meetmomenten niet gevonden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de ouders elkaar niet kunnen compenseren in opvoedingsgedrag in relatie tot sociale angst van het kind.

Op basis van de theorie dat vaders en moeders verschillen in opvoedingsgedrag werd verondersteld dat in veel gezinnen de vader en de moeder een verschillend opvoedingsgedrag zouden hanteren, waarbij de vader zich vaker zou richten op het stimuleren van het nemen van risico’s, competitie en fysiek spel (uitdagend opvoedingsgedrag) en de moeder vaker de verzorgende en beschermende rol (overbeschermend opvoedingsgedrag) op zich zou nemen

(18)

(Paquette, 2004). Echter is er in dit onderzoek naar voren gekomen dat er geen verschil is tussen uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader en de moeder wanneer het kind 4 maanden en 1 jaar oud was. Op de leeftijd van 2,5 jaar is er wel een verschil gevonden op het gebied van uitdagend opvoedingsgedrag. De vaders hanteerde dit opvoedingsgedrag meer dan moeders. Dat dit verschil alleen gevonden is op het laatste meetmoment zou verklaard kunnen worden doordat het fysieke spel van vaders met hun kind meer wordt naarmate het kind ouder wordt (MacDonald & Parke, 1986). Als het kind rond de twaalf maanden oud is laten vaders nog weinig fysiek spel zien met het kind, dit loopt op tot wanneer het kind ongeveer twee jaar oud is en vervolgens neemt het af wanneer het kind zo rond de tien jaar is (MacDonald & Parke, 1986). Dit komt overeen met wat er in dit onderzoek gevonden is, omdat de vader daar alleen significant meer uitdagend opvoedingsgedrag laat zien dan de moeder wanneer het kind 2,5 jaar oud is en niet wanneer het kind jonger is. Het is goed om dit onderzoek te herhalen met

kinderen die ouder zijn, zodat er gekeken kan worden hoe dit proces dan verloopt en of het verschil in opvoedingsgedrag tussen ouders dan ook groter wordt.

Vervolgens is er gekeken naar de relatie van opvoedingsgedrag van de ouders met sociale angst van het kind. Hieruit bleek dat wanneer het kind vier maanden oud was en wanneer het één jaar oud was, zowel het opvoedingsgedrag van de vader als de moeder niet samenhing met sociale angst van het kind. Dit is in tegenstelling met de verwachting, maar zou verklaard kunnen worden doordat de aanlegfactor van sociale angst bij heel jonge kinderen wellicht een grotere rol speelt dan de rol van de ouders hierin. Hierdoor zouden er op de leeftijd van vier maanden en op de leeftijd van één jaar nog geen verbanden te zien kunnen zijn tussen het opvoedingsgedrag van de ouder en de sociale angst van het kind. Deze verklaring wordt ondersteund door het onderzoek van Majdandžić et al. (2011), waarin werd gekeken naar de invloed van opvoedingsgedrag van ouders bij hun kind van twee tot drie jaar en hun andere kind met een leeftijd van vier jaar. Hier kwam naar voren dat bij het jongste kind opvoedingsgedrag van zowel de vader als de moeder geen invloed had, terwijl dit bij het oudste kind wel het geval was (Majdandžić et al., 2011). Uitdagend opvoedingsgedrag van de vader bleek minder sociale angst van het kind op latere leeftijd te voorspellen, terwijl uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder juist meer sociale angst van het kind voorspelde. Het zou dus kunnen zijn dat naarmate het kind ouder is, het opvoedingsgedrag wel samenhangt en meer invloed heeft. Daarom is het goed om dit in later onderzoek nog beter te bekijken.

Op het derde meetmoment, wanneer het kind 2,5 jaar was, bleek dat het

opvoedingsgedrag van de moeder ook hier niet samenhing met de sociale angst van het kind. Bij de vader is er echter wel naar voren gekomen dat zijn opvoedingsgedrag samenhing met

(19)

sociale angst van het kind. Wanneer de vader meer overbeschermend opvoedingsgedrag liet zien, had het kind minder sociale angst. Dit is in tegenstelling met hetgeen wat werd verwacht en wat ook uit eerder onderzoek naar voren is gekomen (McLeod et al., 2007; van der Bruggen et al., 2008). Een verklaring voor dit gevonden effect zou kunnen zijn dat kinderen van 2,5 jaar vaak druk zijn (de peuterpubertijd) en de grenzen gaan opzoeken en uittesten (Brownell & Kopp, 2007). Grenzen opzoeken zou gezien kunnen worden als een aspect van

overbescherming, zoals naar voren komt in deze vraag uit de opvoedingsvragenlijst op 2,5jarige

leeftijd: “Als mijn kind klimt of klautert zeg ik tegen hem/haar dat hij/zij niet te hoog mag

klimmen omdat hij/zij anders valt”. Als de vader meer overbeschermend opvoedingsgedrag laat zien, geeft hij aan wat de grenzen zijn zodat dit voor het kind duidelijker is. Doordat de grenzen voor het kind zo duidelijk aangegeven worden, zou dit kunnen leiden tot minder sociale angst van het kind. In de opvoedingsvragenlijst is het grenzen stellen maar een klein aspect van overbescherming en daarom is het van belang dat dit in de toekomst beter wordt onderzocht om te kijken of de verwachte verklaring klopt. Een andere verklaring voor het gevonden resultaat zou kunnen zijn dat overbescherming van vaders gezien kan worden als een positieve vorm van betrokkenheid bij de opvoeding van het kind. Zoals al eerder naar voren is gekomen, zijn vaders vaak minder betrokken bij de opvoeding van het kind (Bögels & Perotti, 2011). De

overbescherming die in dit onderzoek naar voren komt kan wellicht gezien worden als vaders wel erg betrokken zijn bij de opvoeding van het kind. Uit eerder onderzoek is gebleken dat als de vader betrokken is bij de opvoeding van het kind, dit geassocieerd wordt met lagere

negatieve cognitieve uitkomsten (Bronte-Tinkew, Carrano, Horowitz & Kinukawa, 2008). Ook hier is het van belang dat dit in de toekomst onderzocht wordt.

In dit onderzoek wordt er vanuit gegaan dat opvoedingsgedrag van de ouder van invloed is op sociale angst van het kind. Echter is er niet bekend of opvoedingsgedrag sociale angst van het kind beïnvloedt of dat sociale angst van het kind opvoedingsgedrag beïnvloedt. Er kan hier sprake zijn van een wisselwerking en een angstig temperament bij een kind zou ook van invloed kunnen zijn op opvoedingsgedrag van de ouders (Buss & Kiel, 2010). Dit wordt ondersteund door theoretische modellen die suggereren dat ouders reageren op het angstige gedrag van het kind, door meer overbeschermend opvoedingsgedrag te laten zien (Chorpita & Barlow, 1998; Rapee, 2001 zoals beschreven in Gere, Villabø, Torgersen & Kendall, 2012). Het is daarom aan te bevelen om dit in verder onderzoek beter te bekijken.

Ten slotte is er gekeken naar de verschillende combinaties van opvoedingsgedrag van de ouders in relatie tot de sociale angst van het kind om te kijken of er een compensatie-effect zou zijn. Er is echter geen verschil gevonden tussen de verschillende groepen ouders wat betreft de

(20)

samenhang van het opvoedingsgedrag met de sociale angst van het kind. Er werd verwacht dat wanneer de moeder veel overbeschermend opvoedingsgedrag zou laten zien en de vader veel uitdagend opvoedingsgedrag, dit zou resulteren in weinig sociale angst van het kind, omdat het uitdagende opvoedingsgedrag van de vader zou compenseren voor het overbeschermende opvoedingsgedrag van de moeder. Daarnaast werd verwacht dat de andere combinaties van opvoedingsgedragingen van ouders een andere samenhang zouden hebben met sociale angst van het kind. Doordat er geen significante verschillen zijn gevonden tussen de verschillende groepen, kan er geconcludeerd worden dat de verschillen tussen de groepen te klein zijn en er geen compensatie-effect is. Zoals al eerder naar voren is gekomen, bleek het opvoedingsgedrag van de ouders weinig samenhang te vertonen met sociale angst van het kind. Daarom is het ook niet vreemd dat er geen compensatie-effect is gevonden. Echter zou het ook kunnen liggen aan het gebruik van de median split methode. Hierdoor worden de ouders ingedeeld in groepen door middel van een hoge of lage score, terwijl zij misschien beide dichtbij het gemiddelde liggen met hun score. Dit zou kunnen betekenen dat de ouders in werkelijkheid eigenlijk dicht bij elkaar zitten en dat hierdoor de groepen niet zo veel van elkaar verschillen. Het is daarom goed om dit onderzoek te herhalen en de groepen dan op een andere manier in te delen.

In dit onderzoek ligt de focus op de verschillen in het opvoedingsgedrag tussen vader en moeder, maar dit wordt niet volledig ondersteund door het gevonden resultaat. In eerder

onderzoek komen de verschillen ook niet altijd naar voren en wanneer dit wel het geval is, zijn de verschillen vaak klein (Möller et al., 2013). Misschien moet de focus verschoven worden van de verschillen tussen de ouders naar hoe de ouders samenwerken. Het zou kunnen zijn dat ouders de laatste jaren meer overleggen over welke opvoedingsstijl ze gaan hanteren en

daardoor meer samenwerken en op één lijn zitten. Deze samenwerking tussen ouders wordt ook wel coparenting genoemd waarbij het gaat om de solidariteit tussen ouders en of ze elkaars rol ondersteunen of juist ondermijnen (Majdandžić, de Vente, Feinberg, Aktar & Bögels, 2012). Er wordt gesuggereerd dat een conflict in coparenting kan leiden tot meer angstontwikkeling bij het kind (Majdandžić, de Vente, Feinberg, Aktar & Bögels, 2012). Wanneer dit zonder conflicten verloopt en de ouders op één lijn zitten, zou men kunnen verwachten dat het effect tegenovergesteld zou zijn. Het is van belang dat coparenting en de samenhang met sociale angst van het kind verder onderzocht gaat worden.

Een beperking van dit onderzoek is dat de steekproef mogelijk niet representatief is voor de populatie. De ouders zijn over het algemeen hoog opgeleid, waardoor de resultaten mogelijk niet gegeneraliseerd kunnen worden naar een meer heterogene populatie. Daarnaast wordt er alleen gefocust op gezinnen met twee ouders, terwijl er tegenwoordig veel meer variatie is in

(21)

gezinssamenstelling zoals eenoudergezinnen of gezinnen met twee vaders of twee moeders

(Golombok, 2000).Ook is gebleken dat een scheiding van de ouders een negatieve invloed

heeft op de angst van het kind (Jekielek, 1998). Het zou kunnen zijn dat het compensatieproces in die gezinnen in heel anders ligt. Bij een eenoudergezin is het niet mogelijk om te

compenseren, maar wanneer er een samengesteld gezin ontstaat is het interessant om te kijken hoe het proces dan zal verlopen. Daarnaast ligt het heel anders bij gezinnen die bestaan uit twee vaders of twee moeders, omdat deze waarschijnlijk hetzelfde opvoedingsgedrag hanteren als men van de theorie van Paquette (2004) uit gaat. Echter zou hier wel een compensatieproces kunnen plaatsvinden wanneer de ene ouder veel van het opvoedingsgedrag laat zien en de ander weinig. In toekomstig onderzoek is het interessant om te kijken naar welk opvoedingsgedrag de ouders hanteren in verschillende soorten gezinnen, of zij elkaar hierin kunnen compenseren en of dit van invloed is op sociale angst van het kind.

Een andere beperking is dat het onderzoek gericht is op de Westerse samenleving. Het zou kunnen dat de rollen van vaders en moeders in andere culturen anders liggen. Zo suggereert Paquette (2004) dat alleen vaders uit geïndustrialiseerde en geïndividualiseerde culturen veel het ‘rough-and-tumble’ spel spelen met hun kinderen en meer uitdagend opvoedingsgedrag vertonen. In collectivistische culturen, zoals de Chinese cultuur, komt dit spel bij vaders

waarschijnlijk bijna of helemaal nooit voor (Paquette, 2004). Echter gaat Paquette (2004) er wel vanuit dat ouders in alle culturen ervoor proberen te zorgen dat hun kinderen de vaardigheden leren zodat ze kunnen overleven in de samenleving. Omdat er nu specifiek gericht is op één cultuur, is het interessant voor toekomstig onderzoek om ook naar andere culturen te kijken. Zo kan er gekeken kan worden of cultuur van invloed is op opvoedingsgedrag van de ouders, op sociale angst van het kind en op de invloed van opvoedingsgedrag van de ouders op sociale angst van het kind.

Omdat er toch aanwijzingen zijn dat er wel degelijk een verschil is tussen

opvoedingsgedrag van vaders en moeders (Möller et al., 2013) en er een compensatie-effect zou kunnen zijn, is het belangrijk dat dit onderzoek herhaald wordt (Bögels & Perotti, 2011). Het is aan te bevelen om kinderen vanaf de geboorte te volgen tot zij rond de tien jaar oud zijn, zodat bekeken kan worden of het inderdaad zo is dat het fysieke spel van de vader toeneemt tot wanneer het kind twee jaar is en vervolgens afneemt wanneer het kind richting de tien jaar gaat (MacDonald & Parke, 1986). Daarnaast is het interessant om ook in andere culturen te bekijken welke rol de ouders spelen bij de ontwikkeling van sociale angst van het kind. Ten slotte is het goed om toekomstig onderzoek te richten op de wisselwerking tussen opvoedingsgedrag van de ouders en sociale angst van het kind. Hierdoor kan er bekeken worden hoe dit elkaar in

(22)

standhoudt en wat aangepakt moet worden bij een behandeling. Het is van groot belang om te kijken wat ervoor kan zorgen dat de kans kleiner wordt dat een kind een sociale angststoornis krijgt.

Literatuurlijst

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders, fifth edition (DSM-V). Arlington: American Psychiatric Publishing.

Balash, N.G., Pemble, M.K., Usui, W.M., Buckley, A.F., & Woodruff-Borden, J. (2006). Family functioning, perceived control, and anxiety: A mediational model. Journal of

Anxiety Disorders, 20, 486-497. doi: 10.1016/j.janxdis.2005.05.002

Bögels, S.M. (2008). Behandeling van angststoornissen bij kinderen en adolescenten met het cognitief-gedragstherapeutisch protocol Denken + Doen = Durven. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Bögels, S.M., & Brechman-Toussaint, M.L. (2006). Family issues in child anxiety: attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology

Review, 26, 834–856. doi: 10.1016/j.cpr.2005.08.001

Bögels, S.M., & Perotti, E.C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20, 171- 181. doi: 10.1007/s10826-010-9441-0

Bögels, S.M., & Phares, V. (2008). Fathers' role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539–558. doi: 10.1016/j.cpr.2007.07.011

Bögels, S.M., Stein, M., Alden, L., Beidel, D., Clark, L., Pine, D., et al. (2010).

Social anxiety disorder: Questions and answers for the DSM-V. Depression and

Anxiety, 27, 169–189. doi: 10.1002/da.20670

Bögels, S.M., Stevens, J., & Majdandžić, M. (2011). Parenting and social anxiety: fathers’ versus mothers’ influence on their children’s anxiety in ambiguous social situations.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52, 599–606. doi:10.1111/j.1469-

7610.2010.02345.x

Bronte-Tinkew, J., Carrano, J., Horowitz, A., & Kinukawa, A. (2008). Outcomes involvement among resident fathers and links to infant cognitive. Journal of Family Issues, 29(9), 1211-1244. doi: 10.1177/0192513X13501666

Brownell, C.A., & Kopp, C.B. (2007). Socioemotional development in the toddler years:

(23)

van der Bruggen, C.O., Stams, G.J.M., & Bögels, S.M. (2008). Research Review: The

relation between child and parent anxiety and parental control: a meta-analytic review. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(12), 1257-69. doi: 10.1111/j.1469-7610.2008.01898.x

Buss, K.A., & Kiel, J.E. (2010). Do maternal protective behaviors alleviate toddlers' fearful distress? International Journal of Behavioral Development, 35(2), 136-143. doi: 10.1177/0165025410375922

Chang, J.J., Halpern, C.T., & Kaufman, J.S. (2007). Maternal depressive symptoms, father’s involvement, and the trajectories of child problem behaviors in a US national sample, Archives of Pediatrics & Adolescents Medicine, 161(7), 697-703. doi:

10.1001/archpedi.161.7.697

Fox, N. A., Henderson, H. A., Marshall, P. J., Nichols, K. E., & Ghera, M. M. (2005).

Behavioral inhibition: Linking biology and behavior within a developmental framework.

Annual Review of Psychology, 56, 235-262. doi:

10.1146/annurev.psych.55.090902.141532

Gere, M.K., Villabø, M.A., Torgersen, S., &Kendall, P.C. (2012). Overprotective parenting and child anxiety: The role of co-occurring child behavior problems. Journal of Anxiety

Disorders, 26, 642– 649. doi: 10.1016/j.janxdis.2012.04.003

Goldsmith, H. H., Reilly, J., Lemery, K. S., Longley, S., & Prescott, A. (1995). Preliminary

manual for the preschool laboratory temperament assessment battery (Version 0.5).

Madison: University of Wisconsin Department of Psychology. Golombok, S. (2000). Parenting: what really counts? London: Routledge.

Hettema, J. M., Prescott, C. A., Myers, J. M., Neale, M. C., & Kendler, K. S. (2005). The structure of genetic and environmental risk factors for anxiety disorders in men and women. Archives of General Psychiatry, 62, 182–189. doi: 10.1001/archpsyc.62.2.182. Hoeve, M., Semon Dubas, J., Gerris, J.R.M., van der Laan, P.H., & Smeenk, W. (2011).

Maternal and paternal parenting styles: Unique and combined links to adolescent and early adult delinquency. Journal of Adolescence, 34, 813–827. doi:

10.1016/j.adolescence.2011.02.004

Jekielek, S. M. (1998). Parental conflict, marital disruption and children’s emotional well-being.

Social Forces, 76(3), 905–936. Verkregen op 10, juli, 2013 van http://www.jstor.org/stable/3005698?origin=JSTOR-pdf

Knappe, S., Beesdo-Bauma, K., Fehm, L., Lieb, R., &Wittchena, H.-U. (2012). Characterizing the association between parenting and adolescent social phobia. Journal of Anxiety

(24)

Disorders, 26, 608– 616. doi: 10.1016/j.janxdis.2012.02.014

Levy, D. (1943). Maternal overprotection. New York: Columbia University Press.

MacDonald, K., & Parke, R. D. (1986). Parent-child physical play: The effects of sex and age of children and parents. Sex Roles, 15, 367–378. Verkregen op 11, juli, 2013 van

http://link.springer.com/content/pdf/10.1007%2FBF00287978.pdf

Majdandžić, M., Möller, E.L., Bögels, S.M., & van den Boom, D. (2011). Verschillen tussen vaders en moeders in de relatie tussen opvoedingsgedrag en sociale angst van hun kinderen. Pedagogiek, 31(1), 11-28. doi: URN:NBN:NL:UI:10-1-100836 Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2008). The Comprehensive Parenting

Behavior Questionnaire. Research Institute Child of Development and Education,

Universiteit van Amsterdam.

Majdandžić, M., de Vente, W., Feinberg, M.E., Aktar, E., & Bögels, S.M. (2012). Bidirectional associations between coparenting relations and family member anxiety: a review and conceptual model. Clinical Child and Family Psychology Review, 15(1), 28-42. doi: 10.1007/s10567-011-0103-6

McLeod, B.D., Wood, J.J., & Weisz, J.R. (2007). Examining the association between

parenting and childhood anxiety: a meta-analysis. Clinical Psychology Review, 27, 155– 172. doi: 10.1016/j.cpr.2006.09.002

Mills, R. S. L., & Rubin, K. H. (1998). Are behavioral and psychological control both differentially associated with childhood aggression and social withdrawal? Canadian

Journal of Behavioral Science, 30, 132–136. doi: 10.1037/h0085803

Möller, E.L., Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2013). The evolutionary basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in western

societies, Journal of Experimental Psychopathology, In press, 1-30. doi: 10.5127/jep.026912

Moses, L., Baldwin, D., Rosicky, J., & Tidball, G. (2001). Evidence for referential understanding in the emotions domain at twelve and eighteen months. Child

Development, 72, 718-735. Verkregen op 17, oktober, 2013 van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/11405578

Murray, L., De Rosnay, M., Pearson, J., Bergeron, C., Schofield, E., Royal-Lawson, M. et al. (2008). Intergenerational transmission of social anxiety: The role of social

referencing processes in infancy. Child Development, 79(4), 1049–1064. doi:

10.1111/j.1467-8624.2008.01175.x

(25)

outcomes. Human Development, 47, 193–219. doi: 10.1159/000078723

Paquette, D., Coyl-Shepherd, D.D., & Newland, L.A. (2012). Fathers and development: new areas for exploration. Early Child Development and Care, iFirst Article, 1-11. doi: 10.1080/03004430.2012.723438

Pellegrini, A.D. (1995). A longitudinal study of boys’ roughand-tumble play and

dominance during early adolescence. Journal of Applied Developmental Psychology,

16, 77–93. doi: 10.1016/0193-3973(95)90017-9

Rapee, R.M. (1997). Potential role of childrearing practices in the development of anxiety and depression, Clinical Psychology Review, 17 (1), 47-67. doi: 10.1016/S0272-

7358(96)00040-2

Sroufe, L. A. (1977). Wariness of strangers and the study of infant development. Child

Development, 48(3), 731 – 746. Verkregen op 27, juni, 2013 van http://www.jstor.org/stable/1128323?origin=JSTOR-pdf

Szabó, N., Dubas, J.S., Karreman, A., van Tuijl, C., Deković, M., & van Aken, M.A.G. (2011). Understanding human biparental care: Does partner presence matter? Early Child

Development and Care, 181(5), 639-647. doi: 10.1080/03004431003717631 Tabachnick, B. G., & Fidell, L. S. (2001). Using multivariate statistics (4th ed.). Boston: Allyn and

Bacon.

Tavecchio, L. & Bos, H. (2011). Inleiding op het themanummer ‘Vaderschap, rol van vaders in opvoeding van kinderen en diversiteit in vaderschap’. Pedagogiek, 31(1), 3-10.

Verkregen op 12, april, 2013 van http://www.pedagogiek-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Based on these literature- driven dimensions (Table 1), the conceptual framework was developed with six key dimensions and multiple indicators that were identified as being relevant

Formation of the liquid sheet bounded by the rims is governed by inertia, viscous, buoyancy, and surface forces apart from the angle of impingement between the jets (α).. The

Finally, the optimally-tuned classifier was used to assess the performance of each combination k of animal data with the test set V k.. Each of the steps is

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

Method VAR assumes two independent sources of error, a propor- tional and an additive component, and the variance of the residual error is the sum of both components, resulting in

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

In this study, we compared the transcriptome profiles of an endophytic strain and a soil strain of B. mycoides in response to potato root exudates. The aim was to

On the other hand, of the left corner of the New Orleans coastal basin location P3 , a storm from southeastern direction running below and parallel to the Mississippi dike such