• No results found

Welke motieven hebben CEO’s van grote bedrijven om zich in te laten met ‘earnings management’?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Welke motieven hebben CEO’s van grote bedrijven om zich in te laten met ‘earnings management’?"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Welke motieven hebben CEO’s van grote bedrijven om zich in te

laten met ‘earnings management’?

Naam: Simone Reijmerink

Studentnummer: 10082379

Bsc Scriptie: BSc Economie en Bedrijfskunde – Accountancy and Control

Scriptiebegeleider: B.J.M. van Dam

Datum: 1 juli, 2014 Versie: 1ste versie

(2)

Inhoudsopgave

Abstract

1. Inleiding……….……….3

2. Theoretisch kader……….………...5

3. Begrip earnings management en onderzoeksverwachting..……….…….…..9

3.1 Definitie earnings management……….…...9

3.2 Onderzoeksverwachting met betrekking tot de agency theorie……….……….11

4. Literatuuronderzoek………..12

4.1 Contract-gerelateerde motieven………..………...13

4.1.1 Betalingsverplichtingen……….………...14

4.1.2 Managementcompensatie ………..………..15

4.1.3 Baangarantie……….……17

4.1.4 Afspraken met vakbonden………19

4.2 Kapitaalmarkt-gerelateerde motieven………...……..20

4.2.1 (eerste) aandelenuitgifte…………..……….21

4.2.2 Verwachtingen van analisten………..………...22

4.2.3 Daling in het nettoresultaat of verliesgevend resultaat………....23

4.2.4 Inkoop van aandelen door het management……….24

4.3 Politiek-gerelateerde motieven………….………..25

4.3.1 Verscherpt politiek toezicht……….26

4.3.2 Antitrust onderzoek………..27 4.3.3 Import steun……….27 5. Analyse……… 28 6. Conclusie………..30 7. bibliografie………31 1

(3)

Abstract

In deze scriptie wordt onderzocht welke motieven CEO’s van grote bedrijven hebben om zich in te laten met ‘earnings management’. Dit wordt gedaan door middel van een literatuuronderzoek waarbij gekeken wordt naar empirische onderzoeken én de agency theorie. De agency theorie gaat ervan uit dat de agent en principaal verschillende belangen hebben. Door middel van een literatuuronderzoek is er onderzocht wat de belangen zijn van de agent, in dit geval CEO’s van grote bedrijven, om earnings management toe te passen. In het literatuuronderzoek is gebruik gemaakt van de onderverdeling van motieven door Healy en Wahlen (1999, p.370). Er is door deze onderzoekers onderscheid gemaakt tussen

kapitaalmarkt-gerelateerde motieven, contract-gerelateerde motieven en overheid-gerelateerde motieven. Daarna is er gekeken of empirisch onderzoek naar earnings management aansluit op de veronderstellingen van de agency theorie.

De uitkomsten van het literatuuronderzoek sluiten aan op het agency model. Er zijn veel motieven voor de agent om earnings management toe te passen maar de meeste motieven leiden uiteindelijk naar de eigen nutsmaximalisatie van de agent. De doelstelling van deze scriptie is om een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke kennis op het gebied van earnings management. Daarnaast is het interessant én belangrijk voor aandeelhouders om te begrijpen welke motieven een CEO heeft voor earnings management en tot wat voor effecten deze motieven leiden. Uit het empirisch onderzoek is gebleken dat niet alle motieven een negatief effect hebben voor de aandeelhouders.

Deze bijdrage wordt geleverd door middel van literatuuronderzoek naar de

verschillende motieven voor een CEO om earnings management toe te passen. In de meeste literatuur wordt er vooral gekeken naar persoonlijke motieven van een CEO om zich in te laten met earnings management. In dit literatuuronderzoek wordt er ook gekeken naar andere motieven voor earnings management.

(4)

1. Inleiding

In 2002 werd Xerox door de Security and Exchange Commission (SEC) gerechtelijk vervolgd voor het manipuleren van het netto resultaat en de omzet over de periode tussen 1997 en 2001 (Bergstresser & Philippon, 2006, p.512). Xerox werd door de SEC beschuldigd van het gebruiken van een verscheidenheid van methodes om het netto resultaat te verhogen. Als onderdeel van de schikking werd Xerox gedwongen om de omzet te herformuleren; dit leidde tot een totale vermindering van de omzet van $2.1 miljard en tevens een vermindering van het nettoresultaat van $1.4 miljard.

In diezelfde periode maakte de CEO gebruik van zijn kooprecht om de opties te kopen en verkocht daarna dezelfde aandelen voor een veel hogere prijs. Deze opties hadden destijds een marktwaarde van $20 miljoen, deze markwaarde was meer dan drie keer de marktwaarde van 5 jaar daarvoor. Xerox is niet de enige onderneming waar het boekhoudkundige resultaat werd opgedreven en tegelijkertijd CEO’s gebruik maakten van hun kooprecht op aandelen en deze aandelen daarna verkochten (Bergstresser & Philippon, 2006, pp. 512-513).

In het begin van de jaren ‘90 hadden aandeelhouders het idee dat managers niet genoeg gestimuleerd werden om een zo hoog mogelijke waarde voor de aandeelhouders van een organisatie te creëren. Als gevolg hiervan werd in veel organisaties een

beloningsstructuur ingevoerd waarbij de managers bonussen en andere vormen van extra compensatie kregen als er bepaalde doelen werden behaald. Hierdoor zou er meer congruentie zijn tussen de doelstellingen van CEO’s en aandeelhouders (Bergstresser & Philippon, 2006, p. 514).

Daarnaast is er onderzoek gedaan naar de relatie tussen prestaties van ondernemingen en compensatie van onder andere CEO’s. Uit dit onderzoek bleek dat er sprake is van een positieve relatie tussen de resultaten van ondernemingen en compensatie van onder andere de CEO. (Mehran, 1995). Er is echter ook kritiek op een beleid waarbij CEO´s beloond worden op basis van de resultaten die zij behalen. De bevinding is dat een beloningsstructuur gebaseerd op resultaten zou leiden tot earnings management waarbij CEO´s de winst zouden beïnvloeden in het voordeel van de CEO’s. Hierdoor kan de betrouwbaarheid van de jaarrekening in gevaar komen en is er een groter risico dat er beslissingen worden genomen door een CEO die op de lange termijn niet gunstig zijn voor de organisatie.

De jaarrekening van een organisatie heeft als doel om de economische werkelijkheid van een organisatie weer te geven. In de bestaande literatuur wordt vaak zelfverrijking van

(5)

CEO´s door middel van bonussen en opties van aandelen als belangrijkste argument genoemd voor earnings management. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar mogelijke andere motieven voor earnings management.

Naar aanleiding van de voorgaande informatie omtrent earnings management en CEO incentives is de onderzoeksvraag;

Welke motieven hebben CEO´s van grote bedrijven om zich in te laten met earnings management?

Om deze hoofdvraag te beantwoorden wordt er onderzoek gedaan door middel van een literatuuronderzoek. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van een framework dat wordt beschreven in het theoretisch kader. Het framework dat gebruikt wordt is de agency theorie; deze theorie gaat over het gedrag van verschillende actoren. Hierin spelen de

belangentegenstellingen van de principaal en de agent een centrale rol. Door middel van empirisch onderzoek wordt gekeken naar wat de belangen zijn van de CEO om zich in te laten met earnings management.

De keuze om de agency theorie als framework te gebruiken is interessant om te toetsen of het empirisch onderzoek, waarin het gaat om de belangen van de agent om earnings management toe te passen, ook in strijd is met de belangen van de principaal. Om de

hoofdvraag te kunnen beantwoorden wordt in hoofdstuk twee aan de hand van het theoretisch kader de agency theorie nader toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie het begrip earnings management uitgelegd en een voorspelling gedaan door middel van het framework. In hoofdstuk vier worden de verschillende onderzoeken met elkaar vergeleken waarbij er een onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende motieven voor een CEO om zich in te laten met earnings management. Daarna wordt in hoofdstuk vijf een koppeling gemaakt tussen het framework en het empirisch onderzoek. Ten slotte wordt er in hoofdstuk zes een eindoordeel op de hoofdvraag gegeven.

Comment [WR1]:

(6)

2. Theoretisch kader

Het theoretische model dat gebruikt wordt in dit onderzoek is de agency theorie. Vanuit de economische organisatietheorie is de agency theorie ontwikkeld. De pioniers op dit gebied zijn Coase (1937), Jensen en Meckling (1976) en Fama en Jensen (1983). In de 18de eeuw werd echter al door Adam Smith gesproken over scheiding tussen eigendom en beheer in organisaties.

Binnen de agency theorie staat het gedrag tussen de verschillende actoren centraal. Hierbij gaat het voornamelijk om de scheiding tussen de principaal en de agent (Jensen & Meckling, 1976, p. 308). De principaal kan bijvoorbeeld de aandeelhouder zijn en de agent is degene die in opdracht handelt van de principaal, de agent kan dus bijvoorbeeld de CEO zijn. De agency theorie veronderstelt dat de agent en de principaal verschillende belangen hebben. Volgens Jensen en Meckling (1976) is er een agency probleem omdat beide actoren hun nut willen maximaliseren. Het gevolg is dan dat de agent niet de belangen van de principaal nastreeft maar in plaats daarvan zijn eigen belangen nastreeft. De agent heeft de mogelijkheid hiertoe doordat er een scheiding is tussen eigendom en beheer. De agency theorie veronderstelt ook dat er sprake is van informatie-asymmetrie tussen de principaal en de agent, de agent en de principaal beschikken niet over dezelfde informatie.

De principaal kan de belangentegenstellingen beperken en ervoor zorgen dat de kans groter wordt dat de agent de belangen van de principaal nastreeft. Dit kan de principaal bewerkstelligen door het ontwikkelen van de geschikte motivatiemiddelen en daarnaast door het maken van extra kosten die verband houden met het toezicht houden op de agent (Jensen en Meckling, 1976, p. 308). Een voorbeeld van een motivatiemiddel is het verstrekken van opties door de aandeelhouders aan de CEO wanneer deze bepaalde doelen heeft bereikt.

De totale kosten die worden gemaakt om de agent te stimuleren en de agent te

controleren zodat hij de belangen van de principaal nastreeft worden door Jensen en Meckling (1976) als agency costs omschreven. Deze agency costs bestaan onder andere uit monitoring

costs, dit zijn de kosten die gemaakt worden door de principaal om toezicht te houden op de

agent. Daarnaast vallen de bonding costs ook onder de agency costs, dit zijn kosten om aan te tonen dat de agent zijn afspraken nakomt. Ten slotte behoort residual loss ook tot de agency costs. Dit is het verlies voor de principaal als de agent toch besluiten neemt die niet optimaal zijn voor de principaal.

(7)

Volgens Eisenhardt (1985, p.137) zijn er twee situaties die de agency theorie in beeld brengt. In de eerste situatie kan het gedrag van de agent geobserveerd worden en is een contract gebaseerd op gedrag geschikt. Kortom zowel de agent als de principaal weten wat de agent heeft bewerkstelligd. Er is in dit geval dus sprake van informatiesymmetrie. In de tweede situatie is er sprake van informatie-asymmetrie. In dit geval weet de principaal dus niet of de agent zich aan de afspraken houdt en of de agent wel de belangen van de principaal nastreeft.

Tevens is Eisenhardt (1989, p.137) van mening dat de principaal twee opties heeft wanneer er sprake is van informatie-asymmetrie. De principaal heeft de mogelijkheid om informatie te kopen over het gedrag van de agent. Daarnaast heeft de principaal de optie om op basis van uitkomsten zoals winstgevendheid de agent te belonen. Aan deze optie is wel een nadeel verbonden namelijk dat de agent kan worden beloond voor goede resultaten die niet aan hem zijn toe te wijzen of de agent wordt beoordeeld voor slechte resultaten terwijl hij wel zijn uiterste best doet.

Daarnaast worden twee belangrijke kenmerken van organisaties door de agency theorie onderkend; namelijk de divergentie van voorkeuren tussen stakeholders van ondernemingen. Partijen die de gevolgen van activiteiten ondervinden binnen een

onderneming hebben voorkeuren voor hun eigen belangen terwijl die niet per se gelijk zijn aan de belangen van andere partijen binnen dezelfde onderneming. Tevens wordt de onzekerheid met betrekking tot de uitkomst van organisaties binnen de agency theorie onderkend. De organisatie heeft een risico betreft de toekomst zo bestaat er de mogelijkheid voor faillissement. Zowel de werknemers als de eigenaren dragen dit risico. (Eisenhardt, 1989, p.137)

Een andere duidelijke beschrijving van de agency theorie is de beschrijving van Zimmerman (1997, p.144). Zimmerman geeft aan dat één van de grond beginselen is dat individuen hun eigen nut trachten te maximaliseren. Er wordt aangenomen door de agency theorie dat zowel werknemers, CEO’s als aandeelhouders rationeel zijn en ieder streven naar eigen nutmaximalisatie.

Een onderneming bestaat dus uit allemaal individuen die hun eigen nut trachten te maximaliseren, deze individuen bestaan uit principalen die agenten inhuren om taken uit te voeren. Zo kan een CEO de agent zijn voor de Raad van Bestuur, die dan de principaal is. De Raad van Bestuur zijn dan weer de agenten voor de aandeelhouders. Deze principaal-agent relaties zijn volgens Zimmerman aanwezig in iedere onderneming.

(8)

Wanneer agenten activiteiten uitvoeren zullen zij proberen hun eigen belangen na te streven ook al zijn deze belangen niet congruent aan de belangen van de principaal. Wanneer agenten hun belangen voorop stellen in plaats van de belangen van de principaal wordt dit het ‘principal-agency problem’ genoemd, beter bekend als het ‘agency-problem’.

Zimmerman (1997, p.146) geeft als extreem voorbeeld van een agency probleem diefstal door een werknemer van een voorwerp in het bedrijf. Wanneer dit ongezien blijft, profiteert deze agent hiervan ten koste van de principaal. De agency costs worden door Zimmerman dan ook beschreven als de daling in waarde van de onderneming als gevolg van agenten die hun eigen belangen vooropstellen in plaats van de belangen van de principaal. Agency costs kunnen ook optreden wanneer agenten (in het meest voorkomende geval de CEO) in de verleiding komen om de omvang van de onderneming te vergroten in plaats van de winst te vergroten met als enig doel het vergroten van de baanzekerheid of de beloning.

Een ander voorbeeld van een ‘agency problem’ dat Zimmerman (1997, p.148) uitgebreid uitlegt is het ‘Horizon problem’. Dit probleem doet zich voor wanneer de agent verwacht op korte termijn de onderneming te verlaten en zich alleen maar focust op de activiteiten die waarde creëren voor de termijn dat de agent binnen de onderneming actief is.

Adverse Selection en Moral Hazard zijn twee specifieke agency problemen die Zimmerman (1997, p.150) beschrijft:

‘Adverse selection refers to the tendency of individuals with private information about something that affects a potential trading partner’s benefit to make offers that are detrimental to the trading partner’

‘Moral hazard problems arise when an individual has an incentive to deviate from the contract and take self-interested actions because the other party has insufficient information to know if the contract was honored.’

Kortom Adverse Selection houdt in dat een partij tegenover een andere partij een

informatievoordeel heeft en deze partij kan van deze situatie misbruik maken. Moral Hazard houdt in dat na het sluiten van het contract, de agent toch motieven heeft om van het contract af te wijken en activiteiten uit te voeren die in het voordeel van zijn eigen belang zijn. Dit is mogelijk doordat de principaal te weinig informatie heeft om te weten of de agent aan de verplichtingen van het contract heeft voldaan.

(9)

Om al deze vormen van ‘agency costs’ te verminderen worden er kosten gemaakt door de principaal. Deze kosten bestaan uit ‘monitoring costs’, dit zijn kosten om toezicht te houden op de agent en ‘bonding costs’, kosten om aan te tonen dat de agent zijn afspraken nakomt. Zimmerman geeft enkele voorbeelden van ‘monitoring costs’. Een voorbeeld hiervan is het huren van beveiliging om diefstal te voorkomen.

Volgens Zimmerman (1997, p.149) is het echter niet haalbaar om alle divergentie tussen de agent en de principaal te verwijderen. Er zullen inefficiënties bestaan zolang het kostbaar is om toezicht te houden en te controleren of de agent zijn afspraken nakomt. Het gevolg is dat er wat daling in de ondernemingswaarde zal blijven plaatsvinden. Wanneer de agent te weinig gestimuleerd wordt om de belangen van de principaal te behartigen zal de agent enkel zijn eigen nut maximaliseren ten koste van de belangen van de principaal. Dit probleem wordt in het algemeen aangeduid als doelincongruentie of belangenverstrengeling. Deze belangenverstrengeling kan verminderd worden door ervoor te zorgen dat de motieven van de agent om zijn nut te maximaliseren congruent zijn aan de belangen van de principaal.

(10)

3.1 Definitie earnings management

In de bestaande literatuur zijn er meerdere opvattingen over earnings management en is er geen eenduidige definitie van het begrip earnings management. In deze scriptie worden daarom, om tot een duidelijke beschrijving van het begrip earnings management te komen, verschillende definities uiteen gezet. Er hangt vaak rond het begrip earnings management een negatieve lading en dit begrip wordt ook vaak gelijk aan fraude gesteld. Earnings

management hoeft niet per definitie nadelig te zijn. Een CEO kan bijvoorbeeld bepaalde boekhoudkundige keuzes maken die leiden tot een betere weergave van de economische realiteit van een organisatie.

Een veel geciteerde definitie van earnings management is de definitie die Schipper (1989, p.92) omschrijft:

‘a purposeful intervention in the external financing reporting process, with the intent of obtaining some private gain (as opposed to, say, merely facilitating the neutral operation of the process).’

Schipper is dus van mening dat earnings management doelbewust plaatsvindt om een

jaarverslag weer te geven dat een rooskleuriger beeld geeft van de cijfers dan in werkelijkheid het geval is.

Rosner ( 2003, p. 367) maakt onderscheid tussen earnings management en earnings

manipulation. Volgens Rosner is earnings management een legale manier van resultaatsturing en earnings manipulation een manier van resultaatsturing die de grenzen overschrijdt. Earnings manipulation kan dus worden gezien als fraude. Degeorge et al. (1996, p.2) beschrijven earnings management als een strategische uitoefening van vrijheid door leidinggevenden om het winstcijfer dat aan externe partijen gerapporteerd wordt te beïnvloeden.

(11)

Er zijn kortom veel definities van het begrip earnings management. De meest bekende en meest uitgebreide definitie van earnings management is de omschrijving van Healy en Wahlen (1999, p368). Zij definiëren earnings management als volgt:

‘Earnings Management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers’

Deze definitie geeft aan dat earnings management een manier is om een ander beeld te schetsen van de economische weergave van een organisatie. Dit kan volgens Healy en Wahlen door het misleiden van bepaalde stakeholders of door het beïnvloeden van contractuele uitkomsten die afhankelijk zijn van de gerapporteerde cijfers.

Healy en Wahlen (1996, p.366) geven ook argumenten voor het feit dat earnings management vaak voorkomt; doordat de CEO veel kennis heeft over de resultaten is het wenselijk dat de CEO invloed heeft op hoe een jaarrekening wordt vastgesteld. Dit geeft de CEO echter ook de mogelijkheid om winststuring toe te passen.

Doordat er in de literatuur niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen winsturing die wettelijk gezien wel is toegestaan en winststuring die de grenzen van de wet overtreedt, wordt er in dit onderzoek ook geen onderscheid gemaakt tussen de legale vorm en illegale vorm van winststuring. Daarnaast moet opgemerkt worden dat het heel lastig is om die grens te bepalen over wat wel en niet toegestaan is. Kortom wanneer er gesproken wordt over earnings management dan wordt hier zowel de legale vorm als de illegale vorm van winststuring mee bedoeld.

(12)

3.2 Onderzoeksverwachting

Aan de hand van de agency theorie die besproken is in het theoretisch kader, kan een verwachting worden geschetst met betrekking tot het motief van de agenten als het gaat om het verschijnsel earnings management. Als het agency theory model wordt toegepast, dan is het waarschijnlijk dat het belangrijkste motief wat naar voren komt, de eigen

nutsmaximalisatie van de agent is. De agent zal trachten zijn eigen nut te maximaliseren volgens de agency theorie. Van nutsmaximalisatie wordt alleen afgeweken wanneer er voor de agent er op de een of andere manier een ander profijtelijk alternatief tegenover staat.

Om een beter beeld hierbij te krijgen is het wenselijk om een paar concrete voorbeelden te geven wat deze nutsmaximalisatie ten aanzien van earnings management betekent. Hierna worden daarom achtereenvolgens illustraties gegeven van de agency problemen. Een situatie die verwacht kan worden met betrekking tot het ‘Horizon problem’ is bijvoorbeeld wanneer een CEO van een onderneming die op korte termijn vertrekt, opeens kiest voor een andere voorraadwaardering. De CEO kiest nu voor een FIFO

voorraadwaardering terwijl er altijd een LIFO voorraadwaardering werd gebruikt, hierdoor zijn de kosten op de winst- en verliesrekening lager met als gevolg een hoger nettoresultaat terwijl er feitelijk niets veranderd is en de CEO hier mogelijk wel van profiteert door bijvoorbeeld een hogere bonus.

Een ander geval van een agency problem namelijk ‘moral hazard’ dat kan worden verwacht met betrekking tot earnings management is de situatie dat een agent zijn afspraken met de principaal niet nakomt. De agent handelt dan uit eigen belang. Dit is mogelijk wanneer de principaal niet genoeg informatie heeft om te weten of de agent zijn afspraken nakomt. Een concreet voorbeeld hiervan is dat de CEO van informatie misbruik maakt door earnings management te gebruiken om vlak voor een aandelenuitgifte een betere weergave van de jaarrekening te presenteren dan in werkelijkheid het geval is.

Het derde en tevens het laatste agency problem namelijk ‘adverse selection’ dat kan worden verwacht is dat een agent een informatievoordeel heeft ten aanzien van principaal en met die informatie handelingen verricht die schadelijk zijn voor de principaal. Een concreet voorbeeld van adverse selection is dat een CEO vlak voor een aandelenovername van de aandeelhouders de winst naar beneden manipuleert. Hiermee probeert de CEO te bereiken dat er een lagere prijs wordt betaald voor de aandelen terwijl dit niet terecht is ten opzichte van de aandeelhouders. In het volgende hoofstuk wordt aan de hand van empirisch onderzoek onderzocht of deze problemen daadwerkelijk voorkomen.

(13)

4. Literatuuronderzoek

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de verschillende motieven die CEO’s van grote bedrijven hebben om zich in te laten met earnings management. Er zal hierbij gebruik worden gemaakt van het onderscheid in motieven die Healy en Wahlen (1999, p.370) hebben samengesteld. Er is door deze onderzoekers onderscheid gemaakt tussen kapitaalmarkt-gerelateerde motieven, contract-gerelateerde motieven en overheid-gerelateerde motieven. Volgens Jackson en Pitman (2001, p.41) kunnen deze motieven verder worden uitgesplitst, deze worden in de volgende paragrafen besproken.

(14)

4.1 Contract-gerelateerde motieven voor een CEO om zich in te laten met earnings management

Jackson en Pitman (2001, p.42) zijn van mening dat contract-gerelateerde motieven voor earnings management ontstaan wanneer contracten tussen de onderneming en andere partijen worden opgesteld op basis van de financiële cijfers van een onderneming. Jackson en Pitman beschrijven vier verschillende motieven voor earnings management die contract-gerelateerd zijn; Contract-gerelateerde motieven voor earnings management kunnen worden verdeeld in onder andere betalingsverplichtingen, overeenkomsten die betrekking hebben op

managementcompensatie, baangarantie en afspraken met vakbonden. Deze motieven zullen achtereenvolgens worden besproken.

(15)

4.1.1 Contract-gerelateerd motief: betalingsverplichtingen

Betalingsverplichtingen zijn vaak gebaseerd op de financiële cijfers van een onderneming. Een lening wordt in de meeste gevallen alleen verstrekt wanneer de onderneming solvabel genoeg is oftewel er is voldoende eigen vermogen in verhouding tot het vreemd vermogen. Hierdoor is de onderneming in geval van liquidatie in staat om aan de financiële

verplichtingen die zij heeft afgesloten te voldoen. In de meeste gevallen worden daarnaast tussen de onderneming en de verstrekker van het vreemd vermogen nog een aantal andere afspraken gemaakt met betrekking tot de verplichtingen die de onderneming moet nakomen. Wanneer een onderneming in een situatie terecht komt waarbij de onderneming bijna niet meer haar verplichtingen kan nakomen is de kans volgens Jackson en Pitman groot dat earnings management wordt toegepast.

Efendi et al. (2007, p.667) hebben onder andere onderzoek gedaan naar earnings management als motief voor betalingsverplichtingen. Efendi et al. deden onderzoek naar de relatie tussen wijzigingen van jaarrekeningen en bepaalde rentecondities met betrekking tot de betalingsverplichtingen met de bank. Het gaat om wijzigingen van jaarrekeningen die hebben plaatgevonden eind jaren negentig van de vorige eeuw. Hieruit bleek dat het meer

waarschijnlijk is dat winststuring wordt toegepast wanneer er aan bepaalde rentecondities voldaan moet worden.

Net als Efendi et al. (2007, p.667) hebben Defond en Jiambalvo (1994, p.145) onderzoek gedaan naar de relatie tussen earnings management en betalingsverplichtingen. Defond en Jiambalvo veronderstellen daarbij dat betalingsverplichtingen invloed hebben op boekhoudkundige keuzes. Hierbij wordt door de onderzoekers gekeken naar afwijkende accruals, dit is voor de onderzoekers een indicatie voor winststuring.

In tegenstelling tot Efendi et al.(2007, p.667) doen Defond en Jiambalvo 1994, p.174) ook onderzoek naar boekhoudkundige keuzes wannneer er sprake is van contractschendingen doordat niet aan de betalingsverplichtingen is voldaan. Uit het onderzoek blijkt dat earnings management wordt toegepast om contractschending te voorkomen. Uit het onderzoek komt tevens naar voren dat earnings management wordt toegepast wanneer er sprake is van contract schending mits de onderneming niet onder verscherpt toezicht staat.

(16)

4.1.2 Contract-gerelateerd motief: managementcompensatie

Een ander contract-gerelateerd motief voor een CEO om zich in te laten met earnings management is volgens Jackson en Pitman (2001, p.41) een overeenkomst die betrekking heeft op managementcompensatie. Zij geven als argument dat deze overeenkomsten met betrekking tot managementcompensatie grotendeels afhankelijk zijn van de boekhoudcijfers van een onderneming. Het gevolg is dat de CEO zijn compensatie kan beïnvloeden door earnings management toe te passen.

Efendi et al. (2007, p. 667) deden onderzoek naar de motieven voor wijzigingen van jaarrekeningen. Het gaat om wijzigingen van jaarrekeningen die hebben plaatgevonden eind jaren negentig van de vorige eeuw. Dit werd gedaan door de relatie te onderzoeken tussen de aangepaste jaarrekening van een onderneming en de mate waarin een CEO van die

onderneming aandelenopties bezit. Uit het onderzoek bleek dat er een sterke relatie is tussen de aangepaste jaarrekening van een onderneming en substantiële hoeveelheden aandelenopties die een CEO bezit.

Net als Efendi et al., gebruikten Burns en Kedia (2006, p.36) aangepaste jaarrekeningen van ondernemingen als aanduiding voor earnings management. In

tegenstelling tot Efendi et al. onderzochten Burns en Kedia naast aandelenopties ook andere vormen van prestatiebeloningen als motief voor earnings management. Burns en Kedia onderzochten de relatie tussen verschillende vormen van prestatiebeloningen voor CEO’s en winststuring. Uit hun resultaten bleek dat er een significante positieve relatie is tussen de aandelenopties als prestatiebeloning en aangepaste jaarrekeningen. Burns en Kedia hebben ook een verklaring voor deze uitkomst gegeven; wanneer de prijs van een aandeel daalt, is de invloed op het vermogen van de CEO nihil, echter, wanneer de prijs van een aandeel

toeneemt, zal de CEO hiervan wel profiteren. Uit hun onderzoek bleek dus dat alleen een aandelenoptie als prestatieafhankelijke beloning leidt tot earnings management. Er is verder geen relatie gevonden tussen andere prestatieafhankelijke beloningen en earnings

management.

Daarentegen blijken juist uit de resultaten ven Bergstresser en Phillippon (2005, p. 514) dat naast aandelenopties als prestatieafhankelijke beloning ook andere

prestatieafhankelijke beloningen voor CEO’s leiden tot earnings management. Als criterium voor earnings management werd de omvang van accruals gebruikt. Uit het onderzoek van Bergstresser en Philippon is gebleken dat een grotere omvang van accruals een aanwijzing is

voor earnings management.

(17)

Een van de meest bekende onderzoeken omtrent earnings management is het onderzoek van Healy. Healy (1985, pp. 85-86) heeft onderzoek gedaan naar het effect van bonussen op boekhoudkundige beslissingen. Een groot verschil tussen voorgaande genoemde onderzoeken en het onderzoek van Healy is dat Healy een onderscheid maakt tussen een onder- en een bovengrens van prestatieafhankelijke beloningen. Hierbij wordt vooral gekeken naar het minimale resultaat dat behaald moet worden voor een prestatieafhankelijke beloning en naar de maximale beloning die behaald kan worden. De maatstaven die Healy (1985) gebruikt voor earnings management zijn zowel negatieve als positieve accruals1. Healy veronderstelt daarbij dat er gebruik gemaakt wordt van positieve accruals om de boekhoudkundige winst te

vergroten en hiermee de prestatieafhankelijk beloning vergroot kan worden.

De andere veronderstelling is dat er gebruik gemaakt wordt van negatieve accruals. Dit blijkt uit het onderzoek inderdaad het geval te zijn. Dit gebeurt wanneer de bovengrens van de minimaal te behalen winst wordt overschreden waardoor dus de maximale beloning wordt bereikt. Een voorbeeld is dat de CEO een reserve opneemt waardoor de winst nu lager uitvalt. Deze reservering kan later gebruikt worden in economische mindere perioden waardoor dan de winst weer hoger uitvalt. De laatste veronderstelling die Healy (1985) doet, is wanneer de minimale grens voor een prestatieafhankelijke beloning niet behaald kan worden. In dit geval kan er dan ook gebruik worden gemaakt van negatieve accruals waardoor de winst lager uitvalt. Uit het onderzoek van Healy blijkt dat het resultaat met de veronderstelling overeenkomt.

4.1.3 Contract-gerelateerd motief: baangarantie

1

Healy geeft als definitie van accruals het verschil tussen de gerapporteerde winst en kasstroom van uitvoerende activiteiten.

16

(18)

Een derde contract-gerelateerd motief voor een CEO om zich in te laten met earnings management is volgens Jackson en Pitman (2001, pp. 41-42) baanzekerheid. Door de druk van aandeelhouders die aaneenlopend positieve financiële resultaten verwachten, voelen CEO’s zich soms genoodzaakt om earnings management toe te passen zodat een ontslag uitblijft. Jackson en Pitman geven daarbij als voorbeeld dat wanneer de huidige financiële resultaten tegenvallen maar tegelijkertijd de verwachting is dat de financiële resultaten in de komende jaren positief zullen zijn, dit een prikkel zal zijn voor de CEO om zich in te laten met earnings management. Hiermee zal door de CEO getracht worden zijn baan zeker te stellen..

Ook Guthrie en Sokolowsky hebben onderzoek gedaan naar baangarantie als motief waarom een CEO of het management zich in kan laten met earnings management. Volgens Guthrie en Sokolowsky (2010, p. 303), is het voornaamste motief om earnings management toe te passen, de drukuitoefening van grote aandeelhouders. Volgens Guthrie en Sokolowsky komt dit doordat het ondernemingsbestuur de laatste jaren is veranderd. Voorheen hadden de aandeelhouders weinig inbreng, tegenwoordig zijn aandeelhouders veel onafhankelijker en hebben zij ook veel meer invloed. Sinds 1995 is het aantal CEO’s dat ontslagen wordt op basis van resulaten verviervoudigd. Door deze drukuitoefening voelen de CEO’s zich genoodzaakt om winststuring toe te passen zodat zij niet worden ontslagen wegens tegenvallende resultaten. Guthrie en Sokolowsky deden hiervoor onderzoek naar de relatie tussen grote aandeelhouders en het toepassen van earnings management door CEO’s. Als maatstaf voor earnings management gebruikten Guthrie en Sokolowsky accruals. Uit het onderzoek bleek een positieve relatie tussen accruals en grote aandeelhouders. Zij komen tot de conclusie dat earnings management wordt gebruikt door CEO’s om hiermee hun baan veilig te stellen.

Een ander bekend onderzoek dat kijkt naar baangarantie als motief voor earnings management is het onderzoek van Fudenberg en Tirole (1995). Zij komen tot dezelfde conclusie als Guthrie en Sokolowsky, namelijk dat earnings management wordt toegepast om een ontslag te voorkomen. In tegenstelling tot Guthrie en Sokolowsky wordt door Fudenberg en Tirole gekeken naar ‘income smooting’ als vorm van earnings management als motief voor baangarantie, dit wordt in de volgende paragraaf besproken.

Uit de onderzoeksresultaten van Fudenberg en Tirole (1995, p.75) komt naar voren dat CEO’s ‘income smoothing’ gebruiken om hun positie als CEO te behouden. Fudenberg en Tirole beschrijven ‘income smoothing’ als een vorm van earnings management waarbij de winst verschoven kan worden van een tijdvak naar een ander tijdvak. Wanneer de huidige

(19)

financiële resultaten tegenvallen, zullen volgens Fudenberg en Tirole CEO’s toekomstige opbrengsten naar deze periode verschuiven om een eventueel ontslag te voorkomen. Indien de huidige financiële resultaten echter positief zijn en de verwachting is dat in de komende jaren de resultaten tegenvallen zullen CEO’s een deel van de winst verschuiven naar de komende periodes.

4.1.4 Contract-gerelateerd motief: onderhandeling met vakbonden

(20)

Het laatste contract-gerelateerde motief zijn onderhandelingen met vakbonden. Vakbonden komen op voor de rechten van werknemers. Er wordt door vakbonden onderhandeld over betere arbeidsomstandigheden voor werknemers. Hierbij gaat het vaak ook om een verhoging van het huidige salaris van werknemers. Om een salarisverhoging te verwezenlijken, wordt er tijdens onderhandelingen vooral gekeken naar de winst. Volgens Jackson en Pitman (2001, p.42) is het gevolg hiervan dat managers van de desbetreffende onderneming earnings management zullen toepassen om de winst te verlagen. Hiermee proberen de managers van de desbetreffende onderneming een salarisverhoging van werknemers te voorkomen.

Liberty en Zimmerman (1986, p.692) hebben echter helemaal geen bewijs gevonden voor onderhandelingen met vakbonden als motief voor earnings management.

(21)

4.2 Kapitaalmarkt-gerelateerde motieven voor een CEO om zich in te laten met earnings management

Volgens Jackson en Pitman (2001, p. 42) ontstaan kapitaalmarkt-gerelateerde motieven wanneer er door de desbetreffende CEO een link wordt waargenomen tussen de gerapporteerde winst en de waarde van de onderneming als geheel.

Jackson en Pitman beschrijven vier verschillende motieven voor earnings management die kapitaalmarkt-gerelateerd zijn: kapitaalmarkt-gerelateerde motieven voor earnings management kunnen worden verdeeld in onder andere (eerste) aandelenuitgifte, voldoen aan de verwachtingen van analisten, inkoop van aandelen door het management en het voorkomen van een daling van het nettoresultaat dan wel het voorkomen van een verliesgevend

nettoresultaat. Deze onderverdeling in motieven wordt achtereenvolgens besproken.

(22)

4.2.1 Kapitaalmarkt-gerelateerd motief: (eerste) aandelenuitgifte

Volgens Jackson en Pitman (2001, p.42) zal een CEO of manager vlak voor een (eerste) aandelenuitgifte earnings management toepassen De desbetreffende CEO kan dit doen door vlak voor een (eerste) aandelenuitgifte invloed op de jaarrekening uit te oefenen om een betere weergave van de jaarrekening te presenteren dan in werkelijkheid het geval is. Hierdoor zal de waarde van het aandeel toenemen.

Ducharme et al. (2004, p.28) beschrijven twee opvattingen over de relatie tussen aandelenuitgiften en winststuring. De opportunistische opvatting is dat een onderneming voor een aandelenuitgifte earnings management toepast om de winst te vergroten. Hierdoor worden de potentiële aandeelhouders misleid en ontstaan er te hoge verwachtingen met betrekking tot toekomstige resultaten.

De andere opvatting over earnings management die Ducharme et al. (2004, p.28) beschrijven is de schade die een onderneming kan ondervinden door het misleiden van aandeelhouders. Die schade kan bestaan uit claims van aandeelhouders die negatieve effecten hebben ondervonden door deze misleidingen. Volgens Ducharme houdt de CEO in deze opvatting rekening met de negatieve effecten. Het gevolg is dat er geen earnings management wordt toegepast om de winst te vergroten en geven de aandelenprijzen een eerlijk beeld van de prestaties door de onderneming.

Ducharme et al. (2004, p.28) doen onderzoek naar deze twee opvattingen door te kijken naar de relatie tussen earnings management, aandelenuitgifte en het rendement na uitgifte van aandelen. Ducharme gebruikt afwijkende accruals2 als maatstaf voor earnings management. Uit het onderzoek blijkt dat er een relatie is tussen abnormaal hoge accruals en een aandelenuitgifte. Kortom er wordt in de periode rond een aandelenuitgifte earnings management toegepast om de winst te vergroten met als doel een beter beeld van de resultaten te weergeven dan in werkelijkheid het geval is.

2Er wordt aangenomen dat hiermee het verschil tussen de gerapporteerde winst en kasstroom van uitvoerende activiteiten wordt bedoeld.

21

(23)

4.2.2 Kapitaalmarkt-gerelateerd motief: verwachtingen van analisten

‘While the problem of earnings management is not new, it has swelled in a market that is

unforgiving of companies that miss their estimates… I recently read of one major U.S. company that failed to meet its so-called number by one penny, and lost more than six percent of its stock value in one day..’

Dit is een citaat van Levitt, de voormalige bestuursvoorzitter van de Security and Exchange Commission3 (SEC) over verwachtingen van analisten (Latridis en Kadorinis 2009, p. 167). Hieruit kan wel geconcludeerd worden dat de kapitaalmarkt zeer gevoelig is voor de voorspellingen van analisten. Wanneer er door een onderneming niet wordt voldaan aan de verwachtingen van analisten omtrent het nettoresultaat bestaat er een grote kans dat de waarde van de aandelen van een onderneming dalen. Volgens Jackson en Pitman (2001, p.42) kan een CEO grote druk voelen om earnings management toe te passen om aan de verwachtingen van analisten en investeerders te kunnen voldoen.

Latridis en Kadorinis ( 2009, p. 167) hebben onderzoek gedaan naar de verwachtingen van analisten als motief voor earnings management. De hypothese die Latridis en Kadorinis stellen is dat ondernemingen die aan de verwachtingen van analisten willen voldoen waarschijnlijk earnings management zullen toepassen. Uit hun resultaten blijkt dat de hypothese kan worden geaccepteerd. Het is dus waarschijnlijk dat ondernemingen dat earnings management wordt toegepast om aan de verwachtingen van analisten te kunnen voldoen.

Uit het onderzoek Degeorge et al. (1999) komt ook naar voren dat de verwachtingen van analisten kunnen leiden tot earnings management. Wanneer niet aan de verwachtingen van analisten voldaan kan worden is er volgens Degeorge een grote kans dat earnings management zal worden toegepast. Hiermee wordt geprobeerd om alsnog aan de verwachtingen van analisten te voldoen.

4.2.3 Kapitaalmarkt-gerelateerd motief: winstdaling of verlies

3 De Security and Exchange Commission is de Amerikaanse toezichthouder van diverse effectenbeurzen

22

(24)

Uit onderzoek van Barth et al. (1999, pp. 387-388) blijkt dat ondernemingen die een patroon laten zien van een toenemende winst, een hogere koers-winstverhouding4 hebben. Indien dit patroon van toenemende winst onderbroken wordt door een periode met winsten die gedaald zijn is een significante daling van de koers-winstverhouding het gevolg.

Volgens Jackson en Pitman zal een CEO of manager daarom earnings management toe passen om een daling in de winst of een verlies te voorkomen. Burgstahler en Dichev (1997, p. 124) hebben hier onderzoek naar gedaan, waarbij zij ondervonden dat CEO’s vooral winststuring toepassen om een daling in de winst of een verliesgevend resultaat te verbergen. Uit hun resultaten komt naar voren dat, tussen de acht en twaalf procent van de

ondernemingen die een gering nettoresultaat hebben, winststuring toepassen om het nettoresultaat te verhogen. Ook blijkt uit het onderzoek dat dertig tot vierenveertig procent van de ondernemingen die een minimaal negatief nettoresultaat hebben, earnings management gebruiken om dit om te zetten naar een positief nettoresultaat. Burgstahler en Dichev geven twee verklaringen voor hun bevindingen. De eerste verklaring is om de kosten te beperken; wanneer er geen earnings management wordt toegepast en er is een daling in het

nettoresultaat of zelfs een negatief resultaat dan zullen de kosten toenemen doordat er onrust ontstaat onder de belanghebbenden. De tweede verklaring die Burgstahler en Dichev geven is gebaseerd op de prospect theory, die aangeeft dat er een aversie is tegen zowel een daling in een nettoresultaat als een verliesgevend resultaat.

4.2.4 Kapitaalmarkt-gerelateerd motief: ‘management buyout offers’

4

De k/w-verhouding geeft weer hoeveel keer de winst van een onderneming op de kapitaalmarkt wordt betaald door aandeelhouders.

23

(25)

Een laatste kapitaalmarkt-gerelateerd motief voor earnings management dat wordt omschreven door Jackson en Pitman is ‘een management buyout offer’. Een management

buyout kan worden gezien als een bedrijfsovername van alle aandelen door het management. Jackson en Pitman zijn van mening dat de aankoop van aandelen door onder andere de CEO kan leiden tot earnings management. De CEO zou in dit geval earnings management toepassen om een minder rooskleurig beeld van de onderneming te presenteren dan in werkelijkheid zo is. Op deze manier probeert de CEO de prijzen van de aandelen te laten dalen en kan de onderneming de aandelen voor een lagere prijs overnemen.

Volgens Deangelo (1986, p.400) zijn belangenconflicten tussen de managers en aandeelhouders sterk aanwezig bij een management buyout offer. Deangelo heeft onderzoek gedaan naar de boekhoudkundige keuzes door leidinggevenden van 64 beursgenoteerde ondernemingen. Deze ondernemingen deden ieder een voorstel aan de aandeelhouders om alle aandelen over te nemen. De hypothese die Deangelo (1986, p.401) stelt is dat

leidinggevenden in de periode voor een aandelenovername consequent negatieve accruals5 gebruiken. Hiermee proberen de leidinggevenden een negatiever beeld van de resultaten van de onderneming te schetsen dan in werkelijkheid het geval is. Uit de resultaten blijkt dat de hypothese niet kan worden aangenomen. Er is geen evident bewijs gevonden dat

leidinggevenden earnings management toepassen in de periode voor een management buyout offer. Deangelo geeft ook een mogelijke verklaring voor de bevindingen; de aandeelhouders zullen de jaarverslagen analyseren voor mogelijk bewijs voor boekhoudkundige methodes die een negatiever resultaat bewerkstelligen.

De onderzoeksresultaten van Perry en Williams (1994, p.178) spreken de resultaten van Deangelo echter tegen. Uit het onderzoek van Perry en Williams blijkt namelijk dat leiddinggevenden wel degelijk earnings management toepassen in de periode voor een management buyout offer. Zij gebruiken bij hun onderzoek dezelfde hypothese als Deangelo namelijk dat leiddinggevenden in de periode voor een aandelenovername earnings

management toepassen. Perry en Williams gebruiken hierbij ook negatieve accruals6 als maatstaf voor earnings management.

4.3 Overheid-gerelateerde motieven voor earnings management.

5 Er wordt aangenomen dat hiermee het verschil tussen de gerapporteerde winst en kasstroom van uitvoerende activiteiten wordt bedoeld.

6

Er wordt aangenomen dat hiermee het verschil tussen de gerapporteerde winst en kasstroom van uitvoerende activiteiten wordt bedoeld.

24

(26)

Volgens Jackson en Pitman (2001, p.42) zijn er ook overheid-gerelateerde motieven voor earnings management. Overheid-gerelateerde motieven voor earnings management ontstaan wanneer er vanuit wordt gegaan door CEO’s dat de gerapporteerde winst mogelijk invloed heeft op de handelingen van regelgevers

Jackson en Pitman beschrijven vier verschillende motieven voor earnings management die overheid-gerelateerd zijn: Overheid-gerelateerde motieven voor earnings management kunnen worden verdeeld in onder andere een verscherpt politiek toezicht, antitrust onderzoek, import steun en bankregulatie. Deze onderverdeling in motieven wordt achtereenvolgens besproken.

4.3.1 Verscherpt politiek toezicht

(27)

Volgens Jackson en Pitman (2001, p.42) kan verscherpt politiek toezicht ook leiden tot earnings management. Een voorbeeld dat Jackson en Pitman geven van verscherpt politiek toezicht is het debat in de Verenigde Staten over de hervormingen in de gezondheidszorg. Om steun te krijgen voor meer regulatie in de gezondheidszorg benadrukten de politieke leiders de extreme winsten die door farmaceutische ondernemingen werden gemaakt. Het gevolg van deze kritische blik door politieke leiders was dat ondernemingen earnings management gingen toepassen tijdens deze hervormingen. Hiermee werd geprobeerd door ondernemingen de winst te verdampen.

Watts en Zimmerman zijn van mening dat in tijden van ongebruikelijke prijsstijgingen van consumentengoederen, er meer aandacht wordt gevestigd op de gerapporteerde winst van de desbetreffende ondernemingen ( Han en Wang, 1998, p. 104). Watts en Zimmerman veronderstellen tevens dat ondernemingen die consumentengoederen produceren meer vatbaar zijn voor politiek aandacht dan andere ondernemingen. Het is volgens Watts en Zimmerman daarom aannemelijk dat deze ondernemingen boekhoudkundige methodes kiezen om de gerapporteerde winst te laten dalen.

Han en Wang (1998, p.103) hebben onderzoek gedaan naar de olie-industie tijdens de golf crisis in de jaren negentig van de vorige eeuw. Han en Wang deden onderzoek naar de gerapporteerde winst van olie- maatschappijen die door de toenemende olieprijzen zou leiden tot een toename van de winst. De politieke aandacht die ontstond omtrent de gerapporteerde winst van deze olie-maatschappijen leidde volgens Han en Wang tot earnings management. Door earnings management toe te passen werd geprobeerd een negatiever beeld te schetsen van de financiële resultaten dan in werkelijkheid zo is. Uit onderzoek blijkt dat deze olie-maatschappijen inderdaad earnings management toepasten om aan politieke aandacht en kosten te ontkomen.

4.3.2 Antitrust onderzoek7

7

Onderzoek om te kijken of ondernemingen geen monopolies vormen en concurrentiebeperkende activiteiten ondernemen.

26

(28)

Het ministerie van justitie en de nationale handelscommisie8 van de Verenigde Staten gebruiken de gerapporteerde winst als bewijs bij het gerechterlijk vervolgen van antitrust zaken (Jackson en Pitman, 2001, p.42). Volgens Jackson en Pitman is het daarom ook niet verbazingwekkend dat ondernemingen die worden vervolgd earnings management toepassen om de gerapporteerde winst te laten dalen.

Cahan (1992, p.77) heeft onderzoek gedaan naar het effect van antitrust onderzoeken op de gerapporteerde winst van ondernemingen. Er is door Cahan bewijs gevonden die aangeeft dat CEO’s de gerapporteerde winst aanpassen om aan de schadeclaims te ontkomen. Dit onderzoek heeft echter wel twee beperkingen. De eerste beperking is dat het onderzoek zich richt op de reactie van ondernemingen op één vorm van politieke actie. De tweede beperking is dat hier wordt onderzocht hoe ondernemingen reageren wanneer het onderzoek al plaatsvindt. Er wordt dus niet specifiek onderzocht wat de aanzet was van het antitrust onderzoek.

4.3.3 Import-steun

Import steun kan leiden tot earnings management wanneer CEO’s er vanuit gaan dat een lage gerapporteerde winst kan leiden tot subsidie door de overheid. Volgens Jackson en Pitman (2001, p.42) gebruikt de Internationale Handelscommissie van de Verenigde Staten de gerapporteerde winst als maatstaf voor het beoordelen van import-steun verzoeken. Wanneer een verzoek wordt toegekend aan ondernemingen kunnen zij financiële steun verwachten.

Jones (1991, p.223) heeft onderzoek gedaan of ondernemingen de winst naar beneden manipuleren gedurende het onderzoek van de internationale handelscommissie. Het besluit door de internationale handelscommissie om financiele steun toe te kennen wordt bepaald door een aantal factoren waaronder de winstgevendheid van een onderneming. Door dat er door deze commissie beoordeeld op ondere andere de winstgevendheid van een onderneming kan volgens Jones een CEO geprikkeld worden om earnings management toe te passen. Uit het onderzoek blijkt dat de resultaten de verwachtingen ondersteunen. De CEO past earnings management toe om het besluit van de international handelscommissie te beïnvloeden.

5. Analyse

De agency theorie is als raamwerk gebruikt en aan de hand van het empirisch onderzoek is onderzocht of deze theorie op gaat voor earnings management. De agency theorie is

8 Organisatie voor bescherming van consumenten.

27

(29)

gebaseerd op de belangentegenstellingen tussen de agent en de principaal. In de meeste gevallen is de agent de bestuurder van de onderneming en de principaal de eigenaar van de onderneming. Het uitgangspunt van de agency theorie is dat de agent uit is op eigen

nutsmaximalisatie terwijl de agent de belangen van de principaal behoort na te streven. Door deze belangentegenstellingen en informatie-assymetrie beschrijft de agency theorie een aantal problemen die kunnen ontstaan. De aandeelhouders proberen de belangentegenstellingen met de agent te verminderen door een prestatieafhankelijke beloning toe te kennen.

Uit het empirisch onderzoek blijkt dat de agency theorie inderdaad voor de meeste motieven opgaat. Uit het onderzoek blijkt dat de meeste motieven voor een CEO om earnings management toe te passen uiteindelijk alleen is om zijn eigen nut te maximaliseren. Bij sommige motieven komt deze nutsmaximalisatie echter heel duidelijk naar voren terwijl er ook motieven zijn waarbij de eigen nutsmaximalisatie niet duidelijk naar voren komt.

Wanneer er bijvoorbeeld gekeken wordt naar betalingsverplichtingen als motief voor een CEO om zich in te laten met earnings management kan er vanuit de agency theorie gesuggereerd worden dat de CEO dit doet om zijn eigen nut te maximaliseren zodat hij bijvoorbeeld zijn baan behoudt. Adverse selection is een agency problem die gekoppeld kan worden aan betalingsverplichtingen als motief voor earnings management. De aandeelhouders kunnen wanneer bijvoorbeeld een betalingsverplichting ondere betere voorwaarden wordt afgesloten hier ook van profiteren.

Het uitgangspunt van de agency theorie komt heel duidelijk naar voren bij zowel managementcompensatie als baangarantie als motief voor een CEO om zich in te laten met earningsmanagement. De CEO zal hier earnings management toepassen om enkel zijn eigen nut te maximaliseren, namelijk extra compensatie en baangarantie. Een agency problem die gekoppeld kan worden aan managementcompensatie en baangarantie is moral hazard.

Echter geeft de agency theorie geen verklaring voor afspraken met vakbonden als motief voor earnings management. Er kan niet een directe link gelegd worden tussen afspraken met vakbonden als motief voor de CEO om zich in te laten met earnings management en zijn eigen nutsmaximalisatie.

Voor de kapitaalmarkt-gerelateerde motieven geldt ook dat de agency theorie opgaat. Er zijn duidelijke belangentegenstellingen bij aandelenuitgifte als motief voor een CEO om zich in te laten met earnings management. De CEO profiteert hiervan ten koste van de aandeelhouder die een te hoge prijs betaalt voor de aandelen.

(30)

De belangentegenstellingen tussen de agent en principaal die in de agency theorie worden beschreven zijn niet direct terug te vinden bij de verwachtingen van analisten als motief voor een CEO om earnings management toe te passen. De aandeelhouder ondervindt namelijk ook een positief effect wanneer er aan de verwachtingen van analisten voldaan wordt. De enige link die gelegd kan worden tussen de agency theorie en dit motief is dat de CEO in deze situatie alleen earnings management toepast om zijn eigen nut te maximaliseren. Voor een daling in het nettoresultaat of verliesgevend resultaat kunnen dezelfde conclusies worden getrokken als voor de verwachtingen van analisten als motief voor earnings management.

Voor het laatste motief die kapitaalmarkt-gerelateerd is namelijk inkoop van aandelen door het management zijn de belangentegenstellingen die de agency theorie omschrijft duidelijk terug te vinden. De CEO handelt puur uit eigen belang en er zijn duidelijke

belangentegenstellingen tussen de CEO en de aandeelhouders. De aandeelhouders willen een gunstige prijs voor hun aandelen en de CEO gebruikt earnings management om een minder rooskleurig beeld van de onderneming te presenteren dan in werkelijkheid zo is. Op deze manier probeert de CEO de prijzen van de aandelen te laten dalen en kan de onderneming de aandelen voor een lagere prijs overnemen.

Als laatst kan er geconcludeerd worden dat de agency theorie niet op gaat voor politiek-gerelateerde motieven voor earnings management. Er kan geen duidelijke link worden gelegd tussen de CEO’s nutsmaximalisatie en politiek-gerelateerde motieven voor een CEO om zich in te laten met earnings management.

6. Conclusie

In deze scriptie is onderzocht welke motieven CEO’s hebben van grote bedrijven om zich in te laten met earnings management. Hierbij is gekeken vanuit het opzicht van de agency

(31)

theorie en is er een voorspelling gedaan aan de hand van de agency theorie met betrekking tot earnings management. Vervolgens zijn de motieven voor earnings management

onderverdeeld in contract-gerelateerde motieven, kapitaalmarkt-gerelateerde motieven en politiek-gerelateerde motieven. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat er niet één

specifiek motief is voor een CEO om zich in te laten met earnings management. Er zijn vanuit diverse opzichten verschillende motieven. Deze motieven zijn echter allemaal indirect terug te leiden tot de agent zijn eigen nutsmaximalisatie. Tevens kan geconcludeerd worden dat vrijwel iedere grote onderneming earnings management toepast. Daarnaast kan ook

geconcludeerd worden dat earnings management niet altijd schadelijk hoeft te zijn doch in de meeste gevallen een ongewenst verschijnsel is. Het is daarom voor de aandeelhouder

interessant én belangrijk om te weten welke motieven een CEO heeft en wat voor effecten deze motieven hebben. Op de korte termijn kan earnings management een positief effect hebben maar op de lange termijn zijn de effecten meestal ongunstig die de principaal en de onderneming als geheel ondervinden. Het is daarom ook noodzakelijk dat er duidelijkere regelingen komen over wat nog wel acceptabel is en wat niet meer acceptabel is met betrekking tot earnings management.

Enige beperkingen heeft het literatuuronderzoek wel. Er is voor sommige motieven weinig empirisch bewijs, daarnaast zijn er enkele onderzoeken die elkaar ook weer

tegenspreken. Het is daarom wenselijk dat er meer onderzoek naar de motieven voor earnings management wordt gedaan. Voor vervolgonderzoek is het ook interessant om te kijken of earnings management door de externe accountant gecorrigeerd wordt. Uiteindelijk is de rol van de accountant om te controleren of de jaarverslagen van een onderneming een getrouw beeld geeft van de economische activiteiten.

Bibliografie:

(32)

Barth, M. E., Elliott, J. A., & Finn, M. W. (1999). Market rewards associated with patterns of increasing earnings. Journal of Accounting Research, 387-413.

Bergstresser, D., & Philippon, T. (2006). CEO incentives and earnings management. Journal

of Financial Economics, 80(3), 511-529.

Burgstahler, D., & Dichev, I. (1997). Earnings management to avoid earnings decreases and losses. Journal of accounting and economics, 24(1), 99-126.

Burns, N., & Kedia, S. (2006). The impact of performance-based compensation on misreporting. Journal of financial economics, 79(1), 35-67.

Coase, R. H. (1937). The nature of the firm. economica, 4(16), 386-405.

DeAngelo, L. E. (1986). Accounting numbers as market valuation substitutes: A study of management buyouts of public stockholders. Accounting Review, 400-420.

DeFond, M. L., & Jiambalvo, J. (1994). Debt covenant violation and manipulation of accruals. Journal of accounting and economics, 17(1), 145-176.

Degeorge, F., Patel, J., & Zeckhauser, R. (1999). Earnings Management to Exceed Thresholds*. The Journal of Business, 72(1), 1-33.

DuCharme, L. L., Malatesta, P. H., & Sefcik, S. E. (2004). Earnings management, stock issues, and shareholder lawsuits. Journal of financial economics, 71(1), 27-49.

Efendi, J., Srivastava, A., & Swanson, E. P. (2007). Why do corporate managers misstate financial statements? The role of option compensation and other factors. Journal of Financial

Economics, 85(3), 667-708.

Eisenhardt, K. M. (1985). Control: Organizational and economic approaches.Management

science, 31(2), 134-149.

Fama, E. F., & Jensen, M. C. (1983). Separation of ownership and control.Journal of law and

economics, 301-325.

Fudenberg, D., & Tirole, J. (1995). A theory of income and dividend smoothing based on incumbency rents. Journal of Political Economy, 75-93.

(33)

.Gaver, J. J., Gaver, K. M., & Austin, J. R. (1995). Additional evidence on bonus plans and income management. Journal of Accounting and Economics, 19(1), 3-28.

Han, J. C., & Wang, S. W. (1998). Political costs and earnings management of oil companies during the 1990 Persian Gulf crisis. Accounting Review, 103-117.

Healy, P. M. (1985). The effect of bonus schemes on accounting decisions.Journal of

accounting and economics, 7(1), 85-107.

Healy, P. M., & Wahlen, J. M. (1999). A review of the earnings management literature and its implications for standard setting. Accounting horizons, 13(4), 365-383..

Holthausen, R. W., Larcker, D. F., & Sloan, R. G. (1995). Annual bonus schemes and the manipulation of earnings. Journal of accounting and economics, 19(1), 29-74.

Jensen, M.C. en W.H. Meckling. (1976). Theory of the firm: managerial behavior, agency costs and ownership structure. Journal of Financial Economics, 3, 305-360.

Jones, J. J. (1991). Earnings management during import relief investigations.Journal of

accounting research, 193-228.

Latridis, G., & Kadorinis, G. (2009). Earnings management and firm financial motives: A financial investigation of UK listed firms. International Review of Financial Analysis, 18(4), 164-173.

Liberty, S. E., & Zimmerman, J. L. (1986). Labor union contract negotiations and accounting choices. Accounting Review, 692-712.

Perry, S. E., & Williams, T. H. (1994). Earnings management preceding management buyout offers. Journal of Accounting and Economics, 18(2), 157-179.

Rosner, R. L. (2003). Earnings manipulation in failing firms. Contemporary Accounting

Research, 20(2), 361-408.

Schipper, K. (1989). Commentary on earnings management. Accounting horizons, 3(4), 91-102.

Zimmerman, J. L. (1997). Accounting for Decision Making and Control. New York, NY: McGraw-Hill.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A cohort study of 129 infants with skull deformation at age 6 months showed comparable results at age 4 years when the natural course was awaited: the improvement in

The inuence of the relative humidity on the drying of the droplet was analyzed by monitoring the change in contact angle (q), diameter (D), volume (V) and height (h) of a

The propagation of thin-film guided, in-plane unguided plane optical waves, and their partial or total reflection at transitions between regions with different film thickness,

Hypothesis 2c: The association between financial distress and real earnings management is stronger when the CEO of the firm is in the early years of its tenure than when the CEO of

H4: Female CFOs are more conservative in the use of real earnings management in the Netherlands compared to their male counterparts..

All in all, this paper further refines our understanding of the effect of the narcissistic trait on the quality of earnings, by providing evidence that the degree of CEO narcissism

CEO’s met een excessieve beloning kunnen het doel hebben om aandeelhouders, door het toepassen van earnings management, de impressie te geven dat de resultaten en de

Hierdoor is het mogelijk dat CEO met veel macht het toezicht van de RvC kan beïnvloeden, waardoor de CEO meer uit zijn eigenbelang kan handelen en de RvC minder effectief wordt in