• No results found

Transfer van vaardigheden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Transfer van vaardigheden"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Naam: Auke Bouwmeester

Studentnummer: 500698633

Studie: Academie Lichamelijke Opvoeding, Hogeschool van Amsterdam

Domein: Bewegen, Sport en Voeding

Begeleider: Tim van Kernebeek

Gelegenheid: Eerste

Datum: 19 November 2018

Transfer van

vaardigheden

(2)

2

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Theoretisch concept ... 6

Eerder gedaan onderzoek ... 10

Onderzoeksvraag ... 13 Hypothese ... 13 Methode ... 14 Proefpersonen ... 14 Procedure ... 15 Meetinstrumenten ... 15

Dataverzameling en statistische analyse ... 16

Resultaten ... 18

Discussie ... 20

Conclusie ... 22

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 22

Referentielijst ... 23

Bijlagen ... 26

Bijlage 1. Voorbeeld brief voor de ouders ... 26

Bijlage 2. Opstelling van de testen in de gymzaal ... 28

Bijlage 3. Protocol voor het afnemen van de vaardigheidstest stuiten ... 29

Bijlage 4. Protocol voor het afnemen van de sportparticipatie ... 31

Bijlage 5. SPSS output van de histogram ... 32

Bijlage 6. SPSS output van de One-way ANOVA test ... 33

(3)

3

Voorwoord

Ik heb altijd beweerd dat theorie en met name het vak onderzoek niet mijn ding is. Ik haalde daar niet vaak voldoening uit. Dit eindonderzoek heeft mijn blik daarop veranderd. Ik heb een onderwerp gekozen waar ik oprecht in geïnteresseerd was, balsporten hebben altijd een belangrijke rol in mijn leven gespeeld en met name de liefde voor basketbal. En om nu de theorie te gaan koppelen aan iets waar je passie voor hebt, is hartstikke interessant. Ik vond het dan ook niet erg om een dag lang literatuurstukken te lezen over hoe motorisch leren werkt of hoe transfer of skill werkt.

Naast de sporten die ik interessant vond, viel mij oog ook al snel op het motorisch leren. Het is tenslotte iets waar je constant mee bezig bent in je gymlessen of basketbaltrainingen: ‘hoe leer je iets zo goed of snel mogelijk aan?’. Ik heb gekozen voor het MAMBO-project en heb met heel veel plezier de 4-vaardigheidscan afgenomen op allerlei basisscholen. Ik heb verschillende ideeën over mijn onderzoeksvraag gehad, allemaal verbonden aan balsporten, maar uiteindelijk heb ik er voor gekozen om te kijken hoe goed voetballers mijn eigen sport, basketbal, kunnen en hoe de transfer tussen deze twee sporten plaats vindt.

Ik wil Tim van Kernebeek, mijn onderzoeksbegeleider, bedanken voor de tijd en energie die hij in het begeleiden van mij heeft gestoken. Ik wist van te voren dat ik iemand nodig had die mij structuur bood en dat heb ik perfect gekregen. Zijn energie voor het vak en kennis in het vak onderzoek is inspirerend en alle overleg momenten en discussies hebben mij verder geholpen in het verkrijgen van dit eindproduct.

(4)

4

Samenvatting

Doel

Het doel van dit onderzoek is om er achter te komen of er een transfer in vaardigheden op treedt bij voetballers van 8-10 jaar in balvaardigheid van de benen naar balvaardigheid in de armen. Dit is belangrijk om er achter te komen hoe het onderwijs Lichamelijke Opvoeding efficiënter ingedeeld kan worden.

Methode

Voor het onderzoek is de test stuiten uit de 4-vaardigheidscan gebruikt en een

sportparticipatie vragenlijst. Hierna zijn voetballers vergeleken met balsporters die met de handen werken, niet balsporters en niet sporters op het niveau van stuiteren. Om de data te vergelijken is er in SPSS de One-way ANOVA test uit gevoerd en een Scheffe post-hoc test om meer inzicht te krijgen.

Resultaten

De totale testgroep bestond uit 2444 deelnemers (9,48 jaar). De groep voetballers behaalde een gemiddeld niveau van 7,77 (SD=1,55). De groep die een balsport beoefende die met handen werd uitgevoerd een gemiddeld niveau van 6,98 (SD=1,70). De groep niet balsporters behaalde een gemiddeld niveau van 6,17 (SD=1,79). De groep niet sporters behaalde een gemiddeld niveau van 6,17 (SD=1,85).

Er zijn significante verschillen gevonden tussen de groep VB en de groep BS, en tussen de groep VB en de groepen NBS en NS (p = 0,000).

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het waarschijnlijk is dat er transfer in vaardigheden heeft opgetreden in balvaardigheid van de benen naar balvaardigheid van de armen. Dit blijkt omdat de groep voetballers significant beter is in de vaardigheid stuiten dan de groep balsporters met handen, de groep niet balsporters en de groep niet sporters.

De aanbeveling voor het vak Lichamelijke Opvoeding is om te kijken om de lessen efficiënter in te delen door verschillende balsporten samen te voegen in één lessenreeks. Zo wordt de lessenreeks leerzamer en meer divers voor de leerlingen. Daarnaast is er meer tijd over voor het aanbieden van andere activiteiten.

(5)

5

Inleiding

De meeste topsporters oefenen hun hele leven lang de zelfde bewegingen en worden daarom zo goed. Anders Ericsson zegt dat er 10.000 uur gericht getraind moet worden op een beweging of sport om deze te perfectioneren (Ericsson, Krampe, & Tesch-Römer, 1993). Toch zijn er ook voorbeelden van topsporters die van sport geswitcht zijn. Denk aan de grootste basketballer aller tijden; Michael Jordan. Michael is van het hoogste niveau van basketbal (NBA) naar het hoogste niveau van honkbal (MLB) geswitcht. Er zijn ook voorbeelden dichter bij huis. Jackie Groenen is meervoudig judo kampioene en speelt tegenwoordig in het Nederlands elftal vrouwenvoetbal. Dorian van Rijsselberghe is tweevoudig olympisch kampioen windsurfen. Toen er door het olympisch comité werd besloten om de discipline windsurfen te vervangen door kitesurfen, schoolde Dorian zich om tot kitesurfer om zo alsnog mee te doen met de olympische spelen. En Marco van Basten die al op vroege leeftijd zijn voetbal carrière moest stoppen, is daarna actief geweest in de top van het Nederlandse golfen. Dit deed Marco tot hij een baan in het professioneel coachen van voetbal aangeboden kreeg.

Hoe kan het nou dat deze mensen de switch konden maken naar een andere sport? Het is moeilijk om 10.000 uur in bewegingen van beide sporten te investeren en toch haalde ze het professionele circuit. Het Athletic Skills Model (ASM) gaat tegen de 10.000 uur regel in, het ASM heeft als visie “Door in je jeugd eenzijdig te trainen word je snel beter, maar als je in je jeugd veelzijdig beweegt kom je verder (Wormhoudt, Teunissen, & Savelsbergh, 2013). Hierin ligt een rol voor de docenten Lichamelijke Opvoeding, namelijk een zo breed mogelijk beweeggebied creëren. Elke sport heeft bepaalde basisvaardigheden die in andere sporten terug komen. Zo zegt Guillaume Elmont (oud judoka en actief performance trainer bij Ajax)over het trainen van Ajax 'Vanuit de judosport trainen we voornamelijk in duelkracht. Hoe sta je het veiligst, hoe sta je stabiel? Dan val je ook niet snel om. En daarnaast leren we ze ook hoe je veilig moet vallen (Ajax Showtime, 2016). Dit verklaart waarom Jackie Groenen altijd op haar benen blijft staan in het middenveld.

Volgens (Baker, Cote, & Abernethy, 2003) worden expert sporters blootgesteld aan een arrangement van sporten in hun beginnende jaren en zorgt dit ervoor dat ze minder uren hoeven te steken in sport-specifieke trainingen om alsnog een expert te worden in hun sport. Dit sluit aan bij de visie van het ASM, die werken vanuit een breed sportarrangement om de sporters een zo stabiel mogelijke basis te geven (Wormhoudt et al., 2013). Docenten

(6)

6

Lichamelijke Opvoeding zouden hierin een belangrijke rol kunnen spelen door zich meer te richten op de motorische vaardigheid van kinderen, een belangrijke voorspeller van een meer actieve leefstijl op latere leeftijd (Wormhoudt, Savelsbergh, de Vries, Krijger, & Hoeboer, 2015). Door een breder scala van activiteiten en sporten aan te bieden ontwikkelen kinderen een bredere basis motoriek waardoor ze niet alleen langer zullen sporten, maar ook minder uren hoeven te stoppen in het aanleren van een andere sport. In het onderzoek van (Baker et al., 2003) werd getest dat de experts sporters beschikken over eigenschappen zoals het vermogen om moeilijke patronen te herkennen en te herinneren, het vermogen om vroeg en effectief te anticiperen op komende gebeurtenissen op de hand van verkregen informatie, het vermogen om bewegingspatronen te produceren die zowel consistent als aanpaspaar zijn en het vermogen om bewegingen meer automatisch en minder inspannend te controleren. Dit resulteert er in dat expert sporters zich makkelijk kunnen aanpassen aan een andere omgeving en patronen herkennen in andere situaties. Het gebruiken van eerder opgedane ervaringen in een nieuwe setting wordt transfer van vaardigheden genoemd (Woodworth & Thorndike, 1901). Zou Marco van Basten zijn balvaardigheid van voetbal dan ook hebben kunnen omzetten naar balvaardigheid in het golf?

Theoretisch concept

Vaardigheid is het vermogen om een beweging bekwaam uit te voeren. In het onderzoek van Rienhoff et al. (2013) worden ervaren basketballers en niet ervaren basketballers getest op de transfer van vaardigheden van basketbal naar darts. Zij moesten allemaal 15 vrije worpen nemen en daarna 15 darts richting het dartbord gooien. Hierna werd vergeleken hoe accuraat ze met het darten waren ten opzichte van het basketbal. Uit het onderzoek kwam dat er een significant verschil was tussen de accuraatheid van de ervaren basketballers ten opzichte van de niet ervaren basketballers. De ervaren basketballers waren zowel bij de vrije worpen schieten meer accuraat als bij het gooien van de darts. Hieruit blijkt dat er een transfer van vaardigheden plaats vond bij de gooi beweging.

Transfer van vaardigheden wordt duidelijker door te kijken naar motorisch leren. Volgens de schematheorie van Schmidt leren mensen geen specifieke bewegingen (Schmidt, 1982). In plaats daarvan ontstaan er in de hersenen gegeneraliseerde motorprogramma’s. Mensen leren regels om dergelijke programma’s te ontwikkelen. Zo ontstaat een klasse van gelijksoortige bewegingen. Vervolgens leren mensen verschillende bewegingen binnen een klasse door de parameters te variëren. De parameters zijn de eigenschappen van de beweging: de kracht die

(7)

7

door de spieren uitgeoefend moet worden, de tijdsduur van de beweging en de richting van de beweging. Een bepaalde beweging ontstaat door voor deze parameters waarden te genereren. Het aantal waarden is oneindig (Schmidt, 1982).

De ervaren basketballers uit het onderzoek van Rienhoff et al. (2013) hebben een motorprogramma ‘schieten van de basketbal’ ontwikkelt, dit is een bewegingsklasse. Binnen deze klasse zijn er een hoop bewegingen, afhankelijk van de parameters, aangeleerd. Parameters in dit geval kunnen zijn: de afstand tot de basket, hoe zwaar de bal is, of er een verdediger voor ze staat, hoeveel tijd er nog is voor het schot, is het een wedstrijd of een training, enzovoort. Bij elke waarde van deze parameters zal er een aanpassing gemaakt worden in het schot. In het geval van het gooien van een dart naar het dartbord zullen de parameters van het gewicht en de vorm van het gooi object (dartpijl van 24 gram), de afstand tot het doel en de hoogte van het doel anders zijn, maar toch zal de beweging in de zelfde bewegingsklasse behoren als het basketballen.

Schmidt onderscheidt twee programma’s:

1. Het oproepschema is van belang voor het starten van de beweging door de speler. Hierdoor wordt het patroon van impulsen gegenereerd dat nodig is om de beweging te maken. De informatie hiervoor wordt gehaald uit ervaringen van eerder gemaakte soortgelijke bewegingen. De juiste parameters worden nu gekozen en gekoppeld aan een motorprogramma. De beweging kan nu beginnen zonder dat feedback heeft plaats gevonden.

2. Tijdens de beweging gebruikt de speler het herkenningsschema. Dit schema wordt gebruikt om de beweging bij te stellen, doordat feedback wordt verwerkt, fouten worden opgespoord in de beweging en bewegingen worden gecorrigeerd. Als een beweging wordt gemaakt dan worden de sensorische gevolgen en het daadwerkelijke resultaat opgeslagen. Deze worden gekoppeld aan de beginsituatie. Wordt er nu een nieuwe beweging gemaakt, dan is dit herkenningsschema in staat om deze informatie op te roepen. Het schema zorgt er ook voor dat een beweging kan worden bijgesteld (Schmidt, 1982).

Om al deze motorprogramma’s op te slaan maakt de mens gebruik van het geheugen. Cognitief psychologen definiëren het geheugen van de mens als een cognitief systeem dat uit drie stadia bestaat. Die stadia werken constructief samen bij het coderen, opslaan en weer terughalen van informatie. Zonder het geheugen zou de mens niet instaat zijn om zich snel

(8)

8

aan te passen aan veranderende omstandigheden. Psychologen hebben ontdekt dat het geheugen het nauwkeurigst werkt bij het vastleggen van, informatie waaraan aandacht wordt besteed, informatie die de persoon interesseert, informatie die de persoon emotioneel raakt, informatie die bij eerdere ervaringen aansluit en informatie die wordt gerepeteerd.

Tijdens het coderen moet er eerst een stimulus binnenkomen in de hersenen, dit kan een geluid of iets visueels zijn. Daarna wordt de stimulus geïdentificeerd, de onderscheidende kenmerken worden uitgezocht. Er wordt dan een label op de ervaring geplakt. Na het plakken van een label wordt de nieuwe informatie gekoppeld aan informatie die al in het geheugen ligt opgeslagen of aan een doel waarvoor de herinnering later misschien gebruik kan worden (Zimbardo, Weber, & Johnson, 2007).

Bij het onderzoek van Rienhoff et al. (2013) hebben de ervaren basketballers de beweging van vrije worpen nemen vaak gerepeteerd. Door de beweging vaak te herhalen wordt het makkelijker opgeslagen in het geheugen. Volgens Schmidt is er nu een bewegingspatroon vastgelegd in het geheugen die bij bepaalde stimulus kan worden opgeroepen. Bij het voelen van de basketbal en het zien van de basket zal het geheugen de juiste bewegingspatroon terughalen en deze aanpassen op de veranderde omgeving. Bij de opdracht om de dart naar het dartbord te gooien, krijgen de basketballers een opdracht die ze nog niet eerder hebben gehad. Ze vallen nu terug op een bewegingspatroon die ze kennen en deze passen ze aan in de veranderde omgeving. Door tijdens de beweging het herkenningsschema toe te passen, wordt door middel van feedback de beweging gecorrigeerd. De sensorische gevolgen en het daadwerkelijke resultaat worden opgeslagen en zo wordt de beweging aangepast/verbeterd of ontstaat er een nieuwe beweging binnen het bewegingspatroon.

Deze theorie laat zien dat mensen eerder geleerde bewegingen in andere situaties kunnen uitvoeren en aanpassen. Dit betekent dat niet alleen de experts in sport eerder gedane ervaring gebruiken in nieuwe situaties, maar dat alle sporters dit doen.

Als het concept ‘transfer of skill’ en de schematheorie van Schmidt naast elkaar gelegd worden, dan is er vooral te zien dat transfer plaatst vindt bij het uitvoeren van de beweging (coördinatie) en het herkennen van patronen (inzicht). Door te kijken naar het hele proces vanaf de opdracht tot de uitvoering van de beweging, wordt het duidelijker hoe de transfer van vaardigheden werkt.

(9)

9

Een beweging wordt aangestuurd doordat het Centrale Zenuw Stelsel (vanaf nu CZS) een impuls binnenkrijgt vanuit de sensorische receptoren of als het idee ontstaat in de frontale kwab om een beweging uit te voeren. Het CZS interpreteert de informatie en bepaalt het motorische respons en stuurt vervolgens de motorische impuls naar de spiervezels zodat de motorische reactie plaats vindt (Wilmore, Costill, Kenney, & Poel, 2009). De sensorische informatie wordt via de thalamus in de grote hersenen verwerkt en hier ontstaat het bewust zijn van de informatie. In de grote hersenen ligt de motorische cortex waaruit uiteindelijk het motorisch signaal naar de spieren wordt gestuurd. In de motorische cortex worden verschillende lichaamsdelen gerepresenteerd. De verhouding van de activiteit van het lichaamsdeel ten opzichte van de grootte van het aansturing gebied wordt in beeld gebracht in de homunculus. De mate waarin het lichaamsdeel wordt gebruikt zal bepalen hoe groot elk deel in de homunculus is. De gebieden die dicht bij elkaar liggen in de homunculus liggen ook dicht bij elkaar op het lichaam, het gebied van de vingers liggen naast het gebied van de handen. In het motorische cortex liggen de gebieden van de armen en benen redelijk dicht bij elkaar, omdat er tussen de armen en de benen niet veel gebieden zijn die motorisch veel worden gebruikt (LeMura, 1998). Hoe vaker we een beweging uitvoeren hoe makkelijker en sneller de zenuwbaan van de thalamus via de motorische cortex naar de spiervezel zal gaan. Een basketballer die al duizenden keren de bal heeft geschoten zal dus een makkelijke verbinding naar die beweging hebben ontwikkeld. Als deze basketballer jaren lang geen bal meer aanraakt, zal de verbinding vervagen en in die plaats zullen andere verbindingen de ruimte gebruiken. Zodra de beweging weer veel gebruikt wordt, zal ook de verbinding weer sterker en sneller worden. Het herstellen en herstructureren in de hersenen wordt neuroplasticiteit genoemd. Neuroplasticiteit laat neuronen zowel anatomisch als functioneel regenereren om nieuwe synaptische verbindingen te vormen. Dit verklaart hoe linkjes in je hersenen worden gelegd van de ene beweging naar de andere beweging.

De grote hersenen zijn in twee delen opgedeeld, je rechter hersenhelft en je linker hersenhelft. De motorische cortex die aan de rechter kant zit, stuurt je linker kant van je lichaam aan. De motorische cortex die aan de linker kant zit, stuurt je rechter kan van je lichaam aan. De twee hersenen worden met elkaar verbonden door het corpus callosum, de hersenbalk. Het corpus callosum zorgt ervoor dat de linker en de rechter hersenhelft met elkaar kunnen communiceren (LeMura, 1998). De verbinding tussen de twee hersenhelften en het optreden van neuroplasticiteit verklaart hoe er transfer in vaardigheden op treedt tussen de voorkeurshand of –been naar je niet voorkeurshand of –been en andersom.

(10)

10

Bij de ervaren basketballers die de opdracht kregen om te darten was het zien van het dartbord en het horen van de opdracht, het sensorische impuls. Het CZS interpreteert de informatie en legt de link van het gooien van een basketbal naar het gooien met een dartpijl. Het CZS stuurt de motorische impuls naar de spiervezels zodat de dartpijl wordt gegooid. Door te zien waar de dartpijl komt en te voelen hoe de dartpijl de hand verliet, ontvangt het CZS de nieuwe sensorische informatie. Deze sensorische informatie wordt weer verwerkt in het CZS en vertelt of de beweging goed is gegaan of dat het doel niet bereikt is. De volgende keer dat deze beweging zal worden uitgevoerd door de binnen komende sensorische informatie, zal de beweging verbeterd zijn en makkelijker gaan.

De neurologische verwerking van de motorische uitvoering sluit aan bij de schematheorie van Schmidt. Deze theorie bewijst dat bewegingen die op elkaar lijken in het zelfde bewegingspatroon plaats vinden. Door naar meer andere onderzoeken te kijken wordt er een duidelijker kader geschetst voor dit onderzoek.

Eerder gedaan onderzoek

In het onderzoek van (de Lange, 2017) werden 40 deelnemers van 13-14 jaar getest op hoogspringen door middel van de fosburyflop. Geen van deze deelnemers had ervaring met zowel de fosburyflop als de lay-up van basketbal. Het doel van het onderzoek was om te kijken of er transfer of skills plaats vond bij de fosburyflop, wanneer er geoefend was op de lay-up. Er werd een nul- en eindmeting afgenomen door de hoogte van het koord te meten waar de deelnemers over heen sprongen. Na een interventiestudie van 3 weken bleek de interventiegroep (n=22) significant hoger te springen dan de controlegroep (n=18). De interventie bestond uit een lessenreeks basketbal waarbij de lay-up werd aangeleerd, terwijl de controlegroep een lessenreeks volleybal gericht op de bovenhandse techniek kreeg. Dit onderzoek laat zien dat er transfer of skills plaats vindt bij het aanleren van een nieuwe vaardigheid, als er geoefend wordt op een gelijksoortige beweging.

Zowel bij het onderzoek van Van Rienhoff et al. (2013) als bij het onderzoek van De Lange (2017) worden twee soortgelijke bewegingen met elkaar vergeleken. Er is bewezen dat er niet alleen bij twee soortgelijke bewegingen een transfer van vaardigheden plaats vindt, maar ook bij opdrachten van je voorkeurshand naar je niet-voorkeurshand.

In het onderzoek van Kumar en Mandal (2005) werden 60 deelnemers van gemiddeld 26-27 jaar getest op de transfer van vaardigheden van de ene hand naar de andere hand. Van de 60

(11)

11

deelnemers waren er 20 linkshandig en 40 rechtshandig. De links- en rechtshandige werden in twee groepen verdeeld, een groep van voorkeurshand naar niet-voorkeurshand (V-NV) en een groep van niet-voorkeurshand naar voorkeurshand (NV-V). Er werd gebruik gemaakt van een elektronische versie van de mirror-drawing apparatus. Bij dit apparaat kan de tekening alleen gezien worden via een spiegel, de tekening zelf wordt afgeschermd door een horizontale scherm. De deelnemers werd gevraagd om een 6-hoekige ster met de klok mee te volgen met een pen. Er was geen tijdslimiet, maar er werd wel naar snelheid en accuraatheid gekeken. Elke keer als de zijkant van de ster werd geraakt, telde dat als error. De groepen moesten eerst 5 keer met de geteste hand de ster volgen (nulmeting), dan 15 keer met de andere hand (interventie) en daarna nog 5 keer met de geteste hand (eindmeting).

De resultaten toonde aan dat er geen verschil zat tussen de rechtshandige of linkshandige. De transfer was groter bij de groep van V-NV ten opzichte van de groep van NV-V. Er was een grotere bilaterale transfer van snelheid in vergelijking met de accuraatheid.

Er zijn ook soortgelijke onderzoeken gedaan wat betreft transfer van vaardigheden van het ene been naar het andere been. In het onderzoek van Haaland en Hoff (2003) en het onderzoek van Focke, Spancken, Stockinger, Thürer, en Stein (2016) wordt aangetoond dat er transfer van vaardigheden tussen het dominante been en het niet-dominante been plaats vindt. Het onderzoek van Haaland en Hoff (2003) bestaat uit 5 testen. Deze testen zijn uitgevoerd door 37 voetballers tussen de 15 en 21 jaar oud. Alle voetballers waren rechtshandig en rechtsbenig. De voetballers ondergingen de 5 testen als begin- en eindmeting en hadden tussendoor een interventie van 8 weken voetbaltraining. Tijdens deze 8 weken werd er getraind met het linker been, het niet-dominante been. De controlegroep gebruikte beide benen tijdens de 8 weken interventie training. De testen die werden uitgevoerd bestonden uit een slalomtest, een volleyshot test, een doorpass test, een 2-puntige tap test en een 3-puntige tap test.

De begin- en eindmeting werden vergeleken en daaruit kwam dat de linker been van de interventiegroep even goed was geworden als de rechterbeen tijdens de begin meting. Het verschil tussen beide benen bleef gelijk, het rechter been was beter en sneller dan het linker been. De controlegroep verbeterde de resultaten op de niet-voetbal specifieke opdrachten (4 & 5). De interventiegroep verbeterde zich op alle onderdelen.

Focke, Spancken, Stockinger, Thürer, en Stein (2016) laten in hun onderzoek het zelfde resultaat zien bij de sport verspringen. Bij dit onderzoek deden 61 deelnemers mee met de

(12)

12

gemiddelde leeftijd van 9-10 jaar. Alle deelnemers hadden ten minste 1 jaar ervaring in atletiek en specifiek het onderdeel verspringen. Om het dominante been te bepalen werd de nulmeting afgenomen. Het been wat de verste afstand sprong, werd beschouwd als het dominante been. Alle deelnemers werden in drie groepen verdeeld; kinderen onder de 10 jaar (U 10), kinderen onder de 12 jaar (U 12) en kinderen onder de 14 jaar (U 14). Elke groep werd weer in tweeën gedeeld; de interventiegroep die met beide benen zou gaan trainen en de controlegroep die alleen met het dominante been zou gaan trainen. De interventie was een trainingsperiode van 12 weken waar 2 keer per week 1,5 uur getraind zou worden (24 trainingen). De controlegroep trainde alleen maar met het dominante been en de interventiegroep trainde gemiddeld 50% met het dominante been en 50% met het niet-dominante been. De nulmeting, de eindmeting en de retentietest bestonden uit 6 pogingen om zo ver mogelijk te springen, 3 keer met elk been. De verste sprong van elk been werd gebruikt in de dataset. Het resultaat van dit onderzoek laat zien dat de training met beide benen een grotere stijging in het resultaat van verspringen hebben bereikt ten opzichte van de training met één been. De interventiegroep heeft een grotere prestatiebevordering bij de eindmeting en de retentietest bij het springen met het dominante been.

Naast de transfer van vaardigheden in de motoriek zijn er ook onderzoeken die aantonen dat er een transfer in patroon-herkenning plaats vindt. In het onderzoek van Smeeton, Ward, en Williams (2004) wordt getest in hoe verre er transfer in patroon herkenning plaats vindt. Aan dit onderzoek deden 36 deelnemers, gemiddeld 22-23 jaar, mee; 12 hockeyers, 12 voetballers en 12 volleyballers. De helft van alle sporters was een expert in zijn sport (6 experts en 6 beginners per sport). De experts waren speelden allemaal in de vijf hoogste divisies van hun sport. De andere helft waren beginners en hadden niet meer dan 2 jaar ervaring met de beoefende sport. Geen van alle sporters had ervaring met een van de andere sporten. De deelnemers kregen eerst een testfilm te zien en daarna een film van elke sport (voetbal, hockey en volleybal). Elke film bevatte een kijkdeel en een herkenningsdeel. Het kijkdeel bestond 16 gestructureerde delen, waar een georganiseerd stukje aanval te zien was, en uit 16 ongestructureerde delen, waar andere aspecten van de wedstrijd te zien waren zoals een time-out. Het herkenningsdeel bestond ook 16 gestructureerde en 16 ongestructureerde delen, waar de helft (8 om 8) ook te zien was in het kijkdeel. De deelnemers moesten eerst het kijkdeel kijken en daarna het herkenningsdeel. Bij het herkenningsdeel hardop ‘ja’ of ‘nee’ zeggen als het videofragment herkent werd of niet. De bedoeling was om het snel en accuraat te zeggen, dit werd gemeten. Uit deze data kwam dat transfer in het herkennen van patronen plaats lijkt

(13)

13

te vinden wanneer er gelijkenissen zijn tussen de perceptuele en cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor de taak en de perceptuele en cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor het coderen, opslaan en terug halen van de kennis voor die taak. Door het verschil in invloed door ervaring, kennis en inzicht tussen de experts en minder beginners, konden de experts de patronen beter herkennen bij andere sporten. Opvallend is ook dat de voetballers en hockeyers zowel een transfer in het herkennen van patronen lieten zien in vergelijkbare sporten als de zelf beoefende sport (hockey en voetbal zijn vergelijkbaar), maar dat ze ook een effectieve strategie konden toepassen om de patronen in volleybal te herkennen. Andersom konden de volleyballers maar bepaalde delen uit het volleybal linken aan de andere sporten.

Onderzoeksvraag

Uit de aangehaalde onderzoeken komt naar voren dat er een transfer van één beweging naar een andere beweging kan plaats vinden. Dit kan zijn van een beweging die lijkt op een andere beweging, van de ene hand naar de andere hand, van het ene been naar het andere been of een transfer in het inzien van spelsituaties. Wat echter weinig of niet is onderzocht of beschreven, is de link tussen armen en benen, terwijl dit voor alle balsporten interessant is om te weten. Trainingen en gymlessen kunnen meer divers en doelgerichter worden ingedeeld. De docent Lichamelijke Opvoeding kan een bredere basis aanleren om de leerlingen zo alle mogelijkheden te geven in de toekomst. Daarom is de onderzoeksvraag: “Treedt er een transfer in vaardigheden op bij voetballers van 8-10 jaar in balvaardigheid van de benen naar balvaardigheid van de armen?”.

Hypothese

De verwachting is dat er een transfer in vaardigheden optreedt. Door neuroplasticiteit zal een voetballer een goede en makkelijke zenuwbaan door het zenuwstelsel bezitten als het gaat om bewegingen die met voetbal te maken hebben. Het onder controle houden van een bal is dus danig vaak geoefend dat hiervan een motorprogramma in het geheugen is gecreëerd (Schmidt, 1982). Doordat het gebied van de aansturing van benen en het gebied van aansturing van de armen dicht bij elkaar liggen in het homunculus van de motorische cortex (LeMura, 1998), wordt er verwacht dat er makkelijk verbindingen in de hersenen worden gelegd tussen deze gebieden. Door deze verbindingen zal er een betere communicatie tussen deze gebieden plaats vinden, waardoor het plan van aanpak voor de benen en het plan van aanpak voor de armen grote overeenkomsten zal tonen. Een van die overeenkomsten is de mate van bal controle.

(14)

14

Methode

Proefpersonen

Er deden aan dit onderzoek 2444 leerlingen (9,48 jaar) uit 30 verschillende basisscholen in Amsterdam mee (figuur 1). Ook de data van de kinderen die zowel op voetbal zaten als op een balsport waarbij de handen werden gebruikt, kon niet gebruikt worden voor het onderzoek. De onvolledige en foutieve data is uit de dataset verwijderd.

Figuur 1. De procedure tot het komen van een bruikbare dataset

De groep voetballers (groep VB) bestond uit kinderen die op voetbal zitten en geen ervaring hadden in een andere balsport. De groep voetballers bestond uit 47 meisjes (10,9%) en 384 jongens (89,1%) met een gemiddelde leeftijd van 9,53 jaar (SD=0,83). De groep met niet voetballers bestond uit kinderen die op een balsport zaten waarbij gebruik werd gemaakt van de handen (groep BS) (n=492), uit kinderen die aan een niet- balsport deden (groep NBS) (n=550) en uit kinderen die niet op een sport zaten (groep NS) (n=971). De groep met niet voetballers bestond uit 1183 meisjes (58,8%) en 830 jongens (41,2%) met een gemiddelde leeftijd van 9,47 jaar (SD=0.86). De ouders van alle deelnemers hebben een brief gekregen met informatie over de testen (bijlage 1), hierin wordt uitgelegd wat de testen inhouden en waarvoor de data gebruikt wordt. Ouders hadden de mogelijkheid om bezwaar in te dienen zodat de data van hun kind niet werd gebruikt. In dit geval werd het kind wel getest, maar werd er geen data opgeslagen.

Tabel 2. descriptieve tabel deelnemers

5559 • -2848 deelnemers die buiten de leeftijdsgrens vallen

2711 • -948 deelnemers die zowel op voetbal zitten als op een balsport met de handen 2659 • -215 deelnemers met onvolledige/foutieve data

(15)

15

Jongens Meisjes Totaal Gemiddelde leeftijd SD leeftijd

Voetballers 384 47 431 9,53 0,83

Balsporters met handen 242 250 492 9,52 0,88

Niet balsporters 195 355 550 9,46 0,85

Niet sporters 393 578 971 9,44 0,85

Procedure

De testen werden afgenomen in de gymzaal van de des betreffende school, die volgens een vast protocol is ingedeeld (bijlage 2). De deelnemers zijn verdeeld over 4 groepen, ingedeeld op volgorde van naam. De groepen bestonden uit 4-8 deelnemers. Elke groep begon bij één van de vier testen. Bij elke test waren spellen uitgezet die de kinderen konden spelen tot dat de test werd afgenomen. Deze spellen zorgde ervoor dat de kinderen de les als plezierig ervoeren. De spellen hadden geen relatie tot het gene wat werd getest, het was niet prestatie bevorderend. Tijdens het spelen werden de kinderen om de beurt uit de groep gehaald om de test af te nemen. Wanneer de ronde over was, werd er door gedraaid naar het volgende onderdeel, zo werden er in totaal 4 rondes gedaan. De sportparticipatie vragen lijst werd bij de groep van het onderdeel “stilstaan” afgenomen. Elke ronde duurde 10-15 minuten of tot wanneer alle kinderen getest waren.

Meetinstrumenten

Balvaardigheid

Voor het testen van de balvaardigheid is de 4-vaaridgheidscan van Van Gelder & Stroes (2002) gebruikt. De 4-vaardighedenscan is een instrument waarmee de motorische ontwikkeling kan worden gemonitord en eventuele ontwikkelingsachterstanden kunnen worden gesignaleerd. De omschreven vaardighedenniveaus (rekening houdend met de leeftijd) zijn gekozen zodat ongeveer 80% van de kinderen de beschreven vaardigheid beheerst (Willems et al., 2016). Er is gebruikt gemaakt van de data uit de test “stuiteren” uit de 4-vaardigheidscan. Bij alle deelnemers is deze test afgenomen. Om de test af te nemen wordt er gebruik gemaakt van een protocol zodat alle metingen op dezelfde manier worden uitgevoerd (bijlage 3). In bijlage 3 staat uitgelegd wat de verschillende niveaus zijn en wanneer deze getest worden. Het niveau van stuiten is opgedeeld in 10 niveaus (figuur 3).

(16)

16

Elke test wordt afgenomen door een testafnemer die hier voor een training heeft gehad. Alle testafnemers staan onder toezicht van een supervisor. Het protocol, de training voor de testafnemers en de supervisor zorgen ervoor dat de test betrouwbaar is. Het onderzoek van Van Kernebeek, de Kroon, Savelsbergh, en Toussaint (2018) toont aan dat de 4-vaardigheidscan valide is.

Niveau Vaardigheid

0 Houdt onder de 10x hoog met een ballon 1 Houdt 10x hoog met een ballon

2 Laat de bal 5x vallen en vangt hem elke keer 3 Stuitert 15x met de voorkeur hand

4 Stuitert 15x met de niet-voorkeur hand

5 Dribbelt 6 keer om de pion in een 0-baan in 30 seconde

6 Dribbelt 7 keer of meer om de pion in een 0-baan in 30 seconde 7 Dribbelt 8 keer om de pion in een 8-baan in 30 seconde

8 Dribbelt 9 keer of meer om de pion in een 8-baan in 30 seconde 9 Stuitert 15x zonder er naar te kijken

Figuur 3. Niveaus van stuiter vaardigheid

sportparticipatie

Naast de 4-vaardigheidscan is er een sportparticipatie vragenlijst afgenomen. Bij de sportparticipatie werd het gewicht gemeten, de lengte gemeten en gevraagd hoe actief het kind was naast school. Dit gebeurde aan de hand van een protocol (bijlage 4). De lengte werd gemeten met de lengtemeter: SECA Stadiometer 213. Het gewicht werd gemeten met een weegschaal: SECA Robusta 813 digitale personenweegschaal. Ook voor het afnemen van de sportparticipatie vragenlijst zijn de testafnemers getraind. Het protocol, de training voor de testafnemers en de supervisor zorgen ervoor dat de test betrouwbaar en valide is.

Dataverzameling en statistische analyse

De testen zijn afgenomen met behulp van een iPad en de applicatie FileMaker GO. In dit programma werd alle data ingevoerd. Het programma zorgde ervoor dat de data geëxporteerd werd naar een Excel bestand en deze werd geconverteerd in SPSS. Er werd gebruik gemaakt van SPSS 24.0. De verkregen data uit de test van van Gelder (2002) werd gecontroleerd op uitschieters en normaliteit door middel van een frequentietabel. Via een descriptieve analyse is een histogram met normaalcurve gemaakt (bijlage 5). Hieruit bleek dat de variabele voor balvaardigheid normaal verdeeld was. Om te kijken of er een transfer in vaardigheden bij voetballers in balvaardigheid van de benen naar balvaardigheid van de armen op treedt, is de

(17)

17

verkregen data van balvaardigheid van voetballers (groep VB) vergeleken met kinderen die op een balsport zaten waarbij gebruik werd gemaakt van de handen (groep BS), met kinderen die aan een niet- balsport deden (groep NBS) en met kinderen die helemaal niet aan sport deden (groep NS). Om deze vier groepen te vergelijken is een One-Way ANOVA analyse gebruikt.

Er waren twee mogelijkheden om de onderzoekshypothese aan te nemen, wat er op duidt dat er een transfer plaats vindt in vaardigheden tussen de benen en armen. Wanneer er geen significant verschil was tussen groep VB en groep BS of wanneer er een significant verschil was tussen groep VB en de groepen NBS en NS. Hierbij werd een significantieniveau van p < 0,05 aangehouden. Dit houdt in dat wanneer de p-waarde groter is dan 0,05 dan is er geen significant verschil tussen de groepen. Is de waarde van p echter kleiner dan 0,05 dan is er wel een significant verschil tussen de groepen.

(18)

18

Resultaten

Er is gebruik gemaakt van de data van 2444 deelnemers die in vier groepen waren opgedeeld. De groep VB, met een gemiddelde leeftijd van 9,53 jaar (0,83), werd vergeleken met de groepen BS, NBS en NS, met een gemiddelde leeftijd van 9,47 jaar (0.86). De vaardigheid van stuiteren van 4 verschillende groepen is met elkaar vergeleken door middel van de One-way ANOVA test (de output van deze test is bijgevoegd in bijlage 6).

De groep VB behaalde een gemiddeld niveau in de vaardigheid stuiten van 7,77 (1,55). De groep BS behaalde een gemiddeld niveau in de vaardigheid stuiten van 6,98 (1,70). De groep NBS behaalde een gemiddeld niveau in de vaardigheid stuiten van 6,17 (1,79). De groep NS behaalde een gemiddeld niveau in de vaardigheid stuiten van 6,17 (1,85).

Figuur 4. Gemiddelde niveau in de vaardigheid stuiten van de vier gemeten groepen

Tabel 5. Gemiddelde niveau in de vaardigheid stuiten met de standaard deviatie

Groep N Gemiddelde SD

Voetballers 431 7,77 1,55

Balsport met handen 492 6,98 1,70

Niet balsporters 550 6,17 1,79

Niet sporters 971 6,17 1,85

Totaal 2444 6,62 1,86

Na het uitvoeren van de One-way ANOVA blijkt er een verschil te zijn in het niveau van de vaardigheid stuiten tussen de 4 groepen deelnemers (p = 0,000) (bijlage 6). Om dit verschil nader te onderzoeken is een Scheffe post-hoc test uitgevoerd. De resultaten van deze test

7,77 6,98 6,17 6,17 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Voetballers Balsporters met

handen Niet balsporters Niet sporters

(19)

19

gaven aan dat er een verschil zit in het niveau van de vaardigheid stuiten tussen de groep VB en de groep BS (p = 0,000). Er zit ook een verschil in het niveau van de vaardigheid stuiten tussen de groep VB en zowel de groep NBS als de groep NS (p = 0,000).

Tabel 6. Het verschil in stuiter niveau en de significantie (in p-waardes) tussen alle groepen

Voetballers Balsporters

met handen Niet balsporter Geen sporters

Voetballers n.v.t. 0,79 0,000 1,60 0,000 1,60 0,000 Balsporters met handen 0,79 0,000 n.v.t. 0,82 0,000 0,82 0,000 Niet balsporters 1,60 0,000 0,82 0,000 n.v.t. 0,00 1,000 Geen sporters 1,60 0,000 0,82 0,000 0,00 1,000 n.v.t.

p > 0,05: geen significant verschil tussen de twee groepen p < 0,05: significant verschil tussen de twee groepen

(20)

20

Discussie

Het doel van dit onderzoek is om er achter te komen of er een transfer in vaardigheden op treedt bij voetballers van 8-10 jaar in balvaardigheid van de benen naar balvaardigheid in de armen. Uit de One-way ANOVA test en de Scheffe post-hoc test kwam dat er een verschil in vaardigheden zat tussen de groep VB en de groepen BS, NBS en NS. De groep VB was gemiddeld beter in de vaardigheid stuiten (niveau 7,77) dan de groep BS (niveau 6,98), de groep NBS (niveau 6,17) en de groep NS (niveau 6.17). Er waren twee mogelijkheden om de onderzoekshypothese aan te nemen, wat er op duidt dat er een transfer plaats vindt in vaardigheden tussen de benen en armen. Wanneer er geen significant verschil was tussen de groep VB en de groep BS of wanneer er een significant verschil was tussen de groep VB en de groepen NBS en NS. Er was een significant verschil tussen de groep VB en de groepen NBS en NS, hieruit kan geconcludeerd worden dat de onderzoekshypothese behouden wordt. Er is waarschijnlijk sprake van een transfer in vaardigheden van balvaardigheid van de benen naar balvaardigheid in de armen.

Dit ligt in dezelfde lijn als de resultaten uit eerder gedane onderzoeken. Deze onderzoeken laten zien dat er transfer van vaardigheden plaats vindt tussen de rechter en linker arm (Kumar & Mandal, 2005), tussen het rechter en het linker been (Focke, Spancken, Stockinger, Thürer, & Stein, 2016 en Haaland & Hoff, 2003), tussen twee identieke bewegingen (de Lange, 2017 en van Rienhoff et al., 2013) en in het herkennen van patronen bij verschillende sporten (Smeeton, Ward, & Williams, 2004). In deze bewegingen is het aansturingsgebied in de hersenen echter het zelfde. Hersen onderzoek heeft aangetoond dat bovenste en onderste extremiteiten door verschillende delen van de motorische cortex worden aangestuurd (Boeree, 2008). Het onderzoek van Hoksbergen (2017) toont aan dat er sterke correlatie is tussen hand en voet objectcontrole. In dit onderzoek wordt stuitertest uit de 4-vaaridgheidscan van van Gelder & Stroes (2002) gebruikt en wordt die vergeleken met dezelfde test uitgevoerd met een voetbal en de voeten. In het onderzoek van Van Hoksbergen wordt het niveau van het stuiteren met de hand vergeleken met het niveau van het dribbelen met de voet. Het verschil hierin is dat er in dit onderzoek niet bekend is hoe goed de voetballers voetballen of hoe goed de korfballers, basketballers en andere sporters die een sport met de hand beoefen zijn in het stuiten van de bal. Door deze twee onderzoeken te combineren zou er een specifieker resultaat ontstaan doordat je ook het niveau van de voetballers weet.

Een ander verschil tussen de onderzoeken die een transfer of skill aanduiden en dit onderzoek is de leeftijd van de testgroep, in de meeste boven genoemde onderzoeken werd er gekeken naar transfer of skill bij volwassenen. In dit onderzoek was de doelgroep 8 t/m 10 jaar oud.

(21)

21

Volgens Kolb, Gibb & Robinson (2003) hebben kinderen hersenen die meer plastisch zijn dan die van volwassenen. Dit zou moeten betekenen dat kinderen zich sneller kunnen aanpassen op de opdracht en hierdoor zou er eerder een transfer in vaardigheden plaats vinden.

Wat opvalt als er naar de data wordt gekeken is dat de voetballers gemiddeld beter waren in de vaardigheid stuiten dan de balsporten die beoefend worden met de handen. Er werd verwacht dat de sporters die aan een balsport deden die wordt beoefend met de handen het best zouden scoren op de stuitertest. Dat dit niet zo is kan verklaard worden door de indeling van de groepen, de groep balsporters was te heterogeen. In de groep van balsporten met de handen zitten naast basketballers en korfballers ook sporten die met een verlengstuk worden beoefend zoals hockey, tennis en honkbal. Deze sporters hebben in tegenstelling tot voetballers geen direct contact met de bal. Het kan zijn dat de beweging te veel verschilt. Wanneer een belangrijk bewegingselement uit de beweging te veel verschilt valt de transfer negatief uit (Mitchell, Oslin, & Griffin, 2005). De indeling van de groepen heeft invloed op de resultaten van het onderzoek. In het vervolg kan er beter worden gekeken naar de indeling van de groepen op sport gebaseerd.

Niet alleen kan er gekeken worden naar wat een juiste indeling is van balsporten met handen, maar ook was er niet duidelijk hoe lang de deelnemers de sport al beoefende. Het maakt uit of iemand pas 3 weken op voetbal zit of al 3 jaar. Ook wordt er in de sportparticipatie niet meegenomen wat deelnemers buiten de verenigingen en naschoolse activiteiten doen. Als deelnemers elke dag basketballen op de stoep of op een basketbalveld, dan hebben zij voordeel op de test.

Voor het vervolgonderzoek is het interessant om de data van verschillende jaren te vergelijken. Hierdoor kan er meer worden gezegd over de periode dat deelnemers een sport beoefenen en kan het leereffect beter in kaart worden gebracht. Dit laat zien of voetballers sneller leren stuiteren met een basketbal dan bijvoorbeeld niet balsporters. Door naar één meetmoment te kijken wordt de test minder betrouwbaar, de omstandigheden van dat ene meetmoment hebben veel invloed op de uitslag. Zo kan een deelnemer zijn dag niet hebben of hebben gebeurtenissen rond het meetmoment invloed. Deze invloeden vervagen op het moment dat er gekeken wordt naar meer meetmomenten. Ook is het nadeel van een crossectioneel onderzoek dat alleen het verschil tussen groepen kan worden aangetoond, het is niet zeker waardoor dit verschil is. Om een causaal verband te leggen tussen de

(22)

22

voetbaltrainingen en de betere score op de stuit-test, zou er een longitudinaal onderzoeksdesign uitgevoerd moeten worden.

Het verschil in niveau stuiten tussen de groepen is bewezen door dit onderzoek, maar de oorzaak van dit verschil wordt niet verklaard. Deze oorzaak kan door meer meetmomenten duidelijker worden geschetst. Een andere manier is om met een interventie groep en een controle groep te werken. Door zelf de interventie aan te bieden is het onderzoek niet meer afhankelijk van externe trainers. De kwaliteit van alle sportverenigingen en het niveau waarop kinderen actief zijn in die sportverenigingen is niet bekend. Door zelf verschillende lessen/trainingen te geven kun je de leercurve duidelijker in kaart brengen en daarbij de oorzaak van het verschil in het niveau stuiten beter verklaren.

Conclusie

Uit de resultaten en de discussie kan geconcludeerd worden dat het waarschijnlijk is dat er transfer in vaardigheden heeft opgetreden in balvaardigheid van de benen naar balvaardigheid van de armen. Dit blijkt omdat de groep voetballers significant beter is in de vaardigheid stuiten dan de groep balsporters met handen, de groep niet balsporters en de groep niet sporters.

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Voor de beroepspraktijk is het interessant om te weten dat er transfer optreedt in balvaardigheid van de benen naar balvaardigheid in de armen. De aanbeveling voor het vak Lichamelijke Opvoeding is om te kijken om de lessen efficiënter in te delen door verschillende balsporten samen te voegen in één lessenreeks. Zo wordt de lessenreeks leerzamer en meer divers voor de leerlingen. Daarnaast is er meer tijd over voor het aanbieden van andere activiteiten.

Naast het beroepsonderwijs is het ook heel interessant voor trainers en coaches van balsporten zoals basketbal, korfbal en voetbal. Zij kunnen doorbouwen op het ASM model in het verenigingsleven om zo een bredere grondmotorische basis te creëren en de sporters alle mogelijkheden te geven in de toekomst. Door de betere grondmotorische basis kunnen zij sport specifiek meer bereiken. Ook kunnen zij efficiënter balvaardigheid aanleren.

(23)

23

Referentielijst

Baker, J., Cote, J., & Abernethy, B. (2003). Sport-specific practice and the development of expert decision-making in team ball sports. Journal of applied sport psychology, 15(1), 12-25.

Boeree, G. (2008). General psychology. Alih bahasa: Helmi J Fauzi. Prismasophie. Jogyakarta, 141-148.

De Lange, K. (2017). Transfer of skills: De invloed van de lay-up op de fosburyflop (Eindonderzoek). Academie Lichamelijke Opvoeding, Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam.

Ericsson, K. A., Krampe, R. T., & Tesch-Römer, C. (1993). The role of deliberate practice in the acquisition of expert performance. Psychological review, 100(3), 363.

Focke, A., Spancken, S., Stockinger, C., Thürer, B., & Stein, T. (2016). Bilateral practice improves dominant leg performance in long jump. European journal of sport science, 16(7), 787-793.

Haaland, E., & Hoff, J. (2003). Non‐dominant leg training improves the bilateral motor performance of soccer players. Scandinavian journal of medicine & science in sports, 13(3), 179-184.

Hoksbergen, M. (2017). Het verschil in hand en voet coördinatie bij leerlingen uit groep 7 en 8 (Eindonderzoek). Academie Lichamelijke Opvoeding, Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam.

Kolb, B., Gibb, R. & Robinson, T.E. (2003). Brain plasticity and behaviour. Canadian centre for behavioural neuroscience, University of Lethbridge and Department of psychology, University of Michigan, Current directions in psychological science, vol. 12, 1, pp. 1-5. Kumar, S., & Mandal, M. (2005). Bilateral transfer of skill in left-and

right-handers. Laterality: Asymmetries of Body, Brain and Cognition, 10(4), 337-344. LeMura, L. M. (1998). The biophysical foundations of human movement. Medicine &

(24)

24

Mitchell, S. A., Oslin, J. L., & Griffin, L. L. (2013). Teaching sport concepts and skills: A tactical games approach for ages 7 to 18. Human Kinetics.

Rienhoff, R., Hopwood, M.J., Fischer, L., Strauss, B., Baker, J. & Schorer, J. (2013). Transfer of motor and perceptual skills from basketball to darts. Frontiers in Psychology, 4; 593 Schmidt, R. (1976). 'The schema as a solution to some persistent problems in motor learning theory'. In: G.E. Stelmach (ed.), Motor control: issues and trends. New York, Academic Press.

Schmidt, R.A. (1982). 'The schema concept'. Human motor behavior: an introduction, J .A.S. Kelso, Hillsdale, Erlbaum.

Schmidt, R.A. & Lee, T.D. (2005). Motor control and learning, A behavioral emphasis. 4, Champaign, Illinois: Human Kinetics.

Smeeton, N. J., Ward, P., & Williams, A. M. (2004). Do pattern recognition skills transfer across sports? A preliminary analysis. Journal of Sports Sciences, 22(2), 205-213. van Gelder jr, W., & Stroes, H. (2002). Leerlingenvolgsysteem spelen en bewegen, over

observeren, registreren en extra zorg.

van Kernebeek, W. G., de Kroon, M. L. A., Savelsbergh, G. P., & Toussaint, H. M. (2018). The validity of the 4‐Skills Scan: A double validation study. Scandinavian journal of medicine & science in sports.

Veenstra, B. (2016). Elmont: ‘Judosport belangrijk voor duelkracht’. Ontleend aan:

https://www.ajaxshowtime.com/article/bijzaken-en-geruchten/97427/elmontjudosport-belangrijk-voor-duelkracht#HtBFU3sBsdEwKMr7.97

Willems, W. A. J. J., Erken, I. E., Johannes, M., van Kernebeek, W. G., de Schipper, A., & Toussaint, H. M. (2016). Goed bewegen van basisschoolleerlingen is onze zorg. JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg, 48(4), 72-77.

Wilmore, J. H., Costill, D. L., Kenney, W. L., & Poel, G. M. (2009). Inspannings-en sportfysiologie. Elsevier gezondheidszorg.

Woodworth, R. S., & Thorndike, E. L. (1901). The influence of improvement in one mental function upon the efficiency of other functions.(I). Psychological review, 8(3), 247.

(25)

25

Wormhoudt, R., Savelsbergh, G., de Vries, S. I., Krijger, M., & Hoeboer, J. (2015). Het meten van motorische vaardigheid in de lichamelijke opvoeding. Tijdschrift voor Human Factors, 40(3), 5-8.

Wormhoudt, R., Teunissen, J. W., & Savelsbergh, G. J. P. (2013). Athletic skills model. Voor een optimale talentontwikkeling.

Zimbardo, P. G., Weber, A. L., & Johnson, R. L. (2007). Psychologie: de essentie. Pearson Education.

(26)

26

Bijlagen

Bijlage 1. Voorbeeld brief voor de ouders

[logo school]

Amsterdam, [datum] Geachte ouders en verzorgers,

De [naam school] hecht veel waarde aan een optimale bewegingsontwikkeling van uw kind. Zo wordt er jaarlijks een beweegtest afgenomen. De uitkomsten van deze test worden gebruikt om de gymlessen aan te laten sluiten op het niveau van de kinderen. Ook wordt de beweegtest gebruikt om de motorische ontwikkeling van uw kind in kaart te brengen.

De ALO Amsterdam (Academie voor Lichamelijke Opvoeding) doet in samenwerking met de faculteit der Bewegingswetenschappen van de VU, onderzoek naar beweegtests en heeft hiervoor contact opgenomen met de [naam school]. Studenten en onderzoekers van de ALO zullen meester [naam] (vakleerkracht bewegingsonderwijs) tijdens de gymles helpen met het afnemen van de beweegtest in groep 3 t/m 7. Deze test bestaat uit 4 oefeningen:

- Hinkelen (op één been) - Stilstaan op één been - Huppel- en springoefeningen - Stuiten met een bal

- Daarnaast zal de lengte en het gewicht van uw kind gemeten worden (sportkleding aan, schoenen & sokken uit), waarbij een geavanceerde weegschaal wordt gebruikt die de lichaamssamenstelling kan bepalen (bijv. spiermassa & vetmassa) en worden er enkele vragen gesteld over zwemdiploma’s en lidmaatschap van een sportvereniging.

Naast het gebruiken van de testgegevens door meester [naam], gebruikt de ALO de gegevens voor onderzoek over de motorische ontwikkeling van kinderen. Hierbij zal niet gekeken worden naar het individuele kind maar naar een grote groep kinderen.

De beweegtest zal plaatsvinden op: [datum]

Met de gegevens wordt zeer zorgvuldig omgegaan. Alleen de gymdocent en enkele medewerkers van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding kunnen de gegevens van uw kind bekijken. Ook u kunt de gegevens inzien als u dat wilt en daarover vragen stellen aan meester [naam]. Mocht u bezwaar hebben tegen deelname van uw kind, dan kunt u dat kenbaar maken via onderstaand strookje. Als u geen bezwaren heeft, hoeft u dus niet te reageren.

(27)

27 Met vriendelijke groet,

Tim van Kernebeek w.g.van.kernebeek@hva.nl

Antoine de Schipper a.w.de.schipper@hva.nl

Eindverantwoordelijk:

prof. dr. G.J.P. Savelsbergh g.j.p.savelsbergh@vu.nl

Vrije Universiteit Amsterdam 020-5988461

[naam], docent Bewegingsonderwijs

---

Ik geef geen toestemming voor mijn kind om mee te doen aan de beweegtest tijdens de gymles op [datum].

Naam kind: _____________________________________________

(28)

28 Bijlage 2. Opstelling van de testen in de gymzaal

(29)

29

Bijlage 3. Protocol voor het afnemen van de vaardigheidstest stuiten

Activiteit:

Leg de verschillende onderdelen + de bijbehorende kijkwijzers in het vak neer.

Klaarzetten:

2x 2 kleine pionnen op 3 meter afstand (center – center) 4x Tapelijn vanuit de pionnen

2x Kijkwijzer: vormen van het stuiten

1x ‘Meetlat’ aan de muur om naar te kijken voor het onderdeel Splitvision

De TEST:

De test wordt afgenomen op het schoeisel waarmee de kinderen in de les komen! Start ALTIJD met de test in het oranje gebied.

Let op: brillen op, oogplakker Noteer Exclusie: blessure!

(30)

30

Opdracht Instructie + voorbeeld Score Goede scoring

Houd 2 x ballon

hoog Blaas de ballon zo rond mogelijk op.

Probeer de ballon – zo vaak mogelijk - in de lucht te houden

(te slaan/tippen).

Lukt dit:

Ja/ Nee Het aantal aanrakingen (tippen/slaan) totdat de ballon de grond raakt.

Het kind mag zich verplaatsen – achter de ballon aan.

Houd 5 x ballon

hoog Lukt dit: Ja/ Nee

Houd 10 x ballon

hoog Lukt dit: Ja/ Nee

5x Laat vallen –

stuit – pak Pak de bal in twee handen, laat hem vallen – de bal stuit op de grond - en probeer de bal te pakken.

Lukt dit: Ja/ Nee

Bij 5 x achter elkaar wordt de score op Ja gezet. Lukt dit niet test dan TERUG

Elke bal die na één stuit (op de grond) wordt gevangen telt.

Stuit 15x met

voorkeurshand Probeer de bal met één hand te stuiten. Let op:

De hand waarmee ze beginnen te stuiten is hun voorkeurshand. Klik deze aan in de iPad

Lukt dit: Ja/ Nee

Wanneer 15 keer NIET lukt test dan TERUG

Bij 15 stuiten (maximale score) moet je de oefening beëindigen. En test je DOOR

Elke stuit die achter elkaar wordt gedaan (na één aanraking met grond) telt.

Stuit 15x met NIET

voorkeurshand Kun je ook stuiten met je ‘andere’ hand? Lukt dit: Ja/ Nee

Bij 15 stuiten (maximale score) moet je de oefening beëindigen. En test je DOOR

Elke stuit die achter elkaar wordt gedaan (na één aanraking met grond) telt. Dribbelt in

0-vorm om pionnen in 30 seconden

Dribbel zo snel mogelijk om de 2

pionnen in een 0-baan.

Let op:

Het kind mag van hand wisselen, maar 1 hand tegelijk aan de bal.

De bal & het kind moeten beiden OM de pion heen

Vul ALTIJD het aantal punten in 30 seconden in

= de score minder dan 7 dan is de oefening klaar

Bij 7 of meer test je DOOR

1 punt = elke keer als het kind om een stip dribbelt/ voorbij de lijn is.

De startpion telt niet mee. Van hand wisselen mag (is in principe sneller bij de 8-baan). Dribbelt in

8-vorm om pionnen in 30 seconden

Dribbel zo snel mogelijk om de 2

pionnen in een 8-baan.

Let op:

Het kind mag van hand wisselen, maar 1 hand tegelijk aan de bal.

De bal & het kind moeten beiden OM de pion heen

Vul ALTIJD het aantal punten in 30 seconden in

= de score minder dan 9 dan is de oefening klaar

Bij 9 of meer test je DOOR Stuit 15x zonder

naar de bal te kijken

Kun je stuiten zonder naar de bal te kijken?

Kijk op ooghoogte naar …. (de camera, iets op de muur o.i.d.).

Lukt: Ja/ Nee

Test dit met beide handen

 Is de score minder dan 15 dan is het een nee.

Bij 15 of meer stopt de oefening - Test 2 handen en noteer voor beide de score!

Het aantal stuiten wordt geteld dat achter elkaar wordt gedaan zonder dat:

- de bal twee keer stuitert. - de bal wordt vastgepakt. - naar de bal wordt gekeken.

(31)

31

Bijlage 4. Protocol voor het afnemen van de sportparticipatie

Sportparticipatie

Opstelling:

Plaats de objecten zo dat je een makkelijke doorstroom maakt voor de kinderen en de testafnemer, eventueel in combinatie met de Tanita.

Klaarzetten:

1x Seca Lengtemeter (tegen een muur) 1x Seca Weegschaal

De TEST:

De test wordt ALTIJD afgenomen op blote voeten (eventueel sokken/ maillot mag).

Zorg ervoor dat andere leerlingen niet mee kunnen kijken. Geef een kind NOOIT zijn score en/of een waarde aan de score die hij/zij zelf kan aflezen. Laat het kind ALTIJD met een goed gevoel bij dit onderdeel weg gaan!

Gewicht:

‘Ga hier op het zwarte vlak staan.’ (Het kind mag niet de muur of andere dingen in zijn omgeving aanraken.)

Vragen:

1 ‘Heb je een zwemdiploma?’ Zo ja: ‘Welke heb je dan?’

2 ‘Zit je nu ook nog op zwemles?’ Zo ja: ‘Met school of met papa en mama?’ 3 ‘Zit je ook nog op een andere sport?’ Zo ja: ‘Welke sport doe je dan?’

4 ‘Hoe heet de vereniging waar je de sport doet?’ (Weten ze dit niet, vraag dan door of het echt een sport is bij een vereniging en niet buiten voetballen op het veldje achter bij oma.)

5 ‘Zit je op een naschoolse activiteit of extra gym?’ Zo ja: ‘Wat doe je dan?’

Lengte:

‘Ga hier op het wit/grijze vlak staan.’

‘Zorg dat je met je rug tegen de paal aan staat.’ ‘Plaats je voeten tegen elkaar.’

‘Nu je hakken tegen de achterkant, tot ze niet meer verder kunnen.’ ‘Kijk nu recht naar voren.’

(32)

32 Bijlage 5. SPSS output van de histogram

Statistics Stuiten_niveau N Valid 2444 Missing 0 Mean 6,62 Median 6,00 Mode 9 Std. Deviation 1,864

(33)

33 Bijlage 6. SPSS output van de One-way ANOVA test

Descriptives Stuiten_niveau N Mean Std. Deviation Std. Error 95% Confidence Interval for Mean Minimum Maximum Lower Bound Upper Bound voetbal 431 7,77 1,552 ,075 7,63 7,92 3 9 balsport met handen 492 6,98 1,700 ,077 6,83 7,13 2 9 niet balsport 550 6,17 1,794 ,076 6,02 6,32 2 9 geen sport 971 6,17 1,850 ,059 6,06 6,29 2 9 Total 2444 6,62 1,864 ,038 6,54 6,69 2 9 ANOVA Stuiten_niveau

Sum of Squares df Mean Square F Sig.

Between Groups 943,462 3 314,487 101,746 ,000

Within Groups 7541,835 2440 3,091

Total 8485,297 2443

Multiple Comparisons

Dependent Variable: Stuiten_niveau Scheffe

(I) Sport (J) Sport

Mean Difference

(I-J) Std. Error Sig.

95% Confidence Interval Lower Bound Upper Bound

voetbal balsport met handen ,795* ,116 ,000 ,47 1,12

niet balsport 1,602* ,113 ,000 1,29 1,92

geen sport 1,603* ,102 ,000 1,32 1,89

balsport met handen voetbal -,795* ,116 ,000 -1,12 -,47

niet balsport ,807* ,109 ,000 ,50 1,11

geen sport ,808* ,097 ,000 ,54 1,08

niet balsport voetbal -1,602* ,113 ,000 -1,92 -1,29

balsport met handen -,807* ,109 ,000 -1,11 -,50

geen sport ,001 ,094 1,000 -,26 ,26

geen sport voetbal -1,603* ,102 ,000 -1,89 -1,32

balsport met handen -,808* ,097 ,000 -1,08 -,54

niet balsport -,001 ,094 1,000 -,26 ,26

(34)

34 Bijlage 7. Ephorus inleverbewijs

Beste Auke Bouwmeester,

Het document is ingeleverd bij Turnitin | Ephorus en je docent Ramon Stuart (r.stuart@hva.nl) is hiervan op de hoogte gesteld.

Het unieke nummer dat aan het document is toegekend is: 7eb91c40-2cdb-46e6-9278-102631bd6647.

We raden je aan deze pagina uit te printen of op te slaan. Inlevercode: 40150AOSPA

Datum: maandag 26 november 2018 13:28:30 uur CET Jouw gegevens:

Auke Bouwmeester 500698633

aukebouwmeester@gmail.com

Bouwmeester 500698633 Tim van Kernebeek Je docent:

Ramon Stuart r.stuart@hva.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meer zelfs, het lijkt er sterk op dat we vandaag datgene wat ouders doen, en waar- voor ze verantwoordelijk zijn, lijken te beperken tot de zorg voor de (meest

Deze nog niet uitgekomen knoppen worden door Japanners gebruikt voor een middel tegen kanker, waarvan sinds 2015 het effect wetenschappelijk zou zijn aangetoond.. Auteur: Santi

Daarnaast heeft Brookz een eigen magazine (Brookz 500) en organiseert Brookz jaarlijks meerdere landelijke events (samen ruim 1.000 deelnemers), waaronder de Nationale Overname Dag

U kunt uw testament dus op elk moment geheel of gedeeltelijk herroepen, wijzigen, er beschik- kingen aan toevoegen of zelfs een heel nieuw testament opstellen, zolang u gezond

Uw vermogen kan bij uw overlijden immers kleiner zijn dan wanneer u uw testament opmaakte, waardoor het goede doel veel minder of niets dreigt over te houden.. Bovendien is het

Welke voorzieningen heeft de Driemaster voor alle leerlingen zowel in als buiten de

Wanneer uw dikke darm niet goed schoon is, kan de coloscopie niet plaatsvinden of zal, als dit blijkt tijdens het onderzoek, het onderzoek stopgezet

“[…] ook op de momenten dat je een lastige situatie hebt in de klas of een actuele situatie die je bespreekbaar wil maken, maar je niet goed weet hoe, jeugdliteratuur kun je dan