• No results found

The balance of reinvestment

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "The balance of reinvestment"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Carlo Vonk 500725769

Hogeschool van Amsterdam

Emma Bramer 500730585

Academie voor Lichamelijke Opvoeding

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 4 Samenvatting 6 1. Inleiding 8 2. Methode 14 2.1 Proefpersonen 14

2.2 Beschrijving van experimentele procedures 15

2.3 Taak en meetinstrument 16

2.3.1 De Movement-Specific Reinvestment Scale (MSRS) 17

2.3.2 De balanstesten 18

2.6 Pilot 19

2.7 Dataverzameling en statische analyse 19

3. Resultaten 20

3.1 Reinvestment score (sport categorieën) 20

3.3 ANOVA: Balanstaken - Sportcategorie 21

3.3.1 Anterior-posterior 21

3.3.2 Medio-Lateral 22

4. Discussie 26

4.1 Reinvestment 26

4.2 Balanstaken 27

4.5 Beperkingen suggesties vervolgonderzoek 33

4.6 Aanbevelingen beroepspraktijk 35 5. Conclusie 36 6. Referenties 38 7. Bijlage 44 7.1 Informed Consent 44 7.2 Demographics 46

7.3 Movement-Specific Reinvestment Scale – Dutch 47

7.4 Movement-Specific Reinvestment Scale - English 49

7.5 Procedure 50

7.6 Rules use Appointment list and Data notation 52

7.7 Onderzoek presentatie 56

7.8 PowerPointpresentatie The Balance of Reinvestment 58

7.9 SPSS & JASP outputs 68

(4)
(5)

Voorwoord

Voor u ligt ons afstudeeronderzoek ’The Balance of Reinvestment’. Dit onderzoek is geschreven in het kader van ons afstuderen aan de Academie voor Lichamelijk Opvoeding aan de Hogeschool van Amsterdam, Faculteit Bewegen Sport en Voeding. Wij zijn erg trots op het proces en het uiteindelijke resultaat van dit verslag. De kans om in samenwerking met de VU Amsterdam een onderzoek te doen is ontzettend mooi. Wij willen Mathieu

Voorthuijzen bedanken voor de kans die hij ons heeft gegeven om dit leerzame traject te doorlopen. Ook gaat onze dank uit naar Hemke van Doorn die ons gedurende dit project heeft ondersteund en kritisch heeft bevraagd. Ook zijn wij onze partners van de Vrije Universiteit van Amsterdam John Stins, Matt Bell en Daan Brinkman erg dankbaar. Tot slot willen wij ook Peter Beek bedanken, hij heeft samen met Mathieu Voorthuijzen deze samenwerking opgezet.

Wij wensen u veel plezier bij het lezen van dit onderzoek.

Carlo Vonk Emma Bramer

(6)
(7)

Samenvatting

Het doel was te onderzoeken of verschillende sportvaardigheidstypes: Closed Skill Sports (CSS) en Open Skill Sports (OSS), verschillen in de mate van herinvestering en in prestatie op balanstaken met een dubbeltaak. De atleetgroepen bestonden uit vier sporten: turnen, schoonspringen (CSS), basketbal en hockey (OSS). In OSS wordt gereageerd op een veranderende omgeving. De CSS bewegen alleen in een consistente omgeving.

Herinvestering werd onderzocht met de Movement-Specific Reinvestment Scale (MSRS). Deze bevat twee subschalen: de Movement self-consciousness (MS-C) gaat over het gevoel van de sporter tijdens bewegen, en de Conscious motor processing (CMP) gaat over de betrokkenheid bij het beweegproces.

De balanstaken worden gemeten met een Wii Balance Board door de lichaams-sway ten opzichte van het steunvlak te bepalen. Dit wordt bekeken in twee richtingen: medio-laterale en posterior-anterior. Deze meting bevat stilstaande taken van 30 seconden. Taak 1: met ogen open, taak 2: met ogen gesloten, taak 3: met een cognitieve dubbeltaak.

CSS herinvesteren meer op de CMP (p<0,001) en de totale MSRS (p< 0,001). Bij de

balansmeting in de anterior-posterior richting blijkt een effect van het taaktype (p<0,001). Er is een verschil in de gemiddelde scores van OSS en de CSS tussen taak 1 en 2 (p< 0,001) en taak 2 en 3 (p<0,001).

In de medio-laterale richting blijkt effect van het taaktype (p<0,001). Er is een verschil in de gemiddelde scores tussen taak 1 en 2 (p<0,001). Een interactie-effect werd gevonden voor de taak ten opzichte van het sporttype (p=0,004). OSS laten meer sway zien tussen taak 1 en 2 (p<0,001) en taak 1 en 3 (p<0,001). Bij CSS is een verschil aangetoond tussen taak 1 en 2 (p<0,001) en taak 2 en 3 (p<0,001).

Er kan geconcludeerd worden dat CSS meer herinvesteren en dat het toevoegen van een dubbeltaak de OSS meer negatief beïnvloed dan de CSS. Met betrekking tot de balanstaken wordt een vervolgonderzoek aangeraden.

(8)
(9)

1. Inleiding

De Cassina, de Kovacs en de Kolman, drie vluchtelementen die op de Olympische Spelen in Londen door turner Epke Zonderland voor het eerst in de geschiedenis achter elkaar geturnd werden. Het leverde hem het eerste Nederlandse turngoud op de Spelen ooit op (Dijkgraaf, No Date). Niet alle Olympische spelen waar Zonderland aan mee mocht doen waren zo succesvol als in 2012. Zowel in Beijing 2008 als in Rio 2016 behaalde hij een zevende plaats, beide keren door een val van de rekstok. Als hij eenmaal aan de rekstok hangt denkt hij het liefst helemaal niets. Hooguit kleine dingen als, ‘benen bij elkaar houden’ of ‘goed

uitduwen’. Het echte nadenken over zijn oefening doet hij in de dagen voor de wedstrijd. Urenlang neemt hij elk detail door. Tijdens het visualiseren van het vluchtelement de yamawaki denkt hij: strekken, strekken, strekken. Want de yamawaki moet gesterkt geturnd worden. Hij visualiseert seconde voor seconde elke beweging die zijn lichaam maakt. (De Vries, 2012).

“Ik heb dat nodig. Als je mij bij wijze van spreken een uur voor de wedstrijd wakker zou maken, dan lukt het mij niet mijn oefening te turnen.” De timing van de beweging en het gevoel van plaats en ruimte is dusdanig belangrijk dat, als Epke hier niet goed genoeg over na heeft gedacht, hij de bewegingen wellicht niet juist zou kunnen uitvoeren (De Vries, 2012). De details waar Zonderland het over heeft, kunnen ook wel worden verstaan als kennis, expliciete kennis over zijn oefening en de uitvoering daarvan. In de literatuur over leren is algemeen aanvaard dat er twee soorten kennis zijn: expliciete en impliciete kennis. Expliciete kennis heeft betrekking op de feiten waar we ons bewust van zijn. Terwijl impliciete kennis betrekking heeft op kennis die we hebben, maar niet bewust kunnen noemen (Beek, 2011). De manier waarop een individu leert bewegen en beweegt, verschilt sterk van persoon tot persoon. De wijze van instructie geven bepaalt op welke manier iemand leert. Er kan impliciet worden geleerd, namelijk zonder instructies over hoe een beweging moet worden uitgevoerd. Maar er kan ook expliciet worden geleerd waarbij de beweger veel instructies krijgt over de manier van uitvoering (Masters, 1992; Malhotra et al., 2015). De instructies die een beweger krijgt bepalen de manier waarop een beweger in staat is na te denken over de uitvoering van een beweging. De variaties in de mate waarin individuen zich bewust

bezighouden met hun beweging leidde tot de ontwikkeling van de theorie van herinvestering (Masters, 1992). De theorie van herinvestering is gebaseerd op het concept van

(10)

en controle van bewegingen verstoort de automatische bewegingsuitvoering en kan leiden tot verminderde prestaties (Masters, 1992).

De theorie van herinvesteren is ontwikkeld voor het beter begrijpen van bewuste verwerking van motorisch leren en prestatie. Herinvesteren gebeurt vooral tijdens prestaties waar de druk hoog is. Meer angst verergert de herinvestering en kan daarmee de prestatie beïnvloeden, dit wordt door Masters (1992) gedefinieerd als ‘chocking under pressure’. Volgens de theorie van Masters kan ‘choking under pressure’ verminderd worden door de verwerving van expliciete kennis aan het begin van het leerproces te minimaliseren (Masters, 1992). Een leermethode waarin het geleerde beter bestand is tegen de effecten van prestatiedruk is het impliciet aanleren van bewegingen. Masters beschouwde het falen als een uiting van het bewust aansturen van een beweging die normaliter geautomatiseerd is, op basis van expliciete kennis waarover de sporter op dat moment nog beschikt. Deze expliciete kennis komt voort uit de leergeschiedenis van de atleet (Beek, 2011). Een atleet kan op basis van het

vaardigheidstype, dat wordt gebruikt in zijn sport, worden onderverdeeld in twee categorieën: open vaardigheidssporten (Open skill sports (OSS)) en gesloten vaardigheidssporten (Closed skill sports (CSS)) (Di Russo et al., 2010). Van atleten binnen OSS worden vaardigheden vereist waarmee de atleet kan reageren op dynamisch veranderende, onvoorspelbare en extern gestuurde omgeving (Di Russo et al., 2010). Voorbeelden van OSS zijn hockey, basketbal, voetbal en tennis. Bewegingen die zich binnen wedstrijdsituaties van deze genoemde sporten voordoen, moeten voortdurend worden aangepast, omdat de omgeving voortdurend

verandert. Deze vaardigheden zijn vooral perceptueel (Knapp, 2002).

De CSS bevatten vaardigheden die betrekking hebben op het alleen kunnen bewegen, waarbij concentratie wordt vereist in een omgeving die stabiel en consistent is (Di Russo et al., 2010). Dit geldt bijvoorbeeld voor sporten zoals turnen, schoonspringen, golf, zwemmen en atletiek. Een atleet op de 200 meter sprint moet altijd 200 meter sprinten. De omgeving heeft hier geen invloed op, het is stabiel.

Succes in gesloten vaardigheidssporten (CSS) hangt vaak af van de consistentie van de vaardigheid van de atleten (Lerner, Ostrow, Yura & Etzel, 1996). Verder geldt voor de CSS turnen en schoonspringen dat de bewegingsuitvoering bij deze twee sporten belangrijker is dan bijvoorbeeld bij hockey en basketbal. Binnen de gehele turnwereld worden sporters op dezelfde manier beoordeeld. In het waarderingsvoorschrift van de Fédération Internationale De Gymnastique wordt onder andere benoemd dat het jurypannel de turners beoordeelt op

(11)

geldt dit niet. The International Hockey Federation (FIH) beschrijft dat het team dat de meeste goals maakt in de wedstrijd wint (The International Hockey Federation, 2019). De FIH beschrijft niets over de manier waarop het lichaam moet bewegen om een doelpunt te scoren. Voor het spelen van een OSS lijkt het niet noodzakelijk te zijn expliciete kennis te hebben over de bewegingsuitvoering. Hieruit zou opgemaakt kunnen worden dat de verschillende sport categorieën (OCC en CSS) ook een verschillende manier van training vereisen en verschillen in het opdoen van kennis over de beweging.

Wanneer deze twee categorieën worden vergeleken, ontwikkelen de OSS-atleten zich meer flexibel als het gaat over besluitvorming, visuele aandacht en uitvoering (Taddei, Bultrini, Spinelli & Di Russo, 2012). Deze verschillen in cognitieve verwerkingen van de twee atleetgroepen zouden ook effect kunnen hebben op de uitvoering van motorische activiteiten en hun mate van herinvestering. Er zijn dus verschillen tussen de groepen atleten en hun ontwikkeling in de sport. Maar geldt dit ook voor onderdelen van het menselijk gedrag, namelijk houdingsregulatie? Het vermogen om de houding te beheersen en evenwicht te bewaren, zijn kernaspecten van het menselijk gedrag. Deze vaardigheden worden

voortdurend getest in het dagelijks leven, maar worden nog meer gebruikt in de sportwereld. Houdingsregulatie wordt gedefinieerd als het handhaven, bereiken of herstellen van een evenwichtstoestand tijdens elke houding of activiteit (Pollock, Durward, Rowe & Paul, 2000). Subtiele verschillen in deze vaardigheid kunnen het verschil zijn tussen succes en falen binnen de topsport. De regulatie van houding bestaat uit een interactie van het centrale zenuwstelsel, sensorische systeem en het bewegingsapparaat (Winter, Patla & Frank, 1990). Voor het behouden van balans moet men in een ongesteund rechtopstaande houding door middel van spieractiviteit de zwaartekracht tegengaan. Balans wordt bereikt door het lichaamszwaartepunt te behouden of terug te zetten boven het steunvlak (Horak, 1987). Houdingsregulatie is een cruciaal onderdeel van het menselijk gedrag en heeft twee belangrijke uitkomsten, namelijk houdingsoriëntatie en houdingsevenwicht.

Houdingsoriëntatie gaat over de actieve oriëntatie van het hoofd en de romp in relatie tot de zwaartekracht en de omgeving. Houdingsevenwicht is het stabiliseren van het

lichaamszwaartepunt door bewegingsstrategieën te coördineren om de rechtopstaande houding aan te nemen en lichamelijk letsel te voorkomen (Horak, 1987). Er wordt gedacht dat houdingsregulatie een geautomatiseerde vaardigheid is. Geautomatiseerde taken zullen namelijk nauwelijks lijden onder een dubbeltaak die aandacht vraagt van het cognitieve

(12)

vaardigheid geautomatiseerd is (Paul, Ada & Canning, 2005). Echter, zijn er aanwijzingen dat houdingsregulatie berust op cognitieve verwerking en wellicht dus geen geautomatiseerde vaardigheid is. In het onderzoek van Marsh & Geel (2000) werden prestatieverminderingen geregistreerd bij volwassen proefpersonen door een cognitieve dubbeltaak toe te voegen. Dit effect van prestatievermindering bij het toevoegen van een dubbeltaak is ook geconstateerd bij jongvolwassenen. Het betrof hier een houdingsregulatie taak als enkelvoudige taak en een rekensom als dubbeltaak. De prestatievermindering was te kenmerken aan een toenemende lichaams-sway wanneer de dubbeltaak werd uitgevoerd (Rankin, Woollacott, Shumway-Cook & Brown, 2000; Marsh & Geel, 2000). Echter, in een ander experiment werd aangetoond, dat een cognitieve dubbeltaak leidt tot minder lichaams-sway in houdingsregulatie. De

deelnemers zijn in dit experiment beter gaan presteren wanneer een cognitieve dubbeltaak werd toegevoegd (Andersson, Hagman, Talianzadeh, Svedberg & Larsen, 2002). Uit de bovenstaande onderzoeken blijkt dat er verschillen kunnen zijn in prestatie wanneer een dubbeltaak wordt toegevoegd aan een enkelvoudige taak. Gesuggereerd kan worden dat houdingsregulatie niet volledig geautomatiseerd is, omdat in sommige gevallen de prestatie, na het toevoegen van een dubbeltaak toeneemt en in sommige gevallen juist afneemt. Houdingsregulatie is dus wellicht afhankelijk van cognitieve processen.

Het bovenstaande idee dat houdingsregulatie niet volledig geautomatiseerd is en de

verschillen in beschikbaarheid van expliciete of impliciete kennis die wordt geleerd tijdens de training tussen de twee atleetgroepen OSS en CSS, zouden effect kunnen hebben op de uitvoering van motorische activiteiten en hun mate van herinvestering. Vanuit de literatuur blijkt dat er verschillen zijn tussen deze twee atleetgroepen en hun ontwikkeling in de sport. Maar geldt dat ook in de topsport en voor dagelijkse handelingen zoals houdingsregulatie? In de praktijk is het reguleren van houdingen de basis van iederen beweging en belanglijk voor een goede prestatie (Van Reijen, 2018). Het feit dat de atleetgroepen verschillen in hun ontwikkeling in de sport en het bovengenoemde idee dat balans een essentieel onderdeel is van prestatie, leiden tot de eerste onderzoeksvraag:

Is er een verschil in de mate van herinvesteren van kennis tussen OSS-atleten en CSS-atleten met een leeftijd van 14 t/m 27 jaar?

(OSS: basketbal en hockey, CSS: turnen en schoonspringen)

(13)

succes in deze sporten. Ook blijkt uit onderzoek dat de CSS-atleten, in vergelijking met de OSS-atleten, hun vaardigheden hebben geleerd aan de hand van expliciete regels en kennis (Orrell, Eves & Masters, 2006) en ook aan de hand hiervan de vaardigheden zullen uitvoeren. Daarentegen zullen OSS-atleten meer geneigd zijn te zoeken naar strategieën die een

oplossing zullen bieden voor de dynamische veranderende omgeving waar zij in bewegen (Malhotra et al., 2014). De kennis waarover de OSS-atleten beschikken kan gecategoriseerd worden als impliciete kennis. Deze bevinding leidt tot de eerste voorspelling dat CSS-atleten een grote neiging zullen hebben tot herinvesteren in vergelijking tot de OSS-atleten.

De literatuur suggereert dat de verschillen in kennis waarover sporters beschikken invloed zou kunnen hebben op de prestatie. Uit eerder gedaan onderzoek van Masters (1992) bleek dat expliciete kennis invloed heeft op de mate van herinvestering en ‘choking under pressure’. Deze bevindingen leidden tot de volgende onderzoeksvraag:

Is er een verschil in prestatie tussen de drie houdingstaken (stilstaan, stilstaan met ogen gesloten en stilstaan met een cognitieve dubbeltaak) en OSS-atleten en CSS-atleten met een leeftijd van 14 t/m 27 jaar?

(OSS: basketbal en hockey, CSS: turnen en schoonspringen)

De literatuur geeft aan dat er individuele verschillen zullen zijn in de cognitieve verwerking van kennis waarover sporters beschikken bij het bewegen. De tweede hypothese is als volgt: van de CSS-atleten wordt verwacht dat zij beter zullen presteren in de enkelvoudige

balanstaken, taak 1 en taak 2. De betere prestatie uit zich in een kleinere lichaams-sway. Deze voorspelling is ten eerste gebaseerd op het eerdergenoemde idee dat CSS-atleten meer

ervaring zullen hebben met lichaamsbeweging als de basis voor succes binnen hun sport dan OSS-atleten. Ten tweede is deze hypothese gesteld op basis van de onderzoeksresultaten van Malhotra et al. (2015) waarin een kleinere lichaams-sway is gevonden in de medio-laterale richting bij hoge herinvesteerde in enkelvoudige balanstaken.

Zoals eerder beschreven wordt verwacht dat de CSS-atleten beschikken over meer expliciete kennis dan de OSS-atleten. Herinvesteren vindt plaats wanneer expliciete kennis wordt aangeleerd tijdens de bewegingsplanning of uitvoering. De bewuste monitoring en controle van bewegingen verstoort de automatische bewegingsuitvoering en kan leiden tot

(14)

Naar aanleiding van deze theorie wordt verwacht dat de CSS-atleten een hogere neiging hebben tot herinvesteren.

Ten slotte wordt dus voorspeld dat de cognitieve dubbeltaak (taak 3) de verwachte groepsverschillen in taak 1 en 2 zal weerleggen. De CSS-atleten zullen naar verwachting meer herinvesteren en dat zal het werkgeheugen in beslag nemen. Hierdoor zal de prestatie van de CSS-atleten afnemen. De derde hypothese voorspelt dat de OSS-Atleten beter zullen presteren dan CSS-Atleten in balanstaak 3 (stilstaan met een cognitieve dubbeltaak). Uit onderzoek van Marsh en Geel (2000) blijkt dat houdingsregulatie berust op cognitieve verwerking en wellicht geen geautomatiseerde vaardigheid is. Dit is gebaseerd op het feit dat prestatieverminderingen werden geconstateerd bij het toevoegen van een cognitieve

dubbeltaak aan een enkelvoudige balanstaak. Er wordt verwacht dat in dit onderzoek de CSS-atleten meer zullen herinvesteren. Herinvesteerders zullen over het algemeen meer mentale hulpbronnen nodig hebben waardoor het werkgeheugen meer bezet zal zijn (Malhotra et al., 2015).

(15)

2. Methode

2.1 Proefpersonen

De groep deelnemers bestond uit 80 personen uit vier verschillende sportdisciplines binnen de leeftijdscategorieën van 14 t/m 27 jaar (gemiddelde leeftijd: 17,78; SD: 2,76 jaar).

Alle deelnemers waren vrouw. De deelnemers werden gecategoriseerd in twee groepen. OSS-atleten (n=41) en CSS-OSS-atleten (n=39). De OSS-groep bestond uit OSS-atleten van de sporten basketbal (n= 21; gemiddelde leeftijd: 17,64; SD: 1,19) en hockey (n= 18; gemiddelde leeftijd: 17,04; SD: 0,75).

De CSS-groep bestond uit atleten uit de sporten turnen (n= 33; gemiddelde leeftijd: 17,99; SD: 3,88) en schoonspringen (n= 8; gemiddelde leeftijd: 18,99; SD: 2,85). Deze gegevens worden weergeven in tabel 1. Alle gemeten atleten waren op het moment van meten van internationaal of nationaal niveau.

Voorafgaand aan het onderzoek heeft de ethische commissie goedkeuring gegeven. Zij waarborgen de veiligheid en rechten van de deelnemers. Deze goedkeuring heeft betrekking op het toestemmingsformulier dat door de deelnemers moest worden ingevuld.Alle

deelnemers hebben voorafgaand aan het onderzoek een toestemmingsverklaring getekend. Voor de deelnemers onder de 16 jaar geldt dat de toestemmingsverklaring door de

ouders/verzorgers moest worden getekend.

Tabel 1. Aantal, leeftijd en ervaring proefpersonen

Algemeen OSS CSS Basketbal Hockey Turnen

Schoon-springen Aantal 80 39 41 21 18 33 8 Gem. leeftijd (jaar) (SD) 17,78 (SD: 2,76) 17,36 (SD: 1,4) 18,18 (SD:3,69) (SD:1,19) 17,64 (SD:0,75) 17,04 (SD:3,817,99 8) 18,99 (SD:2,85) Aantal jaren ervaring 10,27 (SD: 2,79) (SD: 9,64 1,87) 10,83 (SD: 3,36) (SD: 1,92) 10,17 (SD: 1,75) 9,19 11,00 (SD: 3,61) 10,13 (SD: 2,03)

(16)

2.2 Beschrijving van experimentele procedures

De metingen zijn voorafgaand en/of tijdens de trainingen van de deelnemers uitgevoerd. Op locatie van de verschillende sportverenigingen zijn rustige ruimtes zoals kleedkamers of gang gebruikt. Voorafgaand aan de balansmetingen is door de deelnemers een aantal formulieren ingevuld. Deze formulieren zijn eerst mondeling toegelicht, waarna deze zelfstandig door de deelnemers zijn ingevuld. Afhankelijk van de voorkeur van de deelnemer zijn de formulieren in het Nederlands of in het Engels ingevuld. Het eerste formulier is het

toestemmingsformulier1. Voor de deelnemers onder de 16 jaar is dit formulier, voorafgaand

aan de metingen ingevuld door de ouders/verzorgers. De deelnemers boven de 16 jaar hebben dit ter plekke ingevuld als eerste formulier. Hierin hebben de deelnemers verklaard

voldoende te zijn ingelicht over het onderzoek en vrijwillig deel te nemen. Ook is door de deelnemers toestemming verleend voor het verzamelen van gegevens, het inzien van de gegevens door de onderzoekers en de gegevens tot tien jaar na het onderzoek te bewaren. Als tweede hebben de deelnemers een formulier ingevuld met persoonlijke gegevens;

geboortedatum, sportclub, hoofdsport, ervaring in de sport en voorkeurshand. Contactinformatie2 werd ook verzameld in verband met eventuele vragen of

onduidelijkheden achteraf. Tot slot werd de deelnemers gevraagd de Movement-Specific Reinvestment Scale (MSRS)3 in te vullen. Hierin zijn een aantal uitspraken over bewegen in

het algemeen gedaan waarop de deelnemers antwoord hebben gegeven op een schaal van een tot zes.

Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te kunnen waarborgen is een procedure opgesteld. Hierin wordt de nauwkeurigheid en de precisie van de meetprocedure omschreven. Alle metingen werden door minimaal twee onderzoekers uitgevoerd zodat alle omschreven aandachtspunten konden worden uitgevoerd en gecontroleerd. De procedure is te vinden in bijlage 7.5.

Naast de procedure is de ‘Rules use Appointment list and Data notation’ opgesteld. In dit bestand is voor de onderzoekers tot in detail beschreven hoe de data verzameld en opgeslagen moet worden in de computer. Dit is te vinden in bijlage 7.6.

(17)

2.3 Taak en meetinstrument

De deelnemers werd gevraagd vier balanstaken uit te voeren die elk 30 seconde duurde. Dit onderzoek is gebaseerd op eerder gedaan onderzoek waarin een soortgelijke methode werd gebruikt (Malhotra et al., 2015). Zonder schoenen namen de deelnemers plaats op het Wii balance board. Het board stond zo opgesteld dat de deelnemers keken naar een muur. De eerste taak was gedurende 30 seconden zo stil mogelijk staan op twee voeten met de armen langs het lichaam. De tweede taak was gedurende 30 seconden zo stil mogelijk staan op twee voeten met de armen langs het lichaam en de ogen gesloten. De derde taak was een

dubbeltaak waarbij de deelnemers met de ogen open zo stil mogelijk op twee benen staan en tegelijkertijd een rekensom uitvoeren (opdracht ronde 1: begin met tellen bij 700 en tel terug in stappen van 3; opdracht ronde 2: begin bij 350 en tel terug in stappen van 3). Bij de vierde taak werd de deelnemers gevraagd hun lichaam van links naar rechts (medio-lateraal) te bewegen in het tempo van een metronoom (60 BPM). Deze taak werd gedurende 40 seconden uitgevoerd, waarvan alleen de laatste 30 seconden werden gemeten. Alle vier de taken werden tweemaal uitgevoerd in dezelfde volgorde.

Na afloop van de balanstaken werden door de deelnemers twee cijfers op een schaal van 1-10 gegeven over hun eigen prestatie (self-rating) op het Balance Board. Het eerste cijfer had betrekking op de mate waarin de deelnemer vond dat hij/zij het ritme van de metronoom kon bijhouden. Het tweede cijfer had betrekking op de mate waarin de deelnemer het verplaatsen van het gewicht van links naar recht vloeiend kon uitvoeren. De resultaten van taak 4 en de self-rating zullen worden geanalyseerd in een afzonderlijk onderzoeksrapport van een lid van deze onderzoeksgroep.

(18)

2.3.1 De Movement-Specific Reinvestment Scale (MSRS)

Bij de eerste meting, de Movement-Specific Reinvestment Scale (MSRS), beschreven de deelnemers de mate van het eens of niet eens zijn met de vragen over hun eigen bewegingen, in een getal. Namelijk op een schaal van 1 tot 6 punten (1= helemaal mee oneens 6= helemaal mee eens). De totale score van de MSRS zal een getal zijn tussen de 10 en 60. De

Movement-Specific Reinvestment Scale (MSRS), (Kleynen, Braun, Beurskens, Verbunt, de Bie & Masters, 2013; Masters et al., 1992) werd gebruikt om de aanleg van de deelnemers te meten met betrekking tot controleren en monitoren van hun eigen bewegingen. Deze test is opgedeeld in twee categorieën. De helft van de vragen uit de Scale gaat over het bewustzijn, hoe bewust ben jij met jouw bewegingen bezig (movement self-consciousness, MS-C) en de andere helft gaat over bewuste motorverwerking en de actieve betrokkenheid van personen bij het beweegproces, hoe zelfbewust ben jij over jouw eigen bewegingen (Conscious motor, CMP). Alle vragen worden beantwoord op een schaal van 1 tot 6 punten (1= helemaal mee oneens 6= helemaal mee eens). In totaal bestaat de vragenlijst uit tien vragen. Vijf per subschaal. De scores van de subschalen variëren van 5 t/m 30, bij elkaar opgeteld geeft dit een totale score op de MSRS. Hoe hoger de score is hoe grotere neiging tot herinvesteren zal zijn.

De MSRS heeft een aanvaardbare test-hertest betrouwbaarheid en interne consistentie: MS-C (r = .67, Cronbach's α = .78) en CMP (r = 0.76, Cronbach's α = .71) (Malhotra et al., 2015). Tijdens de metingen zijn alle meetgegevens die in de vorm van vragenlijsten werden

verworven op papier verzameld. Deze gegevens zijn na afloop verwerkt in vooraf gemaakte Excel sheets.

(19)

2.3.2 De balanstesten

De balanstesten zijn gemeten met behulp van een Wii Balance Board (Nintendo, Japan; 49,5 x 30,5 cm x 5,1 cm; sampling rate 5 Hz). Dit Board werd via Bluetooth aangesloten op een laptop (DELL Vostro 15 3000 Serie). Deze hardware is eerder gevalideerd als een methode om de balans te bepalen (Clark, Bryant, Pua, McCrory, Bennell & Hunt, 2010). Aangepaste software die eerder werd ontwikkeld door de Vrije Universiteit van Amsterdam werd

gebruikt voor het meten van de prestaties, het opslaan en het archiveren van de data. Om het Balance Board te kalibreren werden twee gewichten gebruikt van 5,2 kg (10,4 kg totaal). Tijdens de balanstaken wordt door het Wii Balance Board in afstand gemeten in welke mate het lichaamszwaartepunt afwijkt van het midden (sway), deze afstand wordt uitgedrukt in getallen. Eerder onderzoek heeft gesuggereerd dat het gebruik van meerdere posturale stabiliteitsmetingen de interpretatie van gegevens kan beïnvloeden (Fraizer & Mitra, 2008). Om de metingen zo valide mogelijk te maken is als gevolg hiervan alleen het Centrum van Druk (Centre of pressure, CoP) onderzocht in de richting medio-lateraal (SDy) en anterior-posterior vlak (SDx). Dit soort metingen worden over het algemeen gebruikt als posturale stabiliteitsmetingen en hebben effecten aangetoond bij stilstaande balanstesten met een cognitieve dubbeltaak (Riley, Baker & Schmit, 2003; Riley, Baker, Schmit & Weaver, 2005). De CoP wordt berekend door middel van de vier poten van het Wii Balance Board. Iedere poot die zich op één van de hoeken bevindt, meet het aantal Newton (N) dat zij dragen. Dit wordt omgezet naar een grafiek met een X, Y as. De standaarddeviatie (SD) wordt berekend aan de hand van de gemiddelde afstand van het Lichaamszwaartepunt (LZP) ten aanzien van het midden. Hierna wordt met deze gegevens aan de hand van de volgende berekening de SD berekend: 𝑆𝑆𝑆𝑆 = �∑𝑛𝑛𝑖𝑖=1(𝑋𝑋𝑖𝑖−𝜇𝜇)2

(20)

2.6 Pilot

Voordat de data verzameld werd bij de beoogde doelgroep, is een pilot gedaan bij studenten van de Academie voor Lichamelijk Opvoeding in Amsterdam. De procedure, het

meetinstrument en het opslaan/archiveren van de gegevens is tijdens deze pilot getest. Ook is gevraagd hoe de deelnemers deze pilot ervaarden en of zij eventueel behoefte hadden aan aanpassingen. Na afloop van de pilot is een aantal veranderingen doorgevoerd. In eerste instantie zouden de testen driemaal uitgevoerd worden per deelnemer. Na de pilot bleek dat de concentratie van de deelnemers bij de derde herhaling te laag was en dat dit de

testresultaten eventueel zou kunnen beïnvloeden. Hierdoor is het aantal herhalingen in het daadwerkelijke onderzoek teruggebracht naar één keer. Ook is geconstateerd dat de

deelnemers de testen uit moeten voeren terwijl zij kijken naar een muur. Dit om afleiding te voorkomen.

2.7 Dataverzameling en statische analyse

Voor het berekenen van het gemiddelde, SD, mediaan en p-waarde is Excel gebruikt.

Onafhankelijke T-tests zijn uitgevoerd om te analyseren of groepsverschillen bestonden op de gemiddelde totale herinvestering en herinvesterings-subschaal scores (CMP & MS-C) tussen open en gesloten sporten. Een gemengde analyse van variantie (ANOVA) werd in deze studie gebruikt, die een binnen-subject-factor (taaktype: baseline, gesloten ogen, dubbel taak) en één tussen subject-factor (sporttype: open en gesloten) betrof. Deze ANOVA werd uitgevoerd op de gemiddelde standaardafwijking van de sway voor zowel de anterior-posterior als medio-laterale richtingen. Post-hocanalyses omvatten gepaarde T-tests om te onderzoeken of er verschillen waren in de houdingsprestaties binnen sporttypen (open en gesloten) bij vergelijking van baseline (taak 1) met dubbel taak (taak 3) in zowel de medio-laterale als anterior-posterior richting.

(21)

3. Resultaten

De data is voorafgaand aan de analyse door middel van een boxplot geïnspecteerd op eventuele uitschieters (meer dan drie keer hogere waarde dan het gemiddelde). Als gevolg hiervan zijn twee deelnemers uitgesloten van verdere analyse (1= hockey, 1= basketbal). Twee deelnemers werden niet meegenomen in de analyse wegens missende data (1= basketbal, 1= schoonspringen). De totale dataset bestond uiteindelijk uit 76 deelnemers (OCC-atleten: n= 37; CSS-atleten: n= 39). Dit kan verder worden verdeeld in de vier

verschillende sportdisciplines: hockey= 17, basketbal = 20, turnen = 31, schoonspringen = 8. Alle deelnemers waren vrouw.

3.1 Reinvestment score (sport categorieën)

In tabel 2 zijn de resultaten te zien van de Movement Specific Reinvestment Scale. Hieruit blijken de gemiddelde scores van de MSRS per subschaal en de totale score. Het gemiddelde en de standaarddeviatie is gegeven. Ten aanzien van de MS-C subschaal is te zien dat de OSS een gemiddelde score van 14,89 (SD:3,45) halen en de CSS een gemiddelde score van 15,39 (SD:5,33). Voor de CMP subschaal geldt dat de OSS een gemiddelde scoren van 18,95 (SD:4,21) en de CSS een gemiddelde van 24,38 (SD:2,80). In de totale score op de MSRS is te zien dat het gemiddelde van de OSS ligt op 33,84 (SD:6,51) en het gemiddelde van de CSS ligt op 39,77 (7,21).

Tabel 2.Gemiddelde scores MSRS totaal en subschaal MS-C en CMP per sportvaardigheidsgroep Statistiek MSRS Sport n Gemiddelde SD MS-C OSS 37 14,89 3,45 CSS 39 15,39 5,33 CMP OSS 37 18,95 4,21 CSS 39 24,38 2,80 Totaal MSRS OSS 37 33,84 6,51 CSS 39 39,77 7,21

(22)

Onafhankelijke T-tests werden uitgevoerd om herinvesteringsscores (en subschaal scores: MS-C en CMP) in OSS-atleten en CSS-atleten te vergelijken. Dit wordt weergeven in tabel 3. Er is een significant verschil aangetoond bij scores van de CMP subschaal (p<0,001) en in de totale score op de MSRS (p<0,001).

Tabel 3.T-test MSRS OSS tegenover CSS

T- test MSRS

p-waarde Gemiddelde verschil

MS-C 0,636 -0,49

CMP <0,001* -5,44

Totaal MSRS <0,001* -5,93

* significant verschil (p<0,05)

3.3 ANOVA: Balanstaken - Sportcategorie

3.3.1 Anterior-posterior

Een variantieanalyse (ANOVA) werd uitgevoerd om de gemiddelde standaarddeviatie van lichaams-sway in de anterior-posterior richtingen tussen open en gesloten sporten te

vergelijken tijdens taak 1, taak 2 en taak 3 (stilstaan, stilstaan met gesloten ogen en stilstaan met een cognitieve dubbel taak). De gemiddelden en standaarddeviaties zijn weergegeven in tabel 4.

Er was een statistisch significant effect van het taaktype op de resultaten van de sway (p<0.001). Post-hoc testen lieten zien dat er een significant verschil is tussen de gemiddelde totale scores van de CSS-atleten en de OSS-atleten in de prestatie op taak 1 in vergelijking met taak 2 (p<0,001). Ditzelfde significante verschil in gevonden in de vergelijking van taak 2 en taak 3 (p<0,001). Er is geen significant verschil gevonden tussen de taken 1 en 3 in deze richting (p=0,086). Deze resultaten zijn te zien in tabel 4.

Er werd geen significant effect van de groepen (OSS v.s. CSS) gevonden op de sway

(p=0,639). Er is tevens ook geen effect van de groep op de verschillende taken gevonden, er is dus geen significant interactie-effect (p=0,562).

(23)

Figuur 1. ANOVA Anterior-Posterior richting taak 1, 2 & 3 3.3.2 Medio-Lateral

Dezelfde ANOVA werd uitgevoerd door de gemiddelde standaarddeviatie van de lichaams-sway in de medio-laterale richtingen te vergelijken. De gemiddelden en standaarddeviaties zijn weergegeven in tabel 5.

Er was een statistisch significant effect van taaktype op de resultaten van de sway (p<0,001). Post-hoc testen lieten zien dat een significant verschil werd gevonden tussen de gemiddelde totale scores van de CSS-atleten en de OSS-atleten in hun prestatie op taak 1 in vergelijking met taak 2 (p<0,001). Er zijn geen andere significante verschillen gevonden tussen de taken 1 en 3 (p=0,080), en de taken 2 en 3 (p=0,060). Deze resultaten zijn te zien in tabel 5.

Er werd geen significant effect van de groep (OSS v.s. CSS) gevonden op de sway (p=0,618). Een significant interactie-effect werd gevonden voor de taak ten opzichte van sporttype

(p=0,004). Posthoc testen lieten zien dat in de Medio-Laterale richting laten de OSS-atleten een significant verschil zien in sway tussen taak 1 en taak 2 (p<0,001) en taak 1 en taak 3 (p<0,001). Tussen taak 2 en taak 3 is geen verschil aangetoond (p=0,700). In de Medio-Lateraal richting is een significant verschil aangetoond bij de CSS-atleten bij taak 1 en taak 2 (p<0,001), en taak 2 en taak 3 (p<0,001). Hier is geen significant verschil gevonden tussen taak 1 en taak 3 (p=0,450). Deze resultaten zijn te zien in tabel 5.

(24)

Figuur 2. ANOVA Medio-Lateraal richting taak 1, 2 & 3

Tabel 4. Resultaten gepaarde T-test anterior-posterior per groep (OSS en CSS) en totaal

Test anterior-posterior T- test p-waarde

Gemiddelde SD

Totaal Taak 1- Taak 2 -0,16 0,12 <0,001*

Taak 2 -Taak 3 0,13 0,14 <0,001*

Taak 1- Taak 3 -0,03 0,13 0,086

* significant verschil (p<0,05)

Tabel 5. Resultaten gepaarde T-test medio-lateraal per groep (OSS en CSS) en totaal

Test medio-lateraal T- test p-waarde

Gemiddelde SD

OSS Taak 1- Taak 2 -0,04 0,05 <0,001*

Taak 2 -Taak 3 -0,01 0,09 0,700

Taak 1- Taak 3 -0,04 0,09 <0,001*

CSS Taak 1- Taak 2 -0,03 0,07 <0,001*

Taak 2 -Taak 3 0,04 0,06 <0,001*

Taak 1- Taak 3 0,01 0,07 0,450

Totaal Taak 1- Taak 2 -0,03 0,06 <0,001*

Taak 2 -Taak 3 0,02 0,08 0,060

Taak 1- Taak 3 -0,02 0,08 0,080

(25)

Voor de Medio-Laterale richting zijn de gemiddelde SD Sway van de sporters van taak 1 afgetrokken van taak 2. Taak 2 van taak 3 en taak 1 van taak 3. Deze getallen zij door een onafhankelijke T-test tegen elkaar uitgezet om te kijken of de verschillen in de verandering tussen de OSS en CSS significant zijn. Hieruit blijkt dat er geen significant verschil in verandering zichtbaar is tussen taak 1 en 2. Wel zijn de verschillen tussen taak 2 & 3 (p=0,012) en taak 1 & 3 (p=0,007) wel significant (zie tabel 6).

Tabel 6. Resultaten Onafhankelijke T-test medio-lateraal prestatieverschil tussen taken en groepen. Onafhankelijke T-test p SD SD Error Taak 1- Taak 2 0,833 -0,00 0,01 Taak 2 – Taak 3 0,012* -0,05 0,02 Taak 1 – Taak 3 0,007* -0,05 0,02 * significant verschil (p<0,05)

(26)
(27)

4. Discussie

Het doel van het onderzoek was om te onderzoeken of mogelijke verschillen bestaan in de mate van herinvestering van kennis en het onderzoeken van verschillen in prestatie van balanstaken tussen topsporters uit verschillende sportvaardigheidstypes (OSS en CSS). Dit onderzoek kan worden opgedeeld in twee onderwerpen: herinvesteren en balans. Hieronder wordt per onderwerp een aantal punten bediscussieerd.

4.1 Reinvestment

CSS-atleten behaalden hogere totale herinvesteringsscores op de MSRS, wat impliceert dat deze groep een grotere neiging heeft bewegingen te monitoren en actief te controleren. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de eerste hypothese juist was. De CSS-atleten hebben een hogere neiging tot herinvesteren.

Als wordt gekeken naar de subschalen van de MSRS, scoren de CSS-atleten echter alleen hoger op de CMP-subschaal. Dit duidt op een toegenomen nadruk op actieve betrokkenheid bij het monitoren en nadenken over de exacte bewegingsuitvoering. Echter scoren de CSS-atleten niet hoger op de MS-C subschaal. De MS-C subschaal berekent de mate van het bewustzijn en het gevoel van de atleet bij de beweging.

De verwachting dat CSS-atleten hoger zullen scoren op de MSRS was gebaseerd op het idee dat CSS-atleten vaardigheden geleerd hebben aan de hand van expliciete regels en kennis (Orrell, Eves & Masters, 2006). Door deze expliciete kennis zullen deze atleten een grote neiging hebben tot herinvesteren. De resultaten in dit onderzoek hebben dit ook aangetoond. Opvallend is dat de CSS-atleten echter alleen hoger hebben gescoord op de CMP subschaal die gaat over de bewuste besturing van bewegingen. Masters & Ogles (1998) beschrijven dat CSS-atleten meer vatbaar zullen zijn voor het controleren van bewegingen en dus gefocust zullen zijn op het beheersen hiervan. Vanuit deze bevinding blijkt dat CSS-atleten hoger zullen scoren op de CMP subschaal dan op de MS-C subschaal. De MS-C subschaal gaat namelijk over het gevoel en de zelfverzekerdheid waarover een atleet beschikt tijdens het bewegen.

Een mogelijke verklaring voor het feit dat er geen zichtbaar verschil is aangetoond in de MS-C subschaal zou kunnen zijn dat de topsporters die aan het onderzoek deelnamen, zich al goed voelen over hun eigen bewegingsgevoel. Eerder onderzoek (Griffin, Keogh, & Maybee,

(28)

de eigen competentie. Een hoge mate van competentie leidt dus tot een hoge mate van zelfverzekerdheid. De deelnemers zijn topsporters die gemiddeld 10,27 (SD:2,79) jaar ervaring hebben in hun sport. In Nederland sporten de deelnemers op het hoogste niveau. Dit zou een verklaring kunnen zijn waarom geen verschil gemeten is in de MS-C subschaal. Deze schaal berekent de mate van het bewustzijn van de atleet bij de beweging. In de formulering van de vragen die zijn gesteld worden de volgende omschrijvingen gebruikt: ‘ik voel mij ongemakkelijk’ en ‘ik maak me zorgen’. Omdat alle CSS-atleten en OSS-atleten topsporter zijn, lijkt het logisch dat hier geen verschil in gemeten is.

Daarnaast zijn per sportvaardigheidscategorie twee sporten getest. Bij de CSS-atleten waren dit individuele sporten en bij de OSS-atleten teamsporten. Er werd verwacht dat voor

individuele sporten geldt dat de sporter alleen verantwoordelijk is voor de beweging. Bij een teamsport hebben meerdere sporters een aandeel in het resultaat van de beweging. Deze verwachting is gebaseerd op de discussie die aan de hand van dit onderzoek heeft plaatsgevonden met de trainers van de deelnemers. Er wordt verwacht dat het voor een individuele sporter dus meer vanzelfsprekend is na te denken over je eigen beweging dan voor een teamsporter. Er is echter nog vervolgonderzoek nodig om dit te bevestigen.

4.2 Balanstaken

Onderzocht werd of CSS-atleten in vergelijking met OSS-atleten anders presteren tijdens een enkelvoudige balanstaak ten opzichte van een balanstaak waar een cognitieve dubbeltaak aan is toegevoegd.

Ten aanzien van de eerste twee taken, de enkelvoudige taken, werd verwacht dat de CSS-atleten beter zouden presteren dan de OSS-CSS-atleten. Dit omdat CSS-CSS-atleten beter in staat zouden zijn hun bewegingen bewust te besturen. Met betrekking tot het toevoegen van de cognitieve dubbeltaak (taak 3) was de verwachting echter anders dan de verwachting van de prestatie op taak 1 en 2. Verwacht werd dat de OSS-atleten hier beter zouden presteren dan de CSS-atleten.

Er wordt een verschil geconstateerd in de resultaten wanneer het gemiddelde resultaat van alle deelnemers wordt bekeken. In zijn totaliteit is meer sway te zien van taak 1 naar taak 2. Alle deelnemers gaan meer bewegen wanneer zij taak 2 (stilstaan met ogen gesloten) moeten uitvoeren. Zowel de CSS-atleten als de OSS-atleten hebben beide in zowel de

(29)

anterior-Een verbetering in prestatie is te zien van taak 2 naar taak 3 in anterior-posterior richting, als wordt gekeken naar het gemiddelde van alle deelnemers. De deelnemers laten minder sway zien tijdens taak 3 dan tijdens taak 2. Dit resultaat is niet geconstateerd in de medio-laterale richting.

Er is echter geen significant verschil gevonden in de prestaties tussen de CSS-atleten en de OSS-atleten in zowel de medio-laterale richting als in de in de anterior-posterior richting binnen taak 1, taak 2.

Bij het vergelijken van de houdingsprestaties van de twee sportvaardigheidscategorieën zijn gepaarde T-testen uitgevoerd om de gemiddelde en standaarddeviatie van de

houdingszwaaien tussen de taken te vergelijken. Dit is voor de CSS-atleten en de OSS-atleten afzonderlijk gedaan.

Vanuit de literatuur (Malthora et al., 2015) werd verwacht dat de OSS bij de dubbeltaak beter zouden gaan presteren dan bij de enkelvoudige taak. Ook schreef de literatuur dat de CSS-atleten bij de dubbeltaak minder zouden gaan presteren dan bij de enkelvoudige taak. In dit onderzoek is het tegenovergestelde gebleken. De CCS-atleten zijn significant beter gaan scoren bij de dubbeltaak (taak 3) dan bij de enkelvoudige taak (taak 2). Vanuit de resultaten werd in de medio-laterale richting een significant verschil gevonden tussen taak 1 en taak 2. De atleten laten meer sway zien tijdens taak 2 dan tijdens taak 1. Ook toonden de CSS-atleten minder sway bij taak 3 dan bij taak 2 in de medio-laterale richting. De CSS-CSS-atleten zijn dus beter graan presteren tijdens de dubbeltaak ten opzichte van de tweede enkelvoudige taak.

De OSS-atleten zijn significant slechter gaan presteren door het toevoegen van een

dubbeltaak (taak 3) ten opzichte van de prestatie op de enkelvoudige taak (taak 1). In medio-laterale richting laten de OSS-atleten een significant verschil zien tussen taak 1 en taak 2. Er is meer sway te zien bij taak 2 dan bij taak 1. Ook is er meer sway te zien in de medio-laterale richting tijdens taak 3 in vergelijking met taak 1.

Een mogelijke verklaring van het aangetoonde resultaten tussen de taken 1 en 2 onderling zou kunnen zijn dat de taken die de atleten moesten uitvoeren niet moeilijk genoeg waren, om eventuele merkbare verschillen tussen de groepen op te roepen. Hoewel een bijna identieke methode werd gebruikt als het onderzoek van Malthora (2015), waren alle deelnemende

(30)

deelnemende atleten tijdens de vele trainingsuren in aanraking komen met veel grondvormen van bewegen. Deze verwachting is gebaseerd op de discussie met de trainers van de

deelnemende atleten. Uit de literatuur blijkt dat wanneer kinderen of sporters in aanraking komen met een veelzijdig beweegprogramma, de motorische intelligentie vergroot

(Wormhoudt, Teunissen & Savelsbergh, 2013).

Ten aanzien van de derde taak zou het mogelijk kunnen zijn dat de cognitieve dubbeltaak niet correct werd uitgevoerd. De cognitieve dubbeltaak die de deelnemers tijden de balanstaak moesten uitvoeren is niet gecontroleerd. Het feit dat de deelnemers geen antwoord hoefden te geven op de rekensom heeft ertoe kunnen leiden dat de dubbeltaak wellicht niet uitgevoerd is. Dit zou ervoor gezorgd kunnen hebben, dat de resultaten van taak 3 een soortgelijk resultaat laten zien als taak 1.

Het zou ook kunnen zijn dat de dubbeltaak wel werd uitgevoerd, maar te makkelijk was. Hierdoor zou het kunnen zijn dat het werkgeheugen niet genoeg bezet was door de

dubbeltaak waardoor het geen verschil in resultaat heeft opgeleverd in vergelijking met taak 1.

Een mogelijke verklaring voor het verschil in verwachting en resultaten zou kunnen zijn dat taak 1 een geautomatiseerde taak is. Een geautomatiseerde taak zal nauwelijks leiden onder een dubbeltaak die aandacht vraagt van het cognitieve geheugen (Paul, Ada & Canning, 2005). Wanneer taak 1 geautomatiseerd is en hier een dubbeltaak aan toegevoegd wordt zal het werkgeheugen geen moeite hebben deze cognitieve dubbeltaak en de balanstaak

tegelijkertijd uit te voeren. De resultaten van taak 1 en taak 3 zouden hierdoor een soortgelijk resultaat kunnen hebben laten zien.

De toenemende houdingszwaai van de OSS-atleten zou te maken kunnen hebben met de bekendheid die wordt geassocieerd met het taaktype voor elke sportgroep. Er wordt

geargumenteerd dat de CSS-atleten meer ervaring hebben met balanstaken, vooral in situaties die cognitieve verwerking en aandacht eisen. Zoals bijvoorbeeld turnsters die elementen turnen op de evenwichtsbalk of schoonspringers die balanceren op de rand van de duikplank. Statische balans is een prominent onderdeel van succesvolle prestaties voor CSS-atleten in het algemeen, maar vooral voor de gekozen sporten die deelnemen aan dit onderzoek. Voor OSS-atleten in een dynamische omgeving is het minder van belang kleine balansverstoringen

(31)

instructies van een coach of lawaai van een menigte tijdens balansbewegingen). De meeste sporten worden onder een zekere mate van druk uitgevoerd, vanwege de fysieke- en

psychologische verwachtingen en verwachtingen uit de leefomgeving om goed te presteren (Gould, Guinan, Greenleaf, Medbery & Peterson, 1999).

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat verschillen in het type stressor dat aanwezig is en de responsbenadering van het individu invloed hebben op hoe en tot welk niveau stress een individu beïnvloedt. Deze variëren van persoon tot persoon. (Kaiseler, Polman & Nicholls, 2009). Het is mogelijk dat de daling in prestaties tussen taak 1 en taak 3 van OSS-atleten in de medio-laterale richting (vergeleken met geen verschil tussen de taken voor CSS-atleten in de medio-laterale richting) kan worden verklaard door het gebrek aan ervaring dat OSS-atleten bezitten in de specifieke omstandigheden van dit onderzoek (d.w.z. strikte

balanscontrole met aandachtverdeling tussen taak en cognitie). Deze verklaring is gebaseerd op de afleidingstheorieën (Lewis and Linder, 1997), waar de cognitieve dubbeltaak resulteert in onvoldoende beschikbare cognitieve middelen om de betreffende taak met succes uit te voeren.

Er kan worden gesteld dat CSS-atleten hun vaardigheden hebben aangeleerd met expliciete kennis (Orrell, Eves & Masters, 2006) in vergelijking tot OSS-atleten die meer geneigd zijn om strategieën te zoeken die gebruikt kunnen worden tijdens een dynamische veranderende omgeving, zoals een wedstrijd met tegenstanders (Malhotra et al., 2014). Reber (1989) definieerde expliciete kennis als kennis die primair is gebaseerd op regels, beschikbaar voor het bewustzijn. Impliciete kennis wordt beschreven als kennis die men bezit maar niet kan omschrijven (Beek, 2011).

In de resultaten is te zien dat er, in de Medio-Laterale richting, een significant verschil te zien is in de prestatieverbetering van de CSS en OSS van een enkelvoudige taak naar een

dubbeltaak (zie tabel 6).

Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de resultaten gepresenteerd aan het werkveld. Deze presentatie was bedoeld voor de trainers en coaches van de topsporters die hebben

deelgenomen aan het onderzoek. Ook zijn docenten en geïnteresseerde van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) uit Amsterdam uitgenodigd. Echter was het voor veel

trainers en coaches niet mogelijk aanwezig te zijn bij deze presentatie. De uiteindelijke groep bestond uit twee turntrainers en vier docenten van de ALO Amsterdam. Om te beginnen is in

(32)

aanwezige lastig de resultaten te begrijpen. Dit was te merken aan de vele vragen en de herhalingen die nodig waren om de resultaten te begrijpen. Na het bekijken van de resultaten is gevraagd naar de kritische blik van de aanwezigen. Het doel was te discussiëren over het onderwerp, de methode, de resultaten en aanbeveling aan de praktijk.

Uit de discussie zijn een aantal opvallende punten naar voren gekomen. Een groot deel van de discussiepunten waren al verwerkt in de discussie hierboven. De overige punten worden hieronder beschreven en bediscussieerd. De uitwerking van de presentatie is te vinden in bijlage 7.7.

Ten eerste was de vraag of houdingen wel gemeten moeten worden in voorwaartse en achterwaartse richting. Is het niet zo dat balans een cirkel van bewegingen is en dat het niet uit elkaar te trekken is in twee richtingen? Eerder gedaan onderzoek suggereert dat door het uitvoeren van meerdere en verschillende soorten metingen moeilijk is om de uitkomsten duidelijk te interpreteren en te vertalen naar duidelijke conclusies of resultaten. Als een gevolg hiervan is in dit onderzoek alleen de variabiliteit van het lichaamszwaartepunt in de richting medio-lateraal (SDy) en anterieur-posterior vlakken (SDx) gemeten. Deze manier van meten wordt op grote schaal gebruikt als houdingsmeting en heeft effecten aangetoond met betrekking tot stilstaande prestaties onder cognitieve omstandigheden met twee taken (Riley, Baker & Schmit, 2003; Riley, Baker, Schmit & Weaver, 2005).

Hierna werd er door een van de aanwezige de conclusie getrokken dat OSS-atleten slechter gaan presteren wanneer er een dubbeltaak wordt uitgevoerd. De vraag hierbij was of dit betekent dat stilstaan dan geen geautomatiseerde taak is. Uit de resultaten van dit onderzoek kan niet direct worden geconstateerd dat de OSS of CSS slechter gaan presteren door het toevoegen van een dubbeltaak. Dit omdat niet duidelijk geconstateerd is dat de dubbeltaak juist is uitgevoerd. Er zijn aanwijzingen dat houdingsregulatie berust op cognitieve

verwerking en wellicht dus geen geautomatiseerde vaardigheid is (Marsh & Geel, 2000). Echter blijkt uit ander onderzoek dat door het toevoegen van een dubbeltaak de prestatie niet verslechterd en dat houdingsregulatie wellicht wel een geautomatiseerde vaardigheid is (Andersson, Hagman, Talianzadeh, Svedberg & Larsen, 2002). Er zal vervolgonderzoek nodig zijn om een eenduidig antwoord te kunnen geven op deze vraag.

(33)

kennis waarover een sporter beschikt, invloed kan hebben op de prestaties en de mate van herinvestering. Wat niet is onderzocht maar wel in de lijn van verwachting ligt is dat oudere, en dus meer ervaren, sporters een grotere hoeveelheid kennis hebben. Eerder gedaan

onderzoek toont aan dat cognitieve prestatie afhankelijk is van leeftijd (Salthouse, 2009). Een oudere sporter zal dus anders gepresteerd hebben door de cognitieve dubbeltaak dan een jongere sporter.

De trainers stelde de vraag of er binnen de oefensessie kans is op gewenning van de taken waardoor de taak later in de meetsessie beter uitgevoerd zou worden. Uit onderzoek (Loubinoux, et al., 2001) blijkt dat binnen een sessie waarbij een passieve taak wordt uitgevoerd geen gewenning ontstaat. Dit betekent dat in dit onderzoek, het meerdere malen herhalen van een taak geen positieve of negatieve invloed heeft op de resultaten.

De vraag: “is sway wel slecht?” werd tijden de sessie ook gesteld. De ALO docent benoemt het feit dat balans niet kan bestaan zonder disbalans. Omdat een lichaam in balans is zolang het lichaamszwaartepunt boven het steunvlak blijft, kan worden gesteld dat balans een dynamisch iets is. In dit geval kan worden gesteld dat meer sway niet per definitie slechter is (Wijnalda & Gerrits, 2018). Een sporter die de banden in zijn enkel meerdere malen heeft verrekt zal eerder zijn beweging corrigeren omdat hij zijn grenzen kent dan een sporter die deze ervaring niet heeft (Yamada, 1995). Het is dus niet slecht om sway te hebben, zolang de sporter de grenzen van zijn lichaam maar kent.

Een van de ALO docenten met een OSS achtergrond benoemt dat OSS-atleten geen directe baadt zullen hebben bij het stilstaan. De trainers van OSS-atleten zullen van zichzelf geen oefeningen in de training invoegen voor deze taak. Kijkend naar de literatuur blijkt inderdaad dat trainers in opleiding van de OSS voetbal niets leren over evenwicht of

evenwichtsoefeningen (Lingen, 2010). Of het trainen van evenwichtsoefeningen effect heeft op de prestatie van de atleet heeft de literatuur niet aangetoond.

Het presenteren en discussiëren van de onderzoeksresultaten had als doel dit onderzoek een meerwaarde te laten zijn voor het werkveld. Aan de hand van de presentatie blijkt dat de inhoud lastig te vertalen is naar de trainingen. Een alternatieve manier om de resultaten over te brengen op het werkveld zou kunnen zijn dat, de resultaten tijdens de training aan de hand van voorbeelden met sporters zichtbaar gemaakt worden. Er zouden technieken en

(34)

trainingen. Er moet echter worden opgemerkt dat verder onderzoek nodig is om te bevestigen of dit een juiste interpretatie van de resultaten is.

4.5 Beperkingen suggesties vervolgonderzoek

Zoals met elk project was deze studie niet zonder beperkingen. De totale

gegevensverzameling was relatief groot, echter was de verdeling binnen de sporten niet ideaal. Binnen de groep CSS-atleten (n=41) zijn twee sporten gemeten, namelijk

schoonspringsters (n=8) en turnsters (n=33). De groepsgroottes binnen de categorieën zijn niet hetzelfde. Het onderzoek zou meer baat gehad hebben bij het testen van meer

schoonspringsters. Echter was deze specifieke groep moeilijk te meten. De duikgemeenschap binnen Nederland is klein en de populatie die werd gebruikt voor dit onderzoek, vrouwelijke sporters binnen de leeftijdscategorie 14 t/m 27, echter nog kleiner. Toekomstig onderzoek zou de mogelijkheden in verband met deze specifieke doelgroep moeten overwegen. Een bredere leeftijdscategorie en vrouwelijke en mannelijke sporters meten zou een oplossing kunnen zijn. Een nadeel van een bredere leeftijdscategorie zou kunnen zijn dat de

ontwikkelingsfases van de deelnemers verder uit elkaar liggen. Wat geconstateerd is door de onderzoekers tijdens het afnemen van de vragenlijsten is, dat een aantal deelnemers moeite had met het begrijpen van de vraagstelling. Dit zou te maken kunnen hebben met leeftijd of cognitief niveau. Daarnaast geldt voor de lichamelijke ontwikkeling dat oudere sporters in vergelijking met jongere sporters verder ontwikkeld zijn. Dit zou invloed kunnen hebben op de balansprestaties. Het maken van homogene groepen en het verkrijgen van deelnemers uit een andere gesloten sport zou een mogelijke oplossing kunnen zijn voor de bovengenoemde beperkingen.

Zoals gezegd is de richting van de aandacht van de deelnemers tijdens de metingen een essentieel onderdeel van het onderzoek. Taak 1 en taak 2 zijn zo ontworpen dat de proefpersoon volledige aandacht konden geven aan de taak. Taak 3 was een poging te onderzoeken of het beperken van de aandacht van invloed zou zijn op de balansprestaties. Alle metingen vonden plaats op het terrein van de respectievelijke sportclubs. Hierdoor kon het onderzoeksteam de atleten met minimale verstoring van de training meten. Een aantal deelnemers is echter voorafgaand aan de training gemeten en andere deelnemers tijdens de

(35)

kleedkamers of andere kleine ruimtes in de sporthal. Dit resulteerde in verschillende niveaus van achtergrondgeluiden. Vaak waren er onvoorspelbare verstoringen die de resultaten mogelijk hebben beïnvloed. Een eventueel vervolgonderzoek zou kunnen overwegen de metingen uit te voeren in een gespecialiseerd laboratorium waar externe geluidsniveaus kunnen worden gecontroleerd.

(36)

4.6 Aanbevelingen beroepspraktijk

Zoals hierboven te lezen is, is naar aanleiding het onderzoek is een presentatie gegeven aan het werkveld. Aanwezig bij deze presentatie waren trainers van de verschillende

atleetgroepen (OSS en CSS) en andere geïnteresseerden. Uit de discussie die aan het eind van de presentatie plaats vond en aan de hand van de analyse die is gedaan in dit

onderzoeksverslag, kan geconcludeerd worden dat nog geen directe aanbevelingen aan de praktijk gedaan kunnen worden. Voor de aanbeveling die mogelijk gedaan kan worden is vervolgonderzoek nodig. De resultaten van dit onderzoek waren dermate afwijkend van de verwachtingen dat geconcludeerd kan worden dat er een meer gespecialiseerd

(37)

5. Conclusie

Dit onderzoek had als doel te onderzoeken of er verschillen waren tussen open en gesloten sporters in hun scores op de Movement Specific Reinvestment Scale (MSRS) en op

verschillende posturale controletaken. De belangrijkste significante resultaten van deze studie toonden aan dat CSS-atleten aanzienlijk hoger scoorden in de totale scores van de MSRS en in de CMP subschaal in vergelijking met de OSS-atleten.

Bij de vergelijking van de balanstaken bleek dat het toevoegen van een dubbeltaak de OSS-atleten meer negatief beïnvloedt dan de CSS-OSS-atleten. Er bestaat geen eerder onderzoek dat deze twee groepen vergelijkt met de prestaties van de houdingscontrole (of een andere motorfunctie). Om deze reden is het moeilijk om de resultaten te verklaren aan de hand specifieke wetenschappelijke literatuur. Het is onduidelijk of bovenstaande resultaten zijn geconstateerd door de mate waarin de atleten in staat zijn hun houding te reguleren of dat de verschillen werden waargenomen als gevolg van verschillen in cognitieve vaardigheden (zoals benadrukt door de dubbeltaak). Het is mogelijk dat CSS-atleten meer ervaring hebben met posturale controle (vooral als basis voor succes binnen deze sporten) en dus beter een balanstaak kunnen uitvoeren. Van CSS-atleten werd gedacht dat ze meer gewend waren aan het ontvangen van instructies met betrekking tot specifieke fysieke bewegingen, terwijl ze ook cognitief bezig waren om goed te presteren (Orrell, Eves & Masters, 2006). Dit kan impliceren dat OSS-atleten beter in staat zijn te presteren als hun aandacht uitsluitend gericht is op de bewegingstaak. Als dat zo is, kunnen coaches/ trainers van open vaardigheidssporten technieken gebruiken om dergelijke afleiding (zoals een dubbeltaak) te minimaliseren of te trainen. Er moet echter worden opgemerkt dat verder onderzoek nodig is om te bevestigen of dit een juiste interpretatie van de resultaten is. Dynamische houdingsreguleringstaken in plaats van statische stille status kan een benadering zijn die verdere inzichten in het onderwerp kan opleveren.

(38)
(39)

6. Referenties

Andersson, G., Hagman, J., Talianzadeh, R., Svedberg, A., & Larsen, H. C. (2002). Effect of cognitive load on postural control. Brain research bulletin, 58(1), 135-139.

Beek, P. J. (2011). Nieuwe, praktisch relevante inzichten in techniektraining. Motorisch leren: Het belang van impliciete kennisopbouw (deel 3).

Clark, R. A., Bryant, A. L., Pua, Y., McCrory, P., Bennell, K., & Hunt, M. (2010). Validity and reliability of the Nintendo Wii Balance Board for assessment of standing balance. Gait & posture, 31(3), 307-310.

De Vries, M. (2012). De lange aanloop naar het goud van Epke Zonderland. Retrieved from https://www.hpdetijd.nl/2012-08-07/ep-oogklep-zweeft-als-geen-ander/ op 15-05-2019 Dijkgraaf, J.Epke: 'Succes? het kunnen omgaan met tegenslagen'. Retrieved from

http://www.menshealth.nl/Fitness/Epke-Succes-Het-kunnen-omgaan-met-tegenslagen op 15-05-2019

Di Russo, F., Bultrini, A., Brunelli, S., Delussu, A. S., Polidori, L., Taddei, F., et all. (2010). Benefits of sports participation for executive function in disabled athletes. Journal of

neurotrauma, 27(12), 2309-2319.

Fédération Internationale de Gymnastique. (2016). 2017-2020 Code of points. Geraadpleegd op 19 maart 2019, van

http://www.fig-gymnastics.com/publicdir/rules/files/en_WAG%20CoP%202017-2020.pdf

Fraizer, E. V., & Mitra, S. (2008). Methodological and interpretive issues in posture-cognition dual-tasking in upright stance. Gait & posture, 27(2), 271-279.

Gould, D., Guinan, D., Greenleaf, C., Medbery, R. & Peterson, K. (1999). Factors affecting Olympic performance: Perceptions of athletes and coaches from more and less successful teams. The sport psychologist, 13(4), 371-394.


(40)

https://journals.humankinetics.com/doi/abs/10.1123/jsp.6.4.395 op 15-05-2019

Horak, F. B. (1987). Clinical measurement of postural control in adults. Physical therapy, 67(12), 1881-1885.

Huffman, J. L., Horslen, B. C., Carpenter, M. G., & Adkin, A. L. (2009). Does increased postural threat lead to more conscious control of posture?. Gait & posture, 30(4), 528-532. Kaiseler, M., Polman, R., & Nicholls, A. (2009). Mental toughness, stress, stress appraisal, coping and coping effectiveness in sport. Personality and individual differences, 47(7), 728- 733.

Kleynen, M., Braun, S. M., Beurskens, A. J., Verbunt, J. A., de Bie, R. A., & Masters, R. S. (2013). Investigating the Dutch movement-specific reinvestment scale in people with stroke. Clinical rehabilitation, 27(2), 160-165.

Knapp, B. (2002). The open and closed continuum. Retrieved October 10, 2002, from www.brianmac. demon.co.uk/comtinuum.htm

Lerner, B. S., Ostrow, A. C., Yura, M. T., & Etzel, E. F. (1996). The effects of goal-setting and imagery training programs on the free-throw performance of female collegiate basketball players. The Sport Psychologist, 10(4), 382-397.

Lewis, B. P., & Linder, D. E. (1997). Thinking about choking? Attentional processes and paradoxical performance. Personality and Social Psychology Bulletin, 23(9), 937-944. Lingen, B. 2010. Het coachen van voetballen: het jeugdvoetballeerproces. Maarn: Vandenberg printmedia.

Loubinoux, I., Carel, C., Alary, F., Boulanouar, K., Viallard, G. & Manelfe, C. (2001). Within-Session and Between-Session Reproducibility of Cerebral Sensorimotor Activation: A Test–Retest Effect Evidenced With Functional Magnetic Resonance Imaging. Journal of Cerebral Blood Flow and Metabolism, 21, 592-607

(41)

Malhotra, N., Poolton, J. M., Wilson, M. R., Uiga, L., & Masters, R. S. (2015). Examining movement-specific reinvestment and performance in demanding contexts. Journal of Sport and Exercise Psychology, 37(3), 327-338.

Marsh, A. P., & Geel, S. E. (2000). The effect of age on the attentional demands of postural control. Gait & posture, 12(2), 105-113.

Masters, R. S. (1992). Knowledge, knerves and know‐how: The role of explicit versus

implicit knowledge in the breakdown of a complex motor skill under pressure. British journal of psychology, 83(3), 343-358.

Masters, R. S. W., Polman, R. C., & Hammond, N. V. (1993). ‘Reinvestment’: A dimension of personality implicated in skill breakdown under pressure. Personality and individual differences, 14(5), 655-666.

Masters, K. S., & Ogles, B. M. (1998). Associative and dissociative cognitive strategies in exercise and running: 20 years later, what do we know?. The Sport Psychologist, 12(3), 253- 270.

Orrell, A. J., Eves, F. F., & Masters, R. S. (2006). Motor learning of a dynamic balancing task after stroke: implicit implications for stroke rehabilitation. Physical Therapy, 86(3), 369-380.

Paul, S. S., Ada, L., & Canning, C. G. (2005). Automaticity of walking – implications for physiotherapy practice. Physical Therapy Reviews, 10(1), 15–23.

https://doi.org/10.1179/108331905x43463

Pollock, A. S., Durward, B. R., Rowe, P. J., & Paul, J. P. (2000). What is balance? Clinical rehabilitation, 14(4), 402-406.

Rankin, J. K., Woollacott, M. H., Shumway-Cook, A., & Brown, L. A. (2000). Cognitive influence on postural stability: a neuromuscular analysis in young and older adults. The Journals of Gerontology Series A: Biological Sciences and Medical Sciences, 55(3), M112-

(42)

Van Reijen, M. (2018). Balans: de onderschatte factor. Geraadpleegd van

https://www.prorun.nl/training/32191/balans-de-onderschatte-factor/. Op 21-5-2019 Riley, M. A., Baker, A. A., & Schmit, J. M. (2003). Inverse relation between postural variability and difficulty of a concurrent short-term memory task. Brain Research Bulletin, 62(3), 191-195

Riley, M. A., Baker, A. A., Schmit, J. M., & Weaver, E. (2005). Effects of visual and

auditory short-term memory tasks on the spatiotemporal dynamics and variability of postural sway. Journal of motor behavior, 37(4), 311-324.

Salthouse, T. (2009). When does age-related cognitive decline begin? Elsevier; Neurobiology, 30(4). 507-514.

The International Hockey Federation. (2019). Rules of Hockey. Geraadpleegd op 19 maart 2019, van http://www.fih.ch/media/13164482/fih-rules-of-hockey-2019-final-website.pdf Taddei, F., Bultrini, A., Spinelli, D. & Di Russo, F. (2012). Neural correlates of attentional and executive processing in middle-age fencers.&nbsp; Medicine & Science in Sports & Exercise, 44(6)

Uiga, L., Capio, C. M., Ryu, D., Wilson, M. R., & Masters, R. S. (2017). The role of conscious control in maintaining stable posture. Human movement science.

Wang, C. H., Chang, C. C., Liang, Y. M., Shih, C. M., Chiu, W. S., Tseng, P. et al. (2013). Open vs. closed skill sports and the modulation of inhibitory control. PloS one, 8(2), e55773. Winter, D. A., Patla, A. E., Frank, J. S., & Walt, S. E. (1990). Biomechanical walking pattern changes in the fit and healthy elderly. Physical therapy, 70(6), 340-347.

Wijnalda, S. & Gerits, S. (2018). Het ontwikkelen van evenwichtsvermogen om beter te (leren) lopen. Geraadpleegd op 15-05-2019 van

https://www.atletiekunie.nl/sites/default/files/userfiles/thema/themadagen/looptrainersdag/20 18/Handouts/Het%20ontwikkelen%20van%20evenwichtsvermogen%20om%20beter%20te%

(43)

Wormhoudt, R., Teunissen, J. W., & Savelsbergh, G. J. P. (2013). ATHLETIC SKILLS MODEL. VOOR EEN OPTIMALE TALENTONTWIKKELING. Nieuwegein, Nederland: Arko Sports Media.

Yamada, N. (1995). Chaotic swaying of the upright posture. Elsevier; Human Movement Science, 14(6). 711-726}

(44)
(45)

7. Bijlage

7.1 Informed Consent

Balans en sport

Verantwoordelijke onderzoeker: Dr. John Stins, Vrije Universiteit, Amsterdam email: : j.f.stins@vu.nl

telnr: +31 20 59 88543

Onderzoekers: Matt Bell: mattbell1994@gmail.com ; +353 86 1214151 Daan Brinkman: brinkman.daan@gmail.com ; +31 6 30623388 Emma Bramer: emma.bramer@hva.nl ; +31 6 11030881 Carlo Vonk: carlo.vonk@hva.nl ; +31 6 39035851

Te lezen en in te vullen door de proefpersoon

- Ik ben op een voor mij duidelijke wijze ingelicht over de aard, de methode, het doel, de risico’s en de belasting van het onderzoek. Ook kon ik vragen stellen. Mijn vragen zijn voldoende beantwoord. Ik had genoeg tijd om te beslissen of ik meedoe.

- Ik weet dat meedoen vrijwillig is. Ook weet ik dat ik op ieder moment kan beslissen om toch niet mee te doen of te stoppen met het onderzoek. Daarvoor hoef ik geen reden te geven.

(46)

- Ik geef toestemming voor het verzamelen en gebruiken van mijn gegevens. Ik weet dat de gegevens vertrouwelijk zullen worden behandeld en dat resultaten van het

onderzoek alleen anoniem aan derden bekend gemaakt zullen worden.

- Ik geef toestemming om mijn gegevens nog 10 jaar na dit onderzoek te bewaren. - Ik wil meedoen aan dit onderzoek.

Naam proefpersoon:

Handtekening: Datum : __ / __ / __

‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐

In te vullen door de uitvoerende onderzoeker

- Ik verklaar dat ik deze proefpersoon volledig heb geïnformeerd over het genoemde onderzoek.

- Als er tijdens het onderzoek informatie bekend wordt die de toestemming van de proefpersoon zou kunnen beïnvloeden, dan breng ik hem/haar daarvan tijdig op de hoogte.

Naam onderzoeker:

Handtekening: Datum: __ / __ / __

(47)

7.2 Demographics

Participant Number: _____________

Name: ______________________

Gender: Male ______ Female ______

Date of Birth: ________

Sport: ____________

Sports Club: ___________

Years of experience in this sport: _________

Are you: left handed ________ right handed _______

(48)

7.3 Movement-Specific Reinvestment Scale – Dutch

Movement‐Specific Reinvestment Scale –

Dutch language version (MSRS‐

DLV)

INSTRUCTIE: Hieronder staan een aantal uitspraken over uw bewegen in het algemeen. Lees deze goed door en omcirkel het antwoord dat het beste bij u past.

1. Ik kan me herinneren wanneer het me niet lukte mijn beweging uit te voeren.

1 2 3

helemaal mee oneens redelijk mee oneens een beetje mee oneens

4

een beetje mee eens 5

redelijk mee eens 6

helemaal mee eens

2. Als ik mijn spiegelbeeld zie, bekijk ik mijn bewegingen

1 2

helemaal mee oneens redelijk mee oneens

3

een beetje mee oneens 4

een beetje mee eens 5

redelijk mee eens 6

helemaal mee eens

3. Ik denk veel na over mijn bewegingen

1 2

helemaal mee oneens redelijk mee oneens

3

een beetje mee oneens 4

een beetje mee eens 5

redelijk mee eens 6

helemaal mee eens

4. Ik probeer na te denken over mijn bewegingen als ik ze uitvoer

1 2 3

helemaal mee oneens redelijk mee oneens een beetje mee oneens

4

een beetje mee eens 5

redelijk mee eens 6

helemaal mee eens

5. Ik voel me ongemakkelijk over hoe ik eruit zie tijdens het bewegen

1 2 3

helemaal mee oneens redelijk mee oneens een beetje mee oneens

4

een beetje mee eens 5

redelijk mee eens 6

Helemaal mee eens

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

-Beiden zijn pathogenen (ziekteverwekkers) waartegen ons lichaam

Deze laatsten bezaten tegenover de steden kennelijk een behoorlijke machtspositie; begrijpelijk genoeg in een tijd waarin heel veel steden dongen naar de deelname van atleten

Indien een klager na overleg met de klachtenfunctionaris een oordeel van het Directiecomité over zijn klacht wenst, dan onderzoekt de klachtenonderzoekscommissie de klacht en

Er is onvoldoende bewijs voor de veronder- stelling dat de Scandinavische zogenaamde per se wetten mensen afschrikken met betrekking tot het onder invloed rijden. Het idee dat

Enkel met eerlijke feedback zorgen we er samen voor dat je kind bijleert in deze coronatijd. Dank

74210197 sa Onderwijskundige vernieuwing Teun de Jager. 74210198 sa Onderwijskundige

Dit manifest wijst duidelijk op het karakter dezer Nationale Con- centratie. Men heeft hier te doen met een burgerlijk-nationale be- weging, ter verkrijging van

De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen; Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij