Let op:
zoogdierkiesjes
Larsvanden Hoek+Ostende*
Inleiding
Hetwas
Joop’s suggestie
om eensaandachtaanzoogdier-kiesjes
tebesteden inAfzettingen.
Hetkan haast niet an-ders of WTKG-leden die materiaaluitpikken
komenvantijd
tottijd
de kiesvan eenwoelmuis ofeenander kleinzoogdier
tegen.Nazijn
successen mogeduidelijk zijn,
dat wedaarbij
in deeersteplaats
kunnendenkenaanboringen.
Maar dat is zeker niet de
enige plek
waardezefossieltjes
vanbekend
zijn.
Ook op de Maasvlaktezijn
muizenkiezengevonden (Van
Kolfschoten &Vervoort-Kerkhoff,
1999)
enspeurtochten
naar haaientandenbij
Nieuwvliet-Bad leverden onder andereeenkaak van een watermol op(Hamann
& Van den HoekOstende, 2000).
Geschiedenis
Ons landheefteen
rijke
traditieop hetgebied
vande kleinezoogdierpaleontologie.
Een traditie diegrotendeels
isop-gebouwd
in het buitenland. Toen het onderzoeknaarde fossielenvanknaagdieren,
insecteneters,
vleermuizenenhaasachtigen
in dejaren
’60eenbijna explosieve
ontwik-keling
doormaakte,
werkten Nederlandsepaleontologen
in
Spanje.
Daarzijn
onzewetenschappers
nogsteedsac-tief,
maar daarnaast werd(en wordt)
erook onderzoekgedaan
in o.a.Italië, Griekenland, Turkije
en Pakistan. Defossieltjes
uiteigen
land werden invergelijking
spaar-zaam bedeeld,Jezouhaast denken daterhier op dit ter-reinweinig
tebeleven valt. Maar niets is minderwaar. Degrotepionier
op hetgebied
van de kleinezoogdieren
in ons land is
Antje
Schreuder(1887-1952).
Schreuder verdiendehaarsporen metde
bestudering
van dezoog-dierenvan de
Limburgse vindplaats Tegelen.
Ze promo-veerde op de bevers vandezevindplaats (1928). Tegelen
leverde ook fossielenvanwatermollen op,endezeresten vormden zeker mede deinspiratie
voorhaar revisievan deze subfamilie(Schreuder,
1940).
De derdegrote
bij-drage
vanSchreuderaandezoogdierpaleontologie
is haarwerk aan
zoogdierfossielen
uitboringen (1936,
1941,
1943).
Haar artikelen toondenaan dat deboringen
eengoede
bron voormateriaal kondenzijn,
maarook datzoogdierfossielen gebruikt
konden wordenvoordeinter-pretatie
van boorkolommen. Defossieltjes
dieze vondwaren veelal kiezenvan woelmuizen. In het Pleistoceen
is dit veruitde
talrijkste knaagdiergroep
inonzestreken,
enmede daardooreen
belangrijke
groepvoordedatering
vancontinentaleaardlagen.
Dat
boringen
veelfossielenvan metnamekleine zoog-dieren kunnenopleveren,
werd in de laatste decennia nog eensbenadrukt. Van Kolfschoten(1987,
1988, 1989)
be-werkte ineenreeksongepubliceerde
rapportenzoogdier-materiaal uit
boringen
van deRijks Geologische
Dienst(de huidige NITG-TNO). Daarbij
werdeen deelvanhet materiaal datSchreuder beschreven hadopnieuw
gede-termineerd.
Vondstenvan
zoogdieren
indergelijke boringen zijn
toe-valstreffers. Het is dan ook nietverwonderlijk
dat in hetboringenmateriaal
van NITG-TNO grote soortenover-vertegenwoordigd lijken
tezijn. Bij
de woelmuizen vond menvooral devertegenwoordigers
vandeevolutielijn
die tot de recente woelrat leidt.Gelukkig
is deMimomys-Arvicola-
lijn
netdebelangrijkste lineage
voorouderdoms-bepalingen. Bij
de insecteneterszijn
vooralresten vandegrotewatermol Desmana
gevonden.
Despitsmuizen,
toch veruit debelangrijkste
familievande orde in het Pleisto-ceen, komenerzeerbekaaid vanaf.Boringen
kunnen echter ookgebruikt
wordenomgericht
naarfossielente zoeken. Dat werd bewezen door deama-teurgeoloog
LeenHordijk. Nieuwsgierig
naardegehei-men vande
ondergrond
zettehij
metbehulp
van eenzo-genaamde pulsboor
eenboring
opzijn
land in deZuur-landpolder nabij
Brielle. Dezemetde hand bediende boor biedt demogelijkheid
omopfossielrijke
niveaus extra Iedereen die wel eens sedimentdoorzoekt,
komtze weleens
tegen:
die andere fossielen. Je bent op zoeknaarschel-pen,enopeens
ligt daar,ook
eenhaaientand.Jepikt
mui-zenkiesjes,
enje bakje ligt
vol metkrabbescheerzaden,
of erligt
eenmooiegastropode
midden inje
zadenmonster.Leuk,zo’n fossiel, maarhetwas
eigenlijk
nou even net nietwatje
zocht. Onbekend maakt dan al snel onbemind. Niet datze nou zo snelweggegooid
worden. Uiteigen
ervaring
weet ik echter datzeal snel ineenbakje
verdwij-nenmetdegedachte
“Daar moet ik eensiemandnaar la-tenkijken.”
En vaak komt heterdan nietvan. En dat isjammer,
want ‘die andere fossielen’zijn
vaak echt leuk. Deeerstemuizenkiezen die inTegelen gevonden
werden,waren
bijvoorbeeld
eenbijproduct
vanhet zadenonderzoek(Newton, 1907). Spaanse zoogdiervindplaatsen
wordendelaatste
jaren opnieuw
bemonsterdomook ietstelerenoverde mollusken in die
afzettingen.
Voorbeeldenzijn
ook inde
Afzettingen
tevinden.Joop
Boelepubliceerde
eenlange
lijst
molluskenvanzijn
inventarisatievan eenboring
te Sliedrecht(Boele, 2001)
enonderaan dielijst prijken
de ‘andere fossielen’ in devorm van kiezen van de woel-muisMimomys pliocaenicus
ende watermol Desmana thermalis. En ditjaar
stondJoop opnieuw
op destoep
vanNaturalis,
ditmaalmeteenverzameling
woelmuiskiezen uiteenboring
inde DortseBiesbosch.Terwijl
dezeboring
op molluskenwerd
doorzocht,
leverdehij
ookeenschat aanzoogdiermateriaal.
Eerdereboringen
uit deomgeving
vanDordrechthadden alresten vandegrotewoelmuis M.pliocaenicus
enzijn
directeafstammeling
M. saviniop-geleverd.
Hetsystematisch uitpluizen
van het materiaal leiddeertoe,datnuookandere,
kleinere woelmuissoorten uitderegio
bekendzijn.
AFZETTINGEN WTKG 23(3). 2002 44
materiaalteverzamelen. Hoesuccesvol
Hordijk
metzijn
boringen
is(inmiddels zijn
er zevenboringen
in deZuur-landpolder gezet), blijkt
wel uit hetfeit,
dathij
op deze manier de opeen nagrootste
knaagdierfossielenverzame-ling
vanNederlandsebodembijeen
heeftgebracht.
Kiesjes
Zoogdierpaleontologen zijp
dolop kiezen.Dit heefteen aantal redenen. De meest voor de handliggende
iswel,
dat kiezen hetbast bewaardblijven.
Tand-emailis het hard-stemateriaal in hetzoogdierskelet
enkan hetgemakke-lijkst
de tand destijds
doorstaan. Maar dat is niet hetenige
aantrekkelijke
aan kiezen. Kiezenzijn
ergspecifiek
engoed
totopsoortniveautedetermineren. Eenbijkomend
voordeelvan tand-email is dat het niet kan
groeien.
Dit betekent dat de kiezenvanjonge
dieren dezelfdegrootte hebbenalsdievanoudedieren,
enmatenspelen
dan ookeen
belangrijke
rol in de determinatie.Overigens
geldt
datvoorhet determinerensommige
kiezenbelangrijker
zijn
dan andere.Bij
woelmuizen is metname deeerste onderkaakskies(ml)
erg karakteristiek. De derdeen laat-stebovenkaakskies(M3)
levertookbelangrijke
kenmer-ken, terwijl
deoverige gebitselementen
wanneer ze losgevonden
worden niet ofnauwelijks
opsoortgedetermi-neerd kunnen worden.
Behalve datze
goed
bewaardblijven
engoed
tedetermi-neren
zijn, zijn
kiezen ookhandig
omdatzedirectinfor-matiekunnen gevenover de
levenswijze
van een dier. Immers is hetgebit aangepast
aanhet voedsel. Middels deze functionelemorfologie
is vaakgoed
teachterhalen waarhet dieetvan eenuitgestorven
soortuit bestaanmoet hebben.Kleine
zoogdieren
in NederlandOfschoonzewerkenmetde kleinsteen
fragielste
zoogdier-kiesjes, zijn
de kleinezoogdierpaleontologen
in het veld echte rauwdouwersvergeleken
methuncollega’s
die zich metgrotebottenenkiezenbezighouden.
De laatste wor-dengeduldig
opgegraven metborsteltjes
enprepareer-naalden,
terwijl
hét instrumentvan de kleinezoogdier-paleontoloog
hetpikhouweel
is. De standaardmethodeis om eenfossielhoudendelaag grootscheeps
tebemonsteren. Methouweelenschep
worden tientallenzakkengevuld
metklei. Zo’nmonster van een paarton wordt dange-droogd.
Zodra dezekurkdroge
klei inwatergegooid wordt,
valt
hij
sneluiteentoteendunnemodder die danover een zeef kan wordenuitgespoeld.
Defijnste
zeef heeftdoor-gaanseen
maaswijdte
van0,5
mm.Nederlandse
paleontologen
zijn
uitentenabekend met bovenstaandewerkwijze.
Demeertrapszeef
dienuvrij-wel
wereldwijd gebruikt
wordtbij
het verzamelenvanknaagdierkiesjes
is een Nederlandseuitvinding,
en metnamein het Mediterrane
gebied
hebben Nederlandersgroteverzamelingen
aanwetenteleggen.
Ineigen
land is de zeefechter veel minder vaakopgesteld.
De
grootste verzamelcampagne
opeigen
bodem vondplaats
in dejaren zeventig bij
hetLimburgse Tegelen.
Bouwplannen
- dieoverigens
nooitdoorgang
vonden-bedreigden
de klassiekevindplaats
dietengrondslag lag
aanhetTiglien.
Deopgravingen
werden dan ookgezien
alseenlaatstegelegenheid
omsystematisch
kleine zoog-dierenteverzamelen.Bij
deopgravingen
werdengiganti-sche hoeveelhedenklei
afgegraven.
Ditwasmogelijk
door-dat,
integenstelling
totwatgebruikelijk is,
de klei hier niet hoefdetewordengedroogd
voorhetzeven.Deenormeopgraving
leverdeuiteindelijk
ruim 5000 kiezenvankleinezoogdieren
op. Deze nog slechtstendele bewerkte collectieligt
momenteel in Naturalis. Deopgraving
bij Tegelen
leverdedaarnaast
nog iets op. Hetwasdeeerste
opgraving
waarbij
demeertrapszeef gebruikt werd,
enin de totaal zevenj
aardaterwerd opgegraven werd het model steeds verderverfijnd (Freudenthal
etal, 1976).
Eindjaren
’80werderopnieuw
in Nederlandnaarkleinezoogdieren
gegraven.Bij archeologisch
onderzoek in deBelvédère groeve
bij
Maastricht werdeenaantal niveaus uit het laat MiddeneenLaat Pleistoceen bemonsterdengezeefd (Van
Kolfschoten,1985).
Daarnaast werd verza-meld in dekleigroeves
van Neede(Holsteinien)
enver-schillende
plaatsen
inde UtrechtseHeuvelrug (Saalien)
(Van
Kolfschoten,1990a).
Hetging daarbij
ombetrekke-lijk
kleine campagnes die ookdoorgaans vrij
kleinever-zamelingen opleverden.
Ooknabij Tegelen
werdopnieuw
verzameld. De groeve Maalbeekbij
Belfeld leverdeeentweetalkleine
assemblages
op,ouderdanhet materiaaldat
bij Tegelen
zelf verzameldwas.Deze
volgens
de conventionelemethodeverzameldezoog-dierkiesjes
levereneenraamwerkvoor dezoogdierstra-tigrafie
van onsland,
zekerwanneer zegezien
worden insamenhang
metnabijgelegen vindplaatsen
in Duitsland. Maarhet is een raamwerkmetgaten.Metuitzondering
van eenpaarkiesjes
diebij
het Brabantse Bavelzijn
ver-zameld(van Kolfschoten,
1990b), zijn
ergeen vondsten tussende fauna’svanTegelen
endievanNeede,
eengat
vanruimeenmiljoen jaar.
Juist doordat
geschikte dagzomende lagen
voor eengrootdeelvanhet Pleistoceen
-nog- niet
gevonden zijn
inonsland,
is hetzoogdiermateriaal
uitboringen
zobelangrijk.
Zo is
Allophaiomys,
eenbelangrijk subgenus
in destrati-grafie
vanhet MiddenPleistoceen,
inonslandalleenmet zekerheid bekend uitboringen (Van
der Meulen &Zag-wijn, 1974;
vanKolfschoten,
1998).
Een vooraanstaande rol isdaarbij natuurlijk weggelegd
voor de al eerder ge-noemdeZuurlandboringen.
Volgens
de laatstestratigra-fische
interpretatie
vandieboringen,
omvattenzein iedergeval
een deelvan het Cromerien(Reumer
&Hordijk,
1999).
Maar ook materiaal uit andereboringen helpt
om eencompleter
beeldtekrijgen
defaunaontwikkeling
in ons land. Een nadeelis,
dat hetdaarbij
om steeds zeerweinig
materiaalgaat.
DeZuurlandboring
isdaarop
eenuitzondering,
doordat depulsboor
opbepaalde
niveaus ge-richtgebruikt
isvoorhet verzamelenvan fossielen.Bij
boringen
dievoorandere doeleindenzijn
gezet,zijn
dezoogdierkiesjes
toevalstreffers.Tegenover
dit nadeelstaat eengrootvoordeel.Boringen plaatsen
de fossielenbij
uit-stek ineenstratigrafische
context,waarbij
deafwisseling
en desamenhang
van marieneencontinentalefauna’sonderzocht kan worden. Vandaarook dat het
belangrijk
is om mensen dieboringenmateriaal
doorzoeken op schel-pen ook op dezoogdieren
tewijzen.
Maar danmoetje
zenatuurlijk
weleerstherkennen.En daarmeezijn
we weerterug bij
het doelvan ditartikel.Botjes
Zoals
gezegd zijn zoogdierpaleontologen
die werkenaanmuizenkiezen vooral
gefixeerd
op kiezen.Debotjes
vankleine
zoogdieren lijken
zosterkopelkaar,
datzeweinig
of geen aandachtkrijgen.
Immers is het veelgemakkelij-kerom dekarakteristieke kiezente
gebruiken.
Toch is hetgoed
ombij
hetuitpikken botjes
enbotfragmenten
welte bewaren.Paleoherpetologen
herkennen hun fossielerep-tielenenamfibieën vooralaan de handvan
botmateriaal,
enook voor
vogelfossielen
is menaangewezen op bot. Voor dezoogdieren
is erslechts één groep,waarbij
bot-tenweleenrolspelen. Vanwege
hungravende
levenswij-zehebben molleneenbijzondere krachtig opperarmbeen
ontwikkeld. Ditmerkwaardig gevormde
bot iszokenmer-kend,
dat het directteherkennen is.Vandaag
dedag
leeft erslechts één soortmol inNederland,
maargedurende
het Pleistoceenwaren ermeerdere soorten,diemetnameaan de
grootte
van hetopperarmbeen goed
uit elkaarte houdenzijn.
Tanden
De
snijtanden
vanknaagdieren
groeien
hun helelevendoor. Ze
zijn
erglang
enwordengekarakteriseerd
door-daterslechts email zitaan de voorkant. Door de snelleafslijting
vanhet tandbeenaan deachterkant,
houden de tandenvanknaagdieren
altijd
hunscherpe
rand.Dezety-pische lange, gekromde
tandenvallen snel op.Zokarak-teristiek alsze
zijn
voorde ordevan deknaagdieren,
zoweinig
bruikbaarzijn
zeals hetgaat om het herkennen vansoorten of zelfs maarfamilies. Er wordt wel onder-zoekgedaan
naardemicroscopische
structuur van hetemail,
enmogelijk
kandeligging
vandeapatietkristallen
in hetglazuur
ons iets vertellenoververwantschappen
binnen deknaagdieren.
Maarvoor determinatiezijn
ze verder onbruikbaar. Wel geven deze tandenaandaterineen
bepaald
niveauzoogdieren gevonden
kunnenworden,
enmoetmenextraalert
zijn
opde
aanwezigheid
vankies-jes.
Spitsmuizen
hebben misschien wel demerkwaardigste
tandenvanallezoogdieren.
Deonderkaakssnijtand
islang-gerekt
ensteekt rechtnaar voren.Vaakstaanerknobbel-tjes
aandebovenkant,
zodateensoortkartering
ontstaat. Debovenkaakssnijtand
vanspitsmuizen
isomgevormd
tot eenhaakje.
Kiezen
Het
gebit
vanzoogdieren
is inprincipe opgebouwd
uit vier verschillende elementen:snijtanden, hoektanden,
valse kiezen ofpremolaren
enkiezen of molaren.Knaag-dieren hebben op het
basispatroon
van hetzoogdiergebit
flink beknabbeld. Ze hebben perkaakhelft slechts éénsnij-tand,
geenhoektandenin veelgroepenontbreken ook depremolaren (eekhoorns
enslaapmuizen
hebben welnog enkelepremolaren).
Dekiezenrij
vanknaagdieren
is dooreenruimte
(diastema) gescheiden
vandesnijtanden.
Door deze ruimte kan eenknaagdier
de tweefunctiesvan hetgebit goed gescheiden
houden.Wanneerhetdiertje
knab-belt, zijn
de kiezenvanelkaar.Bij
het kauwenoverlappen
de bovenste
snijtanden
dievan deonderkaak.Zoals al eerder
gezegd, zijn
de kiezenzeerkarakteristiek. Als hetgaatomdeindeling
ingrotegroepenkaneenkind dewasdoen.Eensimpele handleiding
voorhet Pleistoceenvan ons land kan erals
volgt
uitzien:Vooreenwat
uitgebreidere handleiding,
kanmenoveri-gens, zekerwaarhet
gaat
om het LaatPleistoceen,
heelgoed
toe meteenboekje
overbraakballen(e.g.
Chalineetal.,
1974, Kapteyn
etal.,
1999).
Men gaateroverigens
vanuit dat de meeste
knaagdierfossielen
bijeengebracht
zijn
doordat braakballenvan uileninspoelden
inmeer-tjes,
om daar door het sediment bedektteworden.Alsmeneenmaal de kiezenvan een
vindplaats
heeftuit-gezócht,
kunnenaandehandvan de verschillendebouw-plannen
de familiesgemakkelijk
uit elkaarworden ge-haald. Daarna is het meestal zaakombinnen elke familie degebitselementen
tescheiden(alle
mi’sbij elkaar,
alle m2’setc.).
En danvolgt natuurlijk
het onderscheidenvan de generaensoorten. Om eenbeetje
eenideetekrijgen
watmenzoal kanvinden,
en welke kenmerkengebruikt
wordenbij
dedeterminatie, volgt
hiereenoverzicht.Woelmuizen
Veruit demeeste fossiele
knaagdierkiesjes
die in Neder-landgevonden
worden, behoren tot de familievan de Arvicolidae oftewel de woelmuizen. Dat is niet verras-send. Sinds hetbegin
vanhet Plioceen is dit dedominanteknaagdierfamilie
in degematigde
streken.Daarbij
komt dat dezehoge kiesjes
veel meeropvallen
dan dievan an-derefamilies,
zodat ook de kans optoevalsvondstenveelgroter is.
Vandaag
dedag
levennogzeven soorten woel-muizen in Nederland.Hogekiezen bestaande uitaan elkaargekoppeldeprisma's
woelmuizen
Kiezen metkleineknobbeltjes muizen of hamsters Platte kiezen metlage richeltjes slaapmuizen
Robuuste kiezen metgrote
knobbels endikke richels
eekhoorns
AF2ETTINGENWTKG 23(3), 2002 46
De
hoge
kiezenzijn
eenaanpassing
tegenslijtage.
Doorhet uitstellenvan de
wortelvorming
kan de kies nogtij-denshet leven
doorgroeien
om zodeslijtage
aanhetkauw-oppervlak
tecompenseren.
Bij sommige
generais datuit-steldusdanig,
datonder normaleomstandigheden
de wor-tels niettijdens
het leven wordengevormd.
Dat ditver-mogen wel
aanwezig
is, blijkt
uitlaboratoriumexperi-menten
waarbij
dierentoteenonnatuurlijk hoge leeftijd
werden
verzorgd.
Dan kunnen ook wortellozevormenals de veldmuis Microlasarvalisende woelratArvicola ter-restrisuiteindelijk
toch wortelskrijgen.
Deaan-ofafwe-zigheid
vanwortels is éénvandekenmerkendiegebruikt
wordtom soorten teonderscheiden.Met het verlies van wortels gaatook hun
belangrijkste
functie verloren: het verankerenvan de kies in de kaak. Datmoetuiteraardgecompenseerd worden,
want metlosse kiezen kanje
niet kauwen.Hoogkronige
woelmuizen ont-wikkelen daaromemailvrije
strokenlangs
dezijkanten
van hun kiezen. Glazuur isteglad
om aantehechten,
maar het tandbeen dat in deemailvrije
stroken aande opper-vlakte komt kan wel middelsvezeltjes
met de kaak ver-bonden worden. Dehoogte
van deemailvrije
stroken is rechtevenredig
met demate vanhoogkronigheid.
Dit isprettig
voorpaleontologen. Hoogkronigheid
kan niet di-rectgemeten
worden door dehoogte
van de kies te ne-men. Immersis dezeookafhankelijk
van de mate vanafslijting,
dietoeneemt naarmateeendiertje
ouder wordt.Maar
zolang
dieslijtage
nogniet de
top
vandeemailvrije
strook
bereikt,
kan dehoogte
daarvan wel gemeten wor-den.Hoogkronigheid
iseenkenmerk datgebruikt
wordtbij
het onderscheidenvansoorten enhetbepalen
vanhet evolutionaire stadium binneneensoort.Een derde kenmerkwat van
belang
isbij
hetdetermine-ren vanwoelmuizen is dematewaarin krooncement
aan-wezig
is. Dit krooncementhoopt
zich oplangs
dezijkant
van dekies,
tussen deprisma’s. Bij sommige
soorten is hetgeheel afwezig, bij
andere is het ruimvoorradig
enbij
weeranderesoorten
ligt
het daartussenin. Eenprobleem
bij
dit kenmerk is dat de hoeveelheidkrooncement toe-neemt metde ouderdomvanhetdiertje. Bij
deinschatting
van hetkenmerk moet danook de
leeftijd
van hetdier,
geschat
aandematevanafslijting,
worden meegenomen. Emaildifferentiatiespeelt
ook eenbelangrijke
rol in desystematiek
van de fossiele woelmuizen.Daarbij
wordtgekeken
naarde diktevanhet email.Op
het kauwvlakgezien
vormendeprisma’s driehoekjes
meteen concave en eenconvexezijde.
Deconvexezijde
vormtbij
onder-kaakskiezen deachterrand, bij
bovenkaakskiezenjuist
devoorrand. Als het
glazuur
aandeconvexezijde
dikker isdanaandeconcave
zijde, spreekt
menvan eenMimomys-emaildifferentiatie. Is het
glazuur
aandeconcavezijde
dikker,
dan hebbenwe eenM/crotus-emaildifferentiatie. Door de dikteaandevoor- enachterrandte metenenop elkaartedelen, krijg je
dezogenaamde SDQ-waarde,
die dusvoor de taxonomiegebruikt
kan worden.Voor
morfologische
kenmerkenzijn
wevooral aangewe-zenop dem1ende M3. Metnamedem1,devoorstekies uit de onderkaakdus,
iszeerbelangrijk.
Kenmerkenzijn
het aantalprisma’s
endevorm vandevoorlob.Weinig
afgesleten
Mimomys-
kiezen hebbenbijvoorbeeld
een kleinemaileilandje
in die voorlob.Bij
de M3 gaathetjuist
om devormvande achterlob. Behalve al deze ge-noemde kenmerkenspelen natuurlijk,
zoalsbij
alle fos-sielezoogdieren,
mateneenbelangrijke
rol in het onder-scheidenvansoorten.Aangezien
woelmuizen veruit demeesttalrijke
familiein het Pleistoceenvan onsland
zijn,
is het nietverwon-derlijk
dat dezoogdierstratigrafie juist
vooral op deze kiezengebaseerd
is.Daarbij
gaathet vooralomdegroot-ste soorten, dieeen
evolutielijn
vormen naarderecente woelrat Arvicola terrestris. Dezelijn
wordt inTegelen
vertegenwoordigd
doorMimomys pliocaenicus,
die,
net als alleMimomys-
soorten,geworteld
is. M.pliocaenicus
wordt steedshoogkroniger
engaat
overin M. savini. Deze isop
zijn
beurt de directe vooroudervanArvicola canti-ana, dievolgens sommigen
A. mosbachensismoetheten. Deze overgang wordtgekenmerkt
door het verlies van wortels. Arvicola cantiana is onder anderegevonden
in de Holsteinien kleienvandegroevesbij
Neede. Desoort heeftnogeenMi/nomys-emaildifferentiatie,
diegeleide-lijk overgaat
in de MftToms-emaildifferentiatiediewein A. terrestris vinden. Omdat diteengeleidelijke
overgangis,
gevensommige
auteurserde voorkeuraan omcantiana alseenondersoortvanterrestris tezien.Naast de
Mimomys-Arvicola lijn, zijn
ookveranderingen
in hetgeslacht
Microtus bruikbaar voorouderdoms-bepalingen.
Tot dit genus behorenonderandere deinons land levendeveldmuis,
aardmuisenNoordse woelmuis. Primitievevertegenwoordigers
vanhetgeslacht,
onder-gebracht
in hetsubgenus Allophaiomys,
tellen minderpris-ma’saanhun ml.
Dergelijke
kiezenzijn
in onsland al-leen uitboringen
bekend.Lemmingen
behoren ooktotde woelmuizen. Dezedier-tjes
hebbenvandaag
dedag
eennoordelijke verspreiding,
en zouden dusgezien
kunnenworden alsgoede
indica-torenvoor eenkoud klimaat.Voordegekraagde lemming
Tekeningenrechterpagina
Arvicola terrestris
Mimomys
saviniAllophaiomys
uit de
boring
bijGorinchem(Uit VanKolfschoten, 1987,tekening Thijs
vanKolfschoten).
vande Maasvlakte(Uit VanKolfschoten, 1987, tekening
Thijs
vanKolfschoten).3 De woelmuis
Mimomys pliocaenicus
uit de
boring bij
Castrium(UitVanKolfschoten, 1989,tekening Thijs
vanKolfschoten). 2 De woelmuis1 De woelrat
uit deboring bij Bergambacht (UitVanKolfschoten, 1987,
tekening Thijs
vanKolfschoten).AFZETTINGENWTKG23(3).2002 48
Dicrostonyx lijkt
dit zeker optegaan,maarvertegenwoor-digers
vanhetgeslacht
Lemmuszijn
in het Midden Pleisto-ceenookaangetroffen
in fauna’s die verder opeen meergematigd
klimaatwijzen. Lemmingen zijn
heelgemakke-lijk
teherkennen.Zehebbenemailvrije
strokenlangs
alleprisma’s,
zodatgekeken
op het kauwvlak hetnetlijkt
of allepunten
vande driehoekenzijn afgesneden.
Muizenen hamsters
De familievan de muizen of Muridae ismet
zijn
circa 500 soorten degrootste zoogdierfamilie
terwereld. Hetzwaartepunt
van deverspreiding ligt
evenwelnadrukke-lijk
in detropen.
In het Pleistoceenvan onslandzijn
slechts tweegeslachten vertegenwoordigd,
dievan dedwerg-muizen
(Micromys )
en vande bosmuizen(Apodemus).
In derecentefauna komen daar nogcultuurvolgers bij,
zoals ratten(Rattus)
ende huismuis(Mus). Vergeleken
metdewoelmuizen
spelen
Muridae danookeenheel bescheidenrol in de Nederlandse
zoogdierfauna’s,
alhoewel in deTegelenfauna Apodemus
meerdan20%vande totale fauna uitmaakt.De kiezenvanmuizen bestaan uiteen hele
batterij
knob-beitjes
in devoorste tweebovenkaakskiezen. Dezeliggen
in drierijen
naastelkaar. In devoorstetwee onderkaaks-kiezenzijn
deknobbelsomgevormd
totchevrons. Vaak is erin deze kiezen ook nogeenrij lage knobbeltjes
aandewangzijde.
Het determinerenvanmuizengebeurt
aan de handvan de vormvan de verschillende knobbels endewijze
waaropdezemetelkaar verbondenzijn.
Derolvanhamsters in hetPleistoceenvan Nederland is helemaalbescheiden. Tot dusver
zijn
nogmaartwee ham-sterkiezen uitons land bekend. Beide komen uit de Bel-védère groevebij Maastricht,
maar zekomen uit verschil-lendeaardlagen.
Een kiesvande trekhamster Cricetulusmigratorius
isgevonden
inlagen
meteen Weichselienouderdom,
dievan eengrote
korenwolf Cricetus cricetuspraeglacialis
stamtuit het Saalienvande groeve. Net als muizen hebben hamstersknobbelkiezen,
maarhierliggen
de knobbels intweerijen.
Het mogeduidelijk zijn
dat de kansereentje
tevinden erg klein is. Daarstaattegenover dat wie de derde hamsterkies van ons landvindt,
zichmeteen verzekerdweet van materiaal dateen
publicatie
waard is.Tekeningenlinkerpagina
5 De woelmuis
(Uit
VanKolfschoten, 1989, tekening Thijs
vanKolfschoten).
6 Lemmingenuit degroeveRientjes Hengelo;
linksMicrotus uit
Tegelen-Wambach
Dicrostonyx
torquatus,(Uit
VanKolfschoten,
1989,tekening ThijsvanKolfschoten).
rechts Lemmus lemmus
Tekeningenboven
7 De bosmuis
Apodemus
uit deboring bij
Castricum(Uit
VanKolfschoten,
1989, tekening Thijs
vanKolfschoten).
8 De
dwergmuis Micromys
minutus uit deboring bij
Deventer(UitVanKolfschoten, 1989,tekening Thijs
vanKolfschoten).
AFZETTINGENWTKG23(3). 2002 50
Slaapmuizen
en eekhoornsDekiezenvan
slaapmuizen zijn
vlakenhebbeneengroot
aantal dwarsrichels. Het aantalen devormvan deze ri-chels wordengebruikt
voorde determinatievangeslach-ten ensoorten.
Vandaag
dedag zijn slaapmuizen
alleen bekend uit het uiterste zuidenvan ons land. Het‘brons-groen eikenhout’ van
Zuid-Limburg herbergt
zowel de eikelmuisals de hazelmuis. Hunzuidelijke verspreiding
maaktslaapmuizen goede
indicatorenvoor warmere pe-rioden in het Pleistoceenvan ons land.Eénvandesoorten
slaapmuis
die inonslandgevonden is,
is alleen bekend uitboringenmateriaal.
Sterker nog, dezeEliomys briellensis,
eengroteeikelmuis,
istot dusveral-leen
gevonden
indeZuurlandboring (Reumer, 2001).
Dezeboring
leverdedaarnaastook fossielen opvanMuscardinumspliocaenicus,
eenhazelmuis die kleiner is dan derecente soort.Deze M.pliocaenicus
is ookgevonden
inTegelen.
Daarnaast kent deLimburgse vindplaats
ooknogeen klei-neresoort.
Waarschijnlijk
gaathetdaarbij
om Gliruluspusillus,
eenslaapmuis
die vooral bekend is uit Laat Plio-cenevindplaatsen.
Uit hetMiddenPleistoceenvan de groeve Franse
Kamp
(Wageningen)
ende groeveBelvédère(Maastricht) zijn
vondsten bekendvandeeikelmuis
Eliomys quercinus (van
Kolfschoten,
1985, 1990a).
Een vondst in het Brabantse Lith laat zien dat in het Holoceen ook dezevenslaper
of relmuis Glisglis
inons landwasvertegenwoordigd (De
Jong,
1998).
Eekhoorns hebben forse kiezen
waarbij
de knobbels doorbrederichels
zijn
verbonden. Deonderkaakskiezen vor-men een soortkuipjes,
waarin degroteknobbelsaandetongzijde
vande bovenkaakskiezen alseenvijzel
het voed-sel kunnenpletten.
Deenige
boomeekhoomsdietot dus-veruitonslandgemeld zijn
komen uitTegelen
(Freuden-thaletal.,
1976).
Deze Sciurus kiezen behorenmogelijk
tot derecente eekhoorn S.vulgaris.
Deoverige
vondsten vaneekhoorns inonsland behoren allemaaltotdegrond-eekhoorn.
Opvallend
daarbij
is het voorkomenvan dealpenmarmot
inhet WeichselienvanhetLimburgse
Cadieren Keer
(Husson
& Kortenboutvan deSluijs,
1954).
Spermophilus
iseenveel kleineregrondeekhoorn.
Resten vandeze eekhoornzijn gevonden
in Bavel(vanKolfscho-ten,
1990b),
opde Maasvlakte(Van
Kolfschoten &Ver-voort-Kerkhoff,
1999)
en in degroeve Belvédère(van
Kolfschoten,
1985).
Datboringen
ook eekhoomfossielen kunnenopleveren, blijkt
uit het materiaalvandeZuurland-boring.
Dit ismomenteelechter nog inbewerking
enzal binnenkortsamenmetde eekhoorn uitTegelen
naderbe-schreven worden.
Insecteneters
Demeestefossiele
kiesjes
vankleinezoogdieren zijn
vanknaagdieren.
Maar daarnaastkunnen ookgebitselementen
worden
gevonden
vanhaasachtigen,
vleermuizen ofvaninsecteneters. Vleermuiskiezen
zijn
zeerzeldzaamenookhaasachtigen zijn
eenrariteit. Daar gaanwehier verder niet op in. Insecteneters,de ordewaartoedespitsmuizen,
mollenenegels
behoren,worden echter welregelmatig
inons land
gevonden.
Waar
knaagdieren
deplanteneters
onder dekleinezoog-dieren
zijn, zijn
de insecteneters devleesetertjes.
Dit is directtezienaanhungebit,
dat bestaat uitpuntige
kiezen metscherpe
richels. Een anderbelangrijk
verschil metknaagdieren is,
dat insecteneters veelmeergebitselemen-tenhebben.
De drie families die
vandaag
dedag
in ons landleven,
zijn
allemaal hier ook fossielaangetroffen. Egels
hebbengrotekiezen
(althans
invergelijking
metandere kleinezoogdieren), waarbij
deknobbels veelminderpuntig zijn
danbij
mollen ofspitsmuizen.
Datkomt doordategels
integenstelling
totandere insecteneters veelmeeralleseterszijn.
VondstenvanPleistoceneegels zijn
zeldzaam. Uit onslandzijn
tweekiezenbekend,waarvanééngevonden
is in deZuurlandboring (Reumer
&Hordijk, 1999).
Mollen worden in hetPleistoceenvertegenwoordigd
doorhet
geslacht Talpa (waartoe
ookonzegewonemolbehoort)
endoor watermollen. De laatste
zijn
eensubfamilie die ooitzeertalrijk
wasinEuropa (Rümke,
1985),
maardie inmiddelseenbeperkt verspreidingsgebied
heeft. Eénsoort leeft in dePyreneeën,
de andere Recentesoortleeft in hetstroomgebied
vande Don. Dat detweegeslachten
waar-toe de Recente soorten behoren in het verledensamen kondenvoorkomen, blijkt
ondermeeruit de vondstenvanTegelen.
Restenvanwatermollenzijn regelmatig
aange-troffen in
boringen. Waarschijnlijk
isditeenartefact,
ver-gelijkbaar
met de vele vondstenvan woelrattenbij
deknaagdieren.
In beidegevallen
gaathet om de grootste kiezenvande orde. BovendienwasSchreuder,
die als eer-steboringenmateriaal bewerkte, waarschijnlijk gespitst
op dezegroep. Nahaarrevisievande subfamiliein 1940
gold
zij
als déspecialist
op hetgebied
vanwatermollen. Hetgebit
vande gewone mol isaangepastaanhetsnijden
Tekeningenrechterpagina
10 De
slaaprnuis Eliomys
briellensis uit deZuurlandboring (uit
Reumer, 2001,tekening
JelleReumer).
11 Deslaaprnuis
uit deZuurlandboring
(uit Reumer, 2001,tekening
JelleReumer).12 De watermol
Muscardinus
pliocaenicus
Galemyskormosi uitdeZuurlandboring (UitReumer&Hordijk, 1999, tekeningJelleReumer).
AFZETTINGEN WTKG 23(3), 2002 52
door de taaie huidvan regenwormen.De bovenkaaks-kiezen
zijn driehoekig
enhebben slechts drieknobbels,
integenstelling
totdevijf
knobbelsvanwatermollen.Grof-weg treffenwe in het Pleistoceen drieverschillende
groottecategorieën
aan(Van
Cleef-Roders & Van den HoekOstende,2001).
Inons land kennenwenaast vond-stenvergelijkbaar
metde Recente vorm ookeenkleine vorm uit hetVroeg
en Midden Pleistoceen.Bij
mollenspeelt
naasthetgebit
ook hetopperarmbeen
eenbelang-rijke
rol.Doorhungravende levenswijze
is ditomgevormd
toteenheelstevig,
robuustbot.De
belangrijkste
groep binnen de insecteneters wordt ge-vormd door despitsmuizen.
Sinds het MiddenMioceen is deze groep veruit devormenrijkste
groepvan insecten-eters. Eenuitgebreid Nederlandstalig
overzichtvan de familiewerdgeschreven
door Reumer(1994,1995,1997),
die internationalebekendheid
geniet
alsspecialist
vandezediertjes.
De bovenkaakskiezenvanspitsmuizen zijn
minofmeer
vierkant,
meteeninbochting
aan deachterzijde.
Het is
opvallend
dattot dusvervan dezetalrijkste
groepweinig
resten uitboringen
bekendzijn. Waarschijnlijk zijn
de kleinekiesjes
vaakoverhet hoofdgezien.
In ieder ge-val leverde hetnauwgezetteonderzoekaandeZuurland-boring
wel eenreeksspitsmuisfossielen
uitverschillendeniveaus op
(Reumer
&Hordijk, 1999).
Tot slot
“Het
lijkt
weldatje
in Nederlandmaar eenboring
hoeftte zetten, oferziteenwoelmuiskiesin”,
merkteeencollega
van
mij onlangs
op. Wie de artikelenvanSchreuder of derapporten
van Van Kolfschotendoorbladert, krijgt
inder-daad die indruk. En wie kennisneemtvanhet onderzoekaande
Zuurlandboring,
zal al snel denken datwehierlo-pen opde
knaagdierfossielen.
Misschien isdatwatover-dreven,
maarhet isduidelijk
dat ineigen
land hetnodige
valttebeleven op hetgebied
vankleinezoogdieren.
Zoalsgezegd
is debedoeling
vanditartikel, dat ookmen-sen die op zoek
zijn
naaranderefossielgroepen
opzijn
minstgeattendeerd zijn
op het voorkomen van fossielekleine
zoogdieren.
Alsje
dan inderdaad ietsvindt,
danzitjein
Nederlandgoed,
wantwehebben hiereenaantal spe-cialisten die kunnenhelpen bij
de determinatie. In iedergeval
kuntualtijd
metuwvragenbij ondergetekende
te-recht.Literatuur
Boele, J.,
2001. Molluskenen andere fossielen uiteenboring
inSliedrecht.-Afzettingen
22(2):
34-36.Chaline, J.,
H.Baudvin,
D. Jammot & M. C. SaintGirons,
1974. Lesproies
des rapaces(petits
mammifèreset leurenvironnement).
Dion. 142 pp.Cleef-Roders,
J.T.van& L.W. van den HoekOstende,
2001. Dental
morphology
ofTalpa
europaea andTalpa
occidentalis(Mammalia: Insectivora)
withadiscussionoffossil
Talpa
in the PleistoceneofEurope.
-Zoolo-gische Mededelingen
75(2):
51-68.Freudenthal, M.,T.
Meijer
enA.J.vanderMeulen,
1976.Preliminary report
on afieldcampaign
in the continen-tal PleistoceneofTegelen (The Netherlands).
-Scripta
Geologica34:
1-23.Hamann,
F. A. J. enL. W.van den HoekOstende,
2000. Vondstvan de maand. Een watermol(
Desmana cf.moschata)
op het strandbij
Nieuwvliet-Bad.-Cranium17(1):
9-12.Husson,
A.M. & G. KortenboutvanderSluijs,
1954. De eerste vondst van Marmotamarmotaprimigenia
(Kaup, 1839),
deAlpenmarmot,
in het Laat-PleistoceenvanNederland.-Natuurhistorisch
Maandblad,
43(8):
51-56;
43(9):
60-64.Jong,
T.de,
1998.Topstukken
uit dediepte;
Prehistorische dierenrestenuit Noord-Brabant.-Cranium,
15(2):
84-105.
Kapteyn,
K., J.Verbeek,
F.vanderVliet,
K. Mostert & P.Twisk,
1999. Braakballenpluizen.
Eeneenvoudige
handleiding
voor het herkennenvanzoogdierschedels
inbraakballenvanuilen. Noord-Hollandse
Zoogdier-groep/KNNV Uitgeverij.
36 pp.Kolfschoten,T. van, 1985. The Middle Pleistocene
(Saa-lian)
and Late Pleistocene(Weichselian)
mammal fau-nas from Maastricht-Belvédère(Southern Limburg,
TheNetherlands).
-Mededelingen Rijks Geologische
Dienst,
39(1):
45-74.Kolfschoten,
T. van, 1987.Zoogdierfossielen
uitboringen
gelegen
in hetgebied
van de kaartbladen 37en38.-Intemrapport
Rijks Geologische
Dienst. Utrecht/Haar-lem. 83 pp.Kolfschoten,
T. van, 1988.Zoogdierfossielen
uitboringen
gelegen
in hetgebied
van de kaartbladen44, 45,49,
50en51. - Intem
rapport Rijks Geologische
Dienst.Utrecht/Haarlem.60 pp.
Kolfschoten,
T. van,1989.Zoogdierfossielen
uitboringen
gelegen
op Nederlandsgrondgebied
enin deNoord-zee m.u.v.
boringen gelegen
in hetgebied
vande kaart-bladen37,
38, 44,45, 49,
50en51. - IntemrapportRijks Geologische
Dienst. Utrecht/Haarlem. 131 pp.Kolfschoten,
T. van, 1990a. The evolutionofthe mam-mal fauna in the Netherlands and theMiddleRhine Area(Western Germany) during
the Late Middle Pleis-tocene.-Mededelingen Rijks Geologische Dienst,
43(3),
1-69.Kolfschoten,
T. van, 1990b. TheEarly
Biharian Mammal Faunas ffom Bavel and Dorst-Surae.-Quartarpalaon-tologie, 8,
265-272.Kolfschoten,
T. van, 1998. TheAllophaiomys
record fromZuurland,
the Netherlands.-Paludicola2(1):
110-115.Kolfschoten,
T.van& Y.Vervoort-Kerkhoff,
1999. The Pleistocene and Holocene mammalianassemblages
fromthe MaasvlaktenearRotterdam
(the Netherlands),
withspecial
referencetothe OviboviniSoergelia
mi-norand Praeovibos cf.priscus.
In:Reumer,J.W.F. & J. de Vos(eds.) Elephants
havea snorkel!Papers
in honour of Paul Y.Sondaar.- Deinsea 7:369-382.Meulen,AJ. van der & W.H.
Zagwijn,
1974. Microtus(Allophaiomys) pliocaenicus
from the Lower Pleisto-cene nearBrielle,
The Netherlands.-Scripta Geologica
21: 1-12.
Newton, E.T.,
1907. Note relativeadesfragments
fossiles depetits
vertébrés trouvés dans lesdépots pliocènes
deTegelen-sur-Meuse.
-Bulletin Societébeige
Géolo-gique,
21: 591-596.Reumer,
J.W.F.,
1994. Deevolutiebiologie
vandespits-muizen
(Mammalia, Insectivora, Soricidae).
I.Anato-mie,
EvolutieenBiogeografie.
- Cranium 11(1):
9-35.
Reumer, J.W.F., 1995. De
evolutiebiologie
vandespits-muizen
(Mammalia, Insectivora,
Soricidae).
II. De subfamiliesCrocidosoricinae,Allosoricinae,
Limno-ecinaeenCrocidurinae.- Cranium 12(2);
53-63.Reumer, J.W.F., 1997. De
evolutiebiologie
vandespits-muizen
(Mammalia,
Insectivora,
Soricidae).
III. Desubfamilie Soricinae en het literatuuroverzicht.
-Cranium 14
(1):
13-36.Reumer, J.W.F., 2001. Gliridae
(Mammalia, Rodentia)
from the Zuurland boreholesnearRotterdam, the Netherlands.- Deinsea 8: 41-48.Reumer, J.W.F. & L.W.
Hordijk,
1999. Pleistocene Insec-tivora(Mammalia)
from theZuurlandboreholesnearRotterdam,
The Netherlands. In: J.W.F. Reumer & J. de Vos(eds.) Elephants
haveasnorkel!Papers
inho-nourof Paul Y. Sondaar.- Deinsea 7: 253-281.
Rümke,C. G., 1985. A review of fossil andrecent Des-maninae
(Talpidae, Insectivora).
-UtrechtMicropale-ontological
Bulletin.Special
Publication 4: 1-241.Schreuder,
A., 1928.Bijdrage
totde kennisvan Cono-dontesenTrogontherium. Disserstatie,
Amsterdam: 1-49.Schreuder, A.,
1936.Fossil Voles and aLemmus out ofWell-borings
in the Netherlands.- Verh. Kon. Akad.(2)
35: 1-24.Schreuder,
A.,1941.Mimomys
and Desmana uit de oudeboring
teGorkum.-Geologie
enMijnbouw 3(4):
112-118.
Schreuder,
A.,1943. Fossil voles and other mammals(Des-mana,
Talpa, Equus, etc.)
outofwell-borings
in the Netherlands.-Verhandelingen
van het
Geologisch-Mijnbouwkundig Genootschap
voor NederlandendeKoloniën, Geologische Serie,
13,
399-434.*Larsvanden Hoek
Ostende, Naturalis,
Postbus9517,
2300 RALeiden,email:Hoek@naturalis.
mm.nlAmmobaculites
agglutinans
(DOrbigny)
Uaat
OVigoceen.
3t. EtienneD Orthe