• No results found

Vuurtorens van het Noorden. Over de promotie van Nederlandse literatuur in Frankrijk door de Nederlandse ambassade in Parijs en het Nederlands Letterenfonds

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vuurtorens van het Noorden. Over de promotie van Nederlandse literatuur in Frankrijk door de Nederlandse ambassade in Parijs en het Nederlands Letterenfonds"

Copied!
149
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vuurtorens van het Noorden

Resi van Halderen | s4360001 | Masterscriptie Literair Bedrijf | Maart 2019 Faculteit der Letteren | Radboud Universiteit Nijmegen

Onder begeleiding van dr. M.N. Koffeman | Tweede beoordelaar: dr. M. Voogel

Over de promotie van Nederlandse literatuur in Frankrijk

door de Nederlandse ambassade in Parijs

en het Nederlands Letterenfonds

(2)
(3)

3 Illustratie voorpagina: Philip Stroomberg

(4)
(5)

5

Inhoudsopgave

Inleiding ... 7

Aanleiding & onderwerpkeuze ... 7

Status quaestionis ... 8

Onderzoeksvraag, hypothese en verantwoording ... 10

Afbakening, methode en opbouw van de scriptie ... 12

Theoretisch kader ... 15

Het wereldtalenstelsel ... 15

Het literaire veld ... 18

De Wereldrepubliek der Letteren ... 22

Het wereldvertaalstelsel ... 25

Conclusie ... 27

Hoofdstuk 1: De positie van Nederlandse literatuur in Frankrijk door de jaren heen ... 29

De ontwikkeling van Nederlandse literatuur in Frankrijk ... 29

De invloed van het cultuurbeleid in Nederland en Frankrijk ... 35

Literaire bemiddelaars tussen het Nederlandse en Franse literaire veld ... 38

De rol van het Institut Néerlandais en recente ontwikkelingen ... 41

De receptie van Nederlandse literatuur in Frankrijk ... 42

Conclusie ... 45

Hoofdstuk 2: De literaire strategie van de ambassade in Parijs en het Letterenfonds .... 47

Aanleidingen voor het opzetten van een literaire strategie ... 47

De opzet van de literaire strategie en de bijbehorende literaire campagne ... 51

Vertaalsubsidies van het Letterenfonds ... 54

Conclusie ... 57

Hoofdstuk 3: Analyse van vertalingen van het Nederlands naar het Frans (2009-2018) 61 Methode ... 61

Analyse van het totaal aantal vertalingen Nederlands-Frans (2009-2018) ... 62

Analyse van de inhoudelijke gegevens over de vertalingen Nederlands-Frans (2009-2018) ... 64

De auteurs ... 64

De vertalers ... 68

De uitgevers ... 70

(6)

6

Subsidiëring vanuit het Nederlands Letterenfonds en het Vlaams Fonds voor de Letteren

... 76

Conclusie ... 81

Hoofdstuk 4: De receptie van Nederlandse fictie in Frankrijk (2009-2018) ... 85

Methode ... 85

Kwantitatieve analyse van de receptie ... 87

Kwalitatieve analyse van de besprekingen ... 93

Conclusie ... 99

Conclusie ... 103

Dankwoord ... 111

Bibliografie ... 113

Bijlagen ... 121

Datagegevens vertalingen Nederlands-Frans (2009-2018) ... 121

(7)

7

Inleiding

“Toen ik in Parijs kwam, zag ik tot mijn afschuw dat Nederlandse auteurs in Franse boekhandels verspreid staan over plankjes met ‘Nordique’ en ‘Allemand’, of in genrekastjes met ‘Thriller’. Dat was al heel snel een duidelijk doel voor mijn verblijf in Parijs: zorgen dat er plankjes komen en dat we een reputatie krijgen, dat we een merk worden.”1

- Bart Hofstede, ambassaderaad voor cultuur en communicatie bij de Nederlandse ambassade in Parijs (2013-2018)

Aanleiding & onderwerpkeuze

Van februari tot en met juli 2018 liep ik stage bij het Atelier Néerlandais, het culturele platform van de Nederlandse ambassade in Parijs. Creatieve ondernemers uit alle kunstdisciplines kunnen zich aansluiten bij dit platform door lid te worden, mits ze van Nederlandse afkomst zijn of op een andere manier een duidelijke band met Nederland hebben. Het Atelier helpt zijn leden de weg te wijzen in het Franse culturele veld door informatie te verstrekken, advies te geven, mensen met elkaar in contact te brengen en culturele en netwerkevenementen te ondersteunen die in het Atelier plaatsvinden.

Aangezien ik de masteropleiding Literair Bedrijf aan de Radboud Universiteit in Nijmegen volg, heb ik de mogelijkheid gekregen om me naast mijn werkzaamheden bij het Atelier Néerlandais te richten op literaire projecten van de ambassade. Zo heb ik onder andere literair intendant Margot Dijkgraaf geholpen bij voorbereidingen van het festival Café Amsterdam – Bar Anvers en heb ik me beziggehouden met Le Boekenbal, de Parijse variant van het Amsterdamse Boekenbal. Ik werkte samen met de werknemers uit het cluster Cultuur en Communicatie van de ambassade en met verschillende personen van de afdeling Buitenland van het Nederlands Letterenfonds. Ik leerde kennismaken met de literaire strategie die een aantal jaren eerder was opgezet en waartoe de literaire campagne Les Phares du Nord behoorde, die van start ging op het moment dat ik aankwam in Parijs.

Ik werd nieuwsgierig naar de positie van Nederlandse literatuur in Frankrijk en naar de strategie die was opgezet om bepaalde aspecten van deze positie te verbeteren. Daarom besloot

(8)

8

ik er mijn stage-opdracht over te schrijven. Ik las een rapport dat een voormalig stagiaire op de culturele afdeling van de ambassade, Suzanne Elias, in 2015 had geschreven over de literaire strategie. Zij stelde vast welke problemen er speelden rondom de situatie van Nederlandse literatuur in Frankrijk, bijvoorbeeld op het gebied van vertalen, uitgeven en recenseren.2 Door interviews te houden met Margot Dijkgraaf (intendant Literatuur en Debat bij de ambassade), Bart Hofstede en Thijs Debeij (ambassaderaad en cultureel attaché bij het cluster Cultuur en Communicatie van de ambassade) en Bas Pauw, Lucette Châtelain, Barbara den Ouden en Agnes Vogt (allen werkzaam bij de afdeling Buitenland van het Nederlands Letterenfonds), kreeg ik een beter beeld van de inspanningen die in Frankrijk werden geleverd rondom de promotie van Nederlandse literatuur en van de eventuele verbeteringen in de situatie die Elias had geschetst in haar rapport. Na verschillende gesprekken over de effecten van de literaire strategie, kon ik echter nog niet zeggen wat de strategie concreet had opgeleverd. Dit kwam onder andere doordat ik geen concrete cijfers had verzameld en doordat de antwoorden van de ondervraagden uiteenliepen. In mijn masterscriptie wilde ik me daarom nog verder verdiepen in de strategie en de mogelijke effecten ervan.

Status quaestionis

De Nederlandse letteren hebben in Frankrijk altijd een weinig herkenbaar profiel gehad. Anders dan in Duitsland, is de Nederlandse literatuur in Frankrijk geen ‘merk’ geworden. Dit wordt duidelijk geïllustreerd door de onzichtbare positie van Nederlandse boeken in Franse boekhandels, het gebrek aan aandacht voor Nederlandse literatuur in de Franse pers en het relatief lage aantal boekvertalingen van het Nederlands naar het Frans.3 Zowel door instituties als door individuen, zijn er in het verleden inspanningen gedaan om verandering te brengen in de onderbelichte positie van Nederlandse literatuur in Frankrijk. Hoewel dergelijke inspanningen af en toe wel degelijk wat opleverden, bleef de kern van het probleem nog steeds bestaan.4

De positie van Nederlandse literatuur in het buitenland is al in verschillende wetenschappelijke studies besproken. De socioloog Johan Heilbron heeft onderzoek gedaan naar transnationale uitwisselingen in de vorm van vertalingen en heeft op die manier gekeken

2 Elias, Suzanne. (2015) ‘Rapport literaire strategie.’ Nederlandse ambassade in Parijs. Cluster Cultuur &

Communicatie.

3 Interview met Bart Hofstede. (27 juni 2018) Parijs.

4 Pauw, Bas & Margot Dijkgraaf. (2017) ‘Projectvoorstel Nederlandstalige literatuur in Frankrijk, 2017-2018’: p.

(9)

9

hoe Nederlandse literatuur in verschillende landen gepositioneerd is.5,6,7,8 Nico Wilterdink heeft

dit gedaan aan de hand van de receptie van Nederlandse literatuur in het buitenland, waarbij hij heeft gekeken naar besprekingen van Nederlandse titels en auteurs in buitenlandse kranten.9

Beide studies zijn opgenomen in het boek Nederlandse kunst in de wereld. Literatuur,

architectuur en beeldende kunst 1980-2013 (2015).10 Kim Andringa en Marjolijn Voogel hebben onderzoek gedaan naar de positie en de ontvangst van Nederlandse literatuur in Frankrijk en omgekeerd (in het geval van Kim Andringa omvatte het corpus prozafictie, poëzie en toneel, en in het geval van Marjolijn Voogel ook menswetenschappen).11,12 Zij keken, aan de hand van gegevens over vertaalstromen, hoe de positie van Nederlandse literatuur in Frankrijk zich de afgelopen decennia heeft ontwikkeld. Weer ander onderzoek was toegespitst op de reputatie van een specifieke Nederlandse auteur in Frankrijk, of op de plaats van Nederlandse literatuur in het fonds van een specifieke Franse uitgeverij.13, 14

Uit bovengenoemde studies blijkt dat de Nederlandse letteren in Frankrijk een bloei hebben doorgemaakt in de tweede helft van de twintigste eeuw, met name vanaf de jaren tachtig. Deze bloei in de vorm van een relatief snelle groei van het aantal literaire vertalingen uit het Nederlands, was te danken aan meerdere factoren, waaronder de ontdekking van een aantal grote Nederlandse schrijvers in de jaren tachtig en gastlandschap van Nederland en Vlaanderen

5 Heilbron, Johan & Nicky van Es. (2015) ‘In de wereldrepubliek der letteren’, in: Ton Bevers, Bernard

Colenbrander, Johan Heilbron & Nico Wilterdink (eds), Nederlandse kunst in de wereld. Literatuur, architectuur en beeldende kunst 1980-2013. Nijmegen: Vantilt: pp. 20-55.

6 Heilbron, Johan. (1995) ‘Nederlandse vertalingen wereldwijd. Kleine landen en culturele mondialisering’, in:

Johan Heilbron, Wouter de Nooy en Wilma Tichelaar (eds), Waarin een klein land. Nederlandse cultuur in internationaal verband. Amsterdam: Prometheus: pp. 206-253.

7 Heilbron, Johan. (2016) ‘L’évolution des échanges culturels entre la France et les Pays-Bas face à l’hégémonie

de l’anglais’, in: Gisèle Sapiro, Translatio: le marché de la traduction en France à l’heure de la mondialisation. Parijs: CNRS Éditions: pp. 311-332.

8 Heilbron, Johan. (2008) ‘Responding to globalization: The development of book translations in France and the

Netherlands’, in: Anthony Pym, Miriam Shlesinger, Daniel Simeoni (eds), Beyond Descriptive Translation Studies. Investigations in Homage to Gideon Toury. Amsterdam: John Benjamins: pp. 187-197.

9 Wilterdink, Nico. (2015) ‘De receptie van Nederlandse literatuur in het buitenland: aandacht, receptie,

waardering’, in: Ton Bevers, Bernard Colenbrander, Johan Heilbron & Nico Wilterdink, Nederlandse kunst in de wereld. Literatuur, architectuur en beeldende kunst 1980-2013. Nijmegen: Vantilt: pp. 56-95.

10 Bevers, Ton, Bernard Colenbrander, Johan Heilbron & Nico Wilterdink. (2015) Nederlandse kunst in de

wereld. Literatuur, architectuur en beeldende kunst 1980-2013. Nijmegen: Vantilt.

11 Andringa, Kim. (2012) ‘Importeurs en exporteurs van literatuur’, in: Internationale Neerlandistiek, 53, nr.3:

pp. 129-142.

12 Voogel, Marjolijn. (2017) ‘Het verdriet van Nederland en Frankrijk. Vertaalstromen over en weer’, in: Maaike

Koffeman, Alicia C. Montoya & Marc Smeets (eds), Literaire bruggenbouwers tussen Nederland en Frankrijk. Vertaling, receptie en cultuuroverdracht sinds de Middeleeuwen. Amsterdam: Amsterdam University Press: pp. 355-380.

13 Grob, Lisa. (2016) ‘A.F.Th. van der Heijden, un auteur trop néerlandais? Le cas d’un auteur néerlandais non

traduit en français.’ Masterscriptie onder begeleiding van Dr. M. Kremers-Ammouche. Universiteit van Utrecht.

14 Haar, Martijn ter. (2017) ‘La découverte du Nord ? La réception et l’image de la littérature néerlandaise en

France (1986-2016) : étude de cas sur le catalogue de Gallimard.’ Individueel onderzoekstutorial onder begeleiding van Dr. M.N. Koffeman. Radboud Universiteit Nijmegen.

(10)

10

op de Frankfurter Buchmesse in 1993 en de Salon du Livre in Parijs in 2003.15,16 Tegelijkertijd

wordt ook geconstateerd dat er in Frankrijk nog geen duidelijk beeld bestaat van Nederlandse literatuur en dat Nederlandse auteurs er geen (blijvende) naamsbekendheid hebben. Ook blijft de aandacht van de pers voor Nederlands werk gering. Bovendien is het aantal vertalingen na de piek van 2003, en vooral sinds 2009, weer gedaald.17

De Nederlandse ambassade in Parijs begon in 2013 met het opzetten van een literaire strategie voor de promotie van de Nederlandse letteren in Frankrijk. Ambassaderaad Bart Hofstede gaf in eerste instantie grotendeels invulling aan de strategie, die onder andere de invoering van een intendantensysteem inhield: een systeem waarbinnen de ambassade experts uit verschillende vakgebieden (literatuur, theater, film, beeldende kunst) aanneemt om gebruik te kunnen maken van hun expertise en netwerk. Margot Dijkgraaf, onder andere literair criticus en auteur, werd daarbij ingezet als intendant Literatuur en Debat. Later werd er een samenwerking aangegaan met het Nederlands Letterenfonds en werd de literaire campagne Les Phares du Nord opgezet, als onderdeel van de literaire strategie. De campagne loopt van 2018 tot en met 2019. In deze masterscriptie onderzoek ik of het beleid van de ambassade en het Letterenfonds invloed hebben gehad op de positie van Nederlandse literatuur in Frankrijk. Omdat de literaire campagne nog in volle gang is, kan deze studie worden beschouwd als een tussentijdse meting van de effecten van de inspanningen.

Onderzoeksvraag, hypothese en verantwoording

De vraag die centraal staat in deze masterscriptie is: Welke effecten heeft de literaire strategie

van de Nederlandse ambassade in Parijs en het Nederlands Letterenfonds op de positie van Nederlandse literatuur in Frankrijk? Onder positie versta ik hier de zichtbaarheid van

Nederlandse literatuur, waarbij ik het aanbod van Nederlandse titels in Frankrijk en de media-aandacht in de geschreven Franse pers als indicatoren heb genomen. Twee deelvragen die ik heb opgesteld om antwoord te krijgen op de hoofdvraag, luiden als volgt: 1) Welk effect heeft

de literaire strategie gehad op de vertaalstroom van Nederland en Vlaanderen naar Frankrijk?

2) Welk effect heeft de literaire strategie gehad op de aandacht in de geschreven Franse pers

voor Nederlandse literatuur? Binnen deze scriptie wordt onder Nederlandse literatuur zowel

literatuur uit Nederland als uit Vlaanderen verstaan, omdat het Nederlandse en Vlaamse literaire veld nauw met elkaar verbonden zijn (veel Vlaamse auteurs worden bij Nederlandse uitgevers

15 Wilterdink, Nico (2015): pp. 62-63. 16 Voogel, Marjolijn (2017): p. 371. 17 Ibidem: p. 370.

(11)

11

gepubliceerd) en omdat Nederland en Vlaanderen samen optrekken in de campagne Les Phares du Nord.

Mijn hypothese bij de eerste deelvraag is dat de literaire strategie een positief effect heeft op de vertaalstroom van het Nederlands naar het Frans, omdat in het verleden bleek dat intensieve inspanningen rondom Nederlandse literatuur in Frankrijk ook werden beloond met een stijging in het aantal vertalingen. Dit was bijvoorbeeld het geval na het gastlandschap op de Salon du Livre (2003).18 Wel kan het zo zijn dat de stijging minder direct zichtbaar is en dat de vertaalstroom een minder hoge piek vertoont dan in 2003, omdat de huidige inspanningen van een heel andere aard zijn. Mijn verwachting bij deelvraag twee is dat er voornamelijk rondom bepaalde evenementen een hogere aandacht in de pers zal zijn. Bijvoorbeeld de festivals en beurzen waar Nederland gastland is, zullen hoogstwaarschijnlijk media-aandacht krijgen. Omdat er in de secundaire literatuur herhaaldelijk wordt geschreven dat de aandacht voor Nederlandse literatuur in de Franse media nihil is, verwacht ik dat het aantal besprekingen erg laag zal zijn. Maar aangezien Nederland in de afgelopen jaren meer aanwezig is geweest op literaire evenementen, denk ik dat de algehele media-aandacht voor Nederlandse literatuur in de periode 2009-2018 toch licht is gestegen.

Mijn hypothese op de hoofdvraag is dat de literaire strategie positief zal uitpakken voor de positie van Nederlandse literatuur in Frankrijk. Tegelijkertijd verwacht ik niet direct een wezenlijke verandering in de algehele positie van Nederlandse literatuur in Frankrijk. Dat wil zeggen dat de Nederlandse literatuur altijd relatief klein en onbekend zal blijven vanwege haar perifere positie in het hele internationale literaire veld. Ook verwacht ik niet dat de toename in het aantal vertalingen en de media-aandacht spectaculair hoog zal zijn, omdat de literaire strategie is uitgesmeerd over een vrij lange periode die bovendien nog in gang is op het moment van dit onderzoek. Het effect van de inspanningen is wellicht pas over een aantal jaren beter zichtbaar.

Dat neemt niet weg dat een tussentijdse meting relevant is, omdat het aantoont of het huidige cultuurbeleid van de ambassade en het beleid van het Letterenfonds in Frankrijk zinvol zijn en de gewenste doelen bereikt. Het toont aan of dergelijke strategieën en campagnes effect hebben op de vertaalstroom tussen het Nederlandse taalgebied en Frankrijk en of het de media-aandacht beïnvloedt. Daarnaast kan dit soort onderzoek uitwijzen wat voor Nederlandse literatuur de mogelijkheden zijn in het buitenland. De huidige studie betreft een relatief korte

(12)

12

periode. Een vervolgonderzoek zou, over een aantal jaren, de effecten op langere termijn kunnen bestuderen.

Afbakening, methode en opbouw van de scriptie

Deze studie richt zich op Nederlandse literatuur (lees: literatuur uit Nederland en Vlaanderen) in Frankrijk. Dat betekent dat ik kijk naar vertalingen die in Frankrijk zijn gepubliceerd en naar recensies en artikelen die in Franse kranten zijn verschenen. Andere Franstalige landen zoals België (Wallonië/Brussel) en Zwitserland blijven grotendeels buiten beschouwing. Ik heb hiervoor gekozen om het corpus van vertalingen en recensies behapbaar te houden. Bovendien richt de literaire strategie zich hoofdzakelijk op Frankrijk. Binnen de literaire strategie wordt er zo nu en dan samengewerkt met de Vlaamse Vertegenwoordiging in Parijs en het Vlaams Fonds voor de Letteren, maar de focus van deze scriptie ligt voornamelijk op de rol van de Nederlandse ambassade en het Letterenfonds. Hun aandeel in de strategie is aanzienlijk groter dan die van de Vlaamse partijen en bovendien is de strategie opgezet vanuit de Nederlandse ambassade in Parijs.

Om te kijken of er een verandering heeft plaatsgevonden in de vertaalstroom van Nederland en Vlaanderen naar Frankrijk, heb ik data ontleend aan de online vertalingendatabase van het Letterenfonds. De periode die ik heb bestudeerd loopt van 2009 tot en met 2018, dat is de periode waarin het moment waarop de inspanningen voor de promotie van Nederlandse literatuur in Frankrijk intensiever werden. Ik heb niet geselecteerd op genre, dat wil zeggen dat alle genres die in de database van het Letterenfonds bestaan kunnen voorkomen in de verzamelde data: beeldverhaal, bloemlezing, cartoon, crime, fictie, filmscenario, kinder- en jeugdliteratuur, non-fictie, poëzie, prentenboek, reisliteratuur, sprookje, stripverhaal en toneelstuk. De media-aandacht in de Franse pers is gemeten aan de hand van Franse kranten en tijdschriften, verzameld in de database LexisNexis. Ik heb gekeken naar mentions en inhoudelijke besprekingen van boekvertalingen van het Nederlands naar het Frans in het genre fictie. Ook hiervoor heb ik gezocht over de periode van 2009 tot en met 2018. Een meer uitvoerige methodologie zal later in de scriptie naar voren komen.

In het eerste hoofdstuk van deze scriptie schets ik de voorgeschiedenis van de positie van Nederlandse literatuur in Frankrijk. Ik kijk naar de manier waarop de aanwezigheid van Nederlandse literatuur zich in Frankrijk heeft ontwikkeld en naar hoe ze daar werd gepromoot door instituties en individuen. Dit hoofdstuk biedt tevens een overzicht van eerdere studies naar Nederlandse literatuur in Frankrijk en vertaalstromen tussen Nederland en Frankrijk. Het tweede hoofdstuk gaat dieper in op het beleid van de ambassade en het Letterenfonds. Ik kijk

(13)

13

naar de aanleidingen voor het opzetten van de strategie en naar de manier waarop deze inhoudelijk is vormgegeven. Dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op de interviews die ik heb gehouden met medewerkers van de ambassade en het Letterenfonds. Met Bart Hofstede en Bas Pauw heb ik nog een tweede keer gesproken, waarbij ik meer informatie heb gekregen over de inhoud van de literaire strategie en over het functioneren van de ambassade en het Letterenfonds. Vervolgens bestudeer ik in het derde hoofdstuk de vertaalstroom van Nederland en Vlaanderen naar Frankrijk, op basis van de verzamelde gegevens uit de vertalingendatabase. Hierbij kijk ik onder andere naar hoe veel er jaarlijks werd vertaald in de periode van 2009 tot en met 2018, hoe veel vertalingen er jaarlijks werden gesubsidieerd door het Nederlands Letterenfonds en het Vlaams Fonds voor de Letteren, maar ook naar welke auteurs het vaakst werden vertaald, bij welke uitgevers Nederlandse titels verschenen en welke genres veel voorkomen binnen de vertalingen. In hoofdstuk vier neem ik ten slotte de receptie van Nederlandse literatuur in Frankrijk onder de loep. Ik kijk of er meer over Nederlandse literatuur wordt geschreven dan voorheen, maar ik kijk ook naar de manier waarop de Nederlandse literatuur wordt neergezet in de Franse pers. In de conclusie bespreek ik of er veranderingen hebben plaatsgevonden in de positie van Nederlandse literatuur in Frankrijk en kijk ik in hoeverre deze eventuele veranderingen toe te schrijven zijn aan de literaire strategie van de ambassade en het Letterenfonds.

(14)
(15)

15

Theoretisch kader

“Ik beschouw literatuur als een collectieve fabricage. Een boek is altijd een variatie op bestaande, historische voorbeelden. Belangrijker nog: eenmaal geschreven moet het worden uitgegeven, becommentarieerd, vertaald, erkend en geconsacreerd door een heel scala aan betrokkenen, die het zijn waarde geven. Vertalers zijn onmisbare schakels in het creëren van literaire waarde.”19

- Pascale Casanova, literatuurcriticus

In deze studie bekijk ik of de inspanningen van de ambassade in Parijs en het Letterenfonds voor de promotie van Nederlandse literatuur in Frankrijk effect hebben gehad op de positie van die literatuur in Frankrijk. Alvorens dit te onderzoeken, is het van belang te bekijken hoe de status van een bepaalde literatuur in een internationale context wordt bepaald. Er bestaan verschillende theoretische kaders die inzicht geven in de manier waarop nationale literaturen groots en toonaangevend worden in de wereld, of juist klein en perifeer blijven. Deze kaders kunnen verklaren in welke mate de Nederlandse literatuur succes kan hebben in het buitenland (in dit geval in Frankrijk), maar ook wat de functie is van vertalingen, hoe literaire import en export tussen landen werkt en welke rol globalisering speelt in dit geheel. Ik licht hier vier theoretische concepten uit die relevant zijn voor deze studie: het wereldtalenstelsel van Abram de Swaan, het literaire veld van Pierre Bourdieu, de Wereldrepubliek der Letteren van Pascale Casanova en het wereldvertaalstelsel van Johan Heilbron.

Het wereldtalenstelsel

De mate waarin een bepaalde nationale literatuur succesvol kan worden in een ander land, hangt in de eerste plaats niet af van wat die literatuur inhoudelijk kenmerkt, maar van externe aspecten zoals de taal waarin de literatuur is geschreven, de geopolitieke situatie en de geschiedenis van het land waar de literatuur vandaan komt. Zo is de positie van een taal grotendeels bepalend voor de mogelijkheden van taalgebonden culturele producten in die taal, waaronder ook boekvertalingen. Een taal kan worden beschouwd als onderdeel van het wereldtalenstelsel, een

19 Hofstede, Rokus. (29 november 2002) ‘Het lijkt wel of ik kukeleku roep’, in: De Volkskrant.

https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/-het-lijkt-wel-of-ik-kukeleku-roep-~b4949f18/, (geraadpleegd op 20 december 2018).

(16)

16

internationaal stelsel dat werd bedacht door socioloog Abram de Swaan.20 De theorie van het

wereldtalenstelsel bestaat uit het idee dat er een patroon van talloze verbindingen bestaat tussen verschillende taalgroepen in de wereld, die samen één groot netwerk vormen. Dit stelsel kent een centrum-periferie structuur: dat wil zeggen dat er talen bestaan die door veel mensen worden gesproken, waardoor ze een dominante positie hebben in het stelsel (centrale talen) en er bestaan talen die door een kleine groep mensen worden gesproken en minder dominant zijn (perifere talen). Van alle talen die wereldwijd gesproken worden bestaat het overgrote deel, namelijk zo'n 98%, uit perifere talen. Er zijn ongeveer honderd talen in de wereld die een (hyper)centrale positie innemen.21

Onderling onverstaanbare talen kunnen toch met elkaar in verbinding worden gebracht dankzij meertalige sprekers. Zij zijn volgens De Swaan de dragers van het wereldtalenstelsel. Vaak leren de sprekers van een perifere taal een centrale taal als tweede taal aan, dat als communicatiemiddel kan dienen buiten het eigen taalgebied. De Swaan vergelijkt dit patroon met het zonnestelsel: er bestaan kleine, perifere talen met extreem weinig sprekers (zoals het Fries) die kunnen worden beschouwd als 'maantalen', oftewel talen die horen bij een andere taal zoals een maan bij een planeet hoort. Het Nederlands zou dan gelden als 'planeettaal' bij het Fries. Vervolgens vormt het Engels, de hypercentrale taal in het stelsel, het middelpunt: de zon. Via de hypercentrale taal kunnen sprekers van meerdere taalgroepen met elkaar in contact komen.22

Het Frans neemt overduidelijk een centralere plaats in het stelsel in dan het Nederlands, dat als perifere taal kan worden beschouwd. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het Frans veel aan dominantie heeft moeten inleveren in de afgelopen decennia: waar het vroeger de meest gesproken taal in Europa was, wordt het nu steeds meer verdrongen door het Engels. De manier waarop talen gepositioneerd zijn binnen het wereldtalenstelsel hangt nauw samen met de geopolitieke situaties waarin landen zich bevinden. Het Engels is sinds de Tweede Wereldoorlog een steeds belangrijkere positie gaan innemen door de groeiende dominantie van de Verenigde Staten, terwijl voorheen de Franse taal de lingua franca was.23 De toenemende globalisering heeft de centrale positie van het Engels versterkt en zet de positie van kleinere

20 Swaan, Abram de. (2002) Woorden van de wereld. Het mondiale talenstelsel. Amsterdam: Bert Bakker. 21 Ibidem: pp. 14-15.

22 Oostendorp, Marc van. (19 december 2014) ‘De maantalen en zonnetalen zijn al door Abram de Swaan

ontdekt’, in: Neerlandistiek. Online tijdschrift voor taal- en letterkundig onderzoek.

https://www.neerlandistiek.nl/2014/12/de-maantalen-en-zonnetalen-zijn-al-door-abram-de-swaan-ontdekt/ (geraadpleegd op 24 december 2018).

23 (6 februari 2018) ‘De wereld is Engelstalig, de universiteit dus ook’, in: NRC Handelsblad.

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/02/06/de-wereld-is-engelstalig-de-universiteit-dus-ook-a1591194 (geraadpleegd op 24 december 2018).

(17)

17

talen onder druk. Want ‘hoe meer talen, hoe meer Engels’ volgens Abram de Swaan24: des te

meer taalgroepen er door globalisering met elkaar in aanraking komen, des te meer behoefte er is aan één centrale taal. Het Engels is nu bij uitstek de tweede taal die de toegang vormt naar de internationale markt.

(...) Hoe meer mensen zich van een taal bedienen, des te nuttiger ze is voor ieder afzonderlijk. En, zolang iedereen vrije toegang heeft tot de taal, bijvoorbeeld via verplicht onderwijs, kan niemand er een prijs voor vragen, niemand kan aanspraak maken op het alleenrecht ervan, niemand kan ervan worden uitgesloten. Er is dus sprake van netwerkeffecten, op dezelfde manier als bij videorecorders de industriële VHS-standaard in waarde toeneemt naarmate er meer gebruikers zijn. Die combinatie van een collectief goed met netwerkeffecten maakt een taal, inclusief het geaccumuleerde culturele kapitaal aan teksten dat in die taal is vastgelegd, tot een hypercollectief goed. Juist deze eigenschap kan een stormloop richting een standaardtaal in gang zetten. Als veel mensen denken dat veel mensen zich een bepaalde taal, bijvoorbeeld het Engels, eigen gaan maken, wordt het voordelig op die taal over te stappen. Daarmee verminderen ze de waarde van hun oude taal voor degenen die zich daarvan blijven bedienen. Alleen staatsbemoeienis of collectieve actie van de achterblijvers kan dan nog voorkomen dat de oude taal te gronde gaat.25

Taalgroepen reageren verschillend op de toenemende dominantie van het Engels. In Nederland geeft men zich vrij gemakkelijk over aan het Engels als voertaal, al zijn er ook protestgeluiden te horen. In het Nederlandse bedrijfsleven en in het (hoger) onderwijs wordt er bijvoorbeeld steeds vaker Engels gesproken, ten koste van het Nederlands.26 Frankrijk voert daarentegen, als een van de weinige landen, een actief nationaal taalbeleid. Het Frans wordt door de staat opgelegd en beschermd: de Académie Française heeft de taal gestandaardiseerd en heeft een literaire canon opgelegd. Die strategie heeft gewerkt, maar in het Franse onderwijs krijgt het Engels tegenwoordig wel meer aandacht.27

De positie van een bepaalde taal in het stelsel is van invloed op de taalgebonden culturele productie in een taalgebied, zoals boeken, films en theater. Ik richt me hier specifiek op boekvertalingen, dus de uitwisseling van teksten binnen het stelsel. De taal kan enerzijds een barrière, maar anderzijds ook een bescherming vormen voor de taalgebonden cultuur. Doordat teksten eerst de taalbarrière moeten overwinnen, kunnen ze minder gemakkelijk

24 Lange, Samuel de. (19 januari 2002) ‘Het Engels kijkt op alle talen neer’, in: Trouw.

https://www.trouw.nl/cultuur/het-engels-kijkt-op-alle-talen-neer~af89d62e/ (geraadpleegd op 24 december 2018).

25 Delft, Dirk van. (22 mei 1999) ‘Hoe meer talen hoe meer Engels’, in: NRC Handelsblad.

https://www.nrc.nl/nieuws/1999/05/22/hoe-meer-talen-hoe-meer-engels-7447986-a258526 (geraadpleegd op 24 december 2018).

26 Jacobs, Herman. (14 maart 2002) ‘Socioloog Abram de Swaan over het wereldtalenstelsel’, in: De Standaard.

http://www.standaard.be/cnt/dsl14032002_015 (geraadpleegd op 25 oktober 2018).

(18)

18

worden verspreid dan bijvoorbeeld beeldende kunstvormen. Tegelijkertijd bestaat er door die taalgebondenheid een minder grote concurrentie vanuit andere taalgebieden, omdat culturele producten buiten het taalgebied dezelfde taalgrens moeten passeren. De barrière is bij perifere talen zoals het Nederlands groter dan bij centrale talen, bijvoorbeeld doordat er minder vertalers zijn die zich in de Nederlandse taal specialiseren. Vanwege het relatief lage aanbod in en de lage vraag naar Nederlandse teksten is de Nederlandse taal minder interessant voor vertalers dan bijvoorbeeld het Engels. Dit maakt kleine taalgebieden meer geïsoleerd en het zorgt voor een ongelijke uitwisseling van teksten in het wereldtalenstelsel.28

Het literaire veld

De vertaalmogelijkheden van literaire werken zijn niet alleen afhankelijk van de taal waarin het is geschreven, maar ook van meer culturele factoren zoals literair prestige en symbolische waarde. Om te begrijpen wat er gebeurt als een boek verschijnt in het literaire veld en wanneer iets als literatuur wordt gezien en wanneer niet, is het relevant om het gedachtegoed van de Franse socioloog Pierre Bourdieu te bestuderen. Hij heeft zich beziggehouden met de waarde die mensen toekennen aan teksten. Zijn veldtheorie berust op het idee dat alle personen en instituties (oftewel actoren) die een rol spelen in het productieproces (auteurs, uitgevers, vertalers) en het waarderingsproces (critici, jury’s) van een boek, behoren tot één literair veld. Dit veld kan worden beschouwd als een krachtenveld, waarin twee groepen met elkaar concurreren om hun eigen belangen te behartigen. De eerste groep wil het veld behouden zoals het is: dit zijn de conservatieven en de gevestigde namen die al erkend zijn door het veld. De tweede groep wil het veld juist veranderen en vernieuwen: dit zijn de avant-gardisten, de nieuwkomers in het veld.29

Het literaire veld is, net als alle andere culturele velden, ingebed in een groter politiek veld of machtsveld, dat wordt bepaald door agenten en instituties die over het kapitaal bezitten dat nodig is om een bepaalde positie in te nemen in het veld. Dit zorgt ervoor dat het culturele veld afhankelijk is van het machtsveld. De interne strijd van het culturele veld draait om twee verschillende soorten kapitaal die met elkaar concurreren: economisch kapitaal en symbolisch kapitaal. Economisch kapitaal draait om succes bij het grote publiek en heeft dus te maken met winst en commercie. Symbolisch kapitaal draait daarentegen om erkenning binnen het literaire veld, waarbij niet het grote publiek maar juist een selecte groep mensen met een bepaalde kennis of een bepaald cultureel kapitaal (bijvoorbeeld critici en erkende auteurs) een belangrijke rol

28 De Swaan (2002): p. 58.

(19)

19

spelen. De tweedeling in het veld zorgt ervoor dat er ook twee principes van hiërarchisering bestaan: een externe en een interne hiërarchie. Bij de externe hiërarchie bepalen de ontwikkelingen van andere velden, zoals het economische en het politieke, het culturele veld, terwijl bij de interne hiërarchie de ontwikkelingen in het eigen veld het belangrijkst zijn.30

De kunstenaars in het culturele veld die economische waarde nastreven, zijn meer afhankelijk van personen buiten hun eigen veld (investeerders, politici, consumenten) dan zij die symbolische waarde nastreven. Omdat symbolische waarde draait om erkenning binnen het veld, zijn kunstenaars die zich aan deze kant van het spectrum bevinden meer autonoom.31 De tweedeling in de posities die kunstenaars innemen in het veld, creëert ook twee tegengestelde soorten kunst. De autonomen maken kunst met als doel de kunst zelf (l’art pour l’art), in plaats van kunst voor vermaak van het publiek. Bourdieu haalt als voorbeeld het verschil aan tussen

30 Bourdieu (1991): pp. 5-7. 31 Ibidem: p. 7.

(20)

20

l’écriture d’une aventure en l’aventure d’une écriture: oftewel het verschil tussen het schrijven

over een avontuur en het avontuur van het schrijven zelf. 32 Dit illustreert de twee verschillende

doelen en daarmee de twee verschillende soorten kapitaal die de kunst kan nastreven. Wanneer kunstenaars het veld betreden, beginnen ze vaak aan de kant van het spectrum waar symbolisch kapitaal groot is en economisch kapitaal klein. Maar uiteindelijk is hun doel meestal om door een groter publiek erkend te worden, waardoor ze zich gedurende hun carrière naar de andere kant van het veld bewegen. Het veld is dus niet statisch, maar continu in beweging.33

Voorbeelden van kunst met een groot economisch kapitaal zijn bijvoorbeeld

blockbusters op het gebied van film, musicals op het gebied van theater en bestsellers op het

gebied van boeken. Vaak zijn symbolisch kapitaal en economisch kapitaal te koppelen aan bepaalde genres. Zo worden in de literatuur thrillers en romantiek vaak met commercie en economisch kapitaal geassocieerd, terwijl poëzie en toneelteksten eerder met intellectualiteit en symbolisch kapitaal in verband worden gebracht. Zo kan het veld worden opgedeeld in twee subvelden, namelijk het subveld van beperkte productie (sous-champ de production restreinte) en het subveld van grootschalige of massaproductie (sous-champ de grande production).34 In figuur 1 op de vorige pagina is schematisch weergegeven hoe de subvelden zich bevinden in het culturele veld, dat zich weer bevindt in het machtsveld.35 Het eerste subveld richt zich op een klein en intellectueel publiek, terwijl het tweede subveld is gericht op een groot of massaal publiek.

Alle actoren in het veld nemen een bepaalde positie in, en die positie kan worden gedefinieerd door haar relatie met alle andere posities in het veld. De prises de position, oftewel de ‘positiebepalingen’ die bij een specifieke positie horen, kunnen bestaan uit literaire of artistieke werken, maar ook uit handelingen, politieke discoursen en manifesten. Met iedere nieuwe speler (bijvoorbeeld een nieuwe literaire of artistieke groep) die in het veld betreedt, veranderen de bestaande posities in het veld; het universum aan mogelijke opties wordt namelijk aangepast. Posities die eerst dominant waren, kunnen door het toetreden van jonge artistiekelingen in het veld later worden gezien als ouderwets of klassiek. De betekenis en de waarde van een prise de position (zoals een bepaald genre of oeuvre) verandert op die manier automatisch, terwijl het inhoudelijk hetzelfde blijft. Doordat er een continue toestroom aan nieuwe spelers in het veld is en doordat alle posities in het veld aan elkaar gelieerd zijn, is het

32 Bourdieu (1991): p. 26.

33 Hoorcollege ‘Themacursus Literair Bedrijf’, Prof. Dr. J. Joosten & Dr. M.N. Koffeman. (14 september 2017)

Nijmegen: Master Letterkunde.

34 Bourdieu (1991): p. 7.

(21)

21

veld onderhevig aan continue verandering. Een dominante positie is daarom altijd maar tijdelijk dominant: op een gegeven moment wordt ze ingehaald door nieuwe posities.36

Bourdieu stelt dat iemand alleen een plek in het veld kan verwerven door zich van andere posities te onderscheiden. Nieuwkomers proberen dus altijd erkend te worden door nieuwe denkwijzen te introduceren die breken met de bestaande denkwijzen in het veld. Het introduceren van nieuwe kenmerken in het veld, het herkenbaar én erkenbaar maken van het onderscheid met het bestaande, noemt Bourdieu ‘faire date’. Hiermee ontstaat er een nieuwe positie in het veld, die ervoor zorgt dat alle reeds bestaande auteurs, scholen en oeuvres (oftewel posities) in het veld worden verplaatst. Dit heeft als gevolg dat ieder werk dat in het culturele veld verschijnt, onlosmakelijk verbonden is met de geschiedenis van het veld. Het veld is samengesteld door alle naast elkaar bestaande en met elkaar concurrerende posities die in de geschiedenis hebben bestaan. Paradoxaal genoeg is de geschiedenis van het veld juist het meest zichtbaar bij de jongste spelers in het veld, degenen die willen vernieuwen. Zij willen de geschiedenis van het veld voorbijstreven, maar dat betekent automatisch dat dát hun verhouding tot het veld is. Met andere woorden: door de bestaande ideeën in het veld af te wijzen en voorbij te streven neemt men toch een positie in tegenover het veld. De kunstenaar is er onlosmakelijk mee verbonden.37

Ieder veld berust op zijn eigen specifieke vorm van wat Bourdieu illusio noemt. Binnen het veld wordt een spel gespeeld waarbij moet worden geïnvesteerd. Dit spel en de waarden die bij het spel horen zijn fictief en werken alleen als men erin gelooft (dit noemt Bourdieu ook wel

croyance, een begrip dat dicht bij illusio ligt). De actoren in het veld moeten in de fictieve

(symbolische) waarden geloven: alleen dan kan het spel de moeite waard zijn om gespeeld te worden. Illusio is dus tegelijkertijd de voorwaarde waarop het spel gespeeld kan worden en het product dat (in ieder geval gedeeltelijk) uit het spel voortvloeit. Het culturele veld kan dan ook wel worden gezien als een univers de croyance, die de symbolische waarde van een kunstwerk creëert door te geloven in het vermogen van de kunstenaar. Het is dus niet de kunstenaar zelf die de waarde van zijn werk bepaalt, maar het zijn bijvoorbeeld instituties, critici, kunsthistorici, uitgevers, academiën, jury’s, enzovoort. Dit zijn allemaal consacrerende instanties, een begrip dat Pascale Casanova ook gebruikt in haar werk. Erkende kunstenaars beschikken ook over deze consacrerende macht (pouvoir de consécration), waarmee ze jonge spelers in het veld kunnen inwijden.38

36 Bourdieu (1991): pp 19-20. 37 Ibidem: p. 24.

(22)

22 De Wereldrepubliek der Letteren

Pascale Casanova was een leerlinge van Bourdieu en zij heeft zijn veldtheorie naar een internationaal niveau doorgetrokken. Terwijl Bourdieu hoofdzakelijk naar één nationaal literair veld kijkt, beschrijft Casanova met haar theorie hoe verschillende literaire velden over de hele wereld zich tot elkaar verhouden.39 De ‘Wereldrepubliek der Letteren’, zoals Casanova het noemt, duidt op een opzichzelfstaand literair universum dat, net zoals het economische universum, zijn eigen regels en wetten kent:

Cette République mondiale des Lettres a son propre mode de fonctionnement, son économie engendrant hiérarchies et violences, et surtout son histoire (…). Sa géographie s'est constituée à partir de l'opposition entre des capitales littéraires et des contrées qui en dépendent (littérairement) et qui se définissent par leur distance esthétique à la capitale.40

Deze ‘internationale literaire ruimte’ begon volgens Casanova in de zestiende eeuw te ontstaan en heeft zich sindsdien steeds verder uitgebreid. Terwijl literaire ruimtes voorheen alleen op regionale schaal bestonden, afgesloten van elkaar, ging zij later meer en meer op grotere schaal fungeren. Vanaf de periode dat er Europese staten ontstonden, werd de literatuur steeds meer als een gezamenlijk goed beschouwd. Italië werd, in de tijd van de Renaissance, de eerste erkende literaire macht, waarna Frankrijk volgde. Later raakten er steeds meer landen betrokken bij de internationale concurrentie in het literaire universum.41

Ook binnen de Wereldrepubliek der Letteren worden interne posities bepaald door relaties tussen verschillende groepen. Het literaire landschap bestaat uit centra en perifere gebieden, waarbij de eerste bepalend zijn voor de rest van het veld. Literaire ‘hoofdsteden’ of wereldcentra kunnen teksten als het ware ‘literariseren’, oftewel geldig verklaren in het literaire universum waarin de cultureel dominante gebieden de regels bepalen. Hoe kleiner de ‘esthetische afstand’ tussen een bepaald literair gebied en een literaire hoofdstad, hoe centraler de literatuur uit dit gebied is binnen het literaire universum. Het systeem bestaat daardoor uit een ongelijke structuur met ongelijke kansen voor de deelnemende partijen. Door globalisering komen verschillende landen in overdrachtelijke zin steeds dichter bij elkaar te liggen en wordt de concurrentie tussen literaire centra groter. Parijs is lange tijd beschouwd als het centrum van de internationale literatuur, maar door de opkomst van rivalen als Londen en New York staat

39 Casanova, Pascale. (1999) La République mondiale des Lettres. Herziene en gecorrigeerde editie (2008),

Ebook. Parijs: Seuil.

40 Ibidem: ‘Chapitre 1 – Principes d’une histoire mondiale de la littérature’: p. 9. 41 Ibidem: ‘Chapitre 1 – Principes d’une histoire mondiale de la littérature’: p. 8.

(23)

23

de hegemonie van de Franse hoofdstad steeds meer ter discussie.42 Zo liepen de literaire ‘routes’

naar internationaal succes voor Nederlandse auteurs vroeger via Parijs: Nederlandse literatuur moest eerst in het Frans vertaald worden om internationaal succes te behalen. Maar tegenwoordig banen Nederlandse auteurs vooral hun weg naar de buitenwereld via de Engelstalige steden. Toch heeft Parijs door haar geschiedenis en ontwikkeling als literaire hoofdstad nog altijd een belangrijke functie volgens Casanova:

(...) Door een lange, ingewikkelde geschiedenis is Parijs de enige plek waar autonome, kosmopolitische schrijvers uit kleine literaturen literair bestaansrecht kunnen verwerven. Parijs biedt dat aan schrijvers die het in hun eigen land niet zouden redden. Die internationale functie wordt door New York nauwelijks overgenomen; amper 5 procent van de Amerikaanse literaire productie bestaat uit vertalingen. Ik heb het dus niet over een simpele tegenstelling tussen Parijs en New York of tussen Fransen en Amerikanen. Amerikanen die gedomineerd worden binnen hun nationale literatuur, hebben Parijs ook nodig. Schrijvers die buiten de commerciële constellatie vallen, buiten rentabiliteit en het streven naar een bestseller, hebben Parijs nodig. Het gaat er niet om de literaire wereld te verfransen, het gaat erom die te internationaliseren.43

Parijs bezit als literaire hoofdstad dus nog steeds een consacrerende functie: voor een bepaald type auteurs is het de poort naar internationale erkenning binnen de literatuur. Deze internationale literaire erkenning noemt Casanova literair kapitaal, dat kan worden gezien als een specifieke vorm van symbolisch kapitaal. Het bepaalt de kansen van verschillende partijen die zich mengen in de strijd van de Wereldrepubliek der Letteren, oftewel de strijd om internationale erkenning met een door globalisering toenemende concurrentie. Casanova bespreekt in haar boek de manier waarop de literaire waarde van bepaalde nationale literaturen wordt bepaald in een internationale context.

Er bestaan ‘instances de consécration spécifiques’: algemeen erkende autoriteiten die over de macht beschikken om literair kapitaal toe te wijzen aan bepaalde auteurs en werken. Zij zijn het die de internationale ‘wetten’ van het literaire universum bepalen. Daarbij hebben erkende instanties die zich in Parijs bevinden weer een grotere macht dan instanties uit kleinere, meer perifere literaire velden. Consacrerende instanties kunnen onder meer worden belichaamd door literaire instanties, uitgevers, critici, auteurs, literaire prijzen en vertalers. Uitgevers hebben bijvoorbeeld een poortwachtersfunctie: titels die bij een erkende, prestigieuze uitgeverij worden gepubliceerd, hebben automatisch al een bepaald aanzien of een bepaalde erkenning, die losstaat van de inhoud van het werk. Erkende critici en auteurs kunnen literair kapitaal verschaffen door over een werk te schrijven (dit kan in de vorm van een recensie, een

42 Hofstede (29 november 2002), op. cit. 43 Ibidem.

(24)

24

voorwoord of een regel op de achterkant van een boek). Grote literaire prijzen worden vaak uitgereikt door een professionele jury en verschaffen door alle (media)aandacht niet alleen literair (symbolisch) kapitaal, maar ook economisch kapitaal in de vorm een verhoogde boekverkoop. Belangrijke prijzen voor Nederlandstalige literatuur zijn de BookSpot Literatuurprijs (voorheen ECI Literatuurprijs en AKO Literatuurprijs)44 en de Libris Literatuurprijs. Voorbeelden van belangrijke Franse literaire prijzen zijn de Prix Goncourt, Prix Femina, Prix Renaudot en Prix Médicis. Internationaal gezien is de Nobelprijs voor Literatuur de belangrijkste literaire prijs. Volgens Casanova is ook het vertaalproces zelf een belangrijke vorm van toekenning van literaire waarde. Casanova noemt het vertalen van literatuur dan ook wel ‘la grande instance de consécration spécifique de l’univers littéraire’.45 Zij ziet de vertaler

niet als iemand die simpelweg literatuur uit de ene taal omzet naar een andere taal, maar eerder als iemand die in staat is literair kapitaal toe te kennen aan een werk. De vertaler, die als ‘mediator’ twee literaire velden met elkaar kan verbinden, exporteert en importeert niet alleen literatuur, maar ook literair kapitaal. Het vertalen is daarmee een toegangspoort tot het literaire universum voor auteurs uit perifere taalgebieden.

Een Nederlandse vertaler die een Frans boek vertaalt, is voor een deel afhankelijk van het symbolische kapitaal van de Franse literatuur. In zekere zin verduistert hij dat kapitaal om zijn eigen literatuur te verrijken. Wanneer je uit een dominante taal als het Engels, Frans of Duits vertaalt, doe je aan literaire import. Vertalen is dan een vorm van kapitaalsaccumulatie. Bij vertalingen in een van de grote literaire talen is er eerder sprake van export. Erkenning in een van de literaire centra is een vorm van consecratie, van artistieke huldiging en heiliging, waarmee een schrijver pas echt zijn bestaansrecht bewijst.46

De mate waarin een nationale literatuur literair kapitaal bezit, hangt ook af van ‘l’ancienneté’: hoe ouder een gebied in de Wereldrepubliek der Letteren, hoe machtiger het is, en hoe klassieker de literatuur, hoe belangrijker het is voor het nationale erfgoed. De nationale klassieke werken en de literaire canon van een land zijn daarom bepalend voor het literaire kapitaal van een land. Het literaire kapitaal van gecanoniseerde teksten is niet gebonden aan grenzen of tijdperken, maar algemeen en internationaal erkend als literatuur. Daarmee geldt het als een standaard voor het begrip ‘literatuur’. Het literaire ‘volume’ van een land, oftewel de grootte van het literaire kapitaal van een land, kan worden gemeten door gebruik te maken van ‘indicateurs culturels’: indicatoren die onder meer bestaan uit het aantal jaarlijks gepubliceerde

44 ‘BookSpot Literatuurprijs’. https://www.bookspotliteratuurprijs.nl/, (geraadpleegd op 6 november 2018). 45 Casanova (1999) ‘Chapitre 4 – La tragédie des « hommes traduits »’: p. 22.

(25)

25

boeken, de boekverkoop, het aantal uitgevers en boekhandels, de ruimte die in de pers wordt besteed aan literatuur en de tijd die op televisie wordt besteed aan boekenprogramma’s.47

Het wereldvertaalstelsel

De Nederlandse socioloog Johan Heilbron bestudeert net als Casanova literaire teksten in een internationaal verband. Maar terwijl Casanova naar allerlei soorten aspecten kijkt, richt Heilbron zich specifiek op vertalingen. Volgens zijn theorie van het wereldvertaalstelsel bestaat er een transnationaal geheel van betrekkingen waarin de vertaling zijn weg aflegt van bron- naar doeltaal.48 Schrijvers, agenten, uitgevers, vertalers, scouts, critici en kenners maken hiervan deel uit en vormen het systeem van het wereldvertaalstelsel. Vertalers houden het internationale stelsel bijeen: zij slaan niet alleen bruggen tussen verschillende talen, maar ook tussen verschillende culturen. Zoals in het wereldtalenstelsel de regel geldt dat sprekers van perifere talen eerder een centrale taal leren dan andersom, zo geldt in het wereldvertaalstelsel: hoe centraler een taal in het stelsel, hoe minder vertaalde literatuur het importeert en hoe meer vertalingen het exporteert. Dat geldt vice versa voor perifere talen.

Ook in het wereldvertaalstelsel vormen Engeland en de Verenigde Staten de meest centrale groep, wat te zien is aan de lage import van boekvertalingen in deze landen. Gedurende de naoorlogse periode bleef het aandeel van vertalingen in de totale boekproductie van deze landen onder de vijf procent. Frankrijk en Duitsland nemen tevens een centrale positie in, al is deze iets zwakker. In deze ‘supranationale taalgroepen’ is het aandeel van vertalingen tien à twaalf procent in de bovengenoemde periode. Daarna volgen Italië en Spanje met een percentage van vijftien tot twintig procent. Tot slot worden er in de kleinere, perifere landen de meeste vertalingen geïmporteerd: dit kan meer dan een kwart van de totale boekproductie beslaan. Het effect van globalisering is wederom terug te zien aan de dominantie van de Engelse taalgroep, maar ook aan de algehele toename van het aantal wereldwijde vertalingen.49

Twee factoren die bepalend zijn bij deze (ongelijke) transnationale uitwisseling zijn de grootte en centraliteit van een land. Het gaat om centraliteit in politieke zin: de positie in het stelsel hangt samen met geopolitieke relaties en machtsverhoudingen tussen landen. De factor centraliteit stelt wetenschappers in staat om historische veranderingen en verschuivingen in het model te analyseren.50 Zo kan de verschuiving van de Franse dominantie naar de

47 Casanova (1999) ‘Chapitre 1 – Principes d’une histoire mondiale de la littérature’: pp. 20-21.

48 Heilbron, Johan. (2000) ‘Het Wereldvertaalstelsel’, in: Filter, 7, nr.4: pp. 38-44.

https://www.tijdschrift-filter.nl/jaargangen/2000/74/het-wereldvertaalstelsel-38-44.aspx (geraadpleegd op 25 oktober 2018).

49 Heilbron (1995): p. 209. 50 Heilbron (1995): p. 212.

(26)

26

Amerikaanse dominantie worden verklaard door het koloniale rijk van Groot-Brittannië en de toenemende invloed van de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog.51 Landen handelen

naar hun positie in het veld, zoals dit met economische handel ook het geval is. Daarbij valt weer terug te grijpen op De Swaan, die teksten vergelijkt met ‘waren in de internationale uitwisseling’ en die zijn beschouwingen in een politiek economisch perspectief plaatst.52 Hij

past economische termen als ‘vrije handel’ en ‘protectionisme’ toe op de internationale uitwisseling van taalgebonden cultuurgoederen, om de tegenstelling aan te tonen tussen taalgemeenschappen die de voorkeur geven aan vrije uitwisseling van teksten en gemeenschappen die de eigen taal willen beschermen.

Frankrijk en Nederland lijken goede voorbeelden van deze twee uitersten: terwijl Frankrijk de nationale taal en cultuur uit alle macht probeert te beschermen tegen de steeds dominantere Anglo-Amerikaanse taal en cultuur, staat Nederland hier dermate voor open dat zelfs de eigen taal en cultuur ondermijnd dreigen te worden. Nederland is dus, zoals de meeste kleine taalgebieden, weinig protectionistisch tegenover zijn eigen cultuur en het laat zich in hoge mate beïnvloeden door cultureel dominante landen. Deze houding van Nederland wordt vaak omschreven als ‘actieve volgzaamheid’, omdat Nederland de internationale ontwikkelingen op de voet volgt en zich daaraan aanpast, maar zelf onopgemerkt blijft in het internationale culturele veld. De socioloog Johan Goudsblom heeft dit het ‘doorkijkspiegeleffect’ genoemd: ‘Nederlanders zijn als waarnemers achter een half transparante spiegel; ze observeren wat ze in de wereldcentra zien, maar blijven zelf onzichtbaar.’53 Nederland is op cultureel gebied dan ook eerder een importland dan een

exportland. Het aandeel van vertaalde literatuur in de totale Nederlandse boekproductie ligt op ongeveer veertig procent, terwijl dit aandeel in de Franse boekproductie op slechts iets meer dan zeventien procent ligt. 54

In Frankrijk wordt er veel meer waarde gehecht aan (de bescherming van) de nationale taal en cultuur; de taal kan zelfs worden gezien als een centrale uiting van de nationale identiteit.55 De literaire Franse klassiekers nemen een belangrijke plek in het Franse onderwijs in, terwijl hier in Nederland nauwelijks sprake van is wat betreft de Nederlandse literaire canon.

51 (6 februari 2018) ‘De wereld is Engelstalig, de universiteit dus ook’, op. cit. 52 Jacobs (14 maart 2002), op. cit.

53 Voogel (2017): p. 369. 54 Ibidem: pp. 359-371.

55 Salverda, Reinier. (2002) ‘Taal is méér dan taal. Over ‘Woorden van de wereld’ van Abram de Swaan’, in:

Ons Erfdeel, 45: pp. 176-185, via DNBL,

https://www.dbnl.org/tekst/_ons003200201_01/_ons003200201_01_0046.php, (geraadpleegd op 26 oktober 2018).

(27)

27

Een ander tekenend voorbeeld van het Franse protectionisme is de in 1996 ingevoerde wet die Franse radiozenders verplicht om minimaal veertig procent van de uitgezonden muziek Frans te laten zijn (inmiddels is dit percentage iets lager).56 Dit gebeurde als reactie op de opkomende

Engelstalige muziek op de Franse radio. Deze tegengestelde houding tegenover de toenemende Engelstalige dominantie beïnvloedt de vertaalstromen tussen Frankrijk en Nederland. Hier zal ik in het eerste hoofdstuk van deze scriptie dieper op ingaan.

Conclusie

De theorieën die ik hierboven heb uitgelicht laten zien dat de erkenning van literaire werken in internationale context afhangt van verschillende factoren: de taal waarin het werk is geschreven, de culturele en politieke dominantie van het land waarin het werk verschijnt en het symbolische kapitaal dat het werk in binnen- en buitenland verwerft. De Swaan kijkt specifiek naar de posities van talen in de wereld en naar de internationale machtsverhouding tussen verschillende talen. Bourdieu bestudeert de verschillende en met elkaar concurrerende posities die er binnen het literaire veld bestaan. Casanova heeft het literaire veld op internationaal niveau bestudeerd: internationale machtsverhoudingen zijn bepalend voor de positie van een nationale literatuur in de Wereldrepubliek der Letteren (net als bij talen in het wereldtalenstelsel van De Swaan). Ten slotte richt Heilbron zich ook op het internationale literaire veld, maar kijkt daarbij specifiek naar vertalingen en naar de kans dat teksten in het wereldvertaalstelsel worden vertaald.

Uit deze theorieën blijkt dat zowel talen als taalgebonden culturele producten deel uitmaken van een strijd waarin de kansen ongelijk verdeeld zijn. Dit is van toepassing op mijn scriptie, omdat mijn studie gaat over het succes van de Nederlandse literatuur in een Franse context. Nederland is een klein en perifeer gebied in de wereld, waarvan de taal en literatuur vrij geïsoleerd zijn en moeilijk internationaal kunnen doorbreken. Frankrijk is daarentegen een groot land met een grote politieke en culturele dominantie. De positie van beide landen is dan ook van invloed op de positie van de Nederlandse literatuur in Frankrijk, en zal ik tevens meenemen bij het uitvoeren van dit onderzoek.

56 (4 januari 1996) ‘Wet verplicht Franse diskjockeys 40 procent eigen muziek te draaien’, in: De Volkskrant.

https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/wet-verplicht-franse-discjockeys-40-procent-eigen-muziek-te-draaien~bb39b6bb/ (geraadpleegd op 26 oktober 2018).

(28)
(29)

29

Hoofdstuk 1: De positie van Nederlandse literatuur in

Frankrijk door de jaren heen

‘Sinds de jaren negentig werd de Nederlandse literatuur in het buitenland minder onbekend, een ontwikkeling die in het ene land of taalgebied sterker was en meer werd opgemerkt dan in het andere.’57

- Nico Wilterdink, socioloog

In dit eerste hoofdstuk schets ik de voorgeschiedenis van Nederlandse literatuur in Frankrijk. Ik bekijk hoe de Nederlandse literatuur haar intrede heeft gedaan in Frankrijk en welke ontwikkelingen er vervolgens hebben plaatsgevonden. Vervolgens laat ik zien welke actoren (zowel instituties als individuen) zich door de jaren heen hebben ingezet voor de promotie van Nederlandse literatuur in Frankrijk. Ten slotte bekijk ik de receptie van Nederlandse literatuur in Frankrijk. In dit hoofdstuk zal tevens duidelijk worden wat eerdere studies naar dit onderwerp hebben uitgewezen.

De ontwikkeling van Nederlandse literatuur in Frankrijk

Eeuwenlang is de Nederlandse literatuur een opzichzelfstaande literatuur gebleven. Er werden vrijwel geen teksten vertaald en daardoor was er ook geen literaire export. De reden dat Nederlandse literatuur zo lang onvertaalbaar leek, heeft te maken met de perifere positie van de Nederlandse taal in het wereldtalenstelsel. De grotere culturele natiestaten, zoals Frankrijk en later Engeland, domineerden Europa en er was vanuit deze gebieden maar weinig belangstelling voor een klein en onbekend land als Nederland. Door een gebrek aan interesse voor de Nederlandse taal en letteren, waren er nauwelijks vertalers die het buitenlandse publiek kennis konden laten maken met Nederlandse literatuur. De Nederlanders die in het Neolatijn schreven waren daarentegen beter bekend en vertaald, omdat dit in de tijd van het middeleeuwse en vroegmoderne Europa de lingua franca van de Republiek der Letteren was. Erasmus, Spinoza en Hugo de Groot behoren tot de groep auteurs die wel veel vertaald werden en internationale bekendheid verworven. Zij maakten gedurende de renaissance een bloei door, maar op het

(30)

30

moment dat de Franse en later de Engelse taal dominanter werden in Europa, verdween ook die aandacht. 58

In de tijd van de Republiek der Nederlanden, op het moment dat de Wereldrepubliek der Letteren begon te ontstaan, was er wel enige interesse voor Nederlandse literatuur en dan hoofdzakelijk vanuit de Noordelijke delen van Europa zoals Duitsland en Scandinavië. De eerste vertalingen vanuit het Nederlands verschenen dan ook vooral in het Duits.59 Vanuit de zuidelijkere gebieden, waaronder Frankrijk, kwam pas rond de negentiende eeuw meer interesse. De ontdekking van de Nederlandse literatuur ging gepaard met de interesse voor literatuur uit meerdere kleine taalgebieden, zoals Scandinavië.60 Het aantal vertalingen uit het Nederlands nam daarmee toe. Een verklaring voor dit gegeven die in verschillende onderzoeken wordt genoemd, is dat de boekproductie in buurlanden op een gegeven moment niet meer kon voldoen aan de groeiende vraag naar (semi-)literaire titels, waardoor de vraag naar buitenlandse literatuur groter werd.61

In de achttiende eeuw verschenen er al wel vertalingen naar het Frans, maar dit waren vooral vertalingen van wetenschappelijke, geschiedkundige en politieke teksten en reisverslagen en geen literatuur. In de negentiende eeuw nam het aantal vertalingen vanuit het Nederlands toe en werden ook de literaire aspecten van vertalingen steeds belangrijker geacht. Tekenen van een eerste erkenning of consécration voor Nederlandse literatuur zijn het verschijnen van een literatuurgeschiedenis van Siegenbeek en de publicatie van teksten van Nederlandse auteurs als Langendijk, Vondel en Hooft in de serie Chefs d’oeuvres des théâtres

étrangers in 1827. De historische roman die in die tijd populair is, zorgt ervoor dat een aantal

Nederlandse auteurs worden vertaald: Tollens (De overwintering der Hollanders op Nova

Zembla), Hildebrand (Camera obscura) en Van Lennep (De roos van Dekama, Ferdinand Huyk) verschijnen in het Frans, waarbij de boeken van de laatstgenoemde auteur in de reeks

‘Bibliothèque des meilleurs romans étrangers’ bij Hachette werden gepubliceerd. De twee bekendste vertaalde Nederlandse auteurs van de negentiende eeuw zijn Hendrik Conscience en Multatuli.62

In de twintigste eeuw begon de toename van Nederlandse boekvertalingen zich langzaam te ontwikkelen. Dit gebeurde met name vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw. Volgens de meting van Marjolijn Voogel verschenen er tussen 1900 en 1939 drieënveertig

58 Heilbron & Van Es (2015): pp. 21-25. 59 Ibidem: p. 22.

60 Andringa (2012): pp. 130-133. 61 Heilbron (2016): pp. 311-332. 62 Andringa (2012): pp. 132-134.

(31)

31

vertalingen uit het Nederlands naar het Frans en in de twintig jaar die daarop volgden werd dit aantal ruim verdubbeld.63 In 1931 ontstond de reeks ‘Du monde entier’ van uitgeverij

Gallimard, bestemd voor wereldliteratuur. In 1937 verscheen daarin de eerste Nederlandse vertaling: Zuiderzee van Jef Last.64 De ontwikkeling van Nederlandse boekvertalingen bleef niet onopgemerkt: in 1939 wijdde de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag een expositie aan ‘het Nederlandse boek in vertaling’ en verscheen tevens de eerste bibliografie, getiteld:

Nederlandse schrijvers in vertaling.65

Na de Tweede Wereldoorlog begon het aantal vertalingen uit het Nederlands toe te nemen. Dit gebeurde onder andere door het cultuurbeleid van de Nederlandse en Vlaamse overheid. Zo werden er vertaalstichtingen opgezet die door middel van subsidies, informatievoorziening en promotie Nederlandse vertalingen stimuleerden.66 Met name vanaf de jaren zeventig is er een duidelijke stijgende lijn te zien, waarin de periode 1983-1987 een eerste piek vormt in de vertalingen: er werden toen 657 titels vertaald (zie figuur 1.1).67 Andringa schrijft de toename van het aantal vertalingen in de jaren tachtig toe aan het actieve uitgeefbeleid van Actes Sud en de ontdekking van Hugo Claus.68 Bovendien ontstond er in Frankrijk meer openheid voor buitenlandse literatuur door de verschuiving van Frankrijks positie in het wereldstelsel.69 Ook werd er een aantal kwalitatief goede vertalingen gepubliceerd bij erkende Franse uitgeverijen, die positieve aandacht kregen in de pers en sommige wonnen zelfs vertaalprijzen.70 Het aantal publicaties van oorspronkelijk Nederlands werk in de reeks

63 Voogel (2017): p. 369.

64 Heilbron & Van Es (2015): p. 25. 65 Ibidem: p. 35.

66 Ibidem: pp. 43-44.

67 Figuur ontleend aan: Voogel (2017): p. 369. 68 Andringa (2012): p. 135.

69 Voogel (2017): p. 375.

(32)

32

Du monde entier van Gallimard nam toe: terwijl er tussen de eerste en de tweede vertaling een kwart eeuw zat, werden er van 1963 tot en met 1970 drie titels uitgegeven (Claus, Reve, Michiels), in de jaren tachtig kwamen daar weer drie titels bij (Du Perron, Van Schendel, Kopland), in de jaren negentig verschenen er zeven titels (Abdolah, Brouwers, Kellendonk, Kopland, Mulisch, ’t Hart) en in de eerste tien jaar van de eenentwintigste eeuw kwamen er twintig titels bij van elf auteurs (Nescio, Hermans, Mulisch, Van Dis, Abdolah, Japin, ’t Hart, Gerbrand Bakker, Oek de Jong, Otten, Van Brink).71 De consacrerende functie van erkende uitgevers, critici en prijzen heeft gezorgd voor het ontstaan van internationale erkenning van Nederlandse literatuur en voor het verwerven van symbolisch kapitaal in Frankrijk. Tijdens een Frans-Nederlands symposium in 1987 over ‘Le Livre Traduit’ zegt vertaler Philippe Noble voorzichtig dat de vicieuze cirkel van het gebrek aan vertalingen en de onbekendheid van Nederlandse literatuur is doorbroken.72

Andere belangrijke momenten voor Nederlandse literatuur in Frankrijk waren de periodes rondom het jaar 1993 en 2003. In 1993 waren Nederland en Vlaanderen zwaartepunt op de Frankfurter Buchmesse en werd tevens het Franse festival Les Belles Étrangères gewijd aan Nederlandse literatuur. In 2003 waren Nederland en Vlaanderen gastland op de Salon du Livre in Parijs. Het aantal vertalingen van het Nederlands naar het Frans bereikte dat jaar een

71 Ibidem: p. 25.

(33)

33

hoogtepunt: er werden maar liefst 122 vertalingen gepubliceerd.73 Dat de Frankfurter

Buchmesse niet alleen in Duitsland maar ook in Frankrijk een positief effect had op de publicatie van Nederlandse vertalingen, kwam door de nauwe banden tussen Franse en Duitse uitgevers en doordat Franse uitgevers middels Nederlands-Duitse vertalingen beter kennis konden nemen van Nederlandse literatuur.74 De Frankfurter Buchmesse wordt ook wel gezien als ‘een doorbraak in de internationale aandacht en waardering voor de Nederlandse letteren’.75

Overigens wordt de groei van Nederlandse vertalingen ook wel toegeschreven aan de algehele groei van de boekproductie en aan de stijgende vraag naar vertalingen.76 Na 2005, toen het effect van de Salon du Livre weggeëbd was, is het aantal vertalingen weer teruggelopen. Een van de oorzaken hiervan is de economische crisis en de bezuinigingen die boekverkopers, uitgevers en subsidieverstrekkers troffen.77 Het totale aandeel van oorspronkelijk Nederlands werk binnen de Franse boekproductie is nog altijd miniem, namelijk minder dan 1%. Wel steeg het aandeel van vertalingen in de Franse boekproductie vanaf 2009 van 14% naar 17,4% in 2014.78

In Engeland is de ontwikkeling van Nederlandse vertalingen minder vlot verlopen dan in Frankrijk. Er is vanuit het Engelse taalgebied altijd weinig interesse geweest voor Nederlandstalige literatuur, en door de toenemende dominantie van de Engelse taal is daar weinig in veranderd.79 Het Duits was altijd al de belangrijkste doeltaal voor Nederlandse

vertalingen en is dat nog steeds. Ongeveer een derde van alle Nederlandse vertalingen wordt naar het Duits vertaald, en het aandeel van het Engels en het Frans schommelt tussen de tien en twintig procent.80 Terwijl Nederlandse literatuur in Frankrijk meer belangstelling en zelfs een

zekere erkenning heeft gekregen (iets wat voorheen ondenkbaar was), zijn Franse vertalingen en kennis van de Franse taal in Nederland in verval. De oorzaak hiervan is de toenemende Engelstalige dominantie en de verschillende houdingen van Nederland en Frankrijk daartegenover.81 Door de positie van Nederland in de wereld, zijn Nederlanders gewend zich snel aan te passen aan internationale machtsverhoudingen. Zo kan worden geconstateerd dat de Nederlandse nationale literatuur altijd de erkende literaire centra heeft gevolgd, wat is terug te

73 Voogel (2017): pp. 370-371. 74 Ibidem: 370.

75 Heilbron & Van Es (2015): p. 48. 76 Ibidem: 54.

77 Ibidem: 38.

78 Voogel (2017): p. 371.

79 Heilbron & Van Es (2015): p. 25. 80 Ibidem: p. 42.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Meer dan de helft van de ondervraagde ambtenaren zijn tevreden te noemen over hun direct leidinggevende als het gaat om voorbeeldgedrag ten aanzien van integriteit,

Ik heb alleen afstand ge- nomen van de nationale politiek omdat ik meer diepgang wou, meer tijd om met het wezenlijke bezig te zijn, meer tijd ook voor mijn gezin

Om de temperatuurstijging te beperken tot maximaal 1,5 °C zal in veel van deze scenario’s een hogere inzet van biomassa in de energievoorziening nodig zijn teneinde het in

Op grond van het kwaliteitsprofiel van de school dat naar aanleiding van een vorig inspectiebezoek is opgemaakt, op basis van risicofactoren die bij de inspectie bekend zijn

Het gaat hierbij om indicatoren die betrekking hebben op de kwaliteitszorg, het aanbod, de onderwijstijd, het pedagogisch handelen van leraren, het didactisch handelen van

Alle lessen vinden plaats op het Lycée International, in eigen lokalen in de drie gebouwen voor het peuter- en kleuteronderwijs, het primair onderwijs (groep 3 tot en met 7) en