• No results found

Een antwoord op de dalende trend in de vaccinatiegraad: Geen vaccinatieplicht, maar wel een consultatieplicht? : Een onderzoek naar de wenselijkheid van een consultatieplicht ter bevordering van de vaccinatiegraad in Ne

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een antwoord op de dalende trend in de vaccinatiegraad: Geen vaccinatieplicht, maar wel een consultatieplicht? : Een onderzoek naar de wenselijkheid van een consultatieplicht ter bevordering van de vaccinatiegraad in Ne"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een antwoord op de dalende trend in de vaccinatiegraad: Geen

vaccinatieplicht, maar wel een consultatieplicht?

Een onderzoek naar de wenselijkheid van een consultatieplicht ter bevordering

van de vaccinatiegraad in Nederland.

L.I. van Puffelen

Mastertrack: Gezondheidsrecht Begeleider: J. Legemaate Datum: 04-07-2018

(2)

Abstract

Het doel van huidige studie was het verkrijgen van inzicht in de wenselijkheid van de invoering van een consultatieplicht ter verhoging van de vaccinatiegraad in Nederland. Hiermee is beoogd bij te dragen aan het vaccinatiedebat dat naar aanleiding van een

internationale dalende trend in de vaccinatiegraad is opgelaaid. De consultatieplicht is een maatregel die in 2015 in Duitsland is ingevoerd en houdt in dat ouders en verzorgers van kinderen verplicht zijn medisch advies over vaccineren in te winnen bij een arts. Wanneer zij gebruik willen maken van een kinderopvang dienen zij bij de aanmelding van hun kind een schriftelijke verklaring af te geven waarin staat dat zij aan de consultatieplicht hebben voldaan. De wenselijkheid van de invoering van een consultatieplicht in Nederland is

onderzocht aan de hand van een klassieke juridische literatuurstudie en een rechtsvergelijking met het Duitse recht. Dit is gedaan door onder andere artikelen, jurisprudentie, wet- en

regelgeving en parlementaire stukken te analyseren. Uit het onderzoek blijkt dat de wet- en regelgeving omtrent vaccinatie in Nederland en in Duitsland overeenkomt, maar dat ook verschillen bestaan. De invoering van een consultatieplicht in Nederland blijkt

gerechtvaardigd en haalbaar. Een vorm van de consultatieplicht waarbij de rol van de kinderopvang wordt vervangen door de consultatiebureaus wordt voorgesteld. Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de invoering van deze consultatieplicht in Nederland wenselijk is. De consultatieplicht is met name geschikt door zijn directe werking op de veronderstelde oorzaak van de problematiek, het beperkt ingrijpende karakter, het verwachtte positieve effect, het groeiende draagvlak en de handhaafbaarheid van de maatregel.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract ... 2

Lijst van afkortingen ... 4

1. Inleiding ... 5

2. Vaccinatie in Nederland ... 8

2.1. Historisch perspectief ... 8

2.2. Wet- en regelgeving omtrent vaccinatie in Nederland ... 9

2.2.1. Nationale wet- en regelgeving: grondslagen, wettelijke verankering en wettelijke vertegenwoordiging ... 9

2.2.2. Internationale wet- en regelgeving: Europees en mondiaal niveau ... 11

2.3. De vaccinatiegraad in Nederland ... 12

2.4. Ontwikkelingen in het debat in Nederland ... 13

2.4.1. Debat in het verleden ... 14

2.4.2. Huidig debat ... 14 2.5. Consultatieplicht ... 15 2.6. Samenvatting ... 16 3. Vaccinatie in Duitsland ... 18 3.1. Historisch perspectief ... 18 3.2. Rechtssysteem in Duitsland ... 18

3.3. Wet- en regelgeving omtrent vaccinatie in Duitsland ... 19

3.3.1. Nationale wet- en regelgeving: grondslagen, wettelijke verankering en wettelijke vertegenwoordiging ... 19

3.3.2. Internationale wet- en regelgeving: Europees en mondiaal niveau ... 23

3.4. De vaccinatiegraad in Duitsland ... 23

3.5. Ontwikkelingen in het debat in Duitsland ... 24

3.5.1. Debat in het verleden ... 24

3.5.2. Huidig debat ... 25

3.6. Overeenkomsten en verschillen wet- en regelgeving Nederland en Duitsland ... 26

3.7. Samenvatting ... 27

4. De consultatieplicht in Nederland ... 29

4.1. Rechtvaardiging ... 29

4.1.1. Overheidsplicht tot bevordering van de volksgezondheid ... 29

4.1.2. Recht op gezondheidszorg ... 30

4.1.3. Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ... 30

4.1.4. Recht op bescherming van persoonsgegevens ... 32

4.1.5. Conclusie ... 35

4.2. Haalbaarheid ... 35

4.3. Voorgestelde oplossing ... 36

4.4. Samenvatting ... 37

5. Conclusie ... 38

5.1. Beantwoording van de deelvragen ... 38

5.2. Wenselijkheid ... 40

5.3. Kanttekeningen en suggesties voor vervolgonderzoek ... 40

(4)

Lijst van afkortingen

AVG Algemene verordening gegevensbescherming AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten AMvB Algemene maatregel van bestuur

BGB Bürgerliches Gesetzbuch (Burgerlijk Wetboek) DDR Duitse Democratische Republiek

ECDC Europees Centrum voor Ziektepreventie en –bestrijding ESH Europees Sociaal Handvest

EUDRALEX Rules governing medicinal products in the European Union EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Hib Haemophilus influenzae type b HPV Humaan Papillomavirus

IfSG Infektionsschutzgesetz (Wet Bescherming Infecties)

IVESCR Verdrag inzake economische, sociale en culturele grondrechten IVRK Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind

IHR International Health Regulations JGZ Jeugdgezondheidszorg

RVP Rijksvaccinatieprogramma

RIV Rijksinstituut voor de Volksgezondheid

RIVM Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu RKI Robert Koch Institut

SES Sociaal Economische Status

SGB Sozialgesetzbuch (Sociale Wetboek) STIKO Ständige Impfkommission

VWEU Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie VWS Volksgezondheid Welzijn en Sport

WGBO Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst WHO World Health Organisation

Wbp Wet bescherming persoonsgegevens Wpg Wet publieke gezondheid

(5)

1. Inleiding

‘Hier is het bewijs dat vaccinaties autisme veroorzaken’, ‘Nee, van de BMR-vaccinatie krijg je geen autisme’, ‘Waarom zou ik mijn kind nog inenten?’, ‘Big pharma verhult problemen met HPV-vaccins..!’, ‘Baarmoederhalskankerprik heeft meer effect dan verwacht’, ’Voorkom dwang en laat je kind gewoon vaccineren’1: feit of fabel?

Door de grote hoeveelheid aan tegenstrijdige berichtgevingen over vaccinaties die ouders tegenwoordig via verschillende media bereikt kan onzekerheid ontstaan over de veiligheid en de effectiviteit daarvan. Het is erg lastig om de betrouwbaarheid van de verschillende bronnen in te schatten. De Europese Commissie noemt dit als belangrijkste oorzaak van de dalende trend in de vaccinatiegraad die op Europees niveau is geconstateerd.2 Naar aanleiding van dit probleem is de Europese Commissie dit jaar een actie gestart om het weigeren van vaccinatie op basis van ongegronde berichtgeving tegen te gaan. Ook roept de Commissie lidstaten op tot gezamenlijke actie ter verhoging van de vaccinatiegraad en het verbeteren van de toegang tot vaccinaties.3 In meerdere EU lidstaten zijn uitbraken geweest van infectieziekten die met een hogere vaccinatiegraad voorkomen hadden kunnen worden. De Commissie meldt dat in 2017 zelfs drie keer zoveel EU inwoners met mazelen zijn geconstateerd dan in het jaar daarvoor. De vaccinatiegraad die nodig is om de mazelen te elimineren en die aanbevolen wordt door de World Health Organisation (WHO) wordt in de EU niet gehaald.

De daling in de vaccinatiegraad heeft het debat over de regulatie van vaccineren in veel landen doen oplaaien. Opvallend aan dit debat is de forse verscheidenheid in de regelgeving omtrent vaccinatie die te zien is tussen de verschillende landen.4 Ook in Nederland rijst de vraag of de regelgeving omtrent vaccinatie aangepast dient te worden. Ondanks dat Nederland internationaal gezien een relatief hoge vaccinatiegraad weet te behalen, is voor het derde jaar op rij een daling zichtbaar.5 Ook hier wordt het aanbevolen

1 Dit zijn enkele koppen van nieuwsberichten die in google omhoog komen wanneer gezocht

wordt op de termen ‘vaccinatie’ en ‘bijwerkingen’. De tegenstrijdigheid van de berichtgevingen valt op.

2 Vaccinatie overzicht 2018 (online).

3 In een voorstel voor een aanbeveling van de Raad draagt de Commissie actiepunten aan ter

bestrijding van infectieziekten door vaccinatie. Ook geeft de Commissie inzicht in de urgentie van het probleem, zie COM(18)0115.

4 Verkenning meldplicht vaccinatiegraad kinderdagverblijven en basisscholen 2017, p. 5. 5 Van Lier e.a. 2017, p. 22-31.

(6)

niveau voor het elimineren van mazelen niet behaald.6 De oorzaak van de daling in Nederland wordt op dit moment onderzocht. De invloed van de tegenstrijdige berichtgevingen in de media wordt, zoals ook de EU Commissie stelt, gezien als mogelijke oorzaak.7 Dit zou samen met de afwezigheid van confrontatie met de mogelijke consequenties van de infectieziekten twijfels veroorzaken.

De vaccinatieplicht wordt in het vaccinatiedebat het meest besproken. De vraag of deze dient te worden ingevoerd wordt in de Nederlandse literatuur en politiek over het algemeen negatief beantwoord.8 Gesteld wordt dat deze maatregel mensrechten te veel beperkt en mogelijk een averechts effect op de vaccinatiegraad heeft. Zijn er echter

maatregelen van minder ingrijpende aard om de vaccinatiegraad te bevorderen? En zouden deze dan wel gerechtvaardigd en wenselijk zijn? Dit zijn interessante vragen welke nog onderbelicht zijn in het debat. Daarom wordt in deze scriptie een minder ingrijpende maatregel die sinds kort in Duitsland van kracht is, namelijk de consultatieplicht oftewel

‘Impfberatungspflicht’, onderzocht.9 Een consultatieplicht houdt in dat ouders verplicht zijn zich te laten informeren over vaccinaties. Daarna staat het de ouders vrij om een keuze te maken. Deze verplichting is minder ingrijpend en speelt in op een mogelijke oorzaak van de daling van de vaccinatiegraad, namelijk onzekerheid door tegenstrijdige berichtgeving. De consultatieplicht wordt onderzocht aan de hand van de centrale onderzoeksvraag: Is een

consultatieplicht ter bevordering van de vaccinatiegraad in Nederland wenselijk? Uit de

centrale onderzoeksvraag vloeien een aantal deelvragen voort, namelijk:

1. Welke wet- en regelgeving omtrent vaccinatie geldt en hoe ontwikkelt de vaccinatiegraad en het debat zich omtrent vaccinatie in Nederland?

2. Welke wet- en regelgeving omtrent vaccinatie geldt en hoe ontwikkelt de vaccinatiegraad en het debat zich omtrent vaccinatie in Duitsland?

3. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er tussen de Nederlandse en de Duitse wet- en regelgeving omtrent vaccinatie?

4. Is de invoering van de consultatieplicht in Nederland gerechtvaardigd en haalbaar? Deze deelvragen en uiteindelijk de centrale vraag worden beantwoord aan de hand van een klassieke juridische literatuurstudie en een rechtsvergelijking met het Duitse recht. Dit wordt gedaan door onder andere artikelen, jurisprudentie, wet- en regelgeving en parlementaire

6 Van Lier e.a. 2017, p. 37-38; Global measles and rubella strategic plan: 2012-2020 2013, p.

13.

7 Rumke & Visser, NTvG 2004/148, p. 356-363; Van der Velde, BSL 2016, p. 183-189. 8 Verkenning meldplicht vaccinatiegraad kinderdagverblijven en basisscholen 2017, p. 1-5. 9 Eichner e.a., BMC Public Health 2017/17, p. 2.

(7)

stukken te analyseren. In hoofdstuk 2 ‘Vaccinatie in Nederland’ wordt eerst een historisch perspectief gegeven van de vaccinatie in Nederland. Vervolgens wordt de wet- en regelgeving betreffende vaccinatie uiteengezet. Daarna worden de belangrijkste ontwikkelingen in de vaccinatiegraad beschreven en wordt het vaccinatiedebat belicht. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een onderbouwing van de mogelijke wenselijkheid van het invoeren van een consultatieplicht in Nederland. In hoofdstuk 3 ‘Vaccinatie in Duitsland’ wordt eveneens een historisch perspectief gegeven, waarna het Duitse rechtssysteem kort wordt beschreven. Vervolgens wordt de wet- en regelgeving betreffende vaccinatie uiteengezet. De

ontwikkelingen in de vaccinatiegraad worden weergegeven en wordt het vaccinatiedebat belicht. Met een vergelijking van de wet- en regelgeving omtrent vaccinatie in Nederland en Duitsland wordt het hoofdstuk afgesloten. In hoofdstuk 4 ‘Consultatieplicht in Nederland’ wordt de haalbaarheid en de gerechtvaardigdheid van de invoering van de consultatieplicht in Nederland afgewogen. Dit wordt gedaan door een afweging te maken tussen de rechten die worden bevorderd door de invoering van de plicht en de rechten die daardoor juist worden beperkt. Ook wordt gekeken naar de verwachte effectiviteit, de handhaafbaarheid en het draagvlak van de maatregel. Ten slotte wordt in hoofdstuk 5 ‘Conclusie’ een antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag, waarna enkele kanttekeningen bij het onderzoek worden geplaatst en suggesties voor vervolgonderzoek worden gedaan.

(8)

2. Vaccinatie in Nederland

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van vaccinatie beschreven, vervolgens wordt ingegaan op de wet- en regelgeving omtrent vaccinatie en daarna wordt de vaccinatiegraad besproken. Tenslotte wordt het vaccinatiedebat globaal beschreven, waarna de

consultatieplicht wordt geïntroduceerd.

2.1. Historisch perspectief

Wanneer men een blik werpt op de geschiedenis van de wereldbevolking is een grote invloed van infectieziekten op de ontwikkelingen zichtbaar.10 Infectieziekten hebben sinds ons bestaan ten grondslag gelegen aan het ontstaan en ondergaan van volkeren en

maatschappijen. Pas in 1798 bracht Edward Jenner daar verandering in met zijn ontdekking van de vaccinatie tegen pokken die uiteindelijk zou leiden tot uitroeiing van deze ziekte. Sindsdien is de methode van Jenner wereldwijd verspreid en verder ontwikkeld. Ook in Nederland is dit gebeurd. De vaccinatiemethode werd voor de bestrijding van een toenemend aantal infectieziekten ingezet. Ook werden de vaccins aan een steeds grotere groep van de bevolking beschikbaar gesteld. Vanaf 1953 werden de vaccins voor difterie, kinkhoest, tetanus en combinaties hiervan kosteloos door het rijk aangeboden, en in 1957 werd het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) opgezet. De vaccinaties werden geproduceerd door het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid (RIV), tegenwoordig het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu (RIVM). In de opvolgende jaren zijn deze aangeboden vaccins uitgebreid en worden op dit moment naast voorgenoemde ook vaccins voor polio, mazelen, bof, rodehond, hepatitis B, Haemophilus influenzae type b (Hib), meningokokken,

pneumokokken en Humaan Papillomavirus aangeboden (HPV).11

Het RVP is zeer belangrijk en effectief gebleken voor de volksgezondheid in Nederland.12 Het aantal kinderen met infectiezieken is sinds de introductie ervan sterk

verminderd. Het aantal sterftegevallen door infectieziekten zoals mazelen, bof en rode hond is zelfs 91 tot 100% gedaald sinds dat zij in het RVP zijn opgenomen.13 Wanneer een bepaald percentage van de bevolking gevaccineerd is voor ziekten, dan is er sprake van

groepsimmuniteit. Aangenomen wordt dat een vaccinatiegraad van 90% nodig is om de verspreiding van een infectieziekte te voorkomen.

10 Burgmeijer & Hoppenbrouwers 2011, p. 29-44.

11 Vaccinatieschema Rijksvaccinatieprogramma (online, laatst bijgewerkt op 08-03-2018). 12 Van Wijhe e.a., Lancet Infect Dis 2016, p. 592-598.

(9)

2.2. Wet- en regelgeving omtrent vaccinatie in Nederland

Zoals eerder genoemd loopt de wet- en regelgeving omtrent vaccinatie internationaal gezien sterk uiteen. In huidige paragraaf wordt ingegaan op de nationale en internationale regelingen die op Nederland van toepassing zijn.

2.2.1. Nationale wet- en regelgeving: grondslagen, wettelijke verankering en wettelijke vertegenwoordiging

Het Rijksvaccinatieprogramma in Nederland vindt zijn grondslag in artikel 22 lid 1 van de Grondwet. Dit artikel schept een verplichting voor de overheid maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Door het aanbieden van de vaccinaties en het behalen van een hoge vaccinatiegraad heeft de overheid de volksgezondheid sterk verbeterd. Sindsdien wordt het huidige gezondheidsniveau door het programma behouden, en voorkomt het de terugkeer van infectieziekten. Een grondslag voor het invoeren van maatregelen ter bevordering of bescherming van de volksgezondheid is eveneens te vinden in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat op Nederland van toepassing is. Dit verdrag stelt dat de overheid bepaalde rechtsbeginselen, zoals de vrijheid van godsdienst en het recht op privacy, mag inperken wanneer dit noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid (8 lid 2 en 9 lid 2 EVRM). Ten slotte is een grondslag voor het

vaccinatieprogramma te vinden in artikel 24 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). In dit artikel is het recht van kinderen op gezondheidszorg neergelegd. Nederland heeft zich door ratificatie van dit verdrag onder andere verplicht tot het ontwikkelen van preventieve interventies en het terugdringen van kindersterfte.14 Aangezien vaccinatie de

meest effectieve preventie voor infectieziekten is gebleken, schept dit een verplichting voor Nederland tot het aanbieden van een vaccinatieprogramma.

Het Rijksvaccinatieprogramma is wettelijk verankerd in de Wet publieke gezondheid (Wpg).15 Voorheen was dit in de Algemene Wet Bijzondere Ziektenkosten (AWBZ). Per 31 december 2017 zijn artikelen 6b lid 1 en 2 van de Wpg in werking getreden.16 De

verantwoordelijkheid voor een rijksvaccinatieprogramma wordt hierin bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) neergelegd. De nieuwe wet bevat echter ook artikelen 6a lid 3 t/m lid 6 Wpg waarin naast de rijksoverheid, ook een gedeelte van de

14 Burgmeijer & Hoppenbrouwers 2011, p. 117-122. 15 Van Lier e.a. 2017, p. 11.

(10)

uitvoerende taak en de verantwoordelijkheid bij de gemeenten wordt gelegd.17 Dit gedeelte van de wetswijziging zal echter pas op 1 januari 2019 in werking treden.18 De gemeenten zullen in samenwerking met de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) de formele

verantwoordelijkheid krijgen over de uitvoering en financiering van de vaccinaties. Aangezien omtrent het Rijksvaccinatieprogramma geen wettelijke verplichtingen bestaan, is geen sprake van beperkingen van rechtsbeginselen, zoals de vrijheid van godsdienst of het recht op privacy. Een dergelijke plicht is in ons land enkel van kracht geweest tussen 1939 en 1975 voor vaccinatie tegen pokken.19 In Nederland is sindsdien geen vaccinatieverplichting meer van kracht.20 Een ieder mag daarom zelf bepalen of hij of zij gevaccineerd wil worden, aangezien op basis van de Wet op de geneeskundige

behandelingsovereenkomst (WGBO) toestemming vereist is voor het uitvoeren van verrichtingen van een behandelingsovereenkomst (7:450 lid 1 Burgerlijk Wetboek). De vaccinaties vinden op basis van het vaccinatieschema op de kinderleeftijd plaats. Daarom mogen ouders, als wettelijke vertegenwoordigers, deze keuze ten behoeve van hun kinderen tot 12 jaar geheel zelfstandig maken (7:465 lid 1 Burgerlijk Wetboek). Wanneer ouders de toestemming van een geneeskundige behandeling weigeren kan de rechter om vervangende toestemming worden gevraagd (1:264 Burgerlijk Wetboek).21 Valt een preventieve

behandeling, zoals vaccineren, ook onder deze bepaling over vervangende toestemming? Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer ouders het oneens zijn over het vaccineren van hun kind, de rechter wel degelijk vervangende toestemming kan uitspreken om toch te vaccineren.22 De afweging van de rechter voor het uitspreken van deze maatregel is gebaseerd op het belang van het kind en de aanwezigheid van een aanmerkelijke kans op ernstige aantasting van de gezondheid. Over vaccinaties die tussen de 12 en 16 jaar plaatsvinden beslissen de ouders en het kind gezamenlijk (7:450 lid 2 Burgerlijk Wetboek). Ter voorkoming van ernstig nadeel voor het kind of wanneer het kind een weloverwogen keuze maakt, kan zonder de

toestemming van de ouders een geneeskundige behandeling worden uitgevoerd (7:450 lid 2

17 Staatsblad 2017/258, p. 2. 18 Staatsblad 2017/472, p. 2.

19 Leenen/Dute & Legemaate 2017, p. 561.

20 Over het Rijksvaccinatieprogramma (online, laatst bijgewerkt op 08-03-2018). 21 Leenen/Dute & Legemaate 2017, p.562-563.

22 Hof Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2012; Rechtbank

Groningen 25 november 2009, ECLI:NL:RBGRO:2009:BK7384; Rechtbank Leeuwarden 10 september 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BO5150; Rechtbank Zutphen 5 april 2013,

(11)

Burgerlijk Wetboek).23 Dit geldt dus ook voor het vaccineren van een kind. Gelet op het VN-verdrag van de rechten van het kind dienen staten de bescherming en de zorg die nodig is voor het welzijn van kinderen te verzekeren (3 lid 2 IVRK). Daarbij dienen overheden echter ook de positie van de ouders te eerbiedigen (5 IVRK).

2.2.2. Internationale wet- en regelgeving: Europees en mondiaal niveau

Naast het voorgenoemde EVRM en IVRK die elk grondslagen vormen voor het aanbieden van vaccinaties is er nog enige internationale wet- en regelgeving omtrent vaccineren.

In de Europese wet- en regelgeving omtrent vaccinatie is de Rules governing

medicinal products in the European Union (EUDRALEX) van belang. Dit is een collectie van alle wet- en regelgeving over het geneesmiddelenproces, van de ontwikkeling tot de

distributie en de veiligheidsbewaking. Vaccins behoren tot de geneesmiddelen en vallen dus onder het EUDRALEX. Eveneens van belang is beschikking nr. 2119/98/EG van het

Europees parlement en de Raad van de Europese Unie waarop de Europese wet- en regelgeving over de bestrijding van infectieziekten gebaseerd is. Hierin is de oprichting geregeld van een Europees netwerk ter controle en beheersing van infectieziekten binnen de Europese lidstaten. In dit kader is onder andere het Europees Centrum voor ziektepreventie en bestrijding (ECDC) opgericht. Het ECDC werkt samen met instanties van lidstaten, in

Nederland bijvoorbeeld met het RIVM. Een van de doelen van het ECDC is tot een gemeenschappelijk vaccinatieschema voor de gehele EU te komen.

Voor de wet- en regelgeving op mondiaal niveau is de WHO van belang. De WHO is door de Verenigde Naties opgezet in 1948, waarbij de WHO-Constitutie in werking trad.24 Het doel van deze organisatie is het bevorderen van de volksgezondheid wereldwijd. Daar is vaccinatie een onderdeel van. Op dit moment zijn er 194 lidstaten die de Constitutie van de WHO accepteren, waaronder Nederland. In de Constitutie is onder andere de taak en de bevoegdheid tot het opstellen van regelingen ter bestrijding van internationaal bedreigende ziekten neergelegd.25 De World Health Assembly dient deze regelingen te aanvaarden,

alvorens deze dwingend zijn voorgeschreven voor de lidstaten. De eerste versie van dergelijke regelingen, International Health Regulations (IHR) genoemd, werden opgesteld in 1969 en de nieuwste versie daarvan is gemaakt in 2005. Belangrijke verplichtingen voor de lidstaten die

23 RTG Groningen 21 april 2009, GJ 2009/73. 24 About WHO 2018 (online).

(12)

hieruit voortvloeien zijn onder andere het melden van noodsituaties met eventuele internationale gevolgen op de gezondheid en het ter beschikking stellen van bepaalde minimumcapaciteiten voor infectieziekte bestrijding. De WHO heeft eveneens een actieplan opgesteld waarmee de gezondheid bevorderd dient te worden door middel van vaccinaties.26 Een van de doelen is het behalen van een nationale vaccinatiegraad van 90% voor alle vaccinaties. Daarnaast stelt de WHO in hun actieplan, dat specifiek is gericht op mazelen en rubella, het doel een vaccinatiegraad van 95% te behalen ter eliminatie van deze ziekten.27 Deze doelen beargumenteerd de WHO door te stellen dat het overtuigend bewezen is dat de immunisatie bereikt door vaccinaties een van de meest succesvolle en kosten-efficiënte gezondheidsinterventie is. De organisatie bestempelt immunisatie en vaccinatie zelfs als een kernelement van het menselijke recht op gezondheid en als een belangrijk onderdeel van de verantwoordelijkheid van de samenleving. Het plan bouwt voort op de afgelopen 10 jaar waarin wereldwijd vorderingen zijn geboekt in het ontwikkelen en beschikbaar stellen van vaccinaties.

2.3. De vaccinatiegraad in Nederland

De vaccinatiegraad in Nederland ligt internationaal gezien al lange tijd hoog.28 In 1995 lag de graad voor alle vaccinaties in het rijksvaccinatieprogramma van toen al boven de 95%. Ruim 20 jaar later, in 2016, ligt de graad voor alle vaccinaties, behalve voor HPV, eveneens boven het doel van de WHO van 90%. De norm van 95% die door het WHO is gesteld ter eliminatie van de mazelen wordt echter niet meer bereikt. Nationaal gezien is in de meeste gemeenten de vaccinatiegraad dus boven de 90%. Met name in het gebied ‘Biblebelt’ zijn echter toch gemeenten te vinden met een lage vaccinatiegraad. In dit gebied wonen relatief veel mensen met een gereformeerde geloofsovertuiging, wat volgens het RIVM onder andere blijkt uit het percentage dat op de SGP stemt. Zij laten zich over het algemeen om

godsdienstige redenen niet vaccineren. Het gevolg van de lage graad binnen deze gemeentes is (het risico op) het ontstaan van epidemieën van de infectieziekten. De afgelopen 20 jaar zijn hier dan ook uitbraken geweest van bof, mazelen en rode hond.

Sinds enkele jaren is sprake van een lichte daling van de vaccinatiegraad in Nederland. Dit geldt voor alle vaccinaties.29 Deze daling is zowel landelijk, als in nagenoeg alle GGD-regio’s zichtbaar. In het jaarverslag van het RIVM uit 2017 is een korte analyse uitgevoerd

26 Global Vaccine action plan 2011-2020 2013, p. 5-28.

27 Global measles and rubella strategic plan: 2012-2020 2013, p. 11. 28 Lier e.a. 2017, p. 3-24.

(13)

naar eventuele persoonsfactoren die een rol bij de daling van de algehele vaccinatiegraad kunnen spelen. Hieruit zijn echter geen duidelijke patronen gebleken. Geen verschil is zichtbaar tussen kinderen met en kinderen zonder ouders die in Nederland geboren zijn. Verder is de daling zowel zichtbaar in stedelijke gebieden, als in niet-stedelijke gebieden, en zowel in gebieden met een lage sociaaleconomische status (SES), als in gebieden met een hoge SES. Ook is geen verschil zichtbaar tussen gebieden met relatief veel of relatief weinig SGP-stemmers. De daling wordt niet alleen in Nederland geconstateerd, maar is ook

internationaal zichtbaar. Het RIVM stelt dat waarschijnlijk meerdere oorzaken bestaan voor de daling. Slechts een klein gedeelte van de daling kan verklaard worden door de toename van het aantal kinderen met een migratieachtergrond. Verder denkt het RIVM dat negatieve berichtgeving over vaccinatie in de media van invloed kan zijn geweest op de daling. Eerder werden ook al aanwijzingen gevonden voor een invloed van media op de attitude ten opzichte van vaccinatie. Dit was het geval bij een tijdelijke daling van vaccinatie voor HPV in 2015 dat veroorzaakt leek door berichten over verontreinigde naalden.30 Uit onderzoek komt naar voren dat de meeste ouders die kinderen volledig laten vaccineren daar geen bewuste afweging voor maken.31 Zij zien vaccinatie als iets vanzelfsprekends. Onderzoekers stellen dat deze beperkte mate van afweging ouders meer beïnvloedbaar maakt voor

mediaberichten.32 Vaak vertrouwen ouders er ook niet op dat de artsen en de regering hen volledig informeren.

Het RIVM onderstreept in zijn verslag de gevaren die een vermindering van het aantal mensen in Nederland dat zich laat vaccineren met zich meebrengt.33 Op dit moment is de graad nog hoog genoeg om de mensen die niet gevaccineerd zijn te beschermen tegen de infectieziekten. Een verdere daling zal echter hoogstwaarschijnlijk uitbraken tot gevolg hebben.

2.4. Ontwikkelingen in het debat in Nederland

Uitbraken van infectieziekten of dalingen van de vaccinatiegraden laten de discussie over de wet- en regelgeving omtrent vaccinatie oplaaien. In deze paragraaf wordt het verloop van deze discussie beschreven.

30 Paulussen, van Keulen & Keer 2017, p. 12. 31 Lehmann e.a., PEC 2017, p. 2341-2342. 32 Paulussen, e.a., Vaccine 2006/24, p. 648. 33 Van Lier e.a. 2017, p. 38.

(14)

2.4.1. Debat in het verleden

In 1993 laait de discussie flink op naar aanleiding van een polio uitbraak.34 Een onderzoek wordt ingesteld door de Nationale Raad voor de volksgezondheid over een eventuele vaccinatieplicht. Op basis van dit onderzoek oordelen zij in hun rapport afwijzend over de invoering hiervan omdat de plicht volgens hen waarschijnlijk een averechts effect zou hebben. De regering neemt dit standpunt over en zet ook vraagtekens bij de handhaving van een dergelijke plicht. De regering besluit dat voorlichting het beste middel is om de

vaccinatiegraad te verhogen. In die tijd gaat de discussie vooral om de lage vaccinatiegraden binnen de gemeenten in de ‘biblebelt’. In 1999 en 2013 zijn opnieuw uitbraken van de mazelen binnen deze gemeenten. Het debat wordt gevoerd en een Kamervraag wordt gesteld. De regering blijft echter bij zijn standpunt.

2.4.2. Huidig debat

Sinds het RIVM vanaf 2015 een lichte daling van de vaccinatiegraad rapporteert is het debat opnieuw aanwezig.35 Deze keer is het echter niet specifiek gericht op de regionaal lage

vaccinatiegraden als gevolg van geloofsovertuiging. De daling is een nationale trend. Een nieuwe groep mensen kiest ervoor hun kinderen niet te laten vaccineren. Opnieuw rijst de vraag of de regelgeving aangepast dient te worden. In 2015 stelt de Minister van VWS een onderzoek in naar een meldplicht van de vaccinatiegraad door kinderopvangen.36 Daarbij wordt eveneens de vaccinatieplicht opnieuw bekeken. In 2017 worden de conclusies uit dit onderzoek bekendgemaakt. Hierin worden de meld- en vaccinatieplicht afgewezen.37 Er blijkt een gebrek aan draagkracht voor de meldplicht en er is ruimte voor verbetering van de

vrijwillige registratie door kinderdagverblijven. De mogelijkheid kinderen te weigeren op grond van het ontbreken van bepaalde vaccinaties laat de minister aan de rechter ter beoordeling. Verder wordt naar aanleiding van het onderzoek opnieuw de vaccinatieplicht afgewezen en worden de argumenten van het onderzoek van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid opnieuw genoemd. Ook wordt gesteld dat een dergelijke plicht een inbreuk op het recht op godsdienst, het recht op privacy en het recht op gezinsleven betekent. De rechtvaardiging voor een inbreuk op deze rechten acht de minister echter wel aanwezig, gezien de ernst van de eventuele schade van infectieziekten en gezien de plicht kinderen te

34 Pierik, NJB 2013/40, p. 2798. 35 Van Lier e.a. 2017, p. 30-38.

36 Kamerstukken II 2016/17, 34550, 144, p. 8.

(15)

beschermen. Ten slotte worden ook verplichtingen in andere landen, zoals Italië en België genoemd en worden vraagtekens gezet bij de effectiviteit daarvan.

Hiernaast informeert de Minister van VWS in juni 2017 de kamer over het jaarrapport van de RIVM en het beleid dat zij instelt naar aanleiding daarvan.38 Ze geeft aan een

onderzoek te laten doen door sociale wetenschappers naar de oorzaken van de daling van de vaccinatiegraad. Ook stelt ze een e-learning voor jeugdartsen in en voegt ruimte toe in contactmomenten van hen met ouders voor het voeren van gesprekken over vaccineren. Tenslotte onderstreept ze het belang van het monitoren van de vaccinatiegraad en de samenwerking met andere Europese landen. Naar aanleiding van deze brief wordt een

Kamervraag gesteld over het gevaar voor een mazelenuitbraak, de Minister van VWS reageert hierop door opnieuw aan te geven welk beleid ze inzet.39

Vanuit de EU wordt eveneens aandacht besteed aan de infectieziekten die met vaccins bestreden kunnen worden. In dit jaar, 2018, is een ‘Joint Action’ opgezet om twijfel over vaccinatie aan te pakken.40De Europese Commissie stelt een consultatie in over de verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten. De minister van VWS geeft in een reactie op de Commissie te kennen medewerking te verlenen en geeft aan de dreiging van dergelijke ziekten te erkennen.41 Hierbij zegt zij in het bijzonder aandacht te hebben voor de twijfels en de misverstanden die heersen rondom vaccineren en verwijst daarbij naar de dalende trend in Nederland die hier mogelijk een gevolg van is.

2.5. Consultatieplicht

Tot nu toe heeft de aanpak van de regering nog niet tot resultaten geleid. De dalende trend zet zich door, maar een verplichting lijkt (vooralsnog) niet het juiste middel. Door een globale internationale blik te werpen op het probleem is een verscheidenheid aan regelgeving en beleid zichtbaar.42 Ieder land reageert op de trend die, zoals genoemd, niet enkel bij ons aanwezig is. Het loont dan ook de aanpak in verschillende landen van hetzelfde probleem te vergelijken en te onderzoeken naar bruikbare aspecten voor ons land. Is er mogelijk wet- en regelgeving in andere landen ingezet die aansluit bij onze behoefte? Gezien de recente bevindingen en conclusies in het huidige debat lijkt een consultatieplicht, zoals recentelijk ingesteld in Duitsland, mogelijk een passende maatregel voor Nederland. De consultatieplicht

38 Kamerstukken II 2016/17, 32793, 272, p. 1-2. 39 Kamerstukken II 2016/17, 2472, p. 1-4. 40 Vaccinatie overzicht 2018 (online).

41 Brief European Commission consultatie vaccinaties 2018, p. 1.

(16)

past binnen het beleid van de regering dat gericht is op het geven van voorlichting en werkt in op een mogelijke oorzaak van het probleem, namelijk onvoldoende en onjuist geïnformeerde ouders. De consultatieplicht, in Duitsland de ‘Impfberatungspflicht’ genoemd, houdt in dat ouders zich verplicht in een gesprek met een arts dienen te laten informeren over

vaccinaties.43 Dit lijkt ten opzichte van een vaccinatieverplichting in mindere mate inbreuk te maken op bepaalde rechten. In het volgende hoofdstuk wordt de invoering van een

consultatieplicht en de andere regelgeving omtrent vaccinatie in Duitsland uiteengezet en vergeleken met de wet- en regelgeving in Nederland.

2.6. Samenvatting

Uit dit hoofdstuk blijkt samenvattend betreffende de wet- en regelgeving omtrent vaccinatie in Nederland dat artikel 22 van de Grondwet, samen met het EVRM en het IVRK de grondslag vormen voor het aanbieden en reguleren van vaccinaties. Het aangeboden vaccinatieprogramma is wettelijk verankerd in het Wpg. In Nederland bestaat geen wettelijke verplichting tot vaccinatie. Ouders hebben als wettelijke vertegenwoordigers van hun

kinderen het recht om een keuze te maken over het al dan niet vaccineren van hun kinderen (7:465 lid 1 Burgerlijk Wetboek). Uit jurisprudentie blijkt dat dit recht niet onvoorwaardelijk is.44 Naast nationale wetgeving is ook internationale wetgeving omtrent vaccinatie van toepassing in Nederland. Het EUDRALEX bevat regelgeving over onder andere de

ontwikkeling van de vaccins. Verder is beschikking nr. 2119/98/EG, die de basis vormt voor de Europese regelgeving ter bestrijding van infectieziekten, van belang voor de invulling van het vaccinatieprogramma. Ten slotte is de constitutie van het WHO op Nederland van

toepassing.45 Daaruit vloeien enkele verplichtingen voor Nederland voort, zoals het ter beschikking stellen van minimale capaciteiten ter infectiebestrijding.

Verder blijkt betreffende de vaccinatiegraad dat in Nederland een hoge

vaccinatiegraad bestaat, van boven de 90%.46 Het doel van de WHO wordt hiermee behaald. Het doel van 95% ter eliminatie van de mazelen wordt echter niet bereikt. In bepaalde gebieden in Nederland, genaamd de ‘biblebelt’, ligt de graad lager dan 90%. Sinds enkele

43 Eichner e.a., BMC Public Health 2017/17, p. 2.

44 Hof Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2012; Rechtbank

Groningen 25 november 2009, ECLI:NL:RBGRO:2009:BK7384; Rechtbank Leeuwarden 10 september 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BO5150; Rechtbank Zutphen 5 april 2013,

ECLI:NL:RBZUT:2009:BK7072.

45 Burgmeijer & Hoppenbrouwers 2011, p. 117-118. 46 Lier e.a. 2017, p. 3-24.

(17)

jaren is sprake van een lichte nationale daling.47 Een mogelijke verklaring hiervoor is een onjuiste geïnformeerdheid van ouders.

Ten slotte blijkt uit een analyse van het vaccinatiedebat samenvattend dat in 1993, 1999 en 2013 de discussie omtrent vaccinatie en het mogelijk verplichten hiervan is ontstaan.48 Telkens wordt negatief besloten over het invoeren van de plicht met als

onderbouwing een mogelijk voorzien averechts effect en problemen omtrent de handhaving van een dergelijke plicht. Het uitbreiden en verbeteren van de voorlichting wordt gezien als beste middel ter verhoging van de vaccinatiegraad. Uit het huidige debat, sinds 2015, kan geconcludeerd worden dat het instellen van een vaccinatieplicht herhaaldelijk is overwogen.49 Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen de inbreuk op rechten zoals het recht op privacy, gezinsleven en lichamelijke integriteit aan de ene kant, en het toekomen aan het recht op de bevordering van de gezondheid en aan het kinderrecht op bescherming van het welzijn aan de andere kant. De mogelijkheid ter rechtvaardiging van een dergelijke plicht wordt erkend, maar de wenselijkheid wordt structureel afgewezen.50 Een plicht wordt niet proportioneel bevonden in de huidige stand van zaken, is moeilijk te handhaven en niet bewezen effectief. Wel wordt de dalende trend van de vaccinatiegraad zorgelijk geacht, en wordt dit door onderzoek en aandacht voor voorlichting gepoogd te veranderen.

47 Van Lier e.a. 2017, p. 30-38. 48 Pierik, NJB 2013/40, p. 2798. 49 Van Lier e.a. 2017, p. 30-38.

(18)

3. Vaccinatie in Duitsland

In het vorige hoofdstuk zijn het historisch perspectief, de wet- en regelgeving, de vaccinatiegraad en het debat omtrent vaccinatie in Nederland beschreven. In huidig hoofdstuk wordt eerst kort een historisch perspectief en het Duitse rechtssysteem beschreven.

Vervolgens wordt de wet- en regelgeving omtrent vaccinatie in Duitsland uiteengezet. Daarna wordt de vaccinatiegraad besproken en kort het debat belicht. Ten slotte wordt de

Nederlandse en Duitse wet- en regelgeving met elkaar vergeleken.

3.1. Historisch perspectief

Ook in Duitsland is de methode van Jenner opgepakt, nadat deze in 1798 ontwikkeld was.51 In Duitsland komen nog regelmatig uitbraken voor van de mazelen, ondanks een recentelijk sterk gestegen en hoge vaccinatiegraad. Het Robert Koch Institut (RKI) is het nationale publieke gezondheidsinstituut van Duitsland en is in 1891opgericht ter waarborging van de publieke gezondheid.52 Tegenwoordig communiceert het instituut met de WHO en

vervult het verplichtingen die voortvloeien uit de International Health Regulations (IHR). Het instituut stelt eveneens een comité in van onafhankelijke experts op het gebied van

vaccineren, dit wordt de Ständige Impfkommission (STIKO) genoemd.53

Het STIKO beveelt op dit moment vaccinaties aan voor tetanus, difterie, kinkhoest,

Haemophilus influenzae type b, polio, hepatitis B, pneumokokken, rotavirus, meningokokken, mazelen, bof, rode hond, waterpokken en het Humaan Papillomavirus.54 De verzekering is verplicht deze vaccinaties te vergoeden.

3.2. Rechtssysteem in Duitsland

In deze paragraaf wordt kort een beschrijving gegeven van het Duitse rechtssysteem. Enige kennis van dit systeem is vereist om een juist beeld te kunnen verkrijgen van de wet- en regelgeving in Duitsland.

Duitsland is een federale, democratische en constitutionele staat.55 Belangrijke instellingen in het rechtssysteem zijn de Bondsdag (het parlement), de federale regering (de regering) en de Bondsraad (de vertegenwoordiging van de deelstaatregeringen). De kern van al het recht in Duitsland is de Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland, oftewel de

51 Eichner e.a., BMC Public Health 2017/17, p. 1. 52 125 Years Robert Koch Institute 2016, p. 4.

53 Ständige Impfkommission (STIKO) 2017 (online).

54Statement of the German standing committee on vaccination at the RKI 2017/34 p. 335-356. 55 Nationaal recht – Duitsland 2013 (online).

(19)

Duitse Grondwet. Andere geschreven rechtsbronnen zijn wetten, algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) en statuten. Ongeschreven rechtsbronnen zijn het volkenrecht, het

gewoonterecht en jurisprudentie. De belangrijkste jurisprudentie zijn de uitspraken van het

Bundesverfassungsgericht. Dit is het hof dat de naleving van de Grondwet waarborgt.

Aangezien Duitsland deelstaten heeft zijn er zowel federale wetten als deelstaatwetten. De deelstaten hebben hun eigen constitutie en zijn bevoegd om wetten, AMvB’s en statuten aan te nemen. In de Grondwet staan deze bevoegdheden beschreven. Ook worden in de Grondwet exclusieve gebieden bepaald waarin enkel de Bondsdag bevoegd is regels en wetten op te stellen. Op rechtsgebieden waar de deelstaten ook wetgevende bevoegdheden hebben, kunnen zij dit slechts uitoefenen wanneer de Bondsdag dat niet doet (72 Grondwet). De federale wetgeving prevaleert boven de deelstaatwetgeving en de Grondwet is het hoogste recht in de nationale wetgeving. De Grondwet mag enkel gewijzigd worden door een

tweederdemeerderheid van de leden van de Bondsdag en twee derde van de stemmen van de Bondsraad. Wetten worden gevormd door een samenwerking tussen de Bondsdag en de Bondsraad. De AMvB’s staan hiërarchisch onder de wetten, en de statuten staan daar weer onder. Duitsland is een lidstaat van de Europese Unie, daarom is ook EU-recht hier van toepassing. Daarnaast is Duitsland onderhevig aan meerdere internationale verdragen die zij hebben getekend, zoals het EVRM en het IVRK. Deze verdragen hebben in Duitsland echter geen directe werking. Duitsland heeft deze verdragen omgezet in federale wetten, waardoor de Grondwet nog altijd voorrang heeft.

3.3. Wet- en regelgeving omtrent vaccinatie in Duitsland

In deze paragraaf wordt de nationale wet- en regelgeving omtrent vaccinatie in Duitsland beschreven.

3.3.1. Nationale wet- en regelgeving: grondslagen, wettelijke verankering en wettelijke vertegenwoordiging

Een grondslag voor het invoeren van maatregelen ter bevordering of bescherming van de volksgezondheid, zoals vaccineren, is neergelegd in het EVRM. Dit verdrag stelt dat de overheid bepaalde rechtsbeginselen, zoals de vrijheid van godsdienst en het recht op privacy, mag inperken wanneer dit noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid (8 lid 2, en 9 lid 2 EVRM). Daarnaast vormt artikel 24 van het IVRK een grondslag voor vaccineren. In dit artikel is het recht van kinderen op gezondheidszorg neergelegd. Duitsland heeft zich met de ratificatie van dit verdrag en de omzetting naar nationaal recht onder andere verplicht

(20)

tot het ontwikkelen van preventieve interventies en het terugdringen van kindersterfte.56 Zoals eerder genoemd schept dit een verplichting tot het aanbieden van een vaccinatieprogramma. In de Duitse Grondwet is geen specifieke verplichting neergelegd voor de overheid

maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. In de Grondwet is wel bepaald dat zowel de deelstaten als de Bondsdag wetten mogen opstellen met daarin

maatregelen tegen ‘gevaarlijke of besmettelijke ziekten gemeen mens en dier, de toelating tot de medische en andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en de medische industrie, en het recht van de apotheek systeem en van de medicijnen, medische producten,

geneesmiddelen, de drugs en vergiften’ (74 lid 1 sub 19 Grondwet). De federale wetgeving prevaleert echter boven de deelstaatwetgeving (72 Grondwet).

In 2001 is de Infektionsschutzgesetz (IfSG), oftewel de Wet Bescherming Infecties, in werking getreden. Deze wet leidde tot een versterkt toezicht op infectieziekten en de

verbetering van de preventie van infectieziekten door middel van vaccinatie. Het aanbieden en de organisatie van vaccinatie ligt in het IfSG wettelijk verankerd. De verantwoordelijkheid om de bevolking van Duitsland te informeren over het belang van vaccinaties en andere maatregelen ter specifieke preventie van besmettelijke ziekten is op grond van artikel 20 lid 1 van de IfSG neergelegd bij het Ministerie van Volksgezondheid, de deelstaten en de

gemeenten. In deze wet is eveneens bepaald dat het RKI het STIKO instelt (20 lid 2 IfSG).57 Het STIKO stelt een reglement van orde vast dat goedgekeurd dient te worden door het Ministerie van Volksgezondheid. De leden van dit comité worden aangewezen door het Ministerie van Volksgezondheid gezamenlijk met de deelstaten. Het STIKO doet

aanbevelingen over de uitvoering van vaccinaties en over andere maatregelen ter preventie van besmettelijke ziekten. Eveneens ontwikkelen zij criteria ter afbakening van een normale reactie op vaccinaties ten opzichte van een buitengewone reactie op vaccinaties. De

aanbevelingen worden door de deelstaten goedgekeurd en vervolgens gepubliceerd. De aanbevelingen vormen de basis voor de openbare adviezen aan de bevolking gedaan door de deelstaten (20 lid 3) IfSG. Het Ministerie van Volksgezondheid is bevoegd om de vergoeding van bepaalde vaccins door de ziektekostenverzekering bij verordening vast te stellen na raadpleging van het STIKO en de overkoepelende organisatie van de ziektekostenverzekering (20 lid 4 IfSG juncto Sozialgesetzbuch 5 [SGB V, oftewel Sociale Wetboek 5]). Toestemming van de Bondsraad is niet vereist. Ook kan het ministerie regels vaststellen over de

56 Burgmeijer & Hoppenbrouwers 2011, p. 117-122.

(21)

uitwisseling van geanonimiseerde vaccinatiegegevens. De deelstaten kunnen van de gemeenten eisen dat zij bepaalde vaccinaties gratis aanbieden (20 lid 5 IfSG).

In principe is vaccinatie in Duitsland niet verplicht.58 Het ministerie van Volksgezondheid is echter wel bevoegd om bij wettelijk bevel met instemming van de Bondsraad de deelname aan vaccinatie verplicht te stellen (20 lid 6 IfSG). Dit kan enkel wanneer een ernstige infectieziekte voorkomt en een epidemie dreigt. In de IfSG is specifiek gesteld dat in dit geval het grondrecht op fysieke integriteit (2 lid 2 van de Duitse Grondwet) kan worden beperkt. Daarbij wordt ook aangegeven dat een burger die niet zonder gevaar voor zijn leven of gezondheid gevaccineerd kan worden, vrijgesteld is van deze verplichting. Deze bepaling geldt ook voor andere maatregelen ter voorkoming van een epidemie. Ten slotte is in artikel 20 lid 6 IfSG bepaald dat wanneer het Ministerie van Volksgezondheid geen gebruik maakt van deze machtiging, de deelstaten bevoegd zijn om een dergelijke

verplichting in te stellen. De deelstaten kunnen deze bevoegdheid ook weer overdragen aan de gemeenten. Van de wettelijke bevoegdheid tot het verplicht stellen van vaccinatie is tot op heden nog geen gebruik gemaakt. Ruim voordat deze bevoegdheid in de wet werd neergelegd is echter wel tijdelijk een vaccinatieplicht in Duitsland van kracht geweest.

Verder is bepaald dat de vaccinaties die aanbevolen worden micro-organismen mogen bevatten die kunnen worden uitgescheiden door de gevaccineerde en door andere personen worden opgenomen (21 IfSG). In dit opzicht wordt het recht op fysieke integriteit beperkt. Ook zijn wettelijke eisen gesteld aan het vaccinatiecertificaat. De vaccinerende arts dient bijvoorbeeld iedere vaccinatie te registeren in een vaccinatiecertificaat en eventueel op verzoek van de ouder de inhoud van de vaccinatie hierbij in te vullen (22 lid 1 en 2 IfSG). Verder moet het certificaat een beschrijving van te nemen acties bij vaccinatieschade en ongewone reacties op de vaccinaties bevatten (22 lid 3 IfSG). Ook bevat het informatie over de mogelijke schadeclaims die men kan indienen bij de staat die uit het vaccineren kunnen voortvloeien op grond van artikelen 60 tot en met 64 IfSG. Ten slotte moet het certificaat ook ruimte bevatten voor een voorstel over een vervolgvaccinatie van de arts.

Op 17 december 2014 is een nieuw wetsartikel aangenomen door het kabinet, welke in 2015 in werking is getreden. Het artikel houdt een verplichting in voor het inwinnen van medisch advies over vaccineren bij een arts: de eerder genoemde consultatieplicht (34 lid 10a IfSG). Deze verplichting geldt voor alle ouders en verzorgers van kinderen. Het consult moet informatie bevatten over een volledige voor de leeftijd van het kind passende bescherming

(22)

door vaccinatie. De informatie in het consult moet ook overeenkomen met de aanbevelingen van het STIKO. Wanneer de ouders vervolgens gebruik willen maken van een kinderopvang dienen zij bij de aanmelding van hun kind een schriftelijke verklaring af te geven waarin staat dat zij aan de plicht hebben voldaan. Wanneer de ouders een dergelijke verklaring niet

overleggen kan de kinderopvang dit melden aan de gemeente. De gemeente nodigt de ouders dan alsnog uit voor een consultatiegesprek. Wanneer ouders hier niet op in gaan kan de gemeente een boete aan de ouders opleggen (73 lid 1a sub 17a IfSG). Deze boete kan ten hoogste 2500 euro bedragen (73 lid 2 IfSG). Op 17 juli 2017 is een wetswijziging van de IfSG in werking getreden.59 Sinds deze wijziging is de kinderopvang verplicht ouders te melden bij de gemeente, wanneer zij bij aanmelding geen verklaring overhandigen. Eerder stond dit de kinderopvang nog vrij.

Het aanbod en de organisatie van vaccinaties in Duitsland is dus wettelijk verankerd in het IfSG. Verdere wet- en regelgeving over de praktische invulling van de uitvoering van vaccineren is opgenomen in artikel 630e van het Bürgerliches Gesetzbuch (BGB), oftewel het Duitse Burgerlijk Wetboek. De arts dient bij een vaccinatie bijvoorbeeld de patiënt voldoende te informeren, onder andere over de infectieziekte, de risico’s, de benodigdheden en de methode (630e lid 1 BGB). Deze informatie dient verbaal te worden overgebracht en van de arts wordt verwacht dat hij daarbij aansluit bij het niveau van de patiënt (630e lid 2 BGB). Verder dient de arts altijd toestemming te verkrijgen, bij minderjarige kinderen is dit van een ouder of een voogd (630e lid 2 sub 2 BGB). Oudere kinderen kunnen zelf toestemming geven, wanneer zij de benodigde cognitieve- en beslissingscapaciteiten ontwikkeld hebben. Uit jurisprudentie blijkt dat het aan de arts is om per geval te bepalen of een kind op grond van de mentale en morele volwassenheid de betekenis en de reikwijdte van de interventie kan begrijpen.60 Wanneer de arts hierover negatief oordeelt, zal de patiënt alsnog geïnformeerd moeten worden (630e lid 4 BGB). Uit de jurisprudentie komt naar voren dat wanneer ouders het oneens zijn over het vaccineren van hun kind, de ouder die zijn kind wilt laten vaccineren de zeggenschap hierover krijgt.61 Dit bepaalde het Bundesgerechtshof in 2017 voor het eerst. De rechter stelde dat vaccinatie een belangrijke situatie is waarbij een duidelijke aanbeveling van het STIKO geldt. Deze aanbeveling wordt door de rechter erkend als de medische

standaard. Zonder afwijkende gezondheidsreden voor het weigeren van de vaccinaties van het

59 Gesetz zur Modernisierung der epidemiologischen Überwachung übertragbarer

Krankheiten 2017, p. 2625.

60 Statement of the German standing committee on vaccination at the RKI 2017/34, p. 350. 61 Bundesgerichtshofes 3 mei 2017, ECLI:DE:BGH:2017:030517BXIIZB157.16.0.

(23)

kind, zoals een overgevoeligheid voor bepaalde stoffen, is deze standaard van toepassing. De belangen van het kind worden door de rechter als uitgangspunt gebruikt. De bepalingen van het IVRK worden meegenomen in de besluitvorming.

3.3.2. Internationale wet- en regelgeving: Europees en mondiaal niveau

Naast het voorgenoemde EVRM en IVRK, die elk grondslagen vormen voor het aanbieden van vaccinaties, is er nog enige internationale wet- en regelgeving omtrent vaccineren.

De Europese en mondiale wet- en regelgeving omtrent vaccinatie die van belang is voor Duitsland is gelijk aan de in het vorige hoofdstuk genoemde wet- en regelgeving die op Nederland van toepassing. Zo zijn de EUDRALEX en beschikking nr. 2119/98/EG van belang. Het RKI werkt, net als het RIVM, met het ECDC samen aan ziektepreventie. Op mondiaal niveau accepteert Duitsland, net als Nederland, de constitutie van de WHO en zijn daarmee de IHR dwingend voor hen voorgeschreven.62 Duitsland streeft dan ook de doelen

die de WHO stelt na, en zij geeft zelf invulling aan het actieplan van de WHO door op basis daarvan zelf een actieplan op te stellen.63

3.4. De vaccinatiegraad in Duitsland

In Duitsland bestaat geen nationaal systeem dat gegevens verzamelt met het oog op het vaststellen van de vaccinatiegraad.64 Om deze graad, en daarmee het immunisatieniveau, toch te kunnen bepalen kan men een steekproef uit de populatie nemen en op basis daarvan een schatting maken. De informatie over vaccinatie die voor een dergelijke steekproef kan worden gebruikt komt van de toelatingsexamens van scholen en sinds 2004 van het project ‘KV-impfsurveillance’.65 Dit is een project dat vanuit het RKI is ingesteld en waarbij

gegevens door artsenverenigingen verzameld worden.

Op basis van de resultaten uit de toelatingsexamens op scholen blijkt dat in 1996 in Duitsland een uiteenlopende vaccinatiegraad voor de verschillende infectieziekten bestaat.66 De vaccinatiegraden voor difterie, tetanus, polio, bof en mazelen liggen tussen 81,1% en 94,1%. De graden voor Hib, kinkhoest en rode hond liggen echter tussen 34,5% en 68,3%. Voor Hepatitis B is op dat moment slechts een vaccinatiegraad van 7,8%. In 2002 komt uit de

62 Burgmeijer & Hoppenbrouwers 2011, p. 117-118.

63 Nationaler Aktionsplan 2015-2020 zur Elimination der Masern und Röteln in Deutschland

2015, p. 6; Global measles and rubella strategic plan: 2012-2020 2013, p. 11.

64 Impfquoten 2013 (online).

65 Aktuelles aus der KV-Impfsurveillance 2018/1, p. 1. 66 Reiter, Bundesgesundheitsblatt 2004/47, p. 1148.

(24)

cijfers van de toelatingsexamens een stijging naar voren voor alle aanbevolen vaccinaties. Uit dezelfde cijfers blijkt dat de afgelopen tien jaar de vaccinatiegraden van de vaccinaties die al lang aangeboden worden hoog zijn in Duitsland, hoewel de vaccinatiegraden van een aantal infectieziekten licht zijn gedaald.67 De landelijke vaccinatiegraad in Duitsland in 2016 van de meeste infectieziekten ligt boven het WHO doel voor de nationale vaccinatiegraad van 90%. De vaccinatiegraad voor mazelen is sterk gestegen; de eerste prik naar 97,1% en de tweede prik naar 92,9%. Op regionaal niveau is een duidelijk verschil te zien tussen de

vaccinatiegraad in nieuwe deelstaten (de voormalige DDR) en in oude deelstaten.68 In nieuwe deelstaten is in 2016 voor alle aanbevolen vaccins een hogere vaccinatiegraad behaald dan in de oude deelstaten. Dit geldt zowel voor de nieuw aanbevolen vaccins, als voor de vaccins die al langere tijd worden aanbevolen.

In Duitsland is dus, in tegenstelling tot menig ander EU lidstaat, de laatste jaren ook een stijging van vaccinatiegraden te zien. Voor enkele andere infectieziekten is wel een lichte daling van de vaccinatiegraden zichtbaar. Ondanks de stijging van de vaccinatiegraad voor de mazelen blijven uitbraken aanhouden en is de WHO aanbeveling nog niet behaald. De

aanhoudende uitbraken van de mazelen ondanks de hoge vaccinatiegraad kunnen worden verklaard door plaatselijke lage vaccinatiegraden.69 De overheid in Duitsland is daarom nog steeds hard bezig de vaccinatiegraad in alle gebieden te verhogen.

3.5. Ontwikkelingen in het debat in Duitsland

In Duitsland heeft, net als in Nederland, het debat rondom vaccinatie een terugkerend karakter. In deze paragraaf wordt dit debat beschreven.

3.5.1. Debat in het verleden

In het verleden gold in het Bondsrepubliek Duitsland een vaccinatieplicht voor de pokken.70 Dit is echter, nadat deze ziekte in 1980 uitgeroeid was, ingetrokken. Sindsdien is hier geen vaccinatieplicht meer van kracht. In de Duitse Democratische Republiek (DDR) was een vaccinatieplicht van kracht, onder andere voor de mazelen. De vaccinatiegraden waren daar hoog. Na de hereniging van de DDR en de Bondsrepubliek Duitsland en de afschaffing van de vaccinatieplicht in 1990 daalden de vaccinatiegraden in de voormalige DDR.

67 Impfquoten bei der Schuleingangungsuntersuchung in Deutschland 2016 2018/16, p.

151-155; Global Vaccine action plan 2011-2020 2013, p. 5-28.

68 Impfquoten bei der Schuleingangungsuntersuchung in Deutschland 2016 2018/16, p. 155. 69 Eichner e.a., BMC Public Health 2017/17, p. 7.

(25)

3.5.2. Huidig debat

Naar aanleiding van regionale stijgingen van het aantal mazeleninfecties, en het overlijden van een peuter als gevolg daarvan, komt de Bondsdag in 2015 met een

wetsvoorstel ter wijziging van de IfSG.71 Het doel van deze wetswijziging is onder anderen het bevorderen van de gezondheid en het verbeteren van de ziektepreventie. Dit poogt men te doen door het stimuleren van vaccinatie en het versterken van de preventie in omgevingen als kinderdagverblijven, scholen, bedrijven en intramurale zorg. Een voorgestelde manier is de consultatieplicht. Gesteld wordt dat het probleem vooral ligt bij het niet geheel voltooien van de vaccinaties volgens de STIKO aanbevelingen.72 Wanneer kinderen bijvoorbeeld nog niet de tweede vaccinatie voor de mazelen hebben gehad, zijn zij nog steeds vatbaar voor de ziekte. Het aantal ouders die gebruik maken van een kinderopvang bij de zorg voor hun kinderen zou zijn toegenomen. Dit levert een verhoogt risico op uitbraken van infectieziekten op. Op de leeftijd van 1 jaar komen de mazelen het meest voor. Daarom stelt de Bondsdag dat maatregelen tot het verhogen van de vaccinatiegraad gericht moeten zijn op kinderen jonger dan 3 jaar. Met de consultatieplicht beoogt de overheid de kennis over vaccineren te

vergroten, om zo het volledig vaccineren van kinderen te bevorderen.

Ondanks de verdere stijging van de vaccinatiegraad voor de mazelen komen nog steeds regelmatig uitbraken voor.73 De Bondsdag stelt in het voorstel ter wijziging van de IfSG in 2017 dat het verder aanscherpen van de wet geïndiceerd is. Dit is nodig om de Europese doelstellingen om grensoverschrijdende gezondheidsrisico’s te verminderen door met vaccinatie infectieziekten te elimineren te behalen.74 Met de voorgestelde

wetswijzigingen, waaronder de meldplicht, beoogt de regering de informatie-uitwisseling en tegelijkertijd de bescherming van gegevens te verbeteren.

De Bondsdag acht het verplichtstellen van vaccinaties en daarmee de inperking van het recht op fysieke integriteit mogelijk.75 Op dit moment ziet de regering echter nog andere instrumenten, zoals de consultatie en de meldplicht, om de vaccinatiegraad te verhogen.

71 Deutscher Bundestag – 18. Wahlperiode, 4282. Sitzsung (11-03-2015).

72 Infektionsschutzgesetz (IfSG): Anderungen durch das Praventionsgesetz 2016/14, p.

117-118.

73 Eichner e.a., BMC Public Health 2017/17, p. 7

74 Deutscher Bundestag – 18. Wahlperiode, 10938. Sitzsung (23-01-2017). 75 Deutscher Bundestag – 19. Wahlperiode, 230. Sitzsung (22-12-2017), 179.

(26)

3.6. Overeenkomsten en verschillen wet- en regelgeving Nederland en Duitsland

In deze paragraaf worden de verschillen en de overeenkomsten tussen de Nederlandse en de Duitse wet- en regelgeving omtrent vaccinatie uiteengezet.

De grondslagen uit verdragen voor het aanbieden van vaccinaties en het nemen van maatregelen ter bevordering van de gezondheid in het algemeen is voor beide landen hetzelfde. Beide zijn zowel partij bij het EVRM als bij het IVRK. Een verschil tussen het Duitse en het Nederlandse recht is dat in het Nederlandse recht tevens een grondslag voor vaccinatie in de Grondwet aanwezig is (22 lid 1 Grondwet).

De wettelijke verankering van de huidige manier van het regelen en het aanbieden van vaccinaties is in beide landen in een nationale wet neergelegd: in het Wpg en in het IfSG. In deze wetten is de verantwoordelijkheid aan vergelijkbare organen toegeschreven, namelijk zowel de rijksoverheid als de gemeenten, dan wel de deelstaten. Ook is in beide wetten de aanbeveling en regeling van de vaccinaties toebedeeld aan overheid-gestuurde organisatie, het RIVM en het STIKO. In de Duitse wet zijn de bevoegdheden en de taken van het STIKO echter uitgebreider beschreven.

Een belangrijk punt waarop de Nederlandse en de Duitse regelgeving overeenkomt is het ontbreken van een vaccinatieverplichting. Een verschil hierin is echter dat in de Duitse wet de mogelijkheid tot het verplicht stellen van vaccinatie is vastgelegd (20 lid 6 IfSG). Daarbij is de beperking van het recht op fysieke integriteit beschreven en zijn ook

voorwaarden voor het instellen van de verplichting in de wet opgenomen. In Nederland is een dergelijke mogelijkheid in zijn geheel niet in de wet opgenomen. Ook is een inbreuk van het recht op fysieke integriteit door opname van stoffen van vaccins door derden via uitscheiding in Duitsland wettelijke vastgelegd (21 IfSG). Verder zijn in de Duitse wet eisen aan een vaccinatiecertificaat gesteld (22 IfSG). Eveneens zijn de mogelijkheden tot het indienen van schadeclaims bij de overheid naar aanleiding van vaccinatieschade wettelijk bepaald (60 t/m 64 IfSG).

Zoals herhaaldelijk in dit hoofdstuk genoemd heeft Duitsland recentelijk aanvullende rechtsregels ingevoerd ter bevorderen van de vaccinatiegraad. Deze rechtsregels zijn in Nederland niet aanwezig. Het gaat hierbij om de consultatieplicht en de meldplicht door de kinderopvang (34 lid 10a IfSG). Daar hangt tevens een boete aan vast (73 lid 1 en lid 2 IfSG).

Betreffende de wettelijke vertegenwoordiging komt de regelgeving van beide landen gedeeltelijk overeen. Beide landen stellen dat de ouders beslissen over de vaccinatie van het kind. Tevens blijkt uit jurisprudentie dat bij ouders die het oneens zijn, de ouder die zijn of haar kind wilt laten vaccineren in het gelijk kan worden gesteld. Door rechters in beide landen

(27)

wordt dit besloten in het belang van het kind en met het oog op de heersende standaarden.76 Verschillend is dat in Nederland het kind mee mag beslissen over de vaccinatie vanaf zijn 12e jaar (7:450 lid 2 Burgerlijk Wetboek), terwijl dit in Duitsland mag vanaf het moment waarop het kind de benodigde cognitieve- en beslissingscapaciteiten ontwikkeld heeft.77

De Europese en mondiale wetgeving omtrent vaccinatie dat van toepassing is in Nederland en in Duitsland komt geheel overeen. Wel is er een verschil in de werking van de verdragen op te merken, aangezien in Duitsland de Grondwet voor de verdragen gaat en in Nederland niet (72 Duitse Grondwet; 93 en 94 Nederlandse Grondwet).

3.7. Samenvatting

Samenvattend blijkt uit dit hoofdstuk dat het EVRM en het IVRK grondslagen vormen voor het invoeren van maatregelen, zoals vaccinaties. Het aanbieden en organiseren van vaccinaties ligt wettelijk verankerd in de IfSG. In Duitsland is geen wettelijke verplichting tot vaccineren van kracht, wel is bepaald dat in de toekomst een plicht kan worden ingesteld (20 lid 6 IfSG). In het IfSG is de consultatieplicht en de daarbij behorende meldplicht neergelegd. Ouders dienen een schriftelijke verklaring te overhandigen aan een kinderopvang, waarop staat vermeld dat zij informatie over vaccineren hebben ingewonnen bij een arts (34 lid 10a IfSG). Wanneer zij dit niet doen is de kinderopvang verplicht dit te melden bij de gemeenten. Ouders kan een boete opgelegd worden van ten hoogste 2500 euro (73 lid 1a sub 17a juncto 73 lid 2 IfSG). De praktische invulling van de uitvoering van vaccinaties is beschreven in artikel 630e van het Burgerlijk Wetboek. De wettelijke vertegenwoordigers van een kind maken een keuze over het vaccineren van hem of haar, totdat het kind de benodigde cognitieve- en beslissingscapaciteiten ontwikkeld heeft. Uit jurisprudentie blijkt dat deze regelgeving wordt uitgelegd met het oog op het belang van het kind.78 De rechter heeft bepaald dat aan de keuze van een wettelijke vertegenwoordiger, vanuit dit oogpunt en op basis van de aanbevelingen van het STIKO, voorbij kan worden gegaan.

76 Bundesgerichtshofes 3 mei 2017, ECLI:DE:BGH:2017:030517BXIIZB157.16.0; Hof

Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2012; Rechtbank Groningen 25 november 2009, ECLI:NL:RBGRO:2009:BK7384; Rechtbank Leeuwarden 10 september 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BO5150; Rechtbank Zutphen 5 april 2013,

ECLI:NL:RBZUT:2009:BK7072.

77 Statement of the German standing committee on vaccination at the RKI 2017/34, p. 350. 78 Bundesgerichtshofes 3 mei 2017, ECLI:DE:BGH:2017:030517BXIIZB157.16.0

(28)

Verder blijkt betreffende de vaccinatiegraad dat de afgelopen jaren een doorzettende stijging van de vaccinatiegraad voor mazelen zichtbaar is.79 Voor enkele andere vaccins is echter een lichte daling van de graad zichtbaar. De meeste graden liggen nog boven de 90%. De WHO aanbeveling ter eliminatie van de mazelen wordt ondanks de stijging nog niet behaald.

Uit het vaccinatiedebat blijkt samenvattend dat sinds de hereniging een

vaccinatieplicht niet meer gerechtvaardigd, dan wel wenselijk wordt geacht.80 Gesteld wordt dat minder ingrijpende maatregelen, zoals de consultatieplicht, mogelijk de vaccinatie voldoende kunnen bevorderen.

Ten slotte blijkt uit de rechtsvergelijking dat bepaalde wet- en regelgeving omtrent vaccinatie in Nederland en in Duitsland overeenkomt, maar dat ook verschillen bestaan. Gezamenlijke grondslagen voor vaccinatie hebben beide landen in internationale verdragen. In artikel 22 van de Nederlandse Grondwet ligt voor vaccinatie in Nederland eveneens een grondslag. Tevens komt de wettelijke vertegenwoordiging door ouders, en de mogelijkheid daaraan voorbij te gaan, in beide landen met elkaar overeen. Verder is in beide landen geen verplichting tot vaccineren gesteld, echter is de mogelijkheid tot verplichten in Duitsland wel wettelijk vastgelegd (20 lid 6 IfSG). De consultatieplicht en de bijbehorende meldplicht die in Duitsland van kracht zijn, bestaan in Nederland niet. De internationale regelgeving omtrent vaccinatie die van toepassing is in de landen is aan elkaar gelijk.

79 Impfquoten bei der Schuleingangungsuntersuchung in Deutschland 2016 2018/16, p.

151-155; Global Vaccine action plan 2011-2020 2013, p. 5-28.

80 Deutscher Bundestag – 9. Wissenschaftliche Dienste, 112. (2014), 3000; Deutscher

(29)

4. De consultatieplicht in Nederland

In dit hoofdstuk wordt het invoeren van een consultatieplicht in Nederland overwogen. Dit wordt gedaan door een afweging te maken tussen de grondrechten die mogelijk worden bevorderd door de invoering van de plicht en de grondrechten die daardoor juist worden beperkt. Op basis hiervan wordt een conclusie getrokken over de rechtvaardiging van de invoering van de vaccinatieplicht in Nederland. Vervolgens wordt gekeken naar praktische aspecten, namelijk het verwachte effect, de handhaafbaarheid en het draagvlak van de maatregel. De consultatieplicht zoals deze in Duitsland is vormgegeven wordt gebruikt als maatstaf. Een conclusie wordt getrokken over de haalbaarheid van de invoering van de consultatieplicht. Ten slotte wordt een oplossing voor een praktisch probleem aangedragen.

4.1. Rechtvaardiging

In Nederland bestaat geen nationale wet- of regelgeving welke een directe

belemmering vormt voor het invoeren van een consultatieplicht. In deze paragraaf wordt in het licht van grondrechten en plichten bekeken of de consultatieplicht ingevoerd kan worden. Daarbij wordt bekeken of de beperkingen van bepaalde grondrechten gerechtvaardigd zijn. Dit wordt getoetst aan de eisen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit.81 De eis van noodzakelijkheid duidt op de noodzaak van een inbreuk op een recht voor het behalen van het beoogde doel. Aan de eis van subsidiariteit wordt voldaan wanneer de minst

ingrijpende maatregel voor het te behalen doel wordt ingezet. De proportionaliteitseis houdt in dat de inbreuk op het recht evenredig moet zijn ten opzichte van het te behalen doel. Ten slotte wordt een conclusie getrokken over de rechtvaardiging van de invoering van de consultatieplicht in Nederland.

4.1.1. Overheidsplicht tot bevordering van de volksgezondheid

De verplichting van de overheid tot het nemen van maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid (22 lid 1 Grondwet) biedt een grondslag voor het invoeren van een

verplichting tot het inwinnen van informatie over vaccinaties bij een arts. Tot deze verplichting van de overheid behoort de bescherming van het collectief tegen

infectieziekten.82 Het beschermingsbeginsel komt hierin tot uiting. De huidige stijging van uitbraken en de daling van de vaccinatiegraad in Europa vormen een noodzaak voor het

81 Gerards 2007, p. 76.

(30)

invoeren van maatregelen.83 De maatregelen die tot nu toe zijn ingevoerd blijken

ontoereikend. Het nemen van andere maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid is daarom vereist. De consultatieplicht beoogt de vaccinatiegraad te verhogen, waardoor het risico op uitbraken van infectieziekten zal afnemen.

4.1.2. Recht op gezondheidszorg

Het recht op gezondheidszorg voor kinderen (24 IVRK) vormt, net als voor het

Rijksvaccinatieprogramma, tevens een grondslag voor het invoeren van de consultatieplicht in Nederland. Nederland is, zoals eerder genoemd, op basis van dit verdrag onder andere

verplicht tot het ontwikkelen van preventieve interventies en het terugdringen van kindersterfte.84 Het simpelweg aanbieden van vaccinaties lijkt niet meer voldoende om

uitbraken van infectieziekten in de toekomst te voorkomen. Dit schept een verplichting voor de overheid om maatregelen te nemen.

Het belang van de rechten van het kind die zijn neergelegd in het IVRK voor de wetgeving en de rechtspraak in Nederland wordt steeds groter bevonden.85 Het invoeren van een consultatieplicht ter bevordering van het recht op gezondheidszorg van kinderen sluit hierbij aan. Bij het nemen van deze maatregel is namelijk het belang van het kind de primaire overweging.

4.1.3. Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

Door een verplichting zoals de consultatieplicht wordt het zelfbeschikkingsrecht beperkt.86 Het is een recht dat voortvloeit uit het principe van de menselijke waardigheid. Het zelfbeschikkingsrecht is niet als zodanig in de wet neergelegd. Het recht vindt zijn werking via andere neergelegde rechten, bij de consultatieplicht is dit in het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (10 lid 1 Grondwet), oftewel het recht op privacy. Het is mogelijk om het zelfbeschikkingsrecht te beperken, aangezien het zelfbeschikkingsrecht geen absoluut recht is.87 De samenleving vormt een begrenzing. Het recht op zelfbeschikking kan begrenst worden door het zelfbeschikkingsrecht van anderen, maar ook doordat het niet mag leiden tot schade bij anderen. Dit laatste is de begrenzing die ten grondslag ligt aan de mogelijkheid tot de beperking van het recht op zelfbeschikking door een consultatieplicht. Wanneer ouders zelf mogen bepalen of zij zich over vaccinaties laten informeren door een arts, kan dit leiden

83 COM(18)0115, p. 1.

84 Burgmeijer & Hoppenbrouwers 2011, p. 117-122. 85 Emmerink, NTM 2005, p. 716.

86 Leenen/Dute & Legemaate 2017, p. 55-57.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Tabel II: Kritische vaccinatiegraad voor eliminatie van infectieziekten in een grote, goed gemengde populatie waartegen in het rijksvaccinatieprogramma (RVP) wordt gevaccineerd,

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

De linguistiek zoals wij die kennen is eenmaal begroet als een bevrijding. Het was de eenvoud die een systeem mogelik maakte, dat geen andere lacune vertoonde, dan aan de