• No results found

First and second generation immigrant women from Turkey and Morocco on the labour market: the influence of having a partner and children

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "First and second generation immigrant women from Turkey and Morocco on the labour market: the influence of having a partner and children"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eerste en tweede generatie vrouwen

van Marokkaanse en Turkse afkomst op

de Nederlandse arbeidsmarkt: de

invloed van het hebben van een partner

en kinderen op de arbeidsparticipatie

Britt Zandstra 10540148

Universiteit van Amsterdam

Beta-Gamma

Bachelor scriptie 2016-2017

Beoordelaar Emily Miltenburg

Tweede beoordelaar Bram Lancee

8283 woorden

19-06-17

(2)

1

Abstract

Uit onderzoek blijkt dat Nederlandse vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst minder vaak op de arbeidsmarkt participeren dan Nederlandse vrouwen zonder

migratieachtergrond. In dit onderzoek wordt onderzocht of het hebben van kinderen en het hebben van een partner de achterblijvende participatie van deze groepen vrouwen kunnen verklaren. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de NELLS dataset uit 2009 en worden Marokkaanse en Turkse vrouwen van zowel de eerste als tweede generatie vergeleken met vrouwen zonder migratieachtergrond. Uit de analyse volgt dat het hebben van kinderen voor vrouwen in het algemeen een negatief effect heeft op de arbeidsparticipatie, maar dat alleen voor Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie er een extra negatief effect gevonden wordt. Ook het hebben van een partner blijkt alleen voor Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie een negatief effect te hebben. Het hebben van een partner en het hebben van kinderen blijkt dus alleen voor

Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie een significant effect te hebben op hun lagere arbeidsparticipatie. De lagere participatiecijfers van Marokkaanse vrouwen van de tweede generatie en van Turkse vrouwen van zowel eerste als tweede generatie kunnen niet verklaard worden aan de hand van het hebben van kinderen en een partner.

(3)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3 2. Theoretisch Kader 5 3. Methode 8 3.1 Variabelen 8 3.2 Analyse 10 4. Resultaten 12 5. Conclusie/Discussie 18 6. Referenties 21 7. Appendix 22 7.1 Model 7 t/m 9 22 7.2 Kansberekeningen 23 7.3 SPSS Syntax 24

(4)

3

1. Inleiding

In Nederland is de afgelopen jaren een enorm debat ontstaan over de integratie van ‘nieuwe Nederlanders’. Integratie is al veel jaren een onderwerp van maatschappelijke discussie, zowel het integratieproces van de mensen die nu naar Nederland komen, als de integratie van migranten die al lang geleden naar Nederland kwamen en de integratie van hun kinderen.

Wanneer men het heeft over integratie worden er veel verschillende terreinen en vlakken genoemd waaraan men meet of bepaalt of iemand geïntegreerd is of niet. Zo vindt men de beheersing van de Nederlandse taal vaak belangrijk, maar ook participatie in de samenleving wordt vaak genoemd. Onder participatie kunnen verschillende dingen worden verstaan, maar een van de belangrijkste vormen van participatie is toch wel arbeidsparticipatie, ofwel het hebben van betaald werk. Wanneer iemand betaald werk heeft, is hij of zij onafhankelijk van de staat en in staat om zich zonder hulpbronnen te redden. Dit is een van de belangrijke doelen wanneer iemand in een land integreert (Korac, 2003).

Arbeidsparticipatie heeft dan ook altijd al een dominante plek ingenomen in het debat over immigratie en de integratie die daarna volgt. Maar wat tot ongeveer tien jaar geleden nog anders was in het integratie debat in Nederland is de rol die geslacht

speelde. Het ging altijd over algemene arbeidsparticipatie maar hierin werd geen aandacht besteed aan de mogelijke verschillen tussen de arbeidsparticipatie van geïmmigreerde vrouwen en geïmmigreerde mannen (Ghorashi, 2010). Ongeveer tien jaar geleden kwam hier verandering in en kreeg juist de achterblijvende

arbeidsparticipatie van geïmmigreerde vrouwen enorm veel aandacht. Er werden meerdere rapporten en beleidsteksten geformuleerd waarbij de nadruk lag op het aan het werk krijgen en stimuleren van deze achterblijvende groep (Ghorashi, 2010). Wat namelijk uit al deze rapporten bleek was dat vrouwen met een migratie verleden minder vaak participeren op de arbeidsmarkt dan vrouwen zonder migratie verleden. Hierbij bleek ook nog dat Marokkaanse en Turkse vrouwen minder vaak een baan hadden dan Surinaamse en Antilliaanse vrouwen (Khoudja & Fleischmann, 2014).

Het wordt als een probleem gezien dat deze vrouwen zich minder vaak op de arbeidsmarkt begeven dan vrouwen zonder een migratieverleden. De overheid heeft dit als een probleem bestempeld en probeert nu middels beleid deze vrouwen aan het werk te krijgen. Vrouwelijke emancipatie werd gezien als een belangrijke Nederlandse norm en geïmmigreerde vrouwen worden gestimuleerd zich hieraan te conformeren

(Ghorashi, 2010).

Wanneer men kijkt naar het debat rondom emancipatie van geïmmigreerde vrouwen, zou men kunnen gaan denken dat de arbeidsparticipatie van Nederlandse vrouwen zonder een migratie achtergrond al een voltooid proces is en dat zij al op gelijke voet staan met mannen in Nederland. Dit is echter totaal niet het geval en daarom is het ook van belang dat de arbeidsparticipatie van geïmmigreerde vrouwen niet langs de meetlat wordt gelegd met mannen in Nederland, aangezien dat ook voor Nederlandse vrouwen die niet geïmmigreerd zijn ook nog lang niet perfect is (Bevelander &

Groeneveld, 2007). In dit onderzoek zal dan ook de arbeidsparticipatie van Nederlandse vrouwen zonder migratie verleden als referentie gebruikt worden om de

arbeidsparticipatie van geïmmigreerde vrouwen mee te vergelijken.

Als men kijkt naar emancipatie van vrouwen in Nederland in het algemeen, dit wil zeggen zonder onderscheid te maken tussen verschillende afkomsten, valt het op dat vrouwen in Nederland minder vaak een baan hebben en minder uren werken dan in

(5)

4

andere landen in Europa (Bevelander & Groeneveld, 2007). Hoewel de emancipatie van vrouwen zonder migratieachtergrond dus ook nog achterblijft, blijkt dus wel uit

onderzoeken dat Turkse en Marokkaanse vrouwen in Nederland nog minder participeren (Khoudja & Fleischmann, 2014).

Voor vrouwen is emancipatie echter niet alleen van belang omdat zij dezelfde kansen zouden moeten hebben als mannen en evenveel recht hebben op een opleiding en het hebben van een baan, maar is het ook een de belangrijkste stap voor een vrouw om onafhankelijk te zijn van haar man. Wanneer zij haar eigen inkomen verdient zal zij bijvoorbeeld niet gedwongen zijn om bij haar man te blijven mocht zij dit niet meer willen. Met de opkomst van vrouwenemancipatie is dus ook de financiële

afhankelijkheid van vrouwen al voor een groot deel afgenomen. Dat wordt vaak als een van de belangrijkste redenen genoemd waarom vrouwen van Marokkaanse en Turkse komaf zich meer zouden moeten participeren, zodat ook zij financieel onafhankelijk worden van hun partner (Khoudja & Fleischmann, 2014).

Bij het formuleren van het probleem wordt vaak aangegeven dat één van de oorzaken van het achterblijven van de arbeidsparticipatie, de opvattingen die in landen in het Midden-Oosten bestaan over hoe de verhoudingen tussen mannen en vrouwen zouden moeten zijn. Vrouwen afkomstig uit het Midden-Oosten zouden opgevoed zijn met een cultuur die ‘vrouwen onderdrukkend’ wordt ervaren in het Westen (Ghorashi, 2010).

Onder deze verhouding tussen mannen en vrouwen wordt onder andere het belang wat men hecht aan familie bedoeld. In het Midden-Oosten is het gebruikelijk dat een vrouw voor het gezin en het huishouden zorgt en een man voor de inkomsten (Valentine, 2004). Dit kan dus enorm in de weg staan van de vrouwelijke

arbeidsemancipatie wanneer zij bijvoorbeeld stopt met werken als zij een partner en kinderen krijgt. Echter, zoals met alle opvattingen en normen en waarden binnen een land of cultuur, leeft niet iedereen in gelijke mate volgens deze opvattingen.

Voor de tweede generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen kunnen deze

opvattingen natuurlijk ook een minder sterke invloed hebben, aangezien zij deels thuis opgevoed worden met deze waarden over verhoudingen tussen mannen en vrouwen, maar anderzijds groeien zij op in een samenleving waar de norm wel is dat de vrouw werkt en zij een opleiding doet om uiteindelijk een baan te vinden.

Om erachter te komen of deze man-vrouw verhouding en het hebben van kinderen ook echt van invloed is op de arbeidsparticipatie van vrouwen Turkse en Marokkaanse afkomst zal in deze scriptie de volgende vraag worden beantwoord: Wat is de invloed van het hebben van een partner en een gezin op de arbeidsparticipatie van eerste en tweede generatie Marokkaanse en Turkse vrouwen in Nederland ten opzichte van Nederlandse vrouwen zonder migratieachtergrond?

(6)

5

2. Theoretisch Kader

Arbeidsparticipatie van vrouwen is in Nederland de afgelopen jaren veel toegenomen en het wordt meer en meer vanzelfsprekend dat een vrouw een opleiding doet en daarna aan het werk gaat. Wat echter wel opvalt in de getallen rondom vrouwen op de

arbeidsmarkt in Nederland, is dat een ontzettend hoog percentage van die vrouwen parttime werkt. Vrouwen kiezen er over het algemeen erg vaak voor om, wanneer zij bijvoorbeeld kinderen krijgen, een baan te nemen waarbij zij maar een paar dagen of uren per week werken. Doordat Nederlandse vrouwen in zulke grote getalen parttime werken, is er nog steeds een groot verschil in arbeidsparticipatie van mannen en die van vrouwen (Henkens et al, 2002).

In het algemeen heeft het krijgen van een kind een grote impact op de

arbeidsparticipatie van vrouwen. Echter, uit eerder onderzoek is gebleken dat vrouwen vaak minder gaan werken in plaats van helemaal van de arbeidsmarkt af te treden (Khoudja & Fleischmann, 2015). Daarnaast heeft de leeftijd van de kinderen ook invloed op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Voor vrouwen zonder migratieachtergrond geldt vaak dat zij tot ongeveer het vijfde levensjaar van hun kinderen thuis blijven, maar daarna wel weer terug keren op de arbeidsmarkt, vaak gaat hier dan over een parttime baan (Bevelander & Groeneveld, 2007). De verwachting is dat wanneer kinderen naar school gaan, de moeder ook weer terugkeert op de arbeidsmarkt (als zij daarvoor gestopt is met werken). Hieruit volgt de eerste hypothese (H1): Het hebben van een kind onder de 6 heeft een negatief effect op de arbeidsparticipatie van een vrouw.

Echter hoeft het natuurlijk niet altijd het geval te zijn dat wanneer een kind naar school gaat, de moeder meteen weer aan het werk gaat. Vrouwen kunnen er ook voor kiezen om alsnog zich thuis te richten op de opvoeding bijvoorbeeld. Hoewel de verwachting wel is dat het hebben van een kind onder de 6 een groter negatief effect heeft op de arbeidsparticipatie van vrouwen, blijkt uit voorgaande onderzoeken dat het hebben van kinderen altijd een negatief effect heeft op de arbeidsparticipatie

(Bevelander & Groeneveld, 2007). De tweede hypothese die aan de hand hiervan gesteld wordt, is (H2): Het hebben van een kind boven de 6 jaar heeft een negatief effect op de arbeidsparticipatie van vrouwen.

Aangezien er al sinds de jaren 60 en 70 gastarbeiders vanuit Turkije en Marokko naar Nederland zijn gekomen, heeft deze generatie nieuwe Nederlanders vaak ook al een gezin met kinderen die volwassen zijn en misschien zelfs zelf ook al een familie hebben. Ofwel, er zijn al meerdere generaties van Nederlanders met een Marokkaanse en Turkse afkomst in Nederland. In tegenstelling tot hun ouders groeit de tweede

generatie op in de Nederlandse samenleving en gaan zij dus ook hier naar school en naar clubjes etc. Hoewel zij natuurlijk veel gewoontes en gebruiken vanuit huis mee krijgen, is er een grote kans dat zij Nederlandse gebruiken en normen en waarden overnemen. Dit valt af te leiden uit bijvoorbeeld de acculturatietheorie van Sam & Berry (2010). Uit deze theorie volgt namelijk, dat wanneer mensen van verschillende culturele

achtergronden langere tijd met elkaar in contact zijn, zij beiden culturele gewoontes en gebruiken van elkaar zullen overnemen. Hieruit volgt wel dat, hoewel beiden culturele aspecten van elkaar overnemen, degene die tot de minderheid behoren meer culturele aspecten van de meerderheid zullen overnemen. In hun artikel maken Sam & Berry ook een onderscheid tussen acculturatie op individueel niveau en op niveau van het

collectief. Dit houdt dus in dat er zowel een overname van cultuur aspecten op

groepsniveau plaatsvindt als voor elk individu apart, afhankelijk van hoeveel contact hij of zij heeft met de andere cultuur.

(7)

6

Voor de eerste en tweede generatie van Marokkaanse en Turkse afkomst, komt uit deze theorie voort dat de tweede generatie over het algemeen meer cultuur aspecten en gewoontes over zal nemen dan de eerste generatie. Zij staan immers in verhouding langer in contact met de andere cultuur en hebben ook een intensiever contact, door bijvoorbeeld contact op school. Hoewel dit natuurlijk op het individuele niveau sterk kan verschillen, is de verwachting wel dat op collectief niveau de tweede generatie meer gewoontes en gebruiken over zal nemen. Wat betreft ideeën over rolverdeling en hoe over arbeidsparticipatie wordt gedacht, groeien tweede generatie vrouwen in Nederland op met de ideeën over de traditionele rolverdeling die zij vaak thuis of in de familie zullen ervaren en de meer geëmancipeerde waarden die zij bijvoorbeeld op school mee krijgen. Zo blijkt bijvoorbeeld ook uit eerder onderzoek dat tweede generatie

migrantenvrouwen vaak op latere leeftijd kinderen krijgen dan hun moeders (Bevelander & Groeneveld, 2007).

Zoals al eerder genoemd is een van de redenen waarom arbeidsparticipatie van vrouwen zo belangrijk is, is dat vrouwen wanneer zij een eigen inkomen hebben meer onafhankelijk zijn van hun partners. Financiële onafhankelijkheid van vrouwen is in veel culturen in het Midden-Oosten en in Islamitische gemeenschappen niet een norm die actief nagestreefd wordt. In deze landen wordt over het algemeen een meer traditioneel rolpatroon nagestreefd. Vrouwen trouwen over het algemeen op een jongere leeftijd dan vrouwen in Westerse culturen en krijgen vaak ook op jongere leeftijd kinderen (Bryant, 2003; Khoudja & Fleischmann, 2015). Daarnaast wordt er enorm veel belang aan het hebben van een gezin gehecht en draait een groot deel van het leven rondom familie. Vrouwen wordt geleerd dat zij de verantwoordelijk voor de kinderen hebben en voor het huishouden. Van hen wordt dus verwacht dat zij thuis voor de kinderen zijn en voor de opvoeding zorgt (Valentine, 2004; Arends-Thot & Van de Vijver, 2009).

Aan de hand van deze opvattingen is de verwachting dat wanneer een vrouw een partner krijgt, wat vaak inhoudt dat zij gaat trouwen, zij zich niet meer op de

arbeidsmarkt zal inzetten. Wanneer zij daarvoor wel een baan had kan dit inhouden dat zij dan van de arbeidsmarkt aftreedt. Bij Nederlandse vrouwen zonder

migratieachtergrond wordt verwacht dat het hebben van een partner minder invloed zal hebben op de arbeidsparticipatie. Zoals Khoudja en Fleischmann (2015) ook in hun artikel stellen, hebben zowel de opvattingen van de vrouw zelf wat betreft wat haar rol is, als de opvattingen van haar partner grote invloed op hoor arbeidsparticipatie. Dit leidt tot de derde hypothese (H3): Het hebben van een partner heeft een negatieve invloed op de arbeidsparticipatie van Marokkaanse en Turkse vrouwen ten opzichte van

Nederlandse vrouwen zonder migratieachtergrond, en een sterker negatief effect voor vrouwen van de eerste generatie dan voor vrouwen van de tweede generatie.

Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst vaak nadat zij kinderen hebben gekregen niet meer terug keren naar de

arbeidsmarkt (Bevelander & Groeneveld, 2007; Khoudja & Fleischmann, 2014). Dit geldt zowel voor wanneer zij een kind onder de 6 hebben, als wanneer zij een kind boven de 6 hebben. De verwachting is daarom dan ook dat ook voor vrouwen zonder

migratieachtergrond het krijgen van kinderen een negatief effect heeft op de

arbeidsparticipatie, maar dat deze sterker zal zijn voor vrouwen van Marokkaanse en Turkse komaf. Hieruit komen de vierde en vijfde hypothese voort (H4): Het hebben van een kind onder de 6 heeft een negatievere invloed op de arbeidsparticipatie van

Marokkaanse en Turkse vrouwen ten opzichte van Nederlandse vrouwen zonder migratieachtergrond, en heeft een sterker negatief effect voor vrouwen van de eerste generatie dan voor vrouwen van de tweede generatie. (H5): Het hebben van een kind

(8)

7

boven de 6 heeft een negatievere invloed op de arbeidsparticipatie van Marokkaanse en Turkse vrouwen ten opzichte van Nederlandse vrouwen zonder migratieachtergrond, en heeft een sterker negatief effect voor vrouwen van de eerste generatie dan voor de tweede generatie.

Naast het hebben van een partner en kinderen kan de invloed van bepaalde opvattingen van vrouwen ook van grote invloed zijn op hun arbeidsparticipatie. Wanneer een vrouw bijvoorbeeld vrij traditionele opvattingen heeft wat betreft de rolverdeling tussen mannen en vrouwen, is de verwachting dat zij zich minder snel op de arbeidsmarkt zullen begeven. Opvattingen als bijvoorbeeld dat een vrouw met kinderen niet zou mogen werken of dat het opvoeden van de kinderen de taak van de vrouw is, kunnen direct terug te zien zijn wanneer een vrouw een partner en kinderen heeft. Daarnaast kunnen dergelijke opvattingen er ook voor zorgen dat een vrouw, ook wanneer zij nog geen kinderen of nog geen partner heeft, al minder de neiging voelt om zich op de arbeidsmarkt te begeven (Khoudja & Fleischmann, 2015).

Het is dus van belang om naast de directe invloed van het hebben van een partner en het hebben van kinderen ook de invloed van het hebben van conservatieve

opvattingen over rolverdelingen in een gezin mee te nemen in de analyse. De verwachting is, dat wanneer vrouwen conservatieve opvattingen hebben over de rolverdelingen tussen mannen en vrouwen, zij minder vaak participeren op de

arbeidsmarkt. De zesde hypothese volgt hieruit (H6): Wanneer vrouwen conservatieve opvattingen hebben over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen heeft dit een negatieve effect op hun arbeidsparticipatie.

Uit het artikel van Khoudja en Fleischmann (2015) komt naar voren dat vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst vaak een conservatie opvatting hebben over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen. In hun artikel stellen zij dat dit vaak komt doordat deze vrouwen vaker religieus zijn. Echter, dit zouden ook culturele normen en waarden kunnen zijn. Ook uit het artikel van Valentine (2004) blijkt dat culturele waarden in landen in het Midden-Oosten vaker conservatief van aard zijn en in de culturen vaak nog spraken is van klassieke ideeën over wat de rollen van een man en van een vrouw in een gezin zijn. De verwachting is dat vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst meer conservatieve opvattingen hebben dan vrouwen zonder migratieachtergrond. Aan de hand hiervan volgt de volgende hypothese (H7):

Conservatieve opvattingen over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen hebben een negatiever effect op de arbeidsparticipatie van vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst ten opzichte van vrouwen zonder migratieachtergrond, en hebben een sterker negatief effect voor vrouwen van de eerste generatie dan voor vrouwen van de tweede generatie.

Naast deze zeven hypotheses zal ook gecontroleerd worden op andere factoren die van invloed kunnen zijn, zoals opleidingsniveau. Opleidingsniveau kan van belang zijn in dit onderzoek, omdat een opleiding een investering is en men over het algemeen hier later profijt van wil hebben. Voor vrouwen betekent dit, dat wanneer zij een hoger opleidingsniveau hebben, zij op latere leeftijd meer kans hebben om actief te zijn op de arbeidsmarkt (Henkens et al, 2002). Verder zal ook gecontroleerd worden op leeftijd.

(9)

8

3. Methode

Dit onderzoek richt zich op de Nederlandse arbeidsmarkt. Doormiddel van een

kwantitatief onderzoek zullen de hypotheses die op basis van de theorie zijn opgesteld, getoetst worden. Omdat het gaat om een dichotome afhankelijke variabele wordt een logistische regressie uitgevoerd om de kans op het hebben van werk te bepalen.

De data die gebruikt wordt is al eerder verzameld en is afkomstig van de NELLS dataset uit 2010. Deze dataset bestaat uit een groot aantal survey vragen die vooral gericht zijn op onderwerpen die gebruikt kunnen worden in sociologisch onderzoek. De survey is afgenomen onder ruim 5000 respondenten en bestaat uit drie waves die gedurende een periode van 3 jaar zijn afgenomen. Echter, in dit onderzoek wordt alleen de data van de eerste wave gebruikt.

3.1 Variabelen

De afhankelijke variabele is het wel of niet hebben van een baan. In de survey is de vraag of men op dit moment betaalde arbeid verricht opgenomen. Omdat alleen deze vraag een nog niet compleet beeld weergeeft en het antwoord voor een groot deel van de respondenten niet in de dataset is opgenomen, is aan de hand van de verdere vragen in de survey die betrekking hebben op het hebben van een baan bepaald of men wel of geen baan heeft. Door deze samenstelling van vragen is het aantal missing cases enorm naar beneden gebracht en is voor het grootste gedeelte van de respondenten duidelijk of zij wel of geen baan hebben.

Allereerst zijn alleen de vrouwen geselecteerd zodat alleen de antwoorden van vrouwelijke respondenten gebruikt worden. In deze dataset zijn Nederlandse

respondenten zonder migratie verleden en respondenten van Marokkaanse en Turkse komaf opgenomen. Bij de respondenten van Marokkaanse en Turkse komaf is daarnaast ook een onderscheid gemaakt tussen de eerste en tweede generatie. Alleen de

antwoorden van de autochtone, Marokkaanse en Turkse respondenten zijn geselecteerd. Verder zijn er vier dummyvariabelen gemaakt: Marokkaans 1e generatie, Marokkaans 2e generatie, Turks 1e generatie en Turks 2e generatie. De autochtone vrouwen gelden dus in de analyse als referentiekader. Zo kan allereerst bepaald worden of de kans dat vrouwen van deze afkomst werken ook significant minder groot is dan de kans dat een vrouw zonder migratieachtergrond werkt.

Voor de onafhankelijke variabele wat betreft het hebben van een partner worden de antwoorden op de vraag: “Heeft u een partner?” gebruikt. De onafhankelijke variabele met betrekking tot het hebben van een kind wordt geoperationaliseerd door middel van de vragen over de leeftijd van de kinderen. Respondenten hebben de leeftijd van hun kinderen ingevuld. Voor elk kind is gecodeerd of het kind tussen de 0 en 5 jaar is of dat het kind 6 jaar of ouder is. Vervolgens zijn er twee dummyvariabelen gemaakt:

respondent heeft een kind onder de 6 en respondent heeft een kind van 6 of ouder. Deze twee categorieën worden vergeleken ten opzichten van vrouwen zonder kinderen.

Voor de variabele die betrekking heeft op de opvattingen die vrouwen hebben ten opzichten van rolpatronen van mannen en vrouwen worden drie verschillende

stellingen gebruikt. Twee stellingen gaan over de opvattingen van respondenten wat betreft vrouwen met een kind op de middelbare school die parttime of fulltime werken. Respondenten konden voor zowel fulltime als parttime werken aangeven of zij vinden dat een vrouw dat wel of niet zou moeten doen. Omdat het doel van deze variabele is om erachter te komen wat het effect van conservatieve opvattingen op de kans dat een vrouw participeert op de arbeidsmarkt is, is ervoor gekozen om de stellingen te

(10)

9

gebruiken waaruit duidelijk blijkt dat een vrouw conservatief is. Wanneer een respondent bijvoorbeeld aangeeft te vinden dat een vrouw met een baby niet zou moeten werken, wil dit nog niet zeggen dat zij van mening is dat een vrouw daarna niet zou moeten terugkeren op de arbeidsmarkt. Wanneer een respondent hierop antwoordt dat een vrouw niet fulltime of parttime zou mogen werken, is dit een duidelijke

conservatieve opvatting over vrouwen met kinderen op de arbeidsmarkt

Er zijn per stelling twee dummyvariabelen gemaakt, namelijk voor een positieve opvatting en voor een negatieve opvatting. De referentiegroep bij beide stellingen is dus de groep respondenten die neutraal geantwoord heeft. De volgende vier

dummyvariabelen worden dus meegenomen in de analyse: “negatieve opvatting over parttime werken met kind op de middelbare school”, “positieve opvatting over parttime werken met kind op de middelbare school”, “negatieve opvatting over fulltime werken met kind op de middelbare school” en “positieve opvatting over fulltime werken met kind op de middelbare school”. Voor beide stellingen geldt dus dat de neutrale opvattingen als referentie gelden.

Verder zijn in de dataset ook stellingen opgenomen wat betreft de rolverdeling van mannen en vrouwen binnen het huishouden en het opvoeden van kinderen. De stelling die het meest van toepassing is op dit onderzoek is als variabele meegenomen in de analyse. Deze stelling luidt: “een man en vrouw moeten evenveel bijdragen aan de opvoeding”. Ook bij deze stelling konden respondenten aangeven of zij het met de

stelling eens of oneens waren. Vervolgens zijn voor deze stelling twee dummyvariabelen gemaakt namelijk: “positieve opvatting over een gelijke bijdrage aan de opvoeding” en “negatieve opvatting over een gelijke bijdrage aan de opvoeding”. De referentiecategorie voor deze variabele is dus de neutrale opvatting.

Voor de controlevariabele opleidingsniveau is gebruik gemaakt van de vragen over het hoogst voltooide opleidingsniveau van de respondenten. Er is een onderscheid gemaakt in 12 categorieën namelijk: “geen opleiding”, “basisschool”, “lbo, vmbo-kb/bbl”, “mavo, vmbo-tl”, “havo”, “vwo”, “mbo-kort-primair leerlingwezen, bol/bbl niveau 1 of 2”, “mbo-tussen/lang (mbo) secundair/tertiair leerlingwezen bol/bbl niveau 3 of 4”, “hbo”, “universiteit bachelor”, “universiteit master” en “PhD”. Vervolgens zijn hier elf

dummyvariabelen voor gemaakt en is de categorie geen opleiding als referentie gebruikt. Verder is leeftijd ook als controle variabele opgenomen in de analyse. In de dataset wordt gevraagd naar de leeftijd in jaren, deze variabelen is in de analyse opgenomen.

Vervolgens zijn er ook zes groepen interactievariabelen gemaakt om de

veronderstelde interactie-effecten te analyseren. Allereerst is er een interactie gemaakt voor de vier afkomst variabelen en het wel of niet hebben van een partner. De

interacties zijn dus als volgt: “Marokkaans 1e generatie*het hebben van een partner”, “Marokkaans 2e generatie*het hebben van een partner”, “Turks 1e generatie*het hebben van een partner” en “Turks 2e generatie*het hebben van een partner”. Op dezelfde manier zijn ook interactie variabelen gemaakt voor de volgende categorieën:

“afkomst*het hebben van een kind van 0 tot 5”, “afkomst*het hebben van een kind van 6 jaar en ouder”, “afkomst*negatieve opvattingen parttime werk met kind op middelbare school”, “afkomst*negatieve opvattingen fulltime werk met kind op middelbare school” en “afkomst*negatieve opvatting gelijke verdeling van opvoeding tussen man-vrouw”.

Voor alle variabelen geldt dat de missingcases uit de sample gelaten zijn zodat in de analyse alleen de respondenten waarvan alle variabelen bekend zijn worden

(11)

10

uit 2290 respondenten. In tabel 1 staat een overzicht van hoe deze respondenten over de verschillende categorieën verdeeld zijn.

Tabel 1. Frequentietabel Marokkaans 1e generatie Marokkaans 2e generatie Turks 1e generatie Turks 2e generatie Autochtoon

aantal % aantal % aantal % aantal % aantal % Werk Wel werk 144 46.8 122 59.8 143 50.2 115 60.8 1098 84.2 Geen werk 164 53.2 82 20.2 142 49.8 74 39.2 206 15.8 Partner Wel partner 240 77.9 77 37.7 215 75.4 100 52.9 1000 76.7 Geen partner 68 22.1 127 62.3 70 24.6 89 47.1 304 23.3 Kinderen Wel kind (0-5) 165 53.6 34 16.7 93 32.6 50 26.5 345 26.5 Geen kind (0-5) 143 46.4 170 83.3 192 67.4 139 73.5 959 73.5 Wel kind (6+) 86 27.9 5 2.5 135 47.4 21 11.1 344 26.4 Geen kind (6+) 222 72.1 199 97.5 150 52.6 168 88.9 960 73.6 Totaal 308 204 285 189 1304 3.2 Analyse

Zoals al eerder vermeld wordt door middel van een logistische regressie gecontroleerd welke variabelen een significante invloed hebben op de kans dat een vrouw participeert op de arbeidsmarkt. Bij een logistische analyse wordt per variabele berekend wat het effect van de variabele op de log odds is. Omdat dit lastig te interpreteren is, zullen deze effecten omgerekend worden naar kans verhoudingen, zodat er een uitspraak gedaan kan worden over het effect van de variabelen op de kans dat een vrouw participeert op de arbeidsmarkt. Overigens zijn alle respondenten waarvan een waarde miste op één of meer van de gevraagde variabelen niet meegenomen in de analyse.

(12)

11

Tabel 2. Beschrijvende Statistiek

N Min. Max. Gemiddelde

Respondent heeft werk 2290 0 1 0.7083

Marokkaans 1e generatie 2290 0 1 0.1345

Marokkaans 2e generatie 2290 0 1 0.0891

Turks 1e generatie 2290 0 1 0.1245

Turks 2e generatie 2290 0 1 0.0825

Respondent heeft een partner 2290 0 1 0.7127

Respondent heeft een kind (0-5 jaar)

2290 0 1 0.3000

Respondent heeft een kind (6+ jaar)

2290 0 1 0.2581

Positieve opvatting parttime werk hogere school

2290 0 1 0.8751

Negatieve opvatting parttime werk hogere school

2290 0 1 0.0716

Positieve opvatting fulltime werk hogere school

2290 0 1 0.7651

Negatieve opvatting parttime werk hogere school

2290 0 1 0.1568

Positieve opvatting man-vrouw opvoeding

2290 0 1 0.8611

Negatieve opvatting man-vrouw opvoeding

2290 0 1 0.0454

Opleidingsniveau 2290 1 12 5.9961

(13)

12

4. Resultaten

Allereerst zijn de logistische regressie analyses zonder de interactievariabelen gedaan. De resultaten van deze eerste drie modellen staan gepresenteerd in tabel 3. In het eerste model is een logistische regressie gedaan waarin de volgende variabelen zijn

meegenomen: de vier dummyvariabelen met betrekking tot afkomst, de variabele voor het wel of niet hebben van een partner en de twee dummy variabelen met betrekking tot het hebben van kinderen. Vervolgens zijn in het tweede model de opvattingen met betrekking tot drie verschillende stellingen opgenomen. Deze zijn per stelling verdeeld in twee dummyvariabelen. Daarna is nog een derde model opgesteld en bij dit model zijn ook de controlevariabelen meegenomen in de logistische regressie. De variabele leeftijd is aan het model toegevoegd en ook de elf dummyvariabelen voor het

opleidingsniveau worden meegenomen in dit model.

De b-coëfficiënten die uit de logistische regressie komen geven, wanneer zij omgerekend zijn naar kansen, de nodige informatie over de effecten van de

verschillende variabelen op de kans dat een vrouw participeert. Om deze effecten te berekenen worden de andere variabelen constant gehouden op de gemiddelde waarden van de sample. Voor opleiding houdt dit in dat uitgegaan wordt van een mbo 1/2

opleiding. De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 31,12. Voor de variabele partner geldt een gemiddelde van 0,71. Voor de dummyvariabelen geldt dat de referentie categorieën meegenomen worden als het gemiddelde.

Uit het derde model (tabel 3) volgt dat alle vier de dummyvariabelen voor afkomst een significant negatief effect geven. Voor vrouwen van Marokkaanse 1e en 2e generatie en Turkse 1e en 2e generatie geldt dus dat dat de kans dat zij op de

arbeidsmarkt participeren kleiner is dan voor een vrouw zonder migratieachtergrond. Voor een autochtone vrouw geldt dat wanneer bij alle andere variabelen het gemiddelde wordt genomen, de kans dat zij participeert op de arbeidsmarkt 81,8% is (appendix 7.2). Verder is in het derde model te zien dat het effect op de log odds van zowel eerste

generatie Marokkaanse vrouwen als eerste generatie Turkse vrouwen sterker negatief is dan voor vrouwen van de tweede generatie. Voor een Marokkaanse vrouw van de eerste generatie is de kans dat zij participeert op de arbeidsmarkt, wanneer voor de andere variabelen het gemiddelde genomen wordt, 53,1% (appendix 7.2). Voor een Turkse vrouw van de eerste generatie is deze kans wanneer alle andere variabelen gemiddeld zijn 55,7% (appendix 7.2). De kans dat een Marokkaanse vrouw van de tweede generatie participeert op de arbeidsmarkt, wanneer voor de andere waarden het gemiddelde wordt genomen, is 67,4% (appendix 7.2). Voor een Turkse vrouw van de tweede generatie is deze kans, wanneer voor de andere waarden het gemiddelde wordt genomen, 65,1% (zie appendix 7.2). Bovenstaande is in grafiek 1 weergegeven.

Wat uit deze verschillen in kans blijkt, is dat de aanname die vooraf ging aan de vraagstelling, namelijk dat vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst minder participeren op de arbeidsmarkt, ook in deze regressie opnieuw gevonden wordt. Verder blijkt ook uit de analyse dat de kans dat Marokkaanse en Turkse vrouwen van tweede generatie actief zijn op de arbeidsmarkt groter is dan voor vrouwen van de eerste generatie. Ook dit is in lijn met de aannames die aan dit onderzoek vooraf gingen. Zoals al eerder beschreven zou dit kunnen komen doordat zij een hogere opleiding hebben genoten dan hun moeders en van deze investering meer profijt van willen terug zien (Bevelander & Groeneveld, 2007). Ook zou het kunnen zijn dat zij over het

(14)

13

Grafiek 1

De eerste hypothese is dat het hebben van jong kind (0-5 jaar) een negatief effect heeft op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Uit het derde model blijkt dat er voor het hebben van een kind van 0-5 jaar een significant negatief effect gevonden is. Voor een

autochtone vrouw met een jong kind (0-5 jaar) geldt dat de kans dat zij actief is op de arbeidsmarkt 66,6% is, wanneer alle andere waarden gemiddeld zijn (appendix 7.2) . Ten opzichte van een autochtone vrouw zonder jong kind is de kans dus 15,2% lager. Deze bevinding bevestigt de eerste hypothese (H1). De tweede hypothese is dat het hebben van een kind van 6 jaar of ouder een negatief effect heeft op de

arbeidsparticipatie van vrouwen. Voor een autochtone vrouw met een kind van 6 jaar of ouder is de kans op werk, wanneer alle andere waarden gemiddeld zijn, 74,7%

(appendix 7.2). Uit model 3 (tabel 3) blikt dat het hebben van een kind van 6 jaar en ouder een significant negatief effect heeft op de kans op arbeidsparticipatie. Vergeleken met een autochtone vrouw zonder kind is deze kans dus 7,1% lager. De tweede

hypothese (H2) wordt hiermee ook bevestigd.

Wat verder blijkt uit het derde model is dat het hebben van een partner een significant positief effect heeft op de kans dat een vrouw actief is op de arbeidsmarkt. Voor een autochtone vrouw met een partner, wanneer alle andere waarden constant gehouden worden, is de kans dat zij participeert op de arbeidsmarkt 83,9% (appendix 7.2). Uit de analyse volgt dus dat voor vrouwen met een partner de kans op werk groter is dan wanneer zij geen partner heeft. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat wanneer een vrouw een partner heeft, zij de zorg voor het huishouden en wellicht de kinderen kan verdelen tussen haar en haar partner en dus meer tijd over heeft om te werken.

De derde hypothese is dat het hebben van een partner voor Marokkaanse en Turkse vrouwen een negatief effect heeft op hun kans op arbeidsparticipatie ten

opzichten van vrouwen zonder migratieachtergrond. Uit model 6 (tabel 4) blijkt dat het hebben van een partner voor een Marokkaanse vrouw een significant negatief effect heeft op haar kans op arbeidsparticipatie. Wanneer verder alle waarden gemiddeld zijn,

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 Autochtoon Marokkaans 1e

generatie Marokkaans 2egeneratie generatieTurks 1e generatieTurks 2e

(15)

14

is de kans op arbeidsparticipatie namelijk 64,9% (appendix 7.2). Voor een Marokkaanse vrouw van de eerste generatie zonder partner, is de kans op arbeidsparticipatie

wanneer gekeken wordt naar model 6, 66,5%. Het hebben van een partner zorgt dus voor een 1,6% lagere kans voor vrouwen van 1e generatie Marokkaanse afkomst. Het effect is dus erg klein.

Voor de andere drie categorieën kon geen significant effect gevonden worden wat betreft de verwachte interactie tussen het hebben van een partner en afkomst. Ook kan dus niet gesteld worden of er een verschil is tussen vrouwen van de eerste generatie en vrouwen van de tweede generatie. De verwachting wordt dus niet geheel bevestigt. Echter, er is wel een klein effect dus de derde hypothese (H3) kan niet verworpen worden.

Verder was de verwachting dat het hebben van een jong kind (0-5 jaar) een extra negatief effect zou hebben voor vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst op de kans op arbeidsparticipatie ten opzichten van vrouwen zonder migratieachtergrond en dat het effect voor de eerste generatie sterker negatief is dan voor de tweede generatie (H4). In model 4 (tabel 4) worden de interacties tussen de categorieën afkomst en het hebben van een jong kind (0-5 jaar) meegenomen in de analyse. Voor twee van deze interacties wordt een significant effect gevonden. Dit geldt voor de interactie tussen het hebben van een jong kind (0-5 jaar) en de categorie Marokkaans 1e generatie. Voor deze interactie wordt een significant negatief effect gevonden. Wanneer deze omgezet wordt naar kans volgt uit de analyse dat voor een Marokkaanse vrouw van de 1e generatie met een jong kind (0-5 jaar), wanneer de andere waarden gemiddeld zijn, de kans dat dat zij participeert op de arbeidsmarkt 35,6% is (appendix 7.2).

Het hebben van een kind in de leeftijd van 0 tot 5 jaar heeft dus voor een

Marokkaanse vrouw van de eerste generatie een sterker negatief effect dan het hebben van een jong kind heeft voor een vrouw zonder migratieachtergrond (grafiek 2). Zoals eerder gesteld volgt uit de analyse dat wanneer een autochtone vrouw een jong kind heeft, haar kans op werk met 15,3% afneemt, voor een vrouw van Marokkaanse afkomst van de eerste generatie neemt de kans op werk wanneer zij een jong kind heeft met 17,5% af. Het hebben van een jong kind heeft voor deze vrouw dus een sterker negatief effect dan voor een vrouw zonder migratieachtergrond.

In tegenstelling tot de interactie tussen het hebben van een jong kind en de categorie 1e generatie Marokkaanse afkomst, wordt voor de interactie jong kind en de categorie 2e generatie Turkse afkomst een significant positief effect gevonden (tabel 4). Voor een Turkse vrouw van de tweede generatie is de kans dat zij participeert op de arbeidsmarkt, wanneer voor de andere waarden het gemiddelde wordt genomen, 71,7% is (appendix 7.2). De kans op arbeidsparticipatie neemt dus met 6,6% toe wanneer zij een jong kind (0-5 jaar) heeft (grafiek 2).

Dit significant positieve effect is het tegenovergestelde van wat de verwachting was wat betreft de interacties van afkomst met het hebben van een jong kind. De verwachting was dat het hebben van een jong kind voor alle vier de categorieën een extra negatief effect zou hebben. Alleen voor de 1e generatie Marokkaanse afkomst wordt een significant negatief effect gevonden en ook de verwachting dat het effect voor de tweede generatie minder negatief zou zijn dan voor de eerste generatie wordt ook niet gevonden. Deze hypothese (H4) wordt dus zeker niet bevestigd en moet dan ook verworpen worden.

(16)

15

Grafiek 2

Wat betreft de vijfde hypothese was de verwachting dat het hebben van een kind van 6 jaar of ouder een sterker negatief effect zou hebben voor vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst in vergelijking met vrouwen zonder migratieachtergrond en dat dit effect sterker negatief zou zijn voor vrouwen van de eerste generatie dan voor de tweede generatie. Uit het vijfde model (tabel 4) blijkt dat er geen significant interactie-effect gevonden wordt voor de interacties tussen afkomst en het hebben van een kind van 6 jaar of ouder. De vijfde hypothese (H5) kan dus verworpen worden.

Verder was de verwachting dat het hebben van conservatieve opvattingen een negatief effect heeft op de kans dat een vrouw participeert (H6) en dat het hebben van conservatieve opvattingen een extra negatief effect heeft voor vrouwen van

Marokkaanse en Turkse afkomst (H7). Het hebben van conservatieve opvattingen blijkt geen significant effect te hebben. Dit geldt ook voor interacties tussen afkomst en

conservatieve opvattingen (appendix 7.1). Zowel de zesde als de zevende hypothese kan dus verworpen worden.

81,8 66,6 53,1 35,6 65,1 71,7 30 40 50 60 70 80 90

Zonder kind Met kind 0-5 jaar

Kans op participatie op arbeidsmarkt (%)

(17)

16

Tabel 3. De kans dat een vrouw participeert op de arbeidsmarkt

Model 1 Model 2 Model 3

B S.E. p-waarde B S.E. p-waarde B S.E. p-waarde

Peroonlijke kenmerken Marokkaans 1e generatie (ref = autochtoon) -1.741 0.143 0.000**** -1.746 0.146 0.000**** -1.379 0.162 0.000**** Marokkaans 2e generatie (ref = autochtoon) -1.048 0.170 0.000**** -1.035 0.172 0.000**** -0.776 0.189 0.000**** Turks 1e generatie (ref = autochtoon) -1.652 0.146 0.000**** -1.673 0.150 0.000**** -1.274 0.169 0.000**** Turks 2e generatie (ref = autochtoon) -1.079 0.171 0.000**** -1.081 0.174 0.000**** -0.881 0.190 0.000****

Het hebben van een partner 0.806 0.123 0.000**** 0.830 0.124 0.000**** 0.497 0.135 0.000**** Het hebben van een kind

(0-5 jaar) (ref = geen kind)

-0.423 0.138 0.002**** -0.378 0.140 0.007*** -0.814 0.173 0.000****

Het hebben van een kind (6+ jaar) (ref = geen kind)

-0.085 0.143 0.552 -0.005 0.147 0.970 -0.419 0.220 0.057*

Opvattingen

Positieve opvatting parttime werk (ref = neutr.)

0.465 0.249 0.062* 0.285 0.268 0.286

Negatieve opvatting parttime werk (ref = neutraal)

0.251 0.298 0.399 0.069 0.320 0.830

Positieve opvatting fulltime werk (ref = neutraal)

0.032 0.225 0.887 0.224 0.250 0.372

Negatieve opvatting fulltime werk (ref = neutraal)

-0.451 0.249 0.069* -0.292 0.273 0.286

Positieve opvatting man-vrouw opvoeding (ref = neutraal)

0.160 0.174 0.360 0.110 0.194 0.571

Negatieve opvatting man-vouw opvoeding (ref = neutraal)

-0.033 0.284 0.908 -0.204 0.315 0.517

Controle variabelen

Leeftijd 0.034 0.010 0.001***

Basisschool (ref = geen school) -0.333 0.253 0.189

Vmbo-kb, lbo 0.329 0.26 0.210 Mavo, vmbo-tl 0.572 0.266 0.031** Havo 0.485 0.296 0.101 Vwo/gymnasium -0.274 0.341 0.422 Mbo niveau 1 of 2 0.871 0.281 0.002*** Mbo niveau 3 of 4 1.669 0.257 0.000**** Hbo 2.138 0.300 0.000**** Universiteit (bachelor) 0.692 0.414 0.095* Universiteit (master) 2.175 0.488 0.000**** PhD 20.611 14625.2 0.999 Constante 1.228 0.000*** 0.674 0.014** -0.778 0.75 Nagelkerke R2 0.189 0.200 0.341 N 2290 2290 2290 *p<0.10 **p<0.05 ***p<0.01 ****p<0.001

(18)

17 Tabel 4. De kans dat een vrouw participeert op de arbeidsmarkt

Model 4 Model 5 Model 6

B S.E. p-waarde B S.E. p-waarde B S.E. p-waarde

Peroonlijke kenmerken Marokkaans 1e generatie (ref = autochtoon) -0.882 0.215 0.000**** -1.430 0.188 0.000**** -0.809 0.312 0.010** Marokkaans 2e generatie (ref = autochtoon) -0.812 0.206 0.000**** -0.780 0.192 0.000**** -0.695 0.240 0.004*** Turks 1e generatie (ref = autochtoon) -1.071 0.200 0.000**** -1.367 0.215 0.000**** -1.497 0.319 0.000**** Turks 2e generatie (ref = autochtoon) -1.094 0.218 0.000**** -0.929 0.201 0.000**** -0.975 0.271 0.000****

Het hebben van een partner 0.460 0.134 0.001*** 0.482 0.134 0.000**** 0.542 0.185 0.003*** Het hebben van een kind

(0-5 jaar) (ref = geen kind)

-0.693 0.223 0.002*** -0.837 0.173 0.000*** -0.867 0.172 0.000****

Het hebben van een kind (6+ jaar) (ref = geen kind)

-0.584 0.221 0.008*** -0.627 0.260 0.016** -0.484 0.218 0.000****

Controle variabelen

Leeftijd 0.030 0.010 0.002*** 0.032 0.010 0.001*** 0.030 0.010 0.002*** Basisschool (ref = geen school) -0.258 0.253 0.308 -0.254 0.251 0.313 -0.337 0.252 0.181 Vmbo-kb, lbo 0.471 0.261 0.071* 0.454 0.261 0.082* 0.353 0.261 0.176 Mavo, vmbo-tl 0.647 0.265 0.015** 0.673 0.264 0.011** 0.569 0.265 0.031** Havo 0.593 0.294 0.044** 0.573 0.293 0.050* 0.471 0.294 0.109 Vwo/gymnasium -0.118 0.339 0.727 -0.115 0.337 0.733 -0.238 0.338 0.481 Mbo niveau 1 of 2 0.938 0.281 0.001*** 0.963 0.279 0.001*** 0.853 0.280 0.002*** Mbo niveau 3 of 4 1.746 0.256 0.000**** 1.771 0.255 0.000**** 1.657 0.256 0.000**** Hbo 2.222 0.300 0.000**** 2.255 0.299 0.000**** 2.143 0.300 0.000**** Universiteit (bachelor) 0.846 0.413 0.041** 0.859 0.411 0.037** 0.746 0.411 0.070* Universiteit (master) 2.324 0.487 0.000**** 2.370 0.486 0.000**** 2.240 0.487 0.000**** PhD 20.889 14522.2 0.999 20.764 14681 0.999 20.731 14624. 5 0.999 Interacties

Marokkaans 1e*kind (0-5 jaar) -0.939 0.322 0.004*** Marokkaans 2e*kind (0-5 jaar) 0.052 0.477 0.914 Turks 1e*kind (0-5 jaar) -0.409 0.347 0.238 Turks 2e*kind (0-5 jaar) 0.798 0.439 0.069*

Marokkaans 1e*kind (6+ jaar) 0.309 0.340 0.364 Marokkaans 2e*kind (6+ jaar) -1.349 0.980 0.169 Turks 1e*kind (6+ jaar) 0.355 0.329 0.280 Turks 2e*kind (6+ jaar) 0.400 0.569 0.482

Marokkaans 1e*partner -0.691 0.356 0.052* Marokkaans 2e*partner -0.260 0.374 0.487 Turks 1e*partner 0.347 0.363 0.339 Turks 2e*partner 0.230 0.375 0.541 Constante -0.279 0.414 -0.304 4 0.370 -0.216 0.533 Nagelkerke R2 0.340 0.334 0.336 N 2290 2290 2290 *p<0.1 **p<0.05 ***p<0.01 ****p<0.001

(19)

18

5. Conclusie/Discussie

Uit de analyse is gebleken dat het merendeel van de hypotheses verworpen moet worden of dat deze maar gedeeltelijk bevestigd worden. Allereerst volgt uit de analyse dat de kans dat vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst participeren op de

arbeidsmarkt significant lager is ten opzichte van vrouwen zonder migratieachtergrond. Ook is uit de analyse af te leiden dat vrouwen van de tweede generatie Marokkaanse en Turkse afkomst een hogere kans op arbeidsparticipatie hebben dan de eerste generatie. Hoewel dit geen hypothese was, was dit wel een aanname die gedaan werd

voorafgaande aan het onderzoek. Als er geen verschil in participatie was geweest had dit immers ook niet verklaard hoeven worden. Het probleem wat eerder in het onderzoek werd geschetst aan de hand van onder andere artikelen van Khoudja en Fleischmann (2014), namelijk dat Turkse en Marokkaanse vrouwen minder participeren, wordt met deze resultaten dus bevestigd.

De hypotheses dat het hebben van kinderen een negatief effect heeft op de kans op arbeidsparticipatie wordt voor zowel kinderen van 0 tot 5 jaar als voor kinderen van 6 jaar en ouder bevestigd. Dat het hebben van kinderen een negatief effect heeft op de kans dat een vrouw participeert op de arbeidsmarkt bleek ook uit het artikel van Beverland en Groeneveld (2007). De verwachting was dat het hebben van een kind een negatief effect heeft op de kans dat een vrouw actief is op de arbeidsmarkt, omdat zij de zorg voor het kind op zich neemt. Vooral wanneer het kind nog erg klein is en niet naar school gaat zullen vrouwen vaker thuis bij hun kind zijn en niet actief zijn op de

arbeidsmarkt. Uit de resultaten van de analyse volgt dat deze verwachting bevestigd wordt.

Verder werd verwacht dat het hebben van kinderen voor vrouwen van

Marokkaanse en Turkse afkomst een sterker negatief effect zou hebben op de kans op arbeidsparticipatie in vergelijking met vrouwen zonder migratieachtergrond. Dit bleek echter alleen voor Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie en het hebben van een kind onder de 6 te kloppen. Voor Turkse vrouwen van de tweede generatie met een kind onder de 6 werd zelfs een effect de andere kant op gevonden. Dit houdt in dat het

hebben van een kind juist een positief effect heeft op de kans op arbeidsparticipatie van deze vrouwen. Hierbij valt wel op dat het effect niet heel sterk significant is. Een

verklaring voor dit positieve effect wat gevonden is, zou kunnen zijn dat de ouders van deze vrouwen bijvoorbeeld vaak op de kinderen passen, waardoor deze vrouwen de kans krijgen om actief te zijn op de arbeidsmarkt.

Het hebben van een kind van 6 jaar of ouder blijkt geen extra negatief effect te hebben op de kans op arbeidsparticipatie van Marokkaanse en Turkse vrouwen. Dit kan natuurlijk betekenen dat vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst net zo vaak als vrouwen zonder migratieachtergrond weer terugkeren naar de arbeidsmarkt. Echter, het aantal vrouwen van de tweede generatie met kinderen boven de 6 in de sample is erg klein. Doordat dit aantal zo laag is, is de kans op het vinden van een significant effect klein.

Ook het hebben van een partner bleek alleen voor Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie een negatief effect te hebben op de kans op arbeidsparticipatie. Het effect wat gevonden werd is overigens maar erg klein. Het hebben van een partner blijkt dus minder effect te hebben op de arbeidsparticipatie dan verwacht werd. Aangezien alleen voor 1e generatie Marokkaanse vrouwen een significant negatief effect gevonden wordt, kan voor de andere drie categorieën geconcludeerd worden dat het hebben van

(20)

19

een partner geen extra effect heeft op de arbeidsparticipatie in vergelijking met vrouwen zonder migratieachtergrond.

Het hebben van conservatieve opvattingen blijkt geen significant effect te hebben voor vrouwen in het algemeen, maar ook wordt er geen extra effect gevonden voor vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst. Dit in tegenstelling tot het onderzoek van Khoudja en Fleischmann (2015), die wel een significant effect vonden voor het hebben van conservatieve rolopvattingen op de kans dat een vrouw werkt. De reden dat dit effect niet gevonden wordt in dit onderzoek kan wellicht komen door de

operationalisatie van de variabelen die gebruikt werden om een conservatieve opvatting te meten. De opvattingen van of vrouwen met kinderen op de middelbare school zouden mogen werken geeft mogelijk een beperkt beeld van of een vrouw conservatieve

opvattingen heeft.

De vraag die aan het begin van dit onderzoek gesteld werd was of het hebben van een partner en kinderen een negatief effect heeft op de arbeidsparticipatie van vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst. Uit de resultaten blijkt dat dit alleen het geval is voor Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie. Voor deze vrouwen blijkt het hebben van en jong kind en het hebben van een partner een extra negatief te hebben op de arbeidsparticipatie ten opzichten van vrouwen zonder migratieachtergrond. Echter, voor Marokkaanse vrouwen van de 2e generatie en Turkse vrouwen van zowel de 1e als 2e generatie worden geen effecten gevonden. Voor deze vrouwen blijkt het hebben van kinderen en het hebben van een partner geen negatief effect te hebben in vergelijking met vrouwen zonder migratieachtergrond. De lagere kans op arbeidsparticipatie die gevonden wordt voor Marokkaanse en Turkse vrouwen ten opzichten van vrouwen zonder migratieachtergrond kan dus niet geheel verklaard worden door het hebben van een partner en het hebben van kinderen.

Een aanmerking bij dit onderzoek is dat voor sommige categorieën het aantal respondenten erg laag was. Zoals al eerder genoemd was voor zowel Marokkaanse als Turkse vrouwen van de tweede generatie het aantal vrouwen met kinderen van 6 jaar en ouder erg laag, maar ook het aantal met een kind onder de 6 was niet erg hoog (tabel 1). Dit kan natuurlijk van invloed geweest zijn op de logistische regressie omdat de sample voor deze interactie-effecten dus erg klein was. Wellicht zou het beter zijn voor het onderzoek als een dataset gebruikt wordt waarin meer Marokkaanse en Turkse vrouwen van de tweede generatie opgenomen zijn. Echter, ten tijden dat de data verzameld werd (2009) had mogelijk nog maar een klein percentage van de tweede generatie Marokkaanse en Turkse vrouwen kinderen. Als deze survey in deze tijd afgenomen was, had mogelijk een groter aantal van de vrouwen uit de tweede generatie kinderen en was de sample groter geweest. Dit onderzoek zou dus wellicht herhaald moeten worden met een dataset die meer up-to-date is.

Verder zouden de variabele conservatieve opvatting wellicht anders

geoperationaliseerd moeten worden. Zo zouden bijvoorbeeld meerdere stellingen meegenomen kunnen worden in de analyse of zouden meerdere stellingen

samengevoegd kunnen worden tot een variabele. In de dataset zijn vier stellingen opgenomen met betrekking tot rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Hiervan is er een meegenomen in de analyse, maar ook voor deze was het wellicht beter geweest om deze alle vier samen te voegen in een variabele en deze in de analyse op te nemen.

Daarnaast zijn ook niet alle effecten even goed te generaliseren. Zo is de p-waarde voor het hebben van een kind van 6 jaar of ouder relatief groot en is dit effect dus minder sterk significant dan bijvoorbeeld het hebben van een kind van 0 tot 5 jaar. Dit geldt ook voor het interactie-effect van het hebben van een partner en de

(21)

20

Marokkaans 1e generatie afkomst. Ook dit effect heeft een relatief grote p-waarde en is dus niet heel erg significant. Het positieve interactie-effect van het hebben van een jong kind en de Turkse 2e generatie afkomst heeft ook een laag significantielevel. Voor deze effecten geldt dan ook dat zij minder goed te generaliseren zijn.

Hoewel de verschillen in kans op participatie niet geheel verklaard kunnen worden aan de hand van het hebben van kinderen en het hebben van een partner, komt wel uit dit onderzoek naar voren dat er weldegelijk een verschil is in kans op

participatie tussen vrouwen zonder migratieachtergrond en vrouwen van Marokkaanse en Turkse komaf. Het probleem wat eerder in dit onderzoek geschetst werd, namelijk dat vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst minder vaak deelnemen aan de arbeidsmarkt en dus vaak economisch afhankelijk zijn, wordt dus opnieuw aangetoond. Om ervoor te zorgen dat deze vrouwen ook meer gaan emanciperen zou allereerst de reden gevonden moeten worden waarom deze achterblijft en vervolgens zou eraan gewerkt moeten worden dat deze vrouwen ook meer gaan emanciperen en actiever worden op de arbeidsmarkt.

Om deze groepen vrouwen te stimuleren om actief te worden op de arbeidsmarkt is het nodig te weten waarom de participatie tot op heden achterblijft. Uit dit onderzoek is gebleken dat het hebben van kinderen en het hebben van een partner geen volledige verklaring hiervoor geeft. Ook het hebben van een conservatieve opvatting blijkt volgens deze analyse geen extra effect te hebben. Voor het vervolgonderzoek zou wellicht

gebruik gemaakt kunnen worden van een grotere sample, vooral wat betreft de groepen van de tweede generatie. Verder zou ook de variabele met betrekking tot het hebben van conservatieve opvattingen op een andere manier geoperationaliseerd moeten worden. Naast aanpassingen aan dit onderzoek zou de verklaring voor achterblijvende

participatie wellicht ook in andere hoek gezocht kunnen worden. Zo zou bijvoorbeeld taalbeheersing voor de eerste generatie ook mee kunnen spelen in hun achterblijvende participatie op de arbeidsmarkt.

Kortom, de verwachting voorafgaande aan dit onderzoek was dat het hebben van kinderen en een partner een negatieve invloed zou hebben op de arbeidsparticipatie van Marokkaanse en Turkse vrouwen wordt niet bevestigd. In het algemeen blijkt dat het hebben van kinderen voor vrouwen een negatief effect heeft op de kans dat zij actief zijn op de arbeidsmarkt, maar dit blijkt alleen voor Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie een extra negatief effect hebben ten opzichte van vrouwen zonder

migratieachtergrond. Het hebben van kinderen en het hebben van een partner geeft dus geen verklaring voor de lagere arbeidsparticipatie van Marokkaanse en Turkse

(22)

21

6. Referenties

Arends-Toth, J. &F. J. R. Van de Vijver (2009) Cultural Differences in Family, Marital, and Gender-Role Values Among Immigrants and Majority Members in the Netherlands. International Journal of Psychology 44(3). pp. 161–169.

Bevelander, P. & Groeneveld, S. (2007) How many hours do you have to work to be integrated? Full time and part time employment of native and ethnic minority women in the Netherlands. IZA Discussion Papers. 2684.

Bryant, A. N. (2003). Changes in Attitudes Toward Women’s Roles: Predicting Gender-Role Traditionalism Among College Students. Sex Gender-Roles, 48, 131-142.

Ghorashi, H., (2010) From Absolute Invisibility to Extreme Visibility: Emancipation Trajectory of Migrant Women in The Netherlands. Feminist Review. 94. pp. 75-92. Henkens, K., Grift, Y. & Siegers, J. (2002) Changes in Female Labour Supply in the

Netherlands 1989-1998: The Case of Married and Cohabiting Women. European Journal of Population. 18(1). pp. 39-57.

Khoudja, Y. & Fleischmann, F. (2014) Ethnic Differences in Female Labour Force Participation in the Netherlands: Adding Gender Role Attitudes and Religiosity to the Explanation. European Sociological Review. 31(1). pp. 91-102.

Khoudja, Y. & Fleischmann, F. (2015) Labor Force Participation of Immigrant Women in the Netherlands: Do Traditional Partners Hold Them Back? International Migration Review. pp. 1-36.

Korac, M. (2003) Integration and how we facilitate it: a comparative study of settlement experiences of refugees in Italy and the Netherlands. Sociology. 37(1). pp. 51-68.

Sam, D. L. & Berry, J. W., (2010) Acculturation: When Individuals and Groups of Different Cultural Backgrounds Meet. Perspectives on Psychological Science. 5(4) pp. 472–481. Valentine, M. (2004) Women and the Changing Family in the Middle East. Journal of Comparative Family Studies. pp. 137-162.

(23)

22

7. Appendix

7.1 Model 7 t/m Model 9

Tabel 3. De kans dat een vrouw participeert op de arbeidsmarkt

Model 7 Model 8 Model 9

B S.E. p-waarde B S.E. p-waarde B S.E. p-waarde

Peroonlijke kenmerken Marokkaans 1e generatie (ref = autochtoon) -1.273 0.167 0.000**** -1.363 0.177 0.000**** -1.332 0.164 0.000**** Marokkaans 2e generatie (ref = autochtoon) -0.693 0.198 0.000**** -0.778 0.198 0.000**** -0.807 0.191 0.000**** Turks 1e generatie (ref = autochtoon) -1.206 0.174 0.000**** -1.283 0.180 0.000**** -1.243 0.168 0.000**** Turks 2e generatie (ref = autochtoon) -0.819 0.198 0.000**** -0.931 0.202 0.000**** -0.905 0.189 0.000****

Het hebben van een partner 0.488 0.134 0.000**** 0.492 0.135 0.000**** 0.469 0.134 0.000**** Het hebben van een kind

(0-5 jaar) (ref = geen kind)

-0.860 0.172 0.000**** -0.811 0.173 0.000*** -0.848 0.172 0.000****

Het hebben van een kind (6+ jaar) (ref = geen kind)

-0.467 0.218 0.032** -0.420 0.219 0.055* -0.463 0.219 0.034**

Opvattingen

Positieve opvatting parttime werk (ref = neutraal)

0.397 0.219 0.070*

Negatieve opvatting parttime werk (ref = neutraal)

0.506 0.480 0.292

Positieve opvatting fulltime werk (ref = neutraal)

0.379 0.203 0.063*

Negatieve opvatting fulltime werk (ref = neutraal)

-0.139 0.271 0.608

Positieve opvatting man-vrouw opvoeding (ref = neutraal)

0.204 0.189 0.280

Negatieve opvatting man-vouw opvoeding (ref = neutraal)

-0.134 0.394 0.734

Controle variabelen

Leeftijd 0.031 0.010 0.001**** 0.034 0.010 0.001**** 0.031 0.010 0.001*** Basisschool (ref = geen school) -0.296 0.251 0.238 -0.297 0.252 0.239 -0.338 0.253 0.181 Vmbo-kb, lbo 0.405 0.260 0.119 0.359 0.261 0.168 0.344 0.262 0.189 Mavo, vmbo-tl 0.648 0.264 0.014** 0.591 0.265 0.025** 0.570 0.266 0.032** Havo 0.538 0.293 0.067* 0.522 0.294 0.075* 0.469 0.295 0.111 Vwo/gymnasium -0.170 0.337 0.614 -0.232 0.339 0.494 -0.235 0.340 0.489 Mbo niveau 1 of 2 0.915 0.279 0.001*** 0.899 0.280 0.001*** 0.855 0.281 0.002*** Mbo niveau 3 of 4 1.711 0.255 0.000**** 1.713 0.255 0.000**** 1.649 0.257 0.000**** Hbo 2.194 0.298 0.000**** 2.175 0.300 0.000**** 2.167 0.300 0.000**** Universiteit (bachelor) 0.802 0.412 0.051* 0.726 0.413 0.079* 0.752 0.411 0.067* Universiteit (master) 2.305 0.485 0.000**** 2.204 0.487 0.000**** 2.262 0.487 0.000**** PhD 20.894 14454 0.999 20.596 14746 0.999 20.619 14707.5 0.999 Interacties Marokkaans 1e generatie*negat. opvatting parttime werk

-0.623 0.586 0.288 Marokkaans 2e generatie*negat.

opvatting parttime werk

(24)

23

Turks 1e generatie*negatieve

opvatting parttime werk

-0.241 0.575 0.675 Turks 2e generatie* negatieve

opvatting parttime werk

-0.361 0.679 0.595 Marokkaans 1e generatie*negat.

opvatting fulltime werk

-0.148 0.393 0.707 Marokkaans 2e generatie*negat.

opvatting fultime werk

-0.247 0.599 0.679 Turks 1e generatie*negatieve

opvatting fulltime werk

-0.068 0.426 0.873 Turks 2e generatie*negatieve

opvatting fulltime werk

0.340 0.559 0.544 Marokkaans 1e generatie*negat.

opvatting man-vrouw opvoed

-0.936 0.795 0.239 Marokkaans 2e generatie*negat.

opvatting man-vrouw opvoed

0.325 0.861 0.706 Turks 1e generatie*negatieve

opvatting man-vrouw opvoed

0.030 0.804 0.970 Turks 2e generatie*negatieve

opvatting man-vrouw opvoed

20.553 26377 0.999 Constante -0.661 0.101 -0.601 0.126 -0.385 0.336 Nagelkerke R2 0.335 0.340 4400 0.341 N 2290 2290 2290 *p<0.1 **p<0.05 ***p<0.01 ****p<0.001 7.2 Kansberekeningen P(aut) = (𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1)/(1 + 𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1) P(aut) = 𝑒1.504/(1+𝑒1.504) P(aut) = 0.818 P(mar1) = (𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−1.379∗1)/(1 + 𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−1.379∗1) P(mar1) = 𝑒0.125/(1+𝑒0.125) P(mar1) = 0.531 P(mar2) = (𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−0.776∗1)/(1 + 𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−0.776∗1) P(mar2) = 𝑒0.728/(1+𝑒0.728) P(mar2) = 0.674 P(tur1) = (𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−1.274∗1)/(1 + 𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−1.274∗1) P(tur1) = 𝑒0.23/(1+𝑒0.23) P(tur1) = 0.557 P(tur2) = (𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−0.881∗1)/(1 + 𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−0.881∗1) P(tur2) = 𝑒0.622/(1+𝑒0.622) P(tur2) = 0.651 P(partner) = (𝑒−0.778+0.497∗1+0.034∗31.12+0.871∗1)/(1 + 𝑒−0.778+0.497∗1+0.034∗31.12+0.871∗1)

(25)

24 P(partner) = 𝑒1.648/(1+𝑒1.648) P(partner) = 0.839 P(kind0-5) = (𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−0.814∗1)/(1 + 𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−0.814∗1) P(kind0-5) = 𝑒0.69/(1+𝑒0.69) P(kind0-5) = 0.666 P(kind6+) = (𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−0.419∗1)/(1 + 𝑒−0.778+0.497∗0.71+0.034∗31.12+0.871∗1−0.419∗1) P(kind 6+) = 𝑒1.085/(1+𝑒1.085) P(kind 6+) = 0.747 P(int:mar1*kind0-5) = (𝑒−0.279+0.460∗0.71+0.030∗31.12+0.938∗1−0.882∗1−0.693∗1−0.939∗1)/(1 + 𝑒−0.279+0.460∗0.71+0.030∗31.12+0.938∗1−0.882∗1−0.693∗1−0.939∗1) P(int:mar1*kind0-5) = 𝑒−0.594/(1+𝑒−0.594) P(int:mar1*kind0-5) = 0.356 P(int:tur2*kind0-5) = (𝑒−0.279+0.460∗0.71+0.030∗31.12+0.938∗1−1.094∗1−0.693∗1+0.798∗1)/(1 + 𝑒−0.279+0.460∗0.71+0.030∗31.12+0.938∗1−1.094∗1−0.693∗1+0.798∗1) P(int:tur2*kind0-5) = 𝑒0.931/(1+𝑒0.931) P(int:tur2*kind0-5) = 0.717 P(int:mar1*partner) = (𝑒−0.216+0.542∗1+0.030∗31.12+0.853∗1−0.809∗1−0.691∗1)/(1 + 𝑒−0.216+0.542∗1+0.030∗31.12+0.853∗1−0.809∗1−0.691∗1) P(int:mar1*partner) = 𝑒0.613/(1+𝑒0.613) P(int:mar1*partner) = 0.649 7.3 SPSS Syntax GET FILE='C:\Users\emilten1\Dropbox\PhD\[Onderwijs 2016]\Bachelorscriptie\Data\NELLS\NELLSWave1PublicRelease_v_1_3.sav'. **EMPLOYED** COMPUTE werk=$SYSMIS. EXECUTE. * 0=unemployed 1=employed

* Wat ging u doen direct aansluitend na het verlaten van voltijds dagonderwijs 1=direct aansluitend gaan werken (--> a30)

IF w1fa27=1 werk=1. EXECUTE.

*Bent u ooit gaan werken na het verlaten van voltijds dagonderwijs? 1=ja 2=nee (-->a58) IF w1fa28=1 werk=1.

(26)

25

*Heeft u sinds uw eerste baan altijd gewerkt? 1=voordurend gewerkt(-->a36) 2= enige tijd niet gewerkt * a33=2 niet coderen, want dan naar a35.

IF w1fa33=1 werk=1.

*Verricht u op dit moment betaalde arbeid? 1=ja 2=nee IF w1fa35=1 werk=1.

IF w1fa35=2 werk=0.

* In welk jaar bent u gestopt met werken? IF w1fa53<=2010 werk=0.

EXECUTE.

VARIABLE LABELS werk "Respondent verricht op dit moment betaalde arbeid". VALUE LABELS werk 0 "Niet werken" 1 "Wel werk".

EXECUTE.

*variabele geslacht

RECODE w1csex (2=1) (1=0) INTO vrouw. EXECUTE.

CROSSTABS vrouw BY w1csex. FREQUENCIES vrouw.

VARIABLE LABELS vrouw "Respondent is vrouw". VALUE LABELS vrouw 0 "man" 1 "vrouw". EXECUTE.

*De variabele kind

COMPUTE leeftijdkind1=$SYSMIS. IF w1cagekid01<6 leeftijdkind1=1. IF w1cagekid01>5 leeftijdkind1=0.

IF SYSMIS(w1cagekid01) leeftijdkind1=$SYSMIS. EXECUTE.

VARIABLE LABELS leeftijdkind1 "Of het eerste kind ouder dan 6 is of jonger". VALUE LABELS leeftijdkind1 0 "ouder dan 6" 1 "jonger dan 6".

EXECUTE. COMPUTE leeftijdkind2=$SYSMIS. IF w1cagekid02<6 leeftijdkind2=1. IF w1cagekid02>5 leeftijdkind2=0. IF SYSMIS(w1cagekid02) leeftijdkind2=$SYSMIS. EXECUTE.

VARIABLE LABELS leeftijdkind2 "Of het eerste kind ouder dan 6 is of jonger". VALUE LABELS leeftijdkind2 0 "ouder dan 6" 1 "jonger dan 6".

EXECUTE.

COMPUTE leeftijdkind3=$SYSMIS. IF w1cagekid03<6 leeftijdkind3=1. IF w1cagekid03>5 leeftijdkind3=0.

(27)

26

IF SYSMIS(w1cagekid03) leeftijdkind3=$SYSMIS. EXECUTE.

VARIABLE LABELS leeftijdkind3 "Of het eerste kind ouder dan 6 is of jonger". VALUE LABELS leeftijdkind3 0 "ouder dan 6" 1 "jonger dan 6".

EXECUTE. COMPUTE leeftijdkind4=$SYSMIS. IF w1cagekid04<6 leeftijdkind4=1. IF w1cagekid04>5 leeftijdkind4=0. IF SYSMIS(w1cagekid04) leeftijdkind4=$SYSMIS. EXECUTE.

VARIABLE LABELS leeftijdkind4 "Of het eerste kind ouder dan 6 is of jonger". VALUE LABELS leeftijdkind4 0 "ouder dan 6" 1 "jonger dan 6".

EXECUTE. COMPUTE leeftijdkind5=$SYSMIS. IF w1cagekid05<6 leeftijdkind5=1. IF w1cagekid05>5 leeftijdkind5=0. IF SYSMIS(w1cagekid05) leeftijdkind5=$SYSMIS. EXECUTE.

VARIABLE LABELS leeftijdkind5 "Of het eerste kind ouder dan 6 is of jonger". VALUE LABELS leeftijdkind5 0 "ouder dan 6" 1 "jonger dan 6".

EXECUTE. COMPUTE leeftijdkind6=$SYSMIS. IF w1cagekid06<6 leeftijdkind6=1. IF w1cagekid06>5 leeftijdkind6=0. IF SYSMIS(w1cagekid06) leeftijdkind6=$SYSMIS. EXECUTE.

VARIABLE LABELS leeftijdkind6 "Of het eerste kind ouder dan 6 is of jonger". VALUE LABELS leeftijdkind6 0 "ouder dan 6" 1 "jonger dan 6".

EXECUTE. COMPUTE leeftijdkind7=$SYSMIS. IF w1cagekid07<6 leeftijdkind7=1. IF w1cagekid07>5 leeftijdkind7=0. IF SYSMIS(w1cagekid07) leeftijdkind7=$SYSMIS. EXECUTE.

VARIABLE LABELS leeftijdkind7 "Of het eerste kind ouder dan 6 is of jonger". VALUE LABELS leeftijdkind7 0 "ouder dan 6" 1 "jonger dan 6".

EXECUTE. COMPUTE leeftijdkind8=$SYSMIS. IF w1cagekid08<6 leeftijdkind8=1. IF w1cagekid08>5 leeftijdkind8=0. IF SYSMIS(w1cagekid08) leeftijdkind8=$SYSMIS. EXECUTE.

VARIABLE LABELS leeftijdkind8 "Of het eerste kind ouder dan 6 is of jonger". VALUE LABELS leeftijdkind8 0 "ouder dan 6" 1 "jonger dan 6".

(28)

27 COMPUTE leeftijdkind9=$SYSMIS. IF w1cagekid09<6 leeftijdkind9=1. IF w1cagekid09>5 leeftijdkind9=0. IF SYSMIS(w1cagekid09) leeftijdkind9=$SYSMIS. EXECUTE.

VARIABLE LABELS leeftijdkind9 "Of het eerste kind ouder dan 6 is of jonger". VALUE LABELS leeftijdkind9 0 "ouder dan 6" 1 "jonger dan 6".

EXECUTE. COMPUTE leeftijdkind10=$SYSMIS. IF w1cagekid10<6 leeftijdkind10=1. IF w1cagekid10>5 leeftijdkind10=0. IF SYSMIS(w1cagekid10) leeftijdkind10=$SYSMIS. EXECUTE.

VARIABLE LABELS leeftijdkind10 "Of het eerste kind ouder dan 6 is of jonger". VALUE LABELS leeftijdkind10 0 "ouder dan 6" 1 "jonger dan 6".

EXECUTE. COMPUTE somkind=SUM(leeftijdkind1,leeftijdkind2,leeftijdkind3,leeftijdkind4,leeftijdkind5,leeftijdkind6,leeftijdkind7,leef tijdkind8,leeftijdkind9,leeftijdkind10). EXECUTE. COMPUTE jongkind=$SYSMIS. IF somkind>=1 jongkind=2. IF somkind=0 jongkind=1. IF SYSMIS(somkind) jongkind=0. EXECUTE.

VARIABLE LABELS jongkind "Of iemand wel of niet jonge kinderen heeft".

VALUE LABELS jongkind 0 "Geen kinderen" 1 "Geen jonge kinderen" 2 "Wel jongen kinderen". EXECUTE.

*dummy variabele jong kind

RECODE jongkind (1=1) (0 2=0) INTO geenjongkind. RECODE jongkind (2=1) (0 1=0) INTO weljongkind. EXECUTE.

*dummy parttime werken hogere school COMPUTE parttimewerkhogereschool=$SYSMIS. IF w1sce6a_d=1 parttimewerkhogereschool=2. IF w1sce6a_d=2 parttimewerkhogereschool=1. IF w1sce6a_d=3 parttimewerkhogereschool=0.

VARIABLE LABELS parttimewerkhogereschool "De opvattingen of een vrouw met een kind wat naar de middelbare school gaat parttime zou mogen werken".

VALUE LABELS parttimewerkhogereschool 1 "negatief" 2"positief" 0"neutraal". EXECUTE.

RECODE parttimewerkhogereschool (2=1) (1 0=0) INTO posparttimewerkhogereschool. RECODE parttimewerkhogereschool (1=1) (2 0=0) INTO negparttimewerkhogereschool. EXECUTE.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The connection between the government-biased military intervention and the duration of the civil war is made visible once I examined how the interventions

African Primary Care Research: Choosing a topic and developing a proposal Author: Bob Mash 1 Affiliation: 1 Division of Family.. Medicine and Primary Care, Stellenbosch University,

In the majority of participants within-day changes in endogenous melatonin secretion were temporally or contemporaneously associated with within- day changes in positive

Based on the literature, our hypotheses are (1) Turkish children show more externalizing behaviors than Dutch children as previous findings have shown that

Second-generation Turkish immigrant families in the Netherlands : parenting and toddler behavior problems..

In the literature inconsistent results have been reported regarding child behavior problems (e.g., externalizing behaviors) in Turkish immigrant families living in the Netherlands

Based on the literature, our hypotheses are (1) Turkish children show more externalizing behaviors than Dutch children as previous findings have shown that

24 The feasibility study incorporates the following indicators: percentages of examination passes in education, proportion of people working in an employed capacity and on