• No results found

Petra Brouwer, De wetten van de bouwkunst. Nederlandse architectuurboeken in de negentiende eeuw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Petra Brouwer, De wetten van de bouwkunst. Nederlandse architectuurboeken in de negentiende eeuw"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

© 2013 Royal Netherlands Historical Society | KNHG

Creative Commons Attribution 3.0 Unported License

URN:NBN:NL:UI:10-1-109994 | www.bmgn-lchr.nl | E-ISSN 2211-2898 | print ISSN 0615-0505

BMGN - Low Countries Historical Review | Volume 128-3 (2013) | review 75

Petra Brouwer, De wetten van de bouwkunst. Nederlandse architectuurboeken in de

negentiende eeuw (Rotterdam: NAi Uitgevers, 2011, 462 pp., ISBN 978 90 5662 771 3).

In het laatste decennium is een aantal boeiende studies verschenen over de Nederlandse architectuur van de negentiende eeuw. Hierbinnen kan een tweetal groepen worden onderscheiden. Een eerste groep betreft gebouwde oeuvres en analyseert hoe deze tot stand kwamen. De andere groep richt zich vooral op het architectuurdiscours en de architectuurtheorie. De publicatie van Petra Brouwer past in deze laatste reeks. De auteur bestudeert de verandering van kennis van de burgerlijke bouwkunst aan de hand van negentiende-eeuwse Nederlandse publicaties. Ze toont aan hoe een nieuwe

schoonheidsleer werd ontwikkeld en hoe deze vernieuwing zich verhield tot andere deelgebieden van de burgerlijke bouwkunst. Het werk is een aanvulling op de uitgave Waarheid en Karakter van Auke van der Woud, die vooral tijdschriften en artikelen als primair bronnenmateriaal gebruikte.

Het boek zelf valt uiteen in twee delen. In deel 1 ‘De burgerlijke bouwkunst’ (21-161) analyseert Brouwer de handboeken van de burgerlijke bouwkunst als nieuw boekgenre in Nederland. Stap voor stap wordt de lezer meegenomen in haar nauwgezette analyse van de verschuivingen die in deze publicaties verschijnen. Terwijl de handboeken in het begin van de eeuw de meetkunde als grondslag van de burgerlijke bouwkunde namen, groeide geleidelijk de fascinatie voor de exacte wetenschappen en de mechanica. Deze werken, die een volledig en systematisch inzicht wilden geven van alle kennis waarover een bouwkunstenaar moest beschikken, beschrijven uitvoerig de verschillende

bouwmaterialen en hun chemische en fysieke eigenschappen. Het doel was aan te sporen tot grote exactheid bij het verwezenlijken van een gebouw. In deel 2 ‘De schone

bouwkunst’ (163-344) staan de publicaties vanaf 1840 centraal. De oude schoonheidsleer werd op basis van proporties door twee ontwikkelingen verdrongen: 1) toenemend belang van de constructief-tektonische principes gedetecteerd in de eigentijdse en historische architectuur en 2) verhoogde aandacht voor de wetmatige en procesmatige vormwisselingen en dynamische historische evoluties van de architectuur doorheen de tijd. Brouwer behandelt de verschillende deelfacetten van de handboeken, waardoor de lezer een secuur beeld krijgt van het discours door de jaren heen. Ze beklemtoont dat de geschiedwetenschap invloed had op de wijze waarop naar architectuur werd gekeken. Het valt echter op dat het wetenschappelijke klimaat waarin architectuurgeschiedenis

(2)

werd bedreven in andere Europese landen, in Nederland nauwelijks aanwezig was. Alle Nederlandse geschiedkundige publicaties over architectuur waren vertalingen van populariserende buitenlandse uitgaven, geschreven voor praktiserende architecten en niet gericht op wetenschappelijke reflectie.

Bijzonder interessant in het werk van Brouwer is dat de verschuivende schoonheidsleer wordt verbonden met de publicaties over materialenkennis en constructieleer. De auteur gaat er terecht van uit dat er interactie bestaat tussen deze twee verschillende publicatie-genres. Dit is één van de meest vernieuwende aspecten van het boek omdat bij andere auteurs het discours van de constructieleer en de

geschiedkundige publicaties vrijwel altijd worden gescheiden. Hier toont ze overtuigend aan dat de vernieuwing in het theoretische discours in de technische handboeken en in de publicaties over de geschiedenis van de architectuur op een gelijkaardige manier verloopt. Verder is ook de analyse (hoofdstuk 11 en 12) van de positie van de Nederlandse bouwstijlen in de publicaties bijzonder verhelderend.

Het boek werpt echter tevens vragen op waarop geen volledige antwoorden worden gegeven. Het onderzoek richt zich op de geschreven tekst van de handboeken en minder op de illustraties, hoewel deze in de negentiende eeuw niet zozeer als minder belangrijk werden beschouwd. Indien de illustraties op dezelfde nauwgezette manier waren geanalyseerd zou de lezer beter begrijpen dat het discours ook door het beeld werd gevormd. Een tweede gemis is dat de auteur de confrontatie met de tijdschriften niet aangaat. Het is verdedigbaar om de handboeken als belangrijkste bron te

beschouwen, maar het is algemeen bekend ‒ en het wordt ook door de auteur erkend ‒ dat de tijdschriften eveneens een prominente rol hadden. Het betoog had dus versterkt kunnen worden door meer kruisverbanden tussen de boeken en tijdschriften te

behandelen.

Een derde gemis is de vraag naar de wisselwerking tussen de ontwikkeling van een vernieuwd schoonheidsideaal en het creatief proces van de praktiserend architect. Hoe ging de vakman om met de toegenomen wetenschappelijkheid en hoe werd dit verenigd met de eigen artistieke praktijk; een onderwerp dat in Frankrijk, Duitsland en Engeland grote aandacht kreeg. Waarschijnlijk komt dit aspect slechts sporadisch aan bod omdat het publiceren van boeken een bepaalde traagheid bezat die ervoor zorgde dat de snellere interactie tussen theorie en praktijk zoals in de tijdschriften niet kon worden bijgehouden. Toch blijft dit een belangrijke vraag om de impact van de handboeken op de praktijk in te schatten. Tenslotte had het boek op verschillende plaatsen ingekort kunnen worden. Aangezien het boek is gericht aan specialisten lijken verschillende uitweidingen overdadig en kan met beperkte verwijzingen worden volstaan.

Los gezien van deze punten van kritiek is het een zeer verdienstelijk werk. De wetten van de bouwkunst is een boeiend en vlot geschreven boek dat de lezer niet alleen een zeer accuraat inzicht geeft van het gevormd discours in de Nederlandse handboeken, maar tevens een vernieuwend beeld schept van de kenniscreatie en -overdracht binnen de architectuur in de loop van de negentiende eeuw.

(3)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Accis werd opgericht, welstandstoezicht werd kritisch on- dervraagd, onze relaties met (semi-)overheidsinstituties werden losser. Toen dit jaar begon, waren de meeste punten

Maasgotiek, Schelde gotiek, Brabantse gotiek, Kempense gotiek, Rijnlandse / Nederrijnse gotiek, Utrechtse en Stichtse gotiek, Romano gotiek.. -

Zijn denkwerk mondt zo uit in een groots schema dat direct duide- lijk moet maken, wie nach einer allgemeinen Regel, die Ver- bindung und Übereinanderxetzung derer Ordnungen auf

Material und Hilfsmittel Zeichenblock-Karton und Zeichenblock- blatt in DIN A3;Filz, Stoffreste in verschie- denen Gewebearten, Farben und Mustern; UHU HOLZ expressleim oder UHU

Naar onze mening betekent dat onder meer dat met name voor Hoeve Overslot gezocht zal moeten worden naar multi-functioneel gebruik door meerdere partijen zodat de instandhouding

De jazzdans was, zoals de schrijver van het artikel liet doorschemeren, niet een middel zoals de traditionele dansen dat waren, maar een doel op zich. 2p 15 † Beargumenteer waarom

Wie de foto's in dit boek bekijkt, bedenke dat niet alleen het monument in het beeld beklijft, maar dat ook de fotograaf in zijn werk overleeft.... Ik wens dit bijzondere boek een

van den Berg, Kollumerland en Nieuw Kruisland, voorafgegaan door Overzicht van de bouwkunst in Noordelijk Oostergo.. SDU uitgeverij, Den Haag / Rijksdienst voor