• No results found

Bacteriophagen in zuursels

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bacteriophagen in zuursels"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E I J K S L A N D B O U W P B O E F S T A T I O N HOORN

BACTERIOPHAGEN IN ZUURSELS

DOOK J . W . P E T T E (Ingezonden 13 December 1945) 1. Inleiding

Meermalen wordt uit de practijk de klacht vernomen, dat zuursels voor de boter- en kaasbereiding meer of minder plotseling' dienst weigeren. Voor-al voor den noodzakelijken vlotten gang van zaken in onze boterfabrieken is dit een ernstig ongemak, daar, indien de zuring van den room m e t deze zuursels t e traag verloopt, de room niet op tijd dik is.

Meestal wordt het verschijnsel waargenomen bij het z.g. „ g r o o t z u n r " en soms ook bij het , , s t a m z u u r " , indien daar t e n m i n s t e mee gewerkt wordt, hetgeen nog lang niet overal het geval is.

Speciaal bij het inzetten van nieuw zuursel zouden deze verschijnselen optreden. Dit nu staat helaas de verstrekking van gecontroleerde goede zuursels van uit een centraal laboratorium in den weg, welke verstrekking uit andere hoofde, n.1. uit die der aromavorming in de boter zeker wenschelijk is.

Ter illustratie van het bovenstaande zij hier eerst iets verteld van de ervaring, die wij zelf hierover opgedaan hebben.

Sinds eenige jaren verstrekt n.1. de Bacteriologische Afdeeling van het Rijkslandbouwproefstation door het geheele land heen zuursels voor de boterbereiding aan de praktijk. I n verband niet vroeger opgedane ervarin-gen met de zuurselverstrekking, werden daartoe eenige praktijkzuursels genomen, die in de fabrieken goed voldeden en die volgens do tegenwoordig bekende contrôlemethoden als „ g o e d " beoordeeld worden, d.w.z., dat zij snelzurend en zwak reduceerend zijn en alleen bestaan uit een mengsel van melkzuurstreptococcen en aromabacteriën.

Deze zuursels worden in het laboratorium eiken dag m e t + l/£> % over-geënt in potjes m e t 750 cur' gepasteuriseerde centrifugemelk, dus op een wijze, zooals dit in de praktijk bij een stamzuursel gewoonlijk geschiedt. Xa een dag kweeken in een broedstoof bij 20 à 21 °C, worden zij in ge-steriliseerde fleschjes naar do practijk verzonden. Vanzelfsprekend vindt er steeds een regelmatige controle van deze zuursels plaats. Tot nu toe werd er nooit eenige afwijking geconstateerd.

D a a r de zuursels niets anders zijn dan uitstekende practijkzuursels, zou men verwachten, dat aan de verstrekking van deze zuursels aan de prac-tijk geen moeilijkheden zouden zijn verbonden. Bij tal van fabrieken was dat ook het geval, doch een aantal fabrieken klaagde over een te zwakke zuring of over een algeheele weigering van het zuursel om te zuren. Enkele voorbeelden van de verschijnselen, die zich voordeden, mogen hier volgen.

E e n fabriek meldde ons, dat zij wel 15 % zuursel aan den room (vet-(3) C 121

(2)

gehalte + 20 % ) toevoegen moest om den room bij 13 °C in normalen tijd dik t e krijgen.

E e n andere fabriek deelde mede, d a t er na eenige dagen een verzwak-king in de zuring optrad, die zich n a nog eenige malen overenten weer herstelde.

Bij een derde fabriek herstelde zich een dergelijke verzwakking niet. Na het sturen van een ander zuursel ging het een tijd lang goed, terwijl maan-delijks een nieuw flesehje zuursel gestuurd werd. Plotseling weigerde dit tweede zuursel n a eenige malen overenten geheel.

E e n dergelijke spontane weigering trad bij meerdere fabrieken o p ; bij sommige na 3 of 4 dagen, bij andere na 3 weken of nog längeren tijd.

Ten slotte deelden enkele fabrieken mede, d a t het zuursel zelfs bij de eerste overenting al niet aanslaan wilde. Bij één dezer fabrieken werd de poging m e t een nieuw monster zuursel nog tweemaal herhaald, echter zonder succes, waarop zuursel v a n een buurtfabriek genomen werd, waar-mede wel goed gewerkt kon worden. H e t merkwaardige echter was, dat deze buurtfabriek hetzelfde zuursel kort geleden van ons ontvangen h a d en er tot volle tevredenheid mede werkte.

Hoewel wij overtuigd waren v a n de goede kwaliteit van onze zuursels, ook wat het zuvingsvermogen betreft, viel het optreden der raadselachtige verschijnselen niet te loochenen.

Uit inlichtingen uit de practijk, o.a. v a n den H E E R W . DE BOER, tech-nisch a m b t e n a a r van de N . C . Z . , voor wiens waardevolle en steeds zoo bereidwillig gegeven inlichtingen wij gaarne hierbij onzen dank betuigen, bleek ons wel, dat het verschijnsel der spontane weigering van zuursels niet alleen bij zuursels van het Eijkslandbouwproefstation voorkwam.

Aan onze zuursels stelt m e n echter den eisch, dat dit verschijnsel niet voorkomt, een eisch, w a a r a a n wij nimmer zullen k u n n e n voldoen, omdat, zooals wij later zullen zien, een besmetting van h e t zuursel in de fabriek een der oorzaken is. Alvorens echter op deze oorzaken nader in t e gaan, willen wij eerst eens nagaan wat er over het weigeren van zuursels om te zuren in de literatuur bekend is.

2. Ervaringen in Nieuw-Zeeland

Speciaal in Nieuw-Zeeland is zeer veel aandacht geschonken aan het weigeren van zuursels. H e t betreft hier kaaszuursels voor de Cheddar-kaas-bereiding. I n verband m e t het feit, dat m e n bij het z.g. chédderen wachten .moet tot de zuurgraad van de afloopende wei een zekere waarde verkregen

heeft, is het niet goed verloopen der zuring bij deze kaasbereiding natuur-lijk een ernstig nadeel.

De analogie der in Nieuw-Zeeland waargenomen verschijnselen bij zuur-sels m e t het gedrag der zuurzuur-sels hier te lande is zoo groot, dat de daar gevonden resultaten zeer zeker ook voor onze zuursels v a n belang zijn.

Zoo beschrijven WHITEHEAD en W A R D S (1) in 1933 hoe een door het Dairy Eesearch I n s t i t u t e a a n een bedrijf verstrekt zuursel, na verscheidene maanden normaal gewerkt te hebben, plotseling weigerde. Nieuw gezonden

(3)

cultures deden het de eerste dag goed, m a a r na 2 of 3 dagen was het weer heelemaal mis. De melk werd zelfs niet meer dik. Gebruik van andere melk leidde niet tot verbetering. Hetzelfde zuursel was op het laboratorium reeds een jaar lang goedgehouden en daarom werd verondersteld dat het aan de wijze van overenten lag. Bootste men op de fabriek de wijze van over-enten van het laboratorium na door in een flesch m e t wattenprop over te kweeken, dan ging het aanvankelijk goed, doch na 3 weken liep het zurings-vermogen van het zuursel toch achteruit. Bootste men op het laboratorium de wijze v a n overenten op de fabriek na, dan lukte het toch niet het ge-brek te voorschijn te roepen. Hoewel de oorzaak dus onbekend bleef, ver-moeddeu de schrijvers, dat er sprake was van een of andere infectie in de fabriek.

Merkwaardig in verband m e t het door ons genoemde analoge geval is nog de vermelding, dat intusschen door de fabriek een ander zuursel ge-vonden was, dat zich ook bij fabriekmatige behandeling goed hield. Verdere proeven werden daarom afgebroken.

Doch hiermede was de zaak niet afgedaan. Nieuwe gevallen van spon-tane weigering deden zich voor. WHITEHEAD (2) (3) (4) vond een tweetal streptocoecenstammen, de ecne een Sc. cremoris, de andere een veel op Sc. mastitidis gelijkende stam, die in sterke m a t e zuringsverhindercnde stoffen afscheidden. Dergelijke Streptococcen werden door WHITEHEAD en Cox (5) zeer verbreid, o.a. ook in silage gevonden.

N u is dit verschijnsel van bacteriën, die elkaar in hun werkzaamheid belemmeren, algemeen bekend. Misschien dat dit in sommige gevallen een rol zal spelen, m a a r er bestaat toch geen aanleiding voor om er groote beteekenis voor de spontane weigering van zuursels aan toe t e kennen. Dit verschijnsel treedt immers ook op indien er geen sprake is van een infectie m e t dergelijke zuringsverhinderendc bacteriën.

Opnieuw werd daarom het onderzoek ter hand genomen en er werd aan-geknoopt aan de ervaring, dat een zuursel, dat zich normaal gedraagt, indien het in kleine hoeveelheden melk overgeënt wordt, dikwijls weigert, indien h e t in een groote portie melk aangezet wordt. E r bleek n u aan WHITEHEAD en Cox ( 6 ) , dat dit een gevolg was van meer of minder lucht-toetreding tot de melk. Werd het zuursel in een conische flesch overge-kweekt, dan bleef het goed, terwijl bij overenting in grootere vaten, ja zelfs in bekerglazen, een spontane weigering dikwijls optrad. Dit nu zou volgens hen een gevolg zijn van een verschil in luchttoetreding ( a e r a t i e ) . Ook bij uit het zuursel geïsoleerde melkzuurbacteriëustammen trad het verschijnsel op. Niet altijd vindt een algeheele zuringsverhindering p l a a t s ; het kan ook een zuringsvertraging zijn.

Plotseling hield nu echter, zoowel bij het zuursel als bij de geïsoleerde, s t a m m e n , het verschijnsel der zuringsbelemmering op. Gedurende een periode van 9 m a a n d e n bleven ze volkomen normaal en ook ongevoelig voor aeratie. Toen verscheen het weer bij een geïsoleerden Sc. cremorisstam.

W e k u n n e n hier dus de conclusie uit trekken, dat, zooals ook onze er-varing is, het verschijnsel epidemisch optreedt, d.w.z., d a t het slechts af en toe optreedt en dan plotseling weer verdwijnt evenals b.v. een epide-mische ziekte.

(4)

gevallen de oorzaak waren van de genezing. I n de ontlasting van herstel-lende patiënten kon m e n dan ook bacteriophagen tegen de ziekte veroor-zakende bacteriën aantreffen en bacterievrije bacteriophaagfiltraten wer-den ter genezing toegepast.

Naderhand is wel gebleken, d a t bacteriophagen ook bij saprophyte micro-organismer> voorkomen, zooals bij verschillende al of niet sporenvormende grondbacteriën.

Meer en meer k o m t m e n t o t h e t inzicht, dat h e t een algemeen verschijn-sel is bij bacteriën en het l a a t zich aanzien, d a t dit verschijnverschijn-sel de toch al zoo moeilijke bacteriologische wetenschap nog gecompliceerder zal m a k e n .

Bij de bestudeering der bacteriophagen k w a m e n eenige algemeene eigen-schappen naar voren, waarvan wij, behalve de reeds genoemde overent-baarheid en de wisselende sterkte der werkzaamheid, nog de volgende willen noemen.

De bacteriophaag ontplooit zijn werkzaamheid binnen bepaalde tem-peratuurgrenzen en wel + t u s s c h e n 10 en 45 °C. Verhitting tot + 75 °G m a a k t h e m onwerkzaam. D e werkzaamheid van den bacteriophaag uit zich meestal slechts t e n opzichte van bepaalde s t a m m e n van dezelfde soort. H e t k o m t echter ook voor, dat bacteriën van verschillende soort door eenzelfden bacteriophaag worden aangetast. Ook is wel gebleken, dat de werkzaam-heid der bacteriophagen in verloop van tijd soms sterk varieert, hoewel ook dikwijls een merkwaardige constantheid in eigenschappen waargenomen werd.

W e zullen nog gelegenheid hebben op deze eigenschappen terug t e komen bij de bespreking der bacteriophagen bij zuurselstreptococcen.

4. Literatuur over zuurselbacteriophagen

I n Nieuw-Zeeland komen WHITEHEAD en Cox (13) in 1930 uitvoerig op h u n voorloopige mededeeling over bacteriophagen terug. Zij beschreven in deze publicatie proeven m e t een reincultuur van Sc. cremoris, welke plotse-ling niet wilde zuren.

Zij demonstreerden hiervan, dat de oplossing overentbaar was. Bij toe-voeging n.1. van een paar druppeltjes van deze niet gestremde cultuur der bacterie in melk m e t methyleenblauw, geënt m e t den betreffenden s t a m en gekweekt bij 30° C , zag m e n wel aanvankelijk een ontkleuring der melk en kon m e n microscopisch een goeden groei der bacteriën waarnemen, doch een uur later was de proefbuis weer blauw en waren alle bacteriën ver-dwenen. Dit proces liet zich voortdurend herhalen.

W e r d van een dergelijke opgeloste cultuur een bacterievrij filtraat ge-m a a k t , dan bleek dit werkzaage-m tot in de verdunning 10-8 of 10-9.

Op gist-wei-agar-platen konden kale plekken worden gevormd, die een grootte hadden van + 0,5 m m .

Zij vonden verder nog, d a t :

1°. de bacteriophaag beter werkzaam was bij 30 dan bij 20 of 37° C ; 2°. dat hij vernietigd werd door een verhitting van 30 min. op 70° C ;

(5)

3". dat het filtraat maandenlang bij 4° C. t e bewaren was zonder noe-menswaardigen achteruitgang der werkzaamheid;

4°. dat melk verreweg het beste medium was, doch dat het in andere voedingsbodems ook ging, b.v. in wei;

5°. d a t de bacteriophaag zeer specifiek was t.o.v. den Sc. cremorisstam; 6°. dat het niet gelukte blijvend i m m u n e varianten van dezen s t a m t e

kweeken, dus secundaire cultures, die blijvend niet gevoelig voor den phaag waren, en

7°. dat aeratie der melk een buitengewoon activeerende werking op het bacteriophaagverschijnsel heeft.

Door al deze waarnemingen wordt wel duidelijk bevestigd, dat er sprake is van een werking van een bacteriophaag bij deze Sc. cremoris.

I n den loop der jaren werd vervolgens door WHITEHEAD en H U N T E R (14) nog meerdere ervaring over bacteriophagen opgedaan, zonder dat dit echter tot nieuwe gezichtspunten aanleiding gaf. Enkele opmerkingen willen wij nog even aanstippen.

Zoo vestigen de schrijvers er speciaal nog eens de a a n d a c h t op, dat het zoo m a a r niet naar believen mogelijk is het bacteriophaagverschijnsel te voorschijn t e roepen. H e t is noodig, dat de cultuur hiervoor in een ge-voelig stadium is, hetgeen slechts af en toe het geval is. I s dit het geval, dan is het verschijnsel door allerlei maatregelen, die luchttoetreding ten-gevolge hebben, te activeeren.

H e t treedt speciaal bij werkelijke reincultures op, terwijl bij mengcultures zelden totale weigering optreedt, omdat de bacteriophagen zoo specifiek zijn voor de s t a m m e n , waarop zij werken. Uit h u n artikelen blijkt n u , d a t in Nieuw-Zeeland juist werkelijke reincultures verstrekt worden, in tegen-stelling tot in andere landen, waar m e n dit systeem reeds lang verlaten heeft, omdat reincultures niet goed voldeden. H e t is waarschijnlijk, dat ook in andere landen juist de werking der bacteriophagen, zich uitende in een onvoldoende zuring, er de oorzaak van geweest is, d a t m e n t o t meng-cultures (zuursels) is overgegaan en aannemelijk, d a t m e n in Nieuw-Zeeland, door de klok terug te zetten en weer m e t reincultures t e beginnen, zoo veel last van onvoldoende zuring heeft gekregen.

Toen nu wederom het bereiden van phaagresistente zuursels niet mogelijk bleek, werd er toe overgegaan de cultures in grootere hoeveelheid over t e enten dan gebruikelijk was om de z.g. lag-phase x) zoo kort mogelijk t e

doen zijn. E e n langere duur van deze phase zou n.1. tot h e t optreden van den bacteriophaag aanleiding geven.

Hoewel dit zwaardere enten in het laboratorium wel succes had, bleek dit in de practijk in h e t geheel niet het geval t e zijn. Dit gaf aanleiding om meer en meer tot de overtuiging t e komen, dat er in de bedrijven een in-fectie m e t bacteriophagen v a n buiten af plaats vindt. D i t was voor de schrijvers een moeilijke erkenning, daar ze aanvankelijk juist in verband

1) Een pas geënte cultuur van bacteriën heeft eenigen tijd noodig alvorens tot een

snellen groei over te gaan. Men noemt deze beginphase, die gewoonlijk eenige uren duurt, de lag-phase.

(6)

h u n vermogen de zuurvorming v a n melkzuurbaGteriënstammen t e ver-hinderen, d a n bleek dit veelvuldig voor t e komen, vooral ten. opzichte van enkele gevoelige s t a m m e n . W e zien hier dus weer hetzelfde ver-schijnsel als in Nieuw-Zeeland en de Amerikaansche schrijvers stellen deze werking eveneens op rekening v a n bacteriophagen. De overentbaarheid en de plagevorming konden beide gemakkelijk bewezen worden.

Merkwaardig is echter, d a t ook filtraten v a n schijnbaar normale zuursels bacteriophagen bleken t e b e v a t t e n , al waren d a n de filtraten v a n langzame zuursels sterker werkzaam. Meestal verhinderden de filtraten v a n normale zuursels slechts de zuurvorming door enkele s t a m m e n . F i l t r a t e n , g e m a a k t van reine m e l k z u u r b a c t e r i ë n s t a m m e n , vertoonden nooit eenige phaagwer-king. Ook Bc.-cremoris-stammen (aromabacteriën) bevatten geen bacterio-phaag. Slechts wanneer beide in combinatie in h e t zuursel leven, konden blijkbaar bacteriophaaghoudende filtraten worden bereid D i t r e s u l t a a t is dus in tegenspraak m e t de bevindingen v a n WHITEHEAD C.S., die herhaal-delijk bacteriophagen v a n reincultures isoleerden.

D e v e r d e r e bevindingen v a n N E L S O N , HARRIMAN e n HAMMER m e t den

bacteriophaag zijn vrijwel gelijk a a n die in Nieuw-Zeeland en in overeen-s t e m m i n g m e t de eigenovereen-schappen v a n bacteriophagen in h e t algemeen. D e uit zuursel verkregen bacteriophaag w a s dikwijls zwak, de titer bedroeg soms niet meer d a n 10-2. Hij kon echter aanmerkelijk versterkt worden

door enkele overentingen bij toevoeging a a n een gevoeligen melkzuur-bacteriestam. D e toevoeging v a n den bacteriophaag diende echter niet t e laat na de enting der melkzuurbacterie t e geschieden, want d a n zijn de melkzuurbacteriën reeds t e oud en de bacteriophaag k a n zich slechts ver-meerderen t e n koste v a n jonge deelende bacteriën. E e n voorbeeld moge dit verduidelijken.

T A B E L 1.

F i l t r a a t 128, w a a r v a n de titer 10-6>5 w a s , werd n a verschillende tijden

toegevoegd aan m e t Sc. lactis 99 geënte melkcultures en bij 30° C ge-kweekt. V a n deze cultures werden opnieuw n a eenigen tijd filtraten bereid.

Toevoeging v a n filtraat in u r e n n a de enting 0 5 8,5 12 Titer v a n h e t resulteerende filtraat 10—7,5 10—9 10—3,5 10—2

G e t r a c h t werd om de bacteriophagen rein t e kweeken door ze voort-durend via 1 s t a m t e kweeken en steeds kale plekken ( = phaagkoloniën) af t e pikken. De eigenschap o m sommige melkzuurbacteriën t e beïnvloeden ging daarbij verloren ; t e n opzichte v a n andere s t a m m e n werd zij versterkt, zoodat er blijkbaar wel v a n een zekere reincultiveering sprake is. I n een enkel geval werd echter een nieuwe s t a m gevoelig, terwijl infectie uit-gesloten kon worden geacht.

(7)

De beste omstandigheden voor het voortkweeken der bacteriophagen werden nagegaan in verschillende media m e t verschillenden p H en bij verschillende t e m p e r a t u r e n . Bij 21 of 30° C bleek het wel het beste te gaan, de geschiktste p H was 6,8 à 7,2 en hoewel het ook in andere media uitstekend gaat, wordt melk als voedingsbodem nergens door overtroffen.

De thermoresistentie der phagen was zeer verschillend. Soms werden zij door een verhitting van 5' op 65° C reeds vernietigd, soms konden zij 10' op 70° G nog verdragen. Bij lageren p H , b . v . 4,8, ging de vernietiging veel vlugger.

Dikwijls bleek de bacteriophaag themoresistenter d a n de correspondee-rende bacterie en de schrijvers achten het wel mogelijk, dat de bacterio-phagen bij standpasteurisatie niet vernietigd worden.

Bij lage t e m p e r a t u u r konden de bacteriophagen lang actief bewaard blijven. Ook door uitdrogen gedurende 7 dagen boven P203 en weer

op-lossen t o t het oorspronkelijk volume ging de titer slechts weinig achteruit. I n t e r e s s a n t zijn t e n slotte nog de waarnemingen, die door de schrijvers verricht zijn over de gevoeligheid van melkzuurstreptococcen voor bacte-riophagen.

Alle uit spontaan gezuurde melk geïsoleerde m e l k z u u r b a c t e r i ë n s t a m m e n waren ongevoelig voor bacteriophagen, terwijl de uit zuursel geïsoleerde s t a m m e n soms gevoelig waren en soms niet, zonder d a t dit afhing van het zuursel, waaruit zij geïsoleerd waren. H e t is dus niet zoo, d a t m e n juist uit die zuursels, die zwakke zuring vertoonen, gevoelige s t a m m e n isoleeren k a n . Ook konden uit 1 zuursel op verschillende tijden n u eens gevoelige en d a n weer ongevoelige s t a m m e n geïsoleerd worden.

Tusschen gevoelige en ongevoelige s t a m m e n konden geen opvallende verschillen "Waargenomen worden, noch in h u n gedrag in lakmoesmelk of tomatenbouillon, noch wat den kolonievorm of de suikervergisting betreft.

Wel meenen de schrijvers, dat juist m e t de gevoelige s t a m m e n de meest aromatische zuursels verkregen kunnen worden, m a a r zij bereidden een aantal combinaties van niet-gevoelige melkzuurstreptococcen m e t aroma-bacteriën, die w a t geur en s m a a k betreft, toch uitstekend voldeden.

Over het geheel genomen bleken secundaire cultures wel veel minder gevoelig te zijn voor bacteriophagen, m a a r zij zijn niet geheel resistent. Overigens ziet m e n ook soms, dat de gevoeligheid van melkzuurbacteriën ten opzichte van bacteriophagen zonder aanwijsbare oorzaak verandert. De schrijvers meenen, dat dergelijke veranderingen uit de bacteriecel voort-spruiten en niet van den bacteriophaag afkomstig zouden zijn.

Op grond van de hierboven in h e t kort vermelde proeven en waarnemin-gen komen N E L S O N , HAKRIMAN en HAMMER tot de slotsom, dat het ver-schijnsel der zwakke zuring zonder twijfel a a n bacteriophagen te wijten is. Deze wetenschap brengt h e n echter niet veel verder, daar zij van oordeel zijn, d a t er geen enkele aanwijzing gevonden is om h e t verschijnsel te voorkomen of te verhelpen.

H e t verschil tusschen een langzaam en een normaal zuursel is volgens hen gelegen in h e t feit, dat een langzaam zuursel voldoende s t a m m e n van bacteriophaag bevat om de zuring door een belangrijk deel der in hot zuursel voorkomende s t a m m e n van melkzuurbacteriën tegen te houden,

(8)

E r werden herhaalde pogingen aangewend om z.g. ,,plage"-vorming te verkrijgen, doch dit gelukte n i m m e r . Uit latere ervaring is het waar-schijnlijk, dat dit te wijten was aan een verkeerde techniek, doordat gelatine gebruikt werd i.p.v. agar en onjuiste verhoudingen gekozen wer-den van melkzuurbacterie en bacteriophaag.

Hoewel het dus niet gelukte vorming van kale plekken te verkrijgen, werd wel bewezen, dat de oplossing der bacteriën overentbaar was. De mogelijkheid om een titer vast t e stellen bewees, dat er sprake moest zijn van deeltjes in de oplossing. H e t is dan ook wel zeker te achten, dat hier sprake was van een werking van een bacteriophaag.

B . Z U U E S E L 110

Op '2 J u n i 1942 was het zelf samengestelde zuursel 110 plotseling niet gestremd. De titer bedroeg slechts 41° D . Evenals bij M I was ook hier de citroenzuuromzetting geheel normaal. H e t verschijnsel geleek dus sterk op de een m a a n d eerder plaats gehad hebbende weigering bij zuursel M I. Ook hier was '24 uren later het zuursel wel gestremd en sindsdien is het verschijnsel tot nu toe niet meer opgetreden.

H e t zuursel 110 hebben wij nog steeds in cultuur en het werd m e t succes ook in practijkproeven gebruikt.

Op dezelfde wijze als bij M I werd ook van het niet gestremde zuursel 110 een filtraat gemaakt. Dit filtraat was echter niet in s t a a t de zuring van het zuursel 110 of van hieruit geïsoleerde melkzuurbacteriën of van melkzuurbacteriën uit de collectie te belemmeren. H e t blijft dus zeer de vraag of hier werkelijk bacteriophaag aanwezig is geweest.

0 . Z U U E S E L H

Sinds wij in 1943 waren overgegaan tot het regelmatig verstrekken van boterzuursel aan de practijk, k w a m het verschillende malen voor, dat wij het door ons verstrekte zuursel, na eenigen tijd gebruikt te zijn, van de fabriek terug kregen om na te gaan of er veranderingen in de eigenschap-pen van het zuursel waren opgetreden. Dit bleek zeer veel het geval te zijn.

Hierbij bleek o.a. dikwijls ook de zuringssnelheid belangrijk achteruit gegaan te zijn.

Om na te gaan of hierbij ook sprake was van een werking van bacterio-phagen werden weldra ook bacterievrije filtraten van deze teruggezonden zuursels gemaakt en van deze filtraten werd nagegaan of zij verhinderend op de s t r e m m i n g van een aantal reincultures van onze collectie werkten. De vroeger gebruikte reincultures waren grootendeels verloren gegaan, waaronder ook de gevoelige s t a m m e n V en X V I . E e n 17-tal nieuwe stam-men werd nu gebruikt, w a a r v a n de s t a m W g3 het gevoeligste bleek. M e t

verscheidene filtraten kon hiervan stremverhindering bewerkstelligd wor-den. E e n nader onderzoek werd door tijdgebrek meestal niet ingesteld.

Aan 2 gevallen werd echter meer aandacht besteed.

H e t betrof hier respectievelijk de zuursels H en W , , beide uitstekende practijkzuursels, die regelmatig door ons m e t goed succes aan de practijk verstrekt worden.

Op 27 October 1943 werd ons door een fabriek het practijkzuursel H teruggezonden, omdat het niet meer zuren wilde. De titer was bij het

(9)

verzenden .56° D. Bij aankomst was de cultuur wel gestremd en er had een sterke weiafscheiding plaats gevonden.

Bij uitzaaiing van liet zuursel op weigelatine bleek de flora der melk-zuurbacteriën van een geheel andere samenstelling dan het oorspronkelijke

(foto's 4 en 5 ) .

Foto 4.

Oorspronkelijke) flora van het zuursel H .

Foto 5.

(10)

W a t ons echter het meeste interesseert is de vraag w a t er tegen te doen is.

Is het weigeren van zuursels werkelijk te allen tijde te voorkomen? Waarschijnlijk is dit niet, o m d a t veel er op wijst, dat we hier m e t een ziekteproces der bacteriën te m a k e n hebben, hetwelk zich bij alle bacte-riën openbaren kan. Aangezien het echter een infectieziekte schijnt te zijn, moet het mogelijk zijn door hygiënische maatregelen de gevolgen zooveel mogelijk te beperken. Als zoovele malen blijkt ook hier weer, dat reinheid de belangrijkste peiler is, waarop de zuivelbedrijven dienen te steunen.

L a n g s twee wegen kan. het gevaar van infectie m e t zuurselbacterio-phagen worden voorkomen. I n de eerste p l a a t s dient de verstrekking van zuursels t e geschieden van uit laboratoria, die een regelmatige, strenge contrôle k u n n e n en willen uitoefenen. Wij hebben de laatste jaren aan het Bijkslandbouwproefstatioii. de techniek van de controle op zuursels •zoodanig uitgewerkt, dat een regelmatige controle op zuringseigenschappen en aromatische kwaliteit betrekkelijk eenvoudig mogelijk is. I n d i e n een zuursel bacteriophagen bevat, zal dit ongetwijfeld bij de regelmatige con-trole blijken. Op vrij eenvoudige wijze is tenslotte ook een bacterievrij filtraat te bereiden, dat m e t een aantal gevoelige s t a m m e n op aanwezig-heid van bacteriophaag getest kan worden. H e t spreekt vanzelf, dat slechts die zuursels aan de practijk verstrekt zullen mogen worden, die in verloop van langen tijd n i m m e r verschijnselen van baeteriophagie heb-ben vertoond. I n de tweede plaats dient een infectie op de bedrijven voor-komen t e worden. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor het voorvoor-komen van elke andere infectie. I n het bijzonder schijnt, behalve goed schoon-maken, een chloordesinfectie hiervoor n u t t i g t e zijn.

Een nieuw element bij de zindelijke bedrijfsvoering is tenslotte het zooveel mogelijk vermijden van luchtinfeetie. De gesloten zuringstanks voor zuursel en room bieden hierbij aanmerkelijke voordeelen. H e t af-scheppen van de bovenlaag van het zuursel m e t een sterielen lepel alvorens door t e roeren, een gewoonte, die vooral vroeger in zwang was en die dan zou dienen om de „ m e e r a e r o b e " melkzuurbacteriën te ver-wijderen, aangezien deze voor de zuring niet gunstig zouden zijn, zou misschien opnieuw beteekenis krijgen, omdat m e n ermede de van lucht-infeetie afkomstige bacteriophagen zou verwijderen. Indien in het bedrijf s t a m z u u r s e l aangehouden wordt, k a n deze werkwijze m e t geringe moeite hierbij uitgevoerd worden en is dit dus veiligheidshalve aan te bevelen. H e t zij bovendien gezegd, dat het aanhouden van s t a m z u u r s e l in elk geval aan te bevelen is, omdat m e n bij het werken m e t kleine hoeveel-heden beter in s t a a t is infecties te vermijden.

H e t is onze overtuiging, dat bij een zindelijke bedrijfsvoering het gevaar voor bacteriophagen gering is. Meerdere kennis over het wezen van den bacteriophaag en over de omstandigheden, waaronder hij optreedt is echter wel gewenseht, alvorens een definitief oordeel te vellen.

(11)

155

7. Samenvatting

H e t komt meermalen voor, dat bij zuursels in de fabrieken een meer of minder sterke verzwakking van het zurend vermogen optreedt. Vooral voor den rioodzakelijken vlotten gang van zaken in onze boterfabrieken is dit een ernstig ongemak.

Dit verschijnsel, dat ook in andere landen bekend is, wordt daar toege-schreven aan de werking van bacteriophagen.

E r werd daarom een overzicht gegeven van de ervaringen in het buiten-land (') en nader toegelicht wat onder baoteriophagie wordt verstaan.

H e t onderzoek van enkele gevallen bracht aan het licht, dat ook in Nederland bacteriophagen de oorzaak van het weigeren van zuursels kunnen, zijn. H e t is waarschijnlijk, dat b e s m e t t i n g hiermede op de fabriek ]»laats kan vinden. Zindelijke bedrijfsvoering is een eerste vereischte voor het verhinderen van deze b e s m e t t i n g .

Summary

Sometimes starters, used in factories, fail to develop acid at a normal r a t e / This is a very serious inconvenience, especially in butterfactories.

I n other countries, where slow acid production by starters also has been noted, bacteriophages are considered as t h e cause of this phenomenon.

A description of the bacteriophage phenomenon and a review of t h e investigations on bacteriophage active against lactic streptococci has been given (2) .

I t was demonstrated t h a t also in the Netherlands bacteriophages can be the cause of the slow development of acid by s t a r t e r s .

I t is highly probable t h a t this is due to a contamination with bacte-riophages in t h e factory. Special stress is laid down on cleanliness to over-come t h e failure.

(') Slechts de literatuur, die gedurende den oorlog voor ons toegankelijk was, kon hierin worden verwerkt.

(2) Only the literature accessible to us in war-time could be mentionned.

(12)

156

Literatuur

(1) H . E . WHITEHEAD and L . WARDS, New Zealand Dairy Eesearch I n s t i t u t e , Bulletin No. 38, 1933.

(2) H . E . WHITEHEAD and W . EIDDET, New Zealand J o u r n a l of Agri-culture, April (1933).

(3) H . E . WHITEHEAD, New Zealand J o u r n a l of Agriculture, Dec. (1933).

(4) H . E . WHITEHEAD, The Biochemical Journal 27, 1793 (1933). (5) G. A. Cox and H . E . WHITEHEAD, New Zealand J o u r n a l of Agri-culture 52, 38 (1936).

(6) H . E . WHITEHEAD and (1. A. Cox, The Journal of Dairy Eesearch 5, 197 (1934).

(7) H . E . WHITEHEAD and G. A. Cox, New Zealand Journal of Science and Technology 16, 319 (1935).

(8) F . D ' H É R E L L E , Compt, rend. Acad. sei. 165, 373 (1917). (9) F . \Y. T W O R T , L a n c e t 1915, ii, 124.

(10) H . BUSKA, Arch, für die gesamte Yirusforsclnmg 2, 480 (1943). (11) A. J . TVLUYVER, Handelingen van het 26e Ned. Natuur- en Genees-kundig Congres (1937).

(12) M. W . BEYERINCK, .Jaarboek voor 1913 van de Kon. Academie van W e t e n s c h a p p e n , Ie Amsterdam. Verzamelde Geschriften, 5e deel, pg. 138.

(13) H . E . WHITEHEAD and G. A. Cox, The J o u r n . of Dairy Eesearch V I I , 55 (1936).

(14) H . E . WHITEHEAD and G. J . E . H U N T E R , The J o u r n . of P a t h , and B a e t , N L I V , 337 (1937).

Ibid. The J o u r n . of Dairy E e s . X, 120 (1939). Ibid. The J o u r n . of Dairy E e s . X, 403 (1939).

(15) H . E . WHITEHEAD and G. J . B . H U N T E R , The J o u r n . of Dairy E e s . X I I , 63 (1941) ; Referaat Chem. Zbl. 1943 I I , 488.

(16) P . MAZÉ. C. E . Séances Soc. Biol. Filiales 135, 807 (1941). (17) G. J . J ] , H U N T E R and H . E . WHITEHEAD, The J o u r n . of Dairy Ees. XT, 62 (1940).

(18) J . G. D A V I S , Agricult. Progr. 12, 138 (1935); Referaat: Milchw. ï o r s c h . 18, réf. 267 (1937).

(19) E . B . ANDERSON and L . J . MEANWELL, J . Dairy E e s . X I I I , 58 (1942). E e f e r a a t : Chem. Zbl. 1944 1, 131.

(20) F . E . N E L S O N , L . A. HARRIMAN and B . W . HAMMER, E e s e a r c h

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met deze technologie wordt droge biomassa omgezet in een gasmengsel waaruit vervolgens groen gas gemaakt kan worden. Omdat het proces onder hoge temperaturen moet plaatsvinden,

GATHER THE INTELLIGENCE OF USERS HARNESS THE HONESTY OF BEHAVIOUR UTILISE THE VALUE OF TIME.. DO NOT

als er sprake is van één bezwaarmaker, andere belanghebbenden er niet zijn, en de bezwaarmaker uitdrukkelijk aangegeven heeft geen vertrouwen meer te hebben in het

Conceptueel werken rond een speelweefsel voor kinderen en jeugd Vanuit het participatiemoment werd het volgende aangehaald dat mee ingewerkt wordt:?. ruimte voor kinderen en jeugd

Genesis 6:4: “In die dagen, en ook daarna, waren er reuzen op de aarde, toen Gods zonen bij de dochters van de mensen waren gekomen en die kinderen voor hen baarden; dit zijn

In de regel zullen gemeenten dergelijke afspraken niet in de registratie opnemen, waardoor de door Divosa en CBS gepubliceerde cijfers weliswaar een beeld geven van het aantal

Een tocht van vallen en opstaan, nooit alleen, steeds samen Een tocht van liefde en tederheid, nooit alleen, nooit zomaar Een tocht van dragen en gedragen worden, door jou, door

Wanneer u kiest voor minderwerk, kunt u geen aanspraak maken op het eerder opleveren van uw woning dan de geprognosticeerde oplevering... Hierbij dient u bij het (laten) uitvoeren