• No results found

De Nederlandse monarchie : een symbool voor nationale eenheid?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Nederlandse monarchie : een symbool voor nationale eenheid?"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam Graduate School of Social Sciences

MA Internationale Betrekkingen

Afstudeerproject Nationalisme&Populisme

De Nederlandse monarchie.

Een symbool voor nationale eenheid?

(2)

Voorwoord

Eindelijk is het werk gedaan. Na aardig wat uren zwoegen is het (voorlopige) eindproject van mijn wetenschappelijke carrière dan toch af. Na een voortijdige en gedwongen noodstop in 2013 wegens zware persoonlijke omstandigheden is het me in de revanche dan toch gelukt om mijn eindscriptie af te krijgen. Een buitengewoon intensief proces, niet vergelijkbaar met iets wat ik eerder tijdens mijn studie heb gedaan. Hoewel je als wetenschapper natuurlijk

minimaal vier jaar klaargestoomd wordt om de masterthese tot een goed eind te volbrengen blijven er altijd vele hindernissen over die je niet verwacht. Bij mij begon het al bij mijn eerste onderwerpskeuze, waarbij ik niet verder kwam dan een globaal thema (een onderzoek naar nationalistische uitingen op internet van stateloze naties, zoals de Koerden). Een

onderzoeksvraag die haalbaar was voor dit thema is nooit in mij opgekomen. Na een gesprek met mijn scriptiebegeleider, dr. Tjitske Akkerman, ben ik dankzij haar tot een nieuw thema gekomen (het Nederlandse Koningshuis). Aanvankelijk was het haar idee om de

abdicatie/inhuldiging van 1980 te vergelijken met die van 2013, buitengewoon interessant. Helaas is dat idee ook niet volledig tot uiting gekomen vanwege het feit dat de (visuele) bronnen rondom de ceremonie van 1980 redelijk lastig te vinden zijn. Uiteindelijk is het thema zelf wel gebleven, zij het in een iets andere invulling, en ik ben haar dus erg dankbaar voor een (nodige) zet in de goede richting. De rest van het proces heb ik eigenlijk solitair uitgevoerd, zoals ik eigenlijk al mijn wetenschappelijke werken heb geproduceerd. Soms liep ik daardoor wel eens goed vast, het bleek een hele opgave om (als iemand die voornamelijk geïnteresseerd is in de klassieke paradigma’s van de Internationale Betrekkingen) met een voornamelijk geschiedkundig-sociaalconstructivistische lens naar een zeer binnenlands fenomeen te kijken. Ook heb ik meermaals uit frustratie soms mijn laptop dichtgeklapt vanwege conflicterende geschiedkundige informatie over de meest kleinschalige dingen, bijvoorbeeld over de volgorde van het dragen van meerdere (Koninklijke) onderscheidingen. Of als er weer eens een boek niet beschikbaar was in de stads- of universiteitsbibliotheek, meestal vanwege een onduidelijke en soms zelfs buitengewoon illustere reden (“misschien mag dit boek niet meer uitgeleend worden vanwege het recente aantreden van de nieuwe koning”). Toch ben ik tevreden met het resultaat. Hopelijk kan het de lezer ook behagen.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding……….4 1.1 Onderzoeksvragen………..5 1.2 Relevantie……….………..7 1.3 Opbouw………..7 2. Theoretisch Kader………9 2.1 Nationale Eenheid………..9 2.2 Collectieve Identiteit………..10 2.3 Imagined Communities………..13

2.4 The Invention of Tradition………...…..14

2.5 Model voor Nationale Eenheid……….……….17

2.6 Nationalisme versus Nationale Eenheid………18

3. Methodologie……….………...20 3.1 Kwantitatieve Methodologie……….………21 3.2 Kwalitatieve Methodologie………...24 4. Geschiedkundige Analyse………...26 5. Media Populariteitsanalyse……….39 6. Casestudy Troonswisseling/Koninginnedag 2013………..………...44 7. Conclusie………...53 7.1 Discussie……….………...55 Bibliografie………...56 Appendices………67

(4)

1. Inleiding

Op 30 november 1813 kwam Willem Frederik, toen nog Prins van Oranje-Nassau, weer aan wal bij Scheveningen na ruim 18 jaar in ballingschap te hebben geleefd. Vrijwel direct na aankomst wordt hem gevraagd om staatshoofd te worden door het Voorlopig Bewind, een ad hoc orgaan wat tijdelijk de macht had gegrepen nadat Napoleon verjaagd was (Aerden & Koesen 2013). Twee dagen later aanvaarde Willem Frederik dit aanbod en accepteerde zijn positie als ‘Souverein Vorst der Nederlanden’. Hoewel het nog tot 16 maart 1815 duurde voordat Willem Frederik daadwerkelijk ‘Koning Willem I der Nederlanden’ werd, en het Koninkrijk der Nederlanden dus officieel een feit was, wordt 30 november 1813 toch gezien als het startpunt van het moderne Nederland. Dit betekent dus dat het Koninkrijk der

Nederlanden bijna 200 jaar oud is. Voor sommige Nederlanders een reden voor groot feest, zo wordt er onder andere van november 2013 tot oktober 2015 extra veel aandacht geschonken aan de geschiedenis van het Koninkrijk alsmede aan de rollen die de vorsten en vorstinnen binnen het Koninkrijk hebben gespeeld. Andere Nederlanders vragen zich echter af hoe het komt dat monarchie nog steeds een dergelijk prominente rol speelt, zoals geïllustreerd door de aanwezigheid van verscheidene republikeinse groeperingen in Nederland.

Toch staat het Koninklijk Huis anno 2013 nog fier overeind. Volgens een recent onderzoek wat uitgevoerd is in opdracht van RTL Nieuws1 heeft 86 procent van de

Nederlanders vertrouwen in Koning Willem-Alexander. En ons vorige staatshoofd, Koning Beatrix, nam ook afscheid op het hoogtepunt van haar populariteit. De laatste jaarlijkse Koninginnedagenquête van Ipsos Synovate2 laat zien dat 81 procent van de Nederlanders ‘tevreden’ tot ‘zeer tevreden’ was over het functioneren van de voormalige vorstin in 2012. In 2011 en 2010 was dit respectievelijk 77 procent en 76 procent, ook geen scores om je voor te hoeven schamen als staatshoofd. Deze hoge scores liegen er niet om. Iets wat op zijn minst als opmerkelijk beschouwd kan worden gezien het verleden. De Greet Hofmans affaire blies de monarchie bijna op. En sprak het land geen schande van de Lockheed-affaire, om nog maar niet te spreken over de buitenechtelijke dochters van Prins Bernhard? Ook kan iedere

1

Dit onderzoek is uitgevoerd door DVJ Insights in opdracht van RTL Nieuws. Het onderzoek zelf is niet inzichtelijk en dus niet verifieerbaar. Het bijbehorende nieuwsbericht is te lezen op

http://www.rtlnieuws.nl/nieuws/binnenland/86-procent-heeft-vertrouwen-koning-willem-alexander 2

(5)

Nederlander die de inhuldiging van toenmalig Koningin Beatrix bewust heeft meegemaakt zich de beladen beelden uit Amsterdam vast nog wel herinneren. En vergeet niet de perikelen rondom Koningin Máxima en haar vader Jorge Zorreguieta, of de ophef om het Koninklijke vakantiehuis in Mozambique. Blijkbaar hebben deze (en andere) schandalen weinig effect gehad op de populariteit van en het vertrouwen in sommige leden van het Koninklijk Huis.

Naast deze trend van waardering voor de prominente leden van het Koninklijk Huis, is er volgens verscheidene wetenschappers ook een andere trend waar te nemen binnen

Nederland. Een soort van groeiende tendens naar iets wat zich misschien het best laat omschrijven als nationalistische gezindheid. Deze tendens komt vooral tot uiting in de nationale politiek aangaande zaken zoals verlaging van ontwikkelingssamenwerkinggelden, anti-immigratiebeleid, euroscepsis en afkeer van het multiculturalisme. Zo stellen van Kersbergen en Krouwel bijvoorbeeld dat anti-immigratie en afkeer van het multiculturalisme brede politieke standpunten op de rechter middenvleugel van de Nederlandse politiek zijn geworden, voornamelijk door invloed van (populistische) partijen zoals de LPF en de PVV (van Kersbergen en Krouwel 2006: 400-401). Lubbers en Scheepers laten zien dat politieke euroscepsis binnen Nederland in de periode tussen 1994 en 2004 toenam (Lubbers en Scheepers 2010: 804). Dit was blijkbaar echter ook iets wat in de maatschappij speelde, de Nederlandse burger sprak immers in 2005 haar afkeer uit over de Europese grondwet met behulp van een raadplegend referendum. Er werd tegen de invoering van het verdrag gestemd met een ruime meerderheid, 61.6 procent van de stemmen was negatief van aard (Startin en Krouwel 2013: 65). Tevens stellen Startin en Krouwel ook dat het effect van deze negatieve uitslag nog steeds terug te zien in is in het hedendaagse politieke debat over Europa, wat duidt op euroscepsis (Startin en Krouwel 2013: 81-82).

1

.

1 Onderzoeksvragen

Aan de ene kant is er dus een stijgende waardering waar te nemen voor de leden van Koninklijk Huis, terwijl er aan de andere kant een opwaartse trend van nationalistische gezindheid valt te identificeren. Deze combinatie zet aan tot denken, wat mij tot de volgende hoofdonderzoeksvraag heeft geleid:

(6)

Deze onderzoeksvraag zal beantwoord worden met behulp van drie deelvragen:

1. Is er binnen de Nederlandse monarchie historisch sprake van een drang tot het scheppen van een verbeelde gemeenschap en uitgevonden tradities?

Deze deelvraag zal beantwoord worden door via een theoretisch model wat in hoofdstuk 2 uiteengezet wordt te kijken naar de monarchie in historisch perspectief.

2. Is de populariteit van het Koninklijk Huis als symbool voor nationale eenheid toegenomen tussen 2 februari 2002 en 30 april 2013?

Deze deelvraag zal beantwoord worden met behulp van een media populariteitsanalyse. De twee data die in deze vraag te vinden zijn, zijn misschien opmerkelijk maar goed te verklaren. Op 2 februari 2002 trouwde toenmalig kroonprins Willem-Alexander met zijn verloofde Máxima Zorreguieta, die daardoor automatisch zowel Prinses der Nederlanden en Prinses van Oranje-Nassau werd. Na de bekendmaking van het nieuws dat toenmalig kroonprins Willem-Alexander en Máxima Zorreguieta definitief in het huwelijk zouden treden broeide er een brede maatschappelijke discussie op over de politieke rol van Jorge Zorreguieta (de vader van Máxima) ten tijde van het Argentijnse Videla regime. Deze discussie leidde zelfs tot een ‘geheim’ onderzoek naar de persoon Jorge Zorreguieta in opdracht van de toenmalige regering. De conclusie van dit onderzoek stelt dat Jorge Zorreguieta ‘op de hoogte moet zijn geweest’ van de mensenrechtenschendingen ten tijde van het Videla regime, maar dat het ‘praktisch uit te sluiten is’ dat hij er zelf actief aan deelnam of zelfs maar direct bij betrokken was (Baud 2001). Ondanks dit alles was de live uitzending van het huwelijk tussen voormalig kroonprins Willem-Alexander en Máxima Zorreguieta toch de best bekeken televisie

uitzending van het jaar 20023, een goede indicatie dat de leden van het Koninklijk huis volop in de aandacht stonden en daarom dus een goed beginpunt voor een populariteitsmeting. De andere datum is de inauguratie van koning Willem-Alexander, het grootste evenement met

3

De kijkcijfers zijn gemeten door Stichting KijkOnderzoek, die begin 2008 de ‘Top 20 kijkcijferrecords sinds 2002’ publiceerde in opdracht van www.mediaonderzoek.nl. De vijf individuele onderdelen (kerkelijk, burgerlijk, wandeling, rijtoer en balkonscene) van het royale huwelijk scoorden tussen de 6,3 en de 5,5 miljoen kijkers. De uitslagen zijn te lezen op http://www.mediaonderzoek.nl/1131/top-20-kijkcijferrecords-sinds-2002/,

(7)

betrekking tot het Koninklijk Huis in 2013 wat uitstekend gedocumenteerd is in de media en daarom een goed eindpunt voor een populariteitsmeting.

3. Hoe komt het concept van nationale eenheid tot uiting bij de Troonswisseling / Koninginnedag van 2013?

Deze deelvraag zal beantwoord worden met behulp van een case study.

1

.

2 Relevantie

De discussie over het bestaansrecht van het Koninklijk Huis is iets wat altijd, al zij het soms latent, speelt in Nederland. Er wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen de staatsrechtelijke invulling van het instituut als zodanig en de functie van het Koninklijk Huis als symbool van nationale eenheid. Het is goed om dit onderscheid te maken, recent onderzoek van

Motivaction in opdracht van dagblad Trouw4 wijst uit dat er veel minder draagvlak is voor de formele taken van het Koninklijk Huis dan voor de symbolische functie die het vervult. Dit onderzoek is echter een momentopname, en kijkt niet naar een langere periode. Tevens wordt er niet gekeken of het Koninklijk Huis daadwerkelijk indicatief is voor de nationale eenheid. Het boek getiteld Het Mysterie Monarchie van Jaap van Ginneken probeert erachter te komen hoe men in Nederland tegen de rol van de monarchie en haar functie aankijkt. De auteur trekt echter geen conclusies. Een recente masterscriptie getiteld Framing the New King on Social

Media onderzoekt ook het beeld en de rol van de monarchie door via social media te kijken

naar wat de Nederlanders hebben gezegd over de troonswisseling van 2013. Toch is daarmee de gestelde vraag van dit onderzoek nog steeds niet beantwoord. Een sluitend antwoord op deze vraag is dus zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant.

1

.

3 Opbouw

Allereerst zal er een theoretisch kader geschetst worden wat de rode draad voor de drie analytische hoofdstukken moet vormen. Daarna zal er in een apart methodologisch hoofdstuk

(8)

gekeken worden naar zowel de gebruikte kwantitatieve als kwalitatieve wetenschappelijke methoden. Vervolgens worden de drie analyses –historisch, media-populair en case study, per hoofdstuk apart gepresenteerd. Daarna wordt een algemene conclusie gepresenteerd,

ondersteund door een reflectie en een discussie paragraaf. De gebruikte bronnen van dit onderzoek zijn in de afsluitende pagina’s van dit onderzoek onder de bibliografie te vinden, waarna tevens ook nog een aantal ondersteunende appendices kunnen worden gevonden. Al deze appendices worden aangehaald in het onderzoek. Maar zoals hierboven gesteld eerst dus het theoretische kader.

(9)

2. Theoretisch Kader

2

.

1 Nationale Eenheid

Om systematisch te kunnen onderzoeken of het Koninklijk Huis indicatief is voor nationale eenheid moet het concept ‘nationale eenheid’ eerst robuust gedefinieerd worden.

Iedereen heeft wel een basisidee over wat het concept ‘nationale eenheid’ behelst, de benaming van het concept is immers uiterst beschrijvend. Een simpele

(woordenboek)definitie stelt het volgende: “Nationale eenheid is het gevoel van verenigd te zijn als land”. Een andere vorm waarbinnen de term terugkomt is in het concept van een ‘regering van nationale eenheid’, wat zoveel wil zeggen als een zeer brede regering waarin veel politieke partijen verenigd zijn en het landsbelang samen vertegenwoordigen. Meestal komt een dergelijke regering alleen tot stand in tijden van crisis, het gaat hier dus om een vrij bijzondere gebeurtenis. Toch illustreert ‘nationale eenheid’ ook binnen dit concept de

noodzaak van ‘vereniging’ en ‘samenwerking’.

Binnen de wetenschappelijke literatuur bestaan er echter meerdere opvattingen over het concept van nationale eenheid. Zo definieert Rustow (1970: 350) nationale eenheid als:

“The vast majority of citizens in a democracy-to-be must have no doubt or mental reservations as to which political community they belong to”.

Vertaald naar het Nederlands geeft dit ons de volgende definitie van nationale eenheid: “Het verschijnsel dat het merendeel van een bevolking in een nog te democratiseren land zich bewust is bij welke politieke gemeenschap zij hoort”. Dit is een zeer politieke definitie die Rustow voornamelijk gebruikt om te verklaren hoe een niet-democratische staat mogelijk kan democratiseren. Aangezien Nederland al sinds het jaar 1848 wordt beschouwd als een

(beperkte) parlementaire democratie (Altena en van Lente 2006: 150) gaat deze definitie niet op. Een andere definitie van nationale eenheid wordt gegeven door Musiyiwa (2008: 12) en luidt als volgt:

(10)

De Nederlandse vertaling van deze variant van het concept nationale eenheid leest als volgt: “De staat van eenheid en samenwerking tussen alle burgers of de meerderheid van de burgers van een verbeelde, gewenste of gevestigde natie”. Dit is een zeer algemene doch adequate definitie die duidelijk aangeeft wat er bedoeld wordt met nationale eenheid en die werkbaar is voor het onderzoek.

Toch blijft een dieper liggend deel van deze definitie nog onduidelijk, namelijk het deel over ‘de staat van eenheid tussen burgers’. Hoe een dergelijke staat van eenheid nou precies gevormd wordt is niet duidelijk vanuit deze definitie, terwijl dat uitermate belangrijk is om te weten om het concept daadwerkelijk te begrijpen. Binnen de wetenschappelijke literatuur bestaat er een belangrijke opvatting over dit vraagstuk. Eenheid als gevoel tussen mensen lijkt te ontstaan door het idee deel uit te maken van een groep5, wetenschappelijk ook wel aangeduid als ‘collectieve identiteit’. In Nederland horen we deze term soms in de vorm van het ‘wij-gevoel’.

2

.

2 Collectieve Identiteit

Collectieve identiteit als concept is voornamelijk veel onderzocht binnen de psychologische en sociologische literatuur, maar is ook belangrijk binnen de politicologie, in de vorm van ‘identity politics’ (Bernstein 2005: 67). De socioloog Melucci, die gezien kan worden als een autoriteit op het gebied, definieert collectieve identiteit als volgt:

“Collective identity is an interactive and shared definition produced by several individuals (or groups at a more complex level) and concerned with the orientations of action and the field of opportunities and constraints in which the action takes place” (Melucci in Johnston & Klandermans 1995: 44).

Vrij vertaald naar het Nederlands leest dit ongeveer als volgt: “Collectieve identiteit is een interactieve en gedeelde ‘status’ die geproduceerd wordt door verscheidene individuen (of groepen op een complexer niveau) en deze ‘status’ behelst dat men zich bezig houdt met en

5

Voor een uitgebreide doch uitstekende syllabus over dit onderwerp is de Rutgers Series on Self & Social Identity aan te raden. Deze serie bestaat uit drie losse volumes getiteld “Volume 1: Self and Identity:

Fundamental Issues”, “Volume 2 Self, Social Identity, and Physical Health: Interdisciplinary Explorations” en “Volume 3 Social Identity, Intergroup Conflict, and Conflict Reduction”, allen geredigeerd door Richard D.

(11)

zich bewust is van zijn of haar handelen en de omgeving waarin men handelt”. Vanuit deze definitie wordt het des te meer duidelijk dat ‘collectieve identiteit’ als construct opgebouwd is vanuit een groepsvormingidee, of anders gezegd vanuit meerdere individuen die een gedeeld ‘iets’ willen hebben.

Eisenstadt (1998: 140) stelt het nog stringenter:

“Collective identity depends on special processes of induction of the members in the collectivity, ranging from various rites of initiation to various collective rituals. These attribute "similarity" among its members, as against the strangeness, differences and the distinction of the other. The collective identity is symbolically constructed and defined”.

Deze definitie leent zich makkelijker voor een duidelijke Nederlandse vertaling: “Collectieve identiteit leunt op speciale processen van inductie tussen de leden van een collectief,

variërend van verscheidene ‘rite de passages’ tot andere collectieve rituelen. Deze processen attribueren ‘gelijksoortigheid’ tussen de leden en zijn vooral bedoeld om onderling verschil en onderscheid tegen te gaan. De collectieve identiteit is symbolisch geconstrueerd en

gedefinieerd”. Ook voegt deze definitie nog een ander aspect toe, namelijk dat collectieve identiteit vooral symbolisch geconstrueerd is. Vanuit dat oogpunt zou collectieve identiteit, en in het verlengde daarvan nationale eenheid, dus sociaal geconstrueerd zijn.

Dit inzicht is van cruciaal belang omdat het duidelijk maakt dat er dus een optie bestaat om een top-down groepsvormingsproces te starten, wat betekent dat een machtshebber (of een groepering) dus de mogelijkheid heeft om een volgzame groep te creëren. Dit is een proces wat talloze keren is waar te nemen in de geschiedenis van mensheid. Het typische schoolvoorbeeld hiervan is de creatie van de Volksgemeinschaft door Adolf Hitler tijdens de opbouw van het nazi regime (Bolkenstein 2011: 70-72). Het bekende citaat “Du bist nichts, dein Volk ist alles!” (Jij bent niets, je Volk is alles!) omschrijft het achterliggende idee van de Volksgemeinschaft perfect, alleen de groep telt en het individu heeft louter de obligatie om deze groep te behouden en te versterken. Gelukkig is dit een extreem voorbeeld, het is niet per definitie zo dat het top-down creëren van een collectieve identiteit moet leiden tot een

(12)

niet) geconstrueerd op basis van collectieve identiteit, die soms gebaseerd is op ‘objectieve’ beweringen maar nog veel vaker op ‘geconstrueerde feiten’ (Renan 1882 (in Bhabha 1990: 8-22), Deutsch 1969, Yack 1996, Hobsbawm & Ranger 1983 en Anderson 2006). Daarom kan het uiterste voorbeeld van een collectieve identiteit ook wel als ‘de nationale identiteit’ gezien worden. De natiestaat is immers de hoogste vorm van afgebakende groepsvorming die wij tot op de dag van vandaag kennen. Hoewel dat natuurlijk met de opkomst van supranationale intergouvernementele organisaties, waarvan de Europese Unie natuurlijk de meest besproken variant is, zeker niet meer onomstreden is (o.a. Schlesinger 1997, Delanty in Eriksen 2005 Eder 2009 en Karolewski 2009).

Een logische vraag die volgt op het idee dat collectieve identiteit sociaal geconstrueerd kan worden is natuurlijk de ‘hoe dan vraag’. Eisenstadt zelf gaat hier ook op in en geeft als minimale voorwaarden voor het creëren van een collectieve identiteit het scheppen van een ‘grens’ en het scheppen van een basis van vertrouwen, solidariteit en gemeenschappelijke gelijkheid (1998: 140-141). Het scheppen van een grens heeft als doel om een ‘binnen/buiten’ divisie te creëren, of in termen van groepsdenken gesteld: “Je hoort er bij of je hoort er niet bij!”. Dit onderscheid tussen binnen en buiten kan op talloze manieren ‘geframed’ worden. Denk hierbij aan classificaties zoals vriend/vijand en bekende/onbekende maar ook aan allochtoon/autochtoon. Het doel erachter is altijd een groep (en dus een collectieve identiteit) te creëren en die af te zetten tegen ‘de rest’. De andere voorwaarde (het scheppen van

vertrouwen, solidariteit en gemeenschappelijke gelijkheid) die Eisenstadt geeft is ter bevordering van de daadwerkelijke creatie van de collectieve identiteit (1998: 141-142).

Eisenstadt geeft hier dus redelijk tastbare verklaringen voor het creëren van een collectieve identiteit. Het scheppen van een grens (zowel fysiek/geografisch als

cultureel/sociaal) spreekt aardig tot de verbeelding. Een wat diepere sociaalconstructivistische theorie hierover wordt uiteengezet door Benedict Anderson in het boek Imagined

Communities

. Maar het scheppen van vertrouwen, solidariteit en gemeenschappelijke

gelijkheid is misschien wat minder beschrijvend. Wat Eisenstadt hier zegt is dat na het creëren van een grens er sprake moet zijn van groepsbinding, iets wat binnen de

sociaalwetenschappelijke literatuur ook wel sociale cohesie, of in een wat meer populaire term ‘kleefkracht’, wordt genoemd (Langen 2007: 25). Over het scheppen en versterken van sociale cohesie is veel geschreven. Het is een onderwerp wat vaak besproken wordt binnen de

(13)

Nederlandse politieke arena, zowel in het parlement als in overheidsgelieerde instanties zoals het CPB6

. Omdat het onmogelijk is om alle invalshoeken over sociale cohesie te bespreken

moet er een keuze gemaakt worden uit het scala aan wetenschappelijke literatuur. Een

belangrijk (sociaalconstructivistisch) standaardwerk wat vanuit een historisch perspectief kijkt naar een mogelijke voorwaarde die sociale cohesie binnen een groep (voornamelijk in de vorm van een natie) vormt is The Invention of Tradition van Eric Hobsbawm en Terrence Ranger (eds.). Zowel Imagined Communities als The Invention of Tradition worden nu apart behandeld en besproken.

2

.

3 Imagined Communities

Zoals eerder gesteld is een belangrijke theoretische pijler in de sociaalconstructivistische geschiedkundige literatuur het werk van Benedict Anderson over Imagined Communities, ofwel ‘verbeelde gemeenschappen’. Anderson stelt dat een groep (natie) vooral een politiek verbeelde gemeenschap, die inherent begrensd en soeverein is, om vier redenen. Deze vier redenen staan in figuur 1.

1 Het is verbeeld omdat de leden van de groep elkaar nooit allemaal zullen kennen. 2 Het is verbeeld als gelimiteerd omdat zelfs de grootste groep ‘eindig’ en begrensd is. 3 Het is verbeeld als soeverein omdat de opkomst van dit proces tijdens de verlichting

was.

4 Het is verbeeld als gemeenschap omdat de groep voorgesteld wordt als ‘gelijken onder elkaar’.

Figuur 1. (Anderson 2006: 6-7)

De manier waarop Anderson dit concept positioneert zet aan tot denken. Het idee dat een persoon deel uitmaakt van een groep (natie) en dus iets gemeenschappelijks heeft ongeacht etniciteit, sociale klasse, intelligentie, geslacht of wat dan ook is een aantrekkelijk iets maar het schept wel de eerder besproken grens die nodig is voor het vormen voor de collectieve identiteit. De attributen die deze grens scheppen zijn verschillend per groep, en historisch

(14)

zijn hierin zijn een ‘gedeelde’ geschiedenis en een homogene cultuur. Cultuur is in deze een containerbegrip voor een gemeenschappelijke taal die elk ‘lid’ van de gemeenschap begrijpt en verstaat, gedeelde normen en waarden en symboliek waarmee leden zich kunnen

identificeren.

2

.

4 The Invention of Tradition

In het boek The Invention of Tradition wordt het concept van de zogenoemde ‘invented traditions’ (uitgevonden tradities) besproken en toegelicht. Eric Hobsbawn definieert in de inleiding van het boek (Hobsbawm & Ranger 1983: 1-2) het concept als volgt:

“'Invented tradition' is taken to mean a set of practices, normally governed by overtly or tacitly accepted rules and of a ritual or symbolic nature, which seek to inculcate certain values and norms of behaviour by repetition, which automatically implies continuity with the past. In fact, where possible, they normally attempt to establish continuity with a suitable historic past. [...] However, insofar as there is such reference to a historic past, the

peculiarity of 'invented' traditions is that the continuity with it is largely fictitious. In short, they are responses to novel situations which take the form of reference to old situations, or which establish their own past by quasi-obligatory repetition."

Dit wil niet meer of minder zeggen dan dat de ‘eeuwenoude’ continuïteit van veel (nationale) tradities grotendeels fictief is volgens Hobsbawm. Hij voegt hier aan toe dat dit een proces is wat altijd moet zijn voorgekomen in de geschiedenis maar dat het uitvinden van tradities voornamelijk een sterker effect heeft gezien in gebieden waar tevens tegelijkertijd een snelle sociale verandering plaatsvond (Hobsbawm & Ranger 1983: 4). Het verschil tussen een uitgevonden traditie en een ‘daadwerkelijke traditie’ is op te maken uit het gebrek aan continuïteit. Een daadwerkelijke traditie is er een die van generatie op generatie wordt

doorgegeven, zonder dat hier aan getoornd of gemorreld wordt (Shils 1981: 12-13). Alles wat dus als traditie beschouwd wordt en niet aan deze voorwaarde van Shils voldoet, is volgens de optiek Hobsbawn een uitgevonden traditie.

Volgens Hobsbawm zijn er drie verschillende varianten van de uitgevonden traditie die elk een ander doel dienen. Deze drie varianten zijn hieronder in figuur 2 weergegeven. De

(15)

eerste variant, die betrekking heeft op sociale cohesie, is verruit de meest voorkomende en impliceert eigenlijk meestal ook de twee andere varianten. Hobsbawm verklaart dit door te stellen dat variant B en C ‘voortvloeien’ uit het idee dat men zich door variant A al verbonden voelt met een groep waar hij of zij zich mee identificeert (Hobsbawm & Ranger 1983: 9). Of in andere woorden, een collectieve identiteit. Het is dus belangrijk om te begrijpen dat voor dit onderzoek het concept van uitgevonden tradities ook alleen gebruikt wordt in de A variant.

A) Traditions establishing or symbolizing social cohesion and collective identities.

B) Traditions establishing or legitimatizing institutions and social hierarchies or authority.

C) Traditions socializing people into particular social contexts or value systems.

Figuur 2. (Hobsbawm & Ranger 1983: 9)

Om het concept te verhelderen worden er in het boek zes verschillende cases gepresenteerd waarvan de auteurs stellen dat er sprake is van een uitgevonden traditie. Een interessante case voor dit onderzoek vanwege de gelieerde thematiek is de case die over de Britse monarchie gaat (Cannadine in Hobsbawm & Ranger 1983: 101-165). Deze case zal ik om die reden daarom ook kort bespreken om het concept van uitgevonden tradities voor de lezer te verhelderen.

De Britse monarchie is volgens Cannadine verruit de populairste als het gaat om ritualisme en tradities (Cannadine in Hobsbawm & Ranger 1983: 102). Hij stelt dat bij zowat elke aangelegenheid waar de Britse monarchie publiekelijk optreedt er altijd een opmerking wordt gemaakt door een journalist of reporter dat de mooie ‘thousand-year-old-tradition’ weer subliem gepresenteerd is (Cannadine in Hobsbawm & Ranger 1983: 161). Zelf constateert Cannadine echter dat dit onzin is en zet uiteen dat de Britse monarchie vanaf 1820 tot 1977 minimaal vier keer veranderd is van rituele en traditionele invulling.

De eerste periode van ongeveer 1820 tot ongeveer 1870 classificeert hij als een ‘pre-industriële’ periode voor de Britse monarchie die haar onnodig gecompliceerde rituelen en onbekwame tradities vooral richtte op een ‘provinciale’ Engelse maatschappij.

(16)

de maatschappij wat kon zorgen voor onrust. Cannadine stelt dat met juist een dergelijke ‘nationale achtergrond’ een nationale verbindende factor in de vorm van de monarchie uitkomst moest bieden. En daarom werd de monarchie ook zo gepresenteerd in die periode, ondanks dat deze feitelijk al een totaal andere taakinvulling had gekregen door de tijd heen. Cannadine verwoord het zelf als volgt: “In such an age of change, crisis and dislocation, the ‘preservation of anachronism’, the deliberate, ceremonial presentation of an impotent but venerated monarch as a unifying symbol of permanence and national community became both possible and necessary.” (Cannadine in Hobsbawm & Ranger 1983: 122). Een zeer tastbare, en bijna geestige, uitgevonden traditie uit deze periode die Cannadine aanhaalt is de aanvraag van een nieuwe ceremoniële koets door Edward VII voor zijn kroning in 1902, nadat het motorvoertuig al zijn intrede had gedaan in de hogere Britse klasse (Cannadine in Hobsbawm & Ranger 1983: 124). Een zeer duidelijk voorbeeld van het teruggrijpen naar ‘de oude

wereld’ en deze te presenteren als een al zeer lang bestaande traditie. Ook zorgde Edward VII in 1901 weer voor de herintroductie van de ‘State Opening of Parliament’ in volle glorie nadat deze gebeurtenis ernstig was afgeslankt na de dood van Prins Albert in 1861. De oude traditie, voor zover die (nog) bestond, was blijkbaar echter niet uitgebreid genoeg voor Edward VII, hij voegde bijvoorbeeld een extra troon toe in the House of Lords voor zijn echtgenote koningin Alexandra en presenteerde dit als iets ‘wat er altijd al was’.

De derde periode die ongeveer liep van 1914 tot 1953 werd vooral gekenmerkt door het presenteren van de monarchie en het royale ritualisme als een daadwerkelijk belangrijke Britse traditie. In andere woorden, de Britse monarchie en de verwante rituelen waren iets authentiek Brits omdat ze (zogenaamd!) de enige constante factor waren in die roerige periode, gekenmerkt door beide wereldoorlogen, de uitbreiding van de democratie naar universeel meerderjarig stemrecht en de grote depressie. Dus een ‘politiek neutraal’ instituut met een beetje een oubollig imago werd constant gepresenteerd als de enige stabiele en continue factor in het roerige Britse landschap. En alle noviteiten zoals de geclaimde

uitmuntende en zeer traditionele uniekheid van de Engelse kroningsceremonie in 1937? Ach, dat minder dan vijfentwintig jaar geleden vrijwel identieke ceremonies werden opgevoerd in Moskou, Berlijn, Wenen en Rome werd even voor het gemak vergeten (Cannadine in

Hobsbawm & Ranger 1983: 145). Cannadine dicht het gemak waarmee deze

(17)

dat de eerste kersttoespraak werd gehouden in 1932 werd deze via de BBC (eerst alleen radio, later ook televisie en internet) verspreid en geframed als een traditie (Cannadine in

Hobsbawm & Ranger 1983: 142).

De vierde en tevens laatste periode die Cannadine identificeert loopt van 1953 tot 1977 (wat meer te maken heeft met de publicatie van het boek in 1983 dan dat er daadwerkelijk sprake is van een belangrijke gebeurtenis) en spreekt over de rol van Elizabeth II. In deze periode constateert Cannadine vooral dat de rol van het Britse koningshuis binnen de samenleving is veranderd als reactie op het verlies van de Britse wereldmacht status. Hij illustreert eigenlijk het hele discours met één zin: “As Richard Dimbleby noted

condescendingly at the time of the coronation, the Americans might be ‘a race of such vitality’, but they were so ‘lacking in tradition’ that ‘they must wait a thousand years before they can show the world anything so significant or so lovely’” (Cannadine in Hobsbawm & Ranger 1983: 157-158). Een andere geschiedkundige genaamd Philip Ziegler constateert hetzelfde en stelt het zoals alleen een Brit dat kan: “As the power of Britain waned…, pride grew in the Royal family as something which was uniquely ours and which no country could match.” (Ziegler 1978: 84).

2

.

5 Model voor Nationale Eenheid

Er zijn in de bovenstaande pagina’s aardig wat concepten en theorieën besproken die in relatie met elkaar staan. Een schematische weergave van wat er besproken is ter verduidelijking is geen overbodige luxe. In figuur 3staat er beknopt opgesomd hoe alles met elkaar in verband staat.

Figuur 3.

Verbeelde

Gemeenschappen Grens

Uitgevonden

Tradities Sociale Cohesie

Collectieve Identiteit

Nationale Eenheid

(18)

toepassen op de empirie moeten er nog twee theoretische onderdelen besproken worden. De literatuur die gebruikt is om dit model samen te stellen valt voor een deel samen binnen een kader wat gebruikt wordt om nationalisme wetenschappelijk te bespreken. Daarom zal er eerst nog een korte sectie gewijd worden aan het verschil tussen nationale eenheid en nationalisme.

2

.

6 Nationalisme versus Nationale eenheid

Nationalisme en nationale eenheid zijn twee concepten die gelijkenissen vertonen en elkaar ook zeker overlappen. Toch zijn er wel degelijk verschillen. Het naar mijns inziens primaire en belangrijkste verschil is het feit dat nationalisme een politiek principe is dat ernaar streeft dat de grenzen van de natie en haar grondgebied samenvallen, een definitie die leunt op het gedachtegoed van Ernest Gellner (1983: 1). Bij de gestelde definitie van nationale eenheid eerder in dit hoofdstuk (“de staat van eenheid en samenwerking tussen alle burgers of de meerderheid van de burgers van een verbeelde, gewenste of gevestigde natie”) ontbreekt dat politieke streven. Gellner stelt ook dat er zoiets bestaat als een ‘nationalistisch sentiment’ (1983: 1), een gevoel van woede bij het breken met het nationalistische principe (negatief) of een gevoel van opwinding bij het vervullen van het principe (positief). Ik ben van mening dat er ook een dergelijk sentiment bestaat voor nationale eenheid, laten we het voor het gemak het ‘nationale eenheid sentiment’ noemen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de verbroedering tijdens een wedstrijd van een nationaal voetbalelftal tijdens een wereldkampioenschap, of wat

specifieker voor Nederland, het ‘oranje gevoel’ op Koninginnedag (en hoogstwaarschijnlijk ook op Koningsdag). Kenmerkend voor dit sentiment is dat er ook sprake is van zowel een positieve zijde (bijvoorbeeld het euforische gevoel als een land wereldkampioen voetbal is geworden) als een negatieve zijde (bijvoorbeeld het gevoel van bedroefdheid omdat er een ‘nationale held’ is overleden). Eigenlijk schurkt nationale eenheid als concept nog dichter aan tegen wat Michael Billig ‘banaal nationalisme’ noemt, een concept wat zich het best laat omschrijven als de alledaagse representatie van de natie in het leven met als doel een idee van nationale solidariteit te creëren (1995: 6-7). Billig noemt als voorbeelden hiervan nationale sportteams, maar ook vlaggen en geld.

Een ander verschil tussen nationalisme en nationale eenheid is dat nationalisme een daadwerkelijke ideologie kan zijn (o.a. Smith 1991: 72), die kan uitaarden in wat Gellner een

(19)

Bij nationale eenheid is dat niet het geval, maar zoals eerder gesteld ligt het wel dicht tegen elkaar aan wat dus zeker betekent dat een nationalistische politicus of ideoloog een sterke drang naar nationale eenheid kan hebben.

(20)

3. Methodologie

In dit hoofdstuk zal de benodigde methodiek die nodig is om het onderzoek daadwerkelijk uit te voeren besproken worden. Om de hoofdvraag en de deelvragen van dit onderzoek adequaat te kunnen beantwoorden ligt het voor de hand om gebruik te maken van zowel kwalitatieve als kwantitatieve methodiek. Voor deelvraag 1(“Is de populariteit van het Koninklijk Huis als symbool voor nationale eenheid in de media toegenomen tussen 2 februari 2002 en 30 april 2013?”) zal gebruik gemaakt worden van een kwantitatieve aanpak en voor deelvraag 2 (“Hoe komt het concept van nationale eenheid tot uiting bij de Troonswisseling van 2013?”) en deelvraag 3 (“Is er binnen de Nederlandse monarchie historisch sprake van een drang tot het scheppen van een verbeelde gemeenschap en uitgevonden tradities?”) zal gebruik gemaakt worden van een kwalitatieve aanpak. Deze methodologische aanpak kan in principe omschreven als een ‘Mixed Method Procedure’ (Creswell 2009: 203-204). Er moet wel gesteld worden dat de kwalitatieve en kwantitatieve data niet met elkaar vermengd worden, zij staan alleen in thematische verbintenis met elkaar. De resultaten van beide analyses zullen natuurlijk wel met elkaar vergleken worden in de conclusie en ‘wegen’ beide even zwaar mee. Creswell betitelt dit type onderzoeksframework als een ‘Concurrent Triangulation Design’ (Creswell 2009: 209-210). De schematische weergave hiervan is hieronder in figuur 4 te zien.

Figuur 4: Concurrent Triangulation Design

Het voordeel van een methodologische aanpak die hierop gebaseerd is dat er geen compromis gesloten hoeft te worden tussen de kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethodiek. De zwakte van de ene methode wordt in principe gecompenseerd met de sterkte van de andere methode. Dit komt de (interne) validiteit van het onderzoek ten goede (Johnson &

(21)

Onwuegbuzie 2004:15) mits er rekening gehouden wordt met de valkuilen die deze

methodologische aanpak met zich meebrengt (Onwuegbuzie & Johnson 2006: 49). Ook geeft een onderzoek wat uitgevoerd wordt met behulp van een Mixed Method Procedure een breder beeld over het onderzoeksthema. Eerst zal nu de kwantitatieve methodologie besproken worden en daarna de kwalitatieve methodologie.

3

.

1 Kwantitatieve Methodologie

Om de mediapopulariteit van het Koningshuis als symbool voor nationale eenheid tussen 2 februari 2002 en 30 april 2013 te meten zal gebruik gemaakt worden van een grootschalige media analyse met behulp van de zogenoemde Automatic Content Analysis. Deze methode heeft twee grote voordelen (Grimmer & Stewart 2013: 1). Ten eerste kan er heel veel data simpel, snel en geautomatiseerd geanalyseerd worden, iets wat in de hedendaagse tijd geen overbodige luxe is als men kijkt naar de constante toename van informatiebronnen en de bijbehorende data. Ten tweede hoeft er geen gebruik gemaakt te worden van externe codeurs om een codeboek te controleren en om data te coderen. Dit komt tevens de consistentie ten goede, een machinale analyse heeft immers geen last van menselijke ‘fouten’ zoals

vermoeidheid, misinterpretatie, onleesbaarheid of andere zaken (Rich 2012: 75). Dit geeft een onderzoeker dus de mogelijkheid om meer data dan ooit te voren systematisch te

onderzoeken. Er zijn echter ook zeker nadelen (Grimmer & Stewart 2013: 2). Taal is eigenlijk te complex om op face value te scannen en te analyseren. Verscheidene gradaties van

validiteit van de meetresultaten kunnen dus in het gedrang komen. Meerdere onderzoekers hebben dit probleem eerder geconstateerd (o.a. Rooduijn 2013: 61-67). Dit zijn echter

problemen die vooral van toepassing zijn op vraagstukken die gebruik maken van inferentiële statistiek. Omdat het hier gaat om een populariteitsmeting aan de hand van steekwoorden worden er trends in het besproken tijdsvlak gemeten en (visueel) gerapporteerd via beschrijvende statistiek in het analyse hoofdstuk. Daarmee vallen veel valkuilen dus ook direct weg. De daadwerkelijke verklarende kracht van de data wordt echter een stuk lager (o.a. Macnamara 2005). Met populariteitsmeting wordt bedoeld hoe vaak een steekwoord uit

(22)

het onderstaande woordenboek in figuur 5voorkomt in alle gepubliceerde artikelen7 in de eerder gestelde tijdsperiode.

De media die meegenomen worden in de dataverzameling zijn de vijf grootste Nederlandse landelijk verspreide geprinte dagbladen per oplagecijfer in het eerste kwartaal van 2013. Dit zijn: “De Telegraaf”, “Het Algemeen Dagblad”, “De Volkskrant”, “NRC Handelsblad” en “Trouw”8

. De reden hiervoor is dat de archieven van al deze vijf kranten

doorzoekbaar zijn in de digitale Krantenbank van LexisNexis Academic voor de gestelde onderzoeksperiode9

. Alle krantendata wordt dus ook louter en alleen via LexisNexis

Academic verzameld. Hoewel de gratis kranten “Metro” en “Sp!ts” grotere oplagecijfers hebben dan sommige betaalde kranten en ook hebben bestaan gedurende de gehele

onderzoeksperiode zijn deze niet doorzoekbaar op LexisNexis Academic en worden dus niet meegenomen in de dataverzameling.

Om systematisch de data te kunnen verzamelen en te onderzoeken is er een zogenoemd ‘woordenboek’ opgesteld, wat het toestaat om een dictionary-based content

analysis (een specifieke variant van automated content analyis) uit te voeren (Lowe 2002: 1)

.

Het woordenboek wat geconstrueerd is op basis van de theorie wordt zowel gebruikt voor de dataverzameling in LexisNexis Academic als voor de data analyse via de software ‘WordStat’10

. Dit woordenboek is hieronder in figuur 5 te vinden.

7

Met alle gepubliceerde artikelen wordt bedoeld: Alle gepubliceerde artikelen van de vijf in het onderzoek meegenomen kranten die zijn geïndexeerd in de LexisNexis Academic zoekmachine. Voor zover dit valide natrekbaar is geeft dit N= 230.497. Dit getal is gebaseerd op een onderzoek van Nieuwsmonitor uit 2013, waarin het gemiddelde aantal artikelen per jaar zijn gemeten voor dezelfde vijf kranten die geanalyseerd worden in dit onderzoek. Dit onderzoek meet van 2003 tot en met 2013, en er is dus geen data over het jaar 2002. Omdat zowel het jaar 2002 en het jaar 2013 in dit onderzoek niet als volledige jaren worden gerekend wordt er vanuit gegaan dat de extra data uit 2013 in het Nieuwsmonitor onderzoek het gebrek aan data voor 2002 compenseert. 8

Voor data over de oplagecijfers van deze kranten is informatie gebruikt van het HOI, Instituut voor Media Auditing die digitaal inzichtelijk zijn op http://www.hoi-online.nl/798/Gratis-opvraagmodule.html. De cijfers voor het eerste kwartaal van 2013 zijn te vinden in Appendix C.

9

http://www.lexisnexis.nl/dutch/products/krantenbank.page geeft aan welke kranten er een digitaal archief hebben wat doorzoekbaar is.

10

(23)

CATEGORIE INCLUSIE

Onderscheidingen Predicaat Koninklijk, Predicaat Hofleverancier, Lintjesregen Iconografie Rijkswapen, Koninklijke Vlag, Vlaginstructie!, Koninklijk Wapen,

Statenleeuw, Koninklijke Leeuw, Wilhelmus Vieringen Kersttoespraak

Stamboom Huis Nassau, Van Oranje Nassau

Protocol Abdicatie, Troonsaanvaarding, Nieuwjaarsontvangst, Toestemmingswet, Hofrouw

Organisatie Staldepartement, Kabinet van de Koning, Dienst Koninklijk Huis, Koninklijk Archief

Figuur 5: Woordenboek

De woorden die onder CATEGORIE staan zijn groeperingen gebaseerd op de theorie en de geschiedenis die te maken hebben met het Koninklijk Huis. Vanuit deze zes perspectieven is er immers in het geschiedkundige hoofdstuk beredeneerd dat er sprake is van grensschepping of creatie van sociale cohesie via de theorieën van Anderson en Hobsbawn, zoals dat binnen het nationale eenheidsmodel te zien is. De termen die onder INCLUSIE staan zijn de woorden waar daadwerkelijk op gezocht is. De selectie hiervan is gebaseerd op de aanname dat deze worden zeer accuraat aangeven of een nieuwsartikel over het Koninklijk Huis, of zaken die daarmee te maken hebben, rapporteert11

. Dat de termen dus erg specifiek zijn, is

dus nodig. Immers geven brede termen zoals ‘vlag’ of ‘volkslied’ te veel resultaten over andere landen of totaal andere zaken, en duidden ook niet op een gebeurtenis of traditie die duidend is voor nationale eenheid. Dit betekent dat er geen twijfel over mogelijk is dat de strekking van een artikel waar een steekwoord in voorkomt daadwerkelijk over het Nederlandse Koningshuis gaat (en dus niet over een buitenlandse monarchie of over een geheel ander onderwerp) en duidt op een traditie of gebeurtenis die scheppend is geweest voor nationale eenheid. Aanvankelijk was het woordenboek groter, maar er zijn als

controlemethode twee steekproeven gedaan van beide vijfentwintig krantenartikelen over de gehele database die handmatig zijn doorgelezen op inhoud. Na de eerste steekproef vielen de woorden Nassaublauw, Nederlandse Vlag, Nederlandse Leeuw en Koninklijke Familie af. Na de tweede steekproef werd Hofleverancier aangepast naar Predicaat Hofleverancier. De term

(24)

Predicaat wordt soms gespeld als Predikaat, maar er is alleen gekeken naar de ‘c-variant’

. De

termen Prinsjesdag en Koninginnedag zijn niet meegenomen omdat het volume simpelweg te groot werd om te verwerken door LexisNexis Academic12, dit is ook deels de reden dat de Troonswisseling van 2013 als gebeurtenis (die immers samen viel met de laatste

Koninginnedag) is gekozen voor de in-depth case study. Helaas betekent dit wel dat de analyse een stuk minder valide is. Zowel LexisNexis Academic als WordStat ziet het teken ‘!’, wat gebruikt wordt bij de term vlaginstructie! in het woordenboek, als een verlengstuk. Dat wil zeggen dat er zowel op vlaginstructie als op vlaginstructies is gezocht. In zowel LexisNexis Academic als in WordStat wordt er geen onderscheid gemaakt op hoofdletters en kleine letters voor de termen. Zowel LexisNexis Academic als WordStat zoekt termen met een spatie ertussen als één construct.

3

.

2 Kwalitatieve Methodologie

Om de geschiedkundige analyse uit te voeren zal gebruik gemaakt worden van de standaard geschiedkundige analyse methode. Philip Gardner (Gardner in Jupp 2006: 134-135)

omschrijft deze methode als volgt:

“A method that seeks to make sense of the past through the disciplined and systematic analysis of the ‘traces’ it leaves behind. Such traces may be of many different kinds, ranging from everyday ephemera, artefacts and visual images, to old buildings, archaeological sites or entire landscapes. The most widely used historical traces, however, are written documents, whether of public or private origin.”

Er zal alleen gebruik gemaakt worden van geschreven documentatie tijdens deze analyse. Om de Troonswisseling van 2013kwalitatief en diepgrondig te analyseren wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde in-depth case study methode. Een in-depth case study is een kwalitatieve methode waarmee er op gedetailleerde manier naar een specifieke

gebeurtenis gekeken kan worden (Abercrombie, Hill, & Turner 1984: 34). Of anders gesteld; een in-depth case study is de activiteit van het bestuderen van een fenomeen (“de case”) in de daadwerkelijke empirische context (Yin 2011: 17).

12

(25)

Het gebruik van een case study als analyse eenheid is niet onomstreden, vaak wordt een case study namelijk ingezet als verkennend middel (Abercrombie, Hill, & Turner 1984: 34). Een veelgehoorde kritiek is dat de onderzoeker niet objectief genoeg kan rapporteren over een case, en dat er geen vorm van generalisatie mogelijk is omdat elke case in principe uniek is (Flyvbjerg 2006: 219-220). Gelukkig zijn er ook genoeg wetenschappers die wel in de case study geloven als effectieve onderzoeksstrategie. Zo geeft Yin (2003: 4-6) dat een case study uitermate geschikt is om een ‘hoe’ vraag te beantwoorden. Flyvberg is het daar mee eens en stelt dat een case study uitermate geschikt is om een dieperliggend onderwerp aan de kaak te stellen: “Case studies often contain a substantial element of narrative “

(Flyvberg 2006: 237). Het is belangrijk om te begrijpen dat de case die geanalyseerd wordt in dit onderzoek, geanalyseerd wordt als instrumental case en dus illustratief13 is voor meer dan zichzelf (Stake 1995: 3). Dit is naar mijn mening alleen mogelijk omdat er twee zeer

belangrijke gebeurtenissen (vanuit theoretisch-relevant perspectief) samenvallen in de case, iets wat zeer uniek is en het een rijke bron van informatie maakt. Een case die zo illustratief is wordt ook wel een information-rich case (Patton 2002: 242) of most likely case (Gerring 2007: 237-238) genoemd. Ten slotte is er sprake van een combinatie tussen een beschrijvende en analyserende manier van werken bij de daadwerkelijke bespreking van de case study. Patton (2002: 40) noemt dit design-flexibility. Deze keuze is gemaakt omdat er expliciet voor gekozen is om de ritualistiek en tradities rondom zowel de Troonswisseling en

Koninginnedag niet te bespreken in het theoretische hoofdstuk. De combinatie van beschrijving plus directe analyse leest doorgaans fijner. De case study is bestudeerd en geanalyseerd met behulp van uitzendingen van de Nederlandse Omroep Stichting, (populaire) secundaire beschrijvende literatuur, wetenschappelijke geschiedkundige literatuur en visuele bronnen zoals foto’s.

(26)

4. Geschiedkundige Analyse

Om de Nederlandse monarchie te kunnen analyseren als illustratie voor de nationale eenheid zal er in dit hoofdstuk gekeken worden naar het Koninklijk Huis vanuit een geschiedkundig perspectief dat in het eerder genoemde model voor nationale eenheid past. Dit betekent dat er een aantal tradities besproken worden, die tot op de dag van vandaag nog bestaan, en waarvan ik van mening ben dat zij omschreven kunnen worden als verzonnen tradities. Ook zal ik kijken naar de manier waarop de monarchie sinds haar definitieve oprichting in 1813 gefunctioneerd heeft als een instituut wat als doel had om een grens, en daarmee dus een verbeelde gemeenschap, te scheppen.

Zoals vaker gesteld in dit onderzoek is het Koninkrijk der Nederlanden in november 2013, tweehonderd jaar oud geworden. Al direct bij de landing van Willem Frederik en de machtsoverdracht die daarbij gepaard ging begon er een proces van breken met de oude traditie van voor de Napoleonistische ‘bezetting’ (Pots 2000: 59-60). Dit is niet alleen af te leiden aan de naam die Willem Frederik ging voeren (Willem I, Koning der Nederlanden, en dus geen continuïteit met zijn ‘echte’ voorganger Willem V van Oranje-Nassau), maar ook aan het feit dat hij vergevingsgezind te werk ging en het openbaar bestuur vrijwel liet zoals het was gevormd onder Lodewijk Napoleon. Inderdaad, de nieuwe koning moest geen

absolute machtsfactor zijn, maar een toonbeeld van nationale eenheid. Niet voor niets was het belangrijkste streven van Willem I om de Noordelijke Nederlanden en de Zuidelijke

Nederlanden te verenigen in een sterke eenheidsstaat (Pots 2000: 60). Dit is ook gebeurd, ‘Groot Nederland’ (het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in sommige

geschiedenisboeken), wat tegenwoordig feitelijk de Benelux is, heeft ook tijdelijk bestaan van 1815 tot 1830 nadat dit enigszins ‘simpel’ besloten was op Congres van Wenen van 1815 (Wils 1997: 503-504). Iets wat duidt op het scheppen van een grens en dus de creatie van een verbeelde gemeenschap. Die Groot Nederlandse gedachte is nooit permanent tot stand

gekomen, maar tot op de dag van vandaag zijn er zowel Nederlandse (o.a. verscheidene politici van de Partij Voor de Vrijheid14) als Vlaamse politici die nog steeds roepen om deze

14

Tijdens de Algemene Beschouwingen van 2013 droegen sommige PVV politici de Prinsenvlag op hun revers. Hoewel deze vlag al stamt uit de tijd van voor ‘Groot Nederland’, Lodewijk Napoleon voerde immers de Rood Wit Blauwe vlag in, is de Prinsenvlag toch symbool voor de Groot-Nederlandse gedachte geworden.

(27)

staat en de bijbehorende natie te creëren. De hedendaagse Nederlandse monarchie zelf heeft echter niets meer met dit standpunt of idee te maken, voor zover dat natuurlijk natrekbaar is. Saillant detail, ondanks dat Willem I niet vindicatief was en ‘schoon schip’ maakte bleef de familiehistorie van het Huis van Oranje-Nassau nog wel steeds de boventoon voeren rondom de kunst en de symboliek over het Koninkrijk der Nederlanden in die tijd (Pots 2000: 60-75). Willem I brak misschien dus wel met de Europese bestuurlijke traditie door zichzelf niet als absolutistisch vorst naar Frans model te verheffen maar hij liet tradities van het culturele kaliber gewoon in stand, ondanks het feit dat de regeringsperiode van Lodewijk Napoleon technisch gezien de lijn van het Huis van Oranje-Nassau had doorbroken. En vergeet niet dat alle leden van het Huis van Oranje-Nassau, die een bestuurlijke functie hebben vervuld in de regio wat nu Nederland is, uit de periodes voor Willem I nooit meer zijn geweest dan

Stadhouders en Graven die soms de dynastieke titel ‘Prins van Oranje’ mochten voeren. Er kan dus gesteld worden vanuit de uitgevonden tradities theorie dat Willem I al begonnen is met het presenteren van een traditie, die eigenlijk niet als zodanig beschouwd kan worden en die tot op de dag van vandaag doorloopt, door de cultuur, kleur en symboliek van zijn voorouders te gebruiken rondom zijn koningschap. Hierdoor verbond hij dus feitelijk zijn familiehistorie direct aan de staat Nederland. En hoewel het klopt dat de afstammelingen van Oranje-Nassau altijd een prominente rol hebben gespeeld in de ‘Nederlandse regio’ en dus ook een onderdeel zijn van de geschiedenis van de regio in kwestie is het op zijn allerminst merkwaardig te noemen dat de eerste echte Nederlandse monarch dit feitelijk

geïnstitutionaliseerd heeft, en dus tradities van zijn stamboom heeft verheven naar tradities van Nederland. Dit wordt eigenlijk nog vreemder als men nagaat dat een deel van de

voorouders van Willem I eigenlijk zelf voor een tijdje in een republiek woonden. Het feit dat de familiehistorie dus verweven wordt met de monarchie en gepresenteerd wordt als een traditioneel iets is op zijn minst gezegd apart. Wat het nog interessanter maakt is dat Willem I, zoals eerder gesteld, ook gebruiken die niets met zijn familiehistorie te maken hebben heeft behouden en verheven tot tradities. Een goede indicator hiervoor is het bijvoorbeeld feit dat het ‘Predicaat Koninklijk’, wat door Lodewijk Napoleon was ingesteld voor (culturele) instellingen maar wat door Willem I is voortgezet en wat tot op de dag van vandaag nog

(28)

1985: 1-13). Interessant is ook dat de toekenning van zowel het Predicaat als de titel Hofleverancier louter en alleen via Koninklijk Besluit lopen en zonder ministeriële verantwoordelijkheid worden toegekend (van Zelm van Eldik 2003). Een onwetende republikein zou zich in slag in de rondte lachen als hij erachter kwam dat één van de meest prestigieuze titels voor het Nederlands bedrijfs- en verenigingsleven die gepresenteerd wordt als een oranje traditie pur sang eigenlijk in het leven is geroepen door de jongere broer van Napoleon I. De regels rondom de toekenning van het Predicaat15 en Hofleverancier16 zijn streng en doordrenkt van protocol. Dit wordt bevestigd door de redelijk summiere lijst17 van bedrijven en instellingen die een van de twee eretitels mogen dragen. Zo moet een bedrijf of instelling wat aspireert naar het Predicaat onder andere minimaal 100 jaar oud zijn, minimaal 100 werknemers in dienst hebben en zich duidelijk als een ‘Nederlands bedrijf’ (!)

manifesteren. Wat dat precies behelst weet ik niet, en daar is ook geen uitleg over te vinden. Feit is wel dat het grensscheppend werkt, zowel het Predicaat Koninklijk als de titel

Hofleverancier zijn uitdrukkelijk bedacht om een gemeenschap te creëren, en deze via prestigieuze titulatuur te versterken.

Een andere verwant onderwerp is het bekende ‘lintje’, officieel de Koninklijke onderscheiding. Deze onderscheiding wordt toegekend aan een individu die “iets bijzonders heeft gedaan voor de samenleving”. In principe gebeurt de toekenning van de

onderscheidingen eenmaal per jaar, tijdens de zogeheten ‘lintjesregen’, die meestal plaatsvindt op een dag vlak voor de viering van Koninginnedag/Koningsdag18

. Deze

onderscheidingen worden ook expliciet uitgereikt ter ere van de verjaardag van de monarch. Bij hoge uitzondering worden lintjes soms toegekend op andere bijzondere dagen19, hiervoor is echter geen enkele vaste reden te vinden. Er bestaan buitengewoon veel onderscheidingen

15

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/koninklijk-huis/vraag-en-antwoord/wat-is-het-predicaat-koninklijk.html geeft inzicht in de regels en voorwaarden voor de toekenning van het predicaat koninklijk. 16

http://www.koninklijkhuis.nl/encyclopedie/monarchie/onderscheidingen/predicaat-hofleverancier/ 17

De lijst met de gerechtigden voor het Predicaat Koninklijk is in te zien op

http://www.koninklijkhuis.nl/media/959922/2013-02_koninklijk.pdf en die voor Hofleverancier op

http://www.koninklijkhuis.nl/media/959918/2013-02_hofleverancier.pdf 18

http://lintjes.nl/nieuws/lintjesregen-2014 geeft bijvoorbeeld aan dat de regen van 2014 iets voor Koningsdag zal vallen.

19

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/koninklijk-huis/koninklijke-onderscheiding stelt dat een lintje uitgereikt kan worden bij een bijzondere gelegenheid of op Koninginnedag/Koningsdag. Een omschrijving van

(29)

in Nederland20, maar in principe zijn het de drie ridderorden die meestal bedoeld worden met de term lintje: De Orde van de Nederlandse Leeuw, De Orde van Oranje-Nassau en De Militaire Willems-Orde. Hiervan zijn de eerste twee zogenoemde civiele ridderordes, en de derde is een militaire ridderorde. In Appendix B is een wat meer precieze lijst te vinden van de graden van deze drie contemporaine ridderordes, voor dit onderzoek zal er echter alleen kort naar de geschiedenis van de onderscheidingen en manier waarop zij geïnstitutionaliseerd zijn als traditie en manier om het volk te binden. De drie huidige ridderordes bestaan in de vorm zoals ze nu bestaan sinds de 19e eeuw. De Orde van de Nederlandse Leeuw en De Militaire Willems-Orde zijn in 1815 ingesteld, en De Orde van Oranje-Nassau in 1892. Voor deze periode bestond er een scala aan middeleeuwse ridderordes, die veelal regiogebonden of soms zelfs familiegebonden waren. Er was bij de oprichting van de drie belangrijkste

onderscheidingsordes dus sprake van een zekere unificatie en uniformisering ten opzichte van de situatie van het verleden. Officieel is De Militaire Willems-Orde de hoogste variant die men kan behalen, gevolgd door De Orde van de Nederlandse Leeuw als tweede en De Orde van Oranje-Nassau als laatste. Een van de redenen dat De Orde van Oranje-Nassau bijna tachtig jaar later is ingesteld, is omdat er een soortgelijke onderscheiding bestond in de periode 1841 tot 1892; de Orde van de Eikenkroon. Deze was persoonlijk in het leven geroepen door Willem II, en bestond bij de gratie van zijn functie als Groothertog van

Luxemburg. Toen Willem III (hij had de positie van Willem II geërfd) stierf was de Orde van de Eikenkroon daarom ook direct ongeldig (Willem IV bestond immers niet). De andere reden is omdat De Orde van De Nederlandse Leeuw als enige civiele onderscheiding ‘genoeg’ was, mensen van lagere sociale klasse kregen geen onderscheiding in deze tijdsperiode en men zag dus geen reden om meer dan een civiele onderscheiding te hebben. Hier is een mooie trend waar te nemen, op het moment dat Nederland democratiseert (denk bijvoorbeeld aan de grondwet van 1848 en de vervolgen hiervan) stelt men eigenlijk dus ook een onderscheiding in voor de lagere sociale klasse. Blijkbaar moest er sociale cohesie gecreëerd worden en conform de theorie van Hobsbawm ging dit gepaard in een periode van (grote) sociale

(30)

toegekend aan mensen die zich hebben ingezet voor de samenleving. Dit heeft natuurlijk als doel om de ontvanger te belonen voor zijn inzet, maar tegelijkertijd legitimeert het ook het idee dat de ontvanger dus een bepaalde prestigeplaats inneemt binnen de Nederlandse gemeenschap. Het feit dat er gradaties binnen elke ridderorde zijn is ook indicatief. Ben je ‘meer’ (of ‘een betere’) Nederlander als je commandeur in De Orde van de Nederlandse Leeuw bent dan als je maar een ridder in De Orde van Oranje-Nassau bent? Of als je helemaal geen onderscheiding hebt ontvangen? Volgens Kroon (1989) leven de lintjes onder de

Nederlandse bevolking wel, maar kunnen ontvangers van de onderscheiding soms

‘ambivalent’ reageren. Dat de onderscheidingen in ieder geval onderwerp van interesse zijn voor sommige mensen wordt wel geïllustreerd met het feit dat er zelfs een ‘Studiekring

Ridderorden en Onderscheidingen’ is21

. Een buitengewoon aparte traditie die doorspekt is van

protocollen en regels die constant veranderen, er valt geen continuïteit op te trekken. Zo is de draagvolgorde van de onderscheidingen bijvoorbeeld in 2013 weer bij wet veranderd22, terwijl er in 2005, 2002 en 2001 ook al herzieningen van de originele wet uit 2000 plaats hebben gevonden. Het grappige van het hele verhaal rondom de draagvolgorde is echter nog wel dat er voor 1965 veel meer echte traditiedrang was (zie o.a. Bruin 1989 en Steenkamp 2000), vanaf dat moment is er een roep om meer protocol en regelgeving gekomen (maar nog geen echte wet, die kwam zoals hierboven gesteld in 2000 pas). Alleen al om dit feit zou er volgens de theorie van Hobsbawn al sprake zijn van een uitgevonden traditie. Er is immers geen pijl op de continuïteit te trekken, en continuïteit is immers de hoofdvoorwaarde voor een echte traditie.

Rondom de iconografie van de monarchie is veel te bespreken. Waar komt de leeuw vandaan? Of de oranje wimpel? Waarom zijn er vlaginstructies opgelegd vanuit de regering op monarchistische dagen? Veel vragen, dat zeker. Een ding is zeker, traditiedrang is er zeker. Of dat echter gewaarborgde tradities zijn is een ander verhaal.

Verruit de meest bekende vorm een ‘typisch Nederlands teken’ is de kleur oranje. Een kleur die overal terug te zien is in wapens, vlaggen, sporttenues, koopwaar, souvenirs,

21

www.vereniging-sro.nl De website van de Studiekring Ridderorden en Onderscheidingen. 22

Een besluit van de Nederlandse Kanselier der Nederlandse Orden, bij wet bekrachtigd op 25 juli 2013, en gepubliceerd in de Staatscourant; https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-27600.pdf. De verandering van 2005 is in te zien op https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-241-p22-SC72778.pdf, die van 2002 op https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2002-166-p25-SC36097.pdf, die van 2001 op

(31)

reclames en ga zo maar door. Het begin van het gebruik van de kleur oranje in het gebied wat nu Nederland is gaat wat verder terug dan de meeste tradities. Al in het eind van de 16e

eeuw23 was er de bekende Prinsenvlag, voorzien van de nu notoire oranje wit blauw driekleur combinatie. Deze driekleur bleef in principe de hoofdvlag voor een deel van het gebied wat nu Nederland is tot 1796 (Hoogendoorn 1999: 112), toen het oranje opeens officieel

verdrongen werd voor het rood op laste van de Staten-Generaal (uiteraard onder dwang van de patriotten). Na deze rommelige periode, die wij kennen als de Franse Tijd, tot de

aanstelling van Willem I als Koning der Nederlanden werd de oranje kleur weer

geherintroduceerd in de vorm van een wimpel, die boven de nog steeds bestaande rood wit blauwe vlag mocht prijken. De eerste waarneming hiervan was bij de aankomst van Willem I (toen nog soeverein vorst) in Amsterdam in 1813, het paleis op de Dam had voor de

gelegenheid deze oranje wimpel in het leven geroepen (Poels 2012: 14).

Ooggetuigenverslagen en krantenberichten uit die tijd rapporteren dat de oranje wit blauwe vlag ook weer begon te verschijnen, hoewel dit eigenlijk niet de echte vlag was. Mensen deden dit echter om hun steun voor Willem I te betuigen, zij hadden vertrouwen in de nieuwe koning (Poels 2012: 14). De kleur oranje werd door de invoer van de wimpel dus eigenlijk tot het symbool voor het nieuwe Nederlandse volk verheven (Hoogendoorn 1999: 112), iets wat eigenlijk meer vanuit de samenleving zelf kwam dan van bovenop werd afgelegd

. Toch was

er tussen 1815 en 1945 wel sprake van nationale eenheidsdrang, plaatselijke vlaggen waren bijvoorbeeld uit den boze. Het was immers niet netjes om de nationale vlag (dus rood wit blauw, zonder wimpel) te overrulen met een lokale vlag (Hoogendoorn 1999: 112). De kleur oranje in de vorm van de wimpel gebruiken wij nog steeds bij het vlaggen, maar alleen op de volgende dagen: Koningsdag (tot voor kort Koninginnedag), de verjaardag van Koningin Máxima, de verjaardag van Prinses Beatrix en de verjaardag van de Prinses van Oranje (dus alleen de eerste in de troonopvolginglijn). Dat wij de kleur oranje als Nederlands zijn gaan zien is dus misschien wel meer op traditie berust dan veel andere dingen. Een harde wet of regelgeving voor het gebruik (naast het gebruik van de wimpel dan) bestaat er eigenlijk niet. Eigenlijk is vanaf het moment dat het Koninkrijk Nederland bestaat iets wat door de

(32)

samenleving is verspreid, ondanks dat het van origine wel gelieerd is aan het huis van Oranje-Nassau. Iedereen is vrij om oranje als kleur te gebruiken als symbool voor Nederland, en het is dus echt iets wat geadopteerd is vanuit de natie zelf. Grappig om te zien is wel dat de officiële vlag van Nederland, het rood wit blauw, door veel minder echte traditiedrang is omringd. Ondanks dat de huidige vlag ook al meer dan tweehonderd jaar bestaat is zij pas officieel als staatsvlag geïndexeerd op 19 februari 1937, bij Koninklijk Besluit van toenmalig Koning Wilhelmina (Sierksma 1963). Met de woorden “De kleuren van de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden zijn rood, wit en blauw” stelde zij dit vanuit haar vakantiehuisje vast. Vanaf dat moment zijn er weer talloze regeltjes en wetten (compleet met

uitzonderingen) verzonnen omtrent het gebruik van de vlag, die alleen gepresenteerd worden als traditie. Zo zijn er bijvoorbeeld sinds 198024

vlaginstructies voor rijksgebouwen, die onder te verdelen zijn in beperkt vlaggen en uitgebreid vlaggen. Voor een beknopt overzicht van deze instructies kan de lezer terecht in Appendix C. Beperkt vlaggen houdt in dat er alleen vanaf de hoofdgebouwen van het Rijk wordt gevlagd. Uitgebreid vlaggen houdt in dat er vanaf alle Rijksgebouwen wordt gevlagd. Voor burgers en particuliere instellingen zijn geen echte wetten of instructies, zij worden echte geadviseerd om zich aan de regels voor

Rijksgebouwen te houden. Hier kan dus iets meer traditievorming hebben plaatsgevonden, denk bijvoorbeeld aan het uithangen van de vlag bij het succesvol voltooien van een examen25 of de viering van een jubileum. Overigens is het verboden om bij een aangelegenheid waar halfstok vlaggen gepast is (vrijwel altijd een rouwdag) de oranje wimpel te gebruiken, zelfs als het om de dood van een lid van het Koninklijk Huis gaat waarvoor de wimpel wel wordt gebruikt voor de verjaardag. Het is eigenlijk wel interessant hoe de Nederlandse vlag meer als symbool van de staat gezien kan worden, druipend van regelgeving, terwijl de kleur oranje als symbool voor de natie veel vrijer is. Paul Schnabel stelt het simpel: “Het symboliseert de eenheid van Neerlands’ stam” (Schnabel 2002: 14). Oranje als kleur die afstamt van de bloedlijn van de monarch lijkt dus een veel groter symbool voor nationale eenheid dan de rood wit blauwe vlag die daarvoor in het leven is geroepen. Er is ook sprake van de creatie van een verbeelde gemeenschap rondom de kleur oranje, maar deze is niet vanaf hogerhand

24

Deze zijn recent weer veranderd 2009 ten behoeve van Veteranendag, zie het besluit hierover op

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-9601.pdf. 25

(33)

ingezet. Het is eigenlijk een beetje betreurenswaardig dat een van de weinige echte Nederlandse traditionele iconen zo vaak in verband gebracht wordt met nationalistische sympathieën.

Over de heraldiek van het Koningshuis is veel geschreven. Het huidige wapen van de Nederlandse staat, waarvan de Nederlandse Leeuw het bekendste onderdeel is, stamt uit 1815 (Pama 1942: 13). Het is door Willem I persoonlijk geconstrueerd en bestaat uit restanten van de familie van Nassau (de Leeuw), het prinsdom Oranje (de lijfspreuk ‘Je Matiendrai’; “Ik zal handhaven”) en van de Republiek (de Kroon) (Pama 1942: 14). Koningin Wilhelmia heeft het wapen in 1907 wel aangepast (en bij Koninklijk Besluit vastgelegd), ter gelegenheid van de geboorte van haar dochter, toenmalig prinses Juliana (Pama 1942: 19). De reden hiervoor was dat er voor deze tijd nooit een tekstuele beschrijving was voor het wapen, en elke reproductie ervan dus puur op afbeeldingen en hearsay was gebaseerd. Koningin Beatrix heeft bij haar troonsaanvaarding dit wapen nogmaals bekrachtigd (maar niet aangepast) via Koninklijk Besluit (Hefting, Kuijpers en Staal 2005: 63-64). Er zijn drie varianten van het Wapen in gebruik: Het Koninklijk Wapen (symboliseert de koning, en wordt ook alleen gebruikt voor het aanduiden van de Koning in symbolische variant), het Rijkswapen (de standaardvariant die kleiner is dat het Koninklijk Wapen en die eigenlijk overal te vinden is, zoals op

paspoorten en staatsdocumenten), en het Kleine Rijkswapen (wat bijvoorbeeld op het muntstuk van één gulden stond). Een bijzonder feit is dat de Koninklijke Standaarden (de persoonlijke vlaggen van leden van het Koninklijk Huis) hetzelfde wapen gebruiken als het wapen van de Nederlandse staat, dit is uniek in de wereld (Knaapen 1981: 6). Een duidelijke synthese van het Koninklijk Huis en Nederland als gemeenschap, maar een duidelijk ander motief tot sociale cohesie of grensschepping dan bij de vlag is niet te bespeuren in de literatuur. En dat is eigenlijk wel logisch, want het enige onderdeel van de Koninklijke (en dus Nederlandse) heraldiek wat echt een traditionele lading heeft in de samenleving is de leeuw. Deze wordt net als de kleur oranje vaak gebruikt om Nederland te symboliseren bij sport of handelswaar, en natuurlijk pronkt de leeuw al sinds jaar en dag prominent bij

onderdelen van de Nederlandse Krijgsmacht. Protocol en regelgeving voor het gebruik van de leeuw buiten de heraldiek is er niet. Hoewel de heraldiek zelf dus net als de Nederlandse vlag

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien een antwoord is gegeven als: „Naarmate het mengsel langer in de reactor zit, wordt de snelheid van de reactie naar rechts zo laag (dat er per tijdseenheid zo weinig

 Bij elke opgave is het aantal punten vermeld dat juiste antwoorden op de vragen oplevert... █ Opgave 1 Structuur via titratie (13 punten) Een alkaanzuur wordt gemaakt uit 1,00

 8 Bereken hoeveel porties van 1,0 liter water men achtereenvolgens in contact moet brengen met 1,0 liter tetra, waar 6,0 gram azijnzuur in zit opgelost, om het azijnzuurgehalte in

Het geheel wordt geschud, zodat de azijnzuur zich gaat verdelen over water en tetralaag.. Na evenwichtsinstelling verwijdert men voorzichtig

Volgens Poetin zou die extra leeslijst Rusland helpen om vroegere ideologi- sche tegenstellingen te overwinnen en bijdragen aan de zo vurig gewenste nationale eenheid: ‘Ons land,

Het vochtgehalte is vrijwel gelijk dit is ook logisch, want het verschil tussen roomboter en margarine zit hem vooral in met wat voor soort vet we te maken hebben. Het eiwitgehalte

In elk district zijn de DIK’s bezig met het voorbereiden van de briefingen, alleen voor Gelderland-Midden geldt (zoals in de vorige paragraaf ook naar voren is gekomen) dat het DIK

Zo werd het advies van de Raad bij de ontwerp-landsverordening tot vaststelling van de begroting voor het Land voor het dienstjaar 2017 ontkracht naar aanleiding van het