• No results found

Disclosure van Corporate Governance en Risk Management informatie bij Nederlandse woningcorporaties : Heeft de economische crisis invloed gehad op de omvang en de kwaliteit van disclosure?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Disclosure van Corporate Governance en Risk Management informatie bij Nederlandse woningcorporaties : Heeft de economische crisis invloed gehad op de omvang en de kwaliteit van disclosure?"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Disclosure van Corporate Governance en Risk

Management informatie bij Nederlandse

woningcorporaties

Heeft de economische crisis invloed gehad op

de omvang en de kwaliteit van disclosure?

Universiteit van Amsterdam Amsterdam Business School Master Accountancy & Control

Student : Mustapha Ait Ben Ameur Student nummer : 0559547

Scriptiebegeleider : dr.ir. S.P. van Triest 2e beoordelaar : dr. J.J.F. van Raak Inleverdatum : 18 maart 2014

(2)

Voorwoord

Eindelijk!

Ter afronding van mijn studie Accountancy and Control aan Amsterdam Business School heb ik de afgelopen tijd gewerkt aan een onderzoek over corporate governance en risicomanagement disclosure voor woningcorporaties,. Ik werd hiertoe geprikkeld naar aanleiding van verschillende schandalen van de afgelopen jaren. Het beginnen aan een scriptie is een groot project en het is geen gemakkelijke opgave maar het blijft een interessant en leerzaam proces. Deze scriptie geeft inzicht in de omvang en kwaliteit van risicomanagement disclosure van woningcorporaties.

Velen ben ik dank verschuldigd. Ten eerst wil ik Dr. Sander van Triest, de begeleider van deze scriptie, bedanken voor de goede begeleiding en goede adviezen. Elke keer tijdens de begeleiding werd ik geïnspireerd om dit onderzoek op wetenschappelijk niveau te voltooien. Daarnaast wil ik mijn ouders, mijn vrouw en broers bedanken voor hun steun en inzet. Tot slot, wil ik mijn vrienden en collega’s bedanken voor hun betrokkenheid.

M. Ait Ben Ameur,

(3)

ABSTRACT

The goal of this study is to investigate the quantity and quality of risk management disclosure for housing associations using a framework of Beretta and Bozzolan (2004). Over the past of few years, a number of housing associations have been criticised as result of a few scandals. Also the economic crisis has influenced their financial position. In addition, the housing associations are required to implement the corporate governance from 2007. Given these changing circumstances, is it interesting to examine whether there is a change in quantity and quality of the risk management disclosure. The data covers a period of four years, from 2008 to 2012. The result of this study shows that the quantity of risk management increased significantly over a period of four years. While the quality of risk management disclosure is increased slightly. These finding support the evidence found by Several studies Kajuter and Winkler (2003) and (Deumes and Knechel (2008).

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord Abstract

1 Inleiding ...6

1.1 Motivatie ... 6

1.2 Doel van het onderzoek ... 7

1.3 Opbouw ... 8

2 Theoretische kader...9

2.1 Corporate Governance... 9

2.1.1 Wat is corporate governance? ... 9

2.1.2 Sarbanes Oxley Act (SOX) ... 11

2.1.3 Code Tabaksblat ... 12

2.1.4 Governance bij woningcorporaties... 13

2.2 Risk management ... 14

2.2.1 COSO Rapport ... 14

2.2.2 Management controlsystemen ... 17

2.2.3 Risicomanagement bij woningcorporaties ... 21

2.3 Disclosure van risk management... 22

3 De positie van woningcorporaties ...25

3.1 Het ontstaan van woningcorporaties ... 25

3.2 Legitimiteit ... 25

3.3 Wet- en regelgeving ... 25

3.4 Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) ... 26

3.5 Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) ... 27

3.6 Verwachtingen ... 27

3.6.1 Hypotheses ... 28

4 Onderzoeksopzet ...30

4.1 Kwaliteit van risicomanagement disclosure ... 30

4.2 Gegevensverzameling ... 32 4.3 Variabelen ... 32 5 Onderzoeksresultaat ...35 5.1.1 Hypothese I ... 35 5.1.2 Hypothese II ... 38 6 Conclusie ...42

(5)

6.1.1 Beperkingen ... 43

7 Literatuur ...44 8 Bijlagen ...49

(6)

1 Inleiding

1.1 Motivatie

Woningcorporaties zijn ontstaan uit particulier initiatief met als doel de huisvesting te verbeteren van mensen met (te) lage inkomens. Na de tweede wereldoorlog is door de overheid de woningbouw op steeds grotere schaal gesubsidieerd. Met de stelselherziening naar aanleiding van het advies van de Commissie de Roos in 1962 kregen woningcorporaties de beschikking over hun vermogen. In 1995 vernieuwde de toenmalige staatssecretaris van volkshuisvesting, dit arrangement met de woningcorporaties door de zo genoemde bruteringovereenkomst met als resultaat de Wet Balansverkorting, waarbij de rechten van het Rijk en woningcorporaties zijn afgekocht (Rapport commissie De Boer, mei 2005).

De vereniging van woningcorporaties, Aedes, zegt dat de economische crisis de omstandigheden van woningcorporaties heeft verslechterd, de verkoopprijzen zijn gedaald en de markt om woningen te verkopen is verslechterd, hierdoor staat de investeringsruimte onder druk (Aedes, 2012). Het waarborgfonds sociale woningbouw (WSW) heeft dit beeld ook bevestigd (WSW, 2011). Uit de gepubliceerde cijfers van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV, 2011) blijkt uit dat woningcorporaties van plan zijn de komende vier jaar ruim vijf miljard euro minder te investeren.

Daarnaast staan woningcorporaties onder druk vanwege een aantal schandalen. Een opmerkelijk voorbeeld van deze schandalen is woningcorporatie Woonbron. Woonbron heeft in 2008 een klassieke stoomschip SS Rotterdam gekocht. Dit schip zou worden verbouwd tot een hotel. De begrote investering bedroeg 6 miljoen euro. Woonbron is in financiële problemen gekomen omdat de kosten voor het verbouwen van de SS Rotterdam opgelopen zijn tot ruim 200 miljoen euro (Volkskrant, december 2008). Het blijkt dat Woonbron niet de enige woningcorporatie is, ook Vestia, Rochdale, SGBB en Servatius kwamen onlangs in financiële problemen door corporate governance problemen. Mede daardoor is de kritiek ten

(7)

aanzien van het functioneren van woningcorporaties gestegen. Zo meldt het NRC Handelsblad dat het bestuur van woningcorporatie De Key moeten opstappen wegens het vermoeden van malversaties (NRC, mei 2010).

Hierdoor is de transparantie van woningcorporaties ter discussie gesteld en wordt er een parlementaire enquêtecommissie ingesteld. Om het vertrouwen van het publiek terug te winnen, dienen woningcorporaties transparanter te zijn en de kwaliteit van informatie verbeteren (CFV, 2011).

Begin 2007 is corporate Governancecode ingevoerd. Een belangrijk uitgangspunt in de code is het principe “pas toe of leg uit”. Deze code bevat regels en aanbevelingen die weliswaar geen verplicht karakter hebben, maar indien woningcorpraties afwijken van deze code zal expliciet uitleg moeten worden gegeven waarom er wordt afgeweken van de code.. Gegeven de bovengenoemde incidenten, de invoering van governancecode en de veranderende financiële omstandigheden voor woningcorporaties, is het interessant te onderzoeken of de risicomanagement disclosure van woningcorporaties is veranderd sinds 2007. Vanuit deze gedacht is volgende onderzoeksvraag geformuleerd “in hoeverre de

omvang en de kwaliteit van disclosure op het gebied van risicomanagement is veranderd sinds 2007 bij Nederlandse woningcorporaties”.

1.2 Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is het proberen te achterhalen of de kwaliteit van disclosure van risk management bij woningcorporatie veranderd is naar aanleiding van veranderende omstandigheden voor woningcorporaties. Dit is maatschappelijk relevant omdat woningcorporaties moeten voldoen aan sociale doelstellingen zoals deze vastgesteld zijn in het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) en theoretisch is dit onderzoek ook relevant omdat het bijdraagt aan de wetenschappelijke kennis over risk management en corporate governance in de non-profit sector.

(8)

1.3 Opbouw

In het tweede hoofdstuk wordt theoretische kader behandeld. Er wordt in kaart gebracht welke ontwikkelingen er plaatsvinden op het gebied van corporate governance, risk comanagement en disclosure van risk management. In derde hoofdstuk staat in het teken van de positie van woningcorporaties. In hoofdstuk vier wordt de aandacht besteed aan de onderzoeksmethode en data verzameling. In hoofdstuk vijf worden de onderzoeksresultaten uiteengezet. Ten slotte, de conclusie in hoofdstuk zes, waarin een antwoord gegeven wordt op de gestelde onderzoeksvraag.

(9)

2 Theoretische kader

2.1 Corporate Governance

De belangstelling voor Corporate Governance groeit snel sinds de jaren negentig van de vorige eeuw, zowel binnen als buiten de academische wereld. Het is een interdisciplinair gebied voor onderzoekers uit de economie, finance, recht, management en accounting (Bebchuk en Weisbach, 2010). Overal in de wereld vinden ontwikkelingen plaats. Zo verschijnt in 1992 het Cadbury rapport: “The Financial aspects of Corporate Governance”, naar aanleiding van allerlei schandalen in het Vereningd Koningkrijk. Het OECD komt in 1999 met de OECD principles of Corporate Governance, welke in 2004 worden herzien. De OECD principles worden vaak door landen gebruikt als ze hun eigen Corporate Governance code ontwikkelen. In 2002 wordt in Amerika de Sarbaynes Oxley Act (SOX). aangenomen, als gevolg van boekhoudschandalen bij o.a. Enron en Worldcom. Deze wet is gebaseerd op rule-based benadering. Bij rule-based benadering wordt op detailniveau beschreven welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd om aan de wet te voldoen. In Nederland treedt in 2004 de Code Tabaksblat in werking. Hierin spelen aspecten als openbaarmaking, communicatie en een betere toerusting van aandeelhouders om invloed uit te oefenen op het ondernemingsbeleid. Tevens zijn de accountantsrichtlijnen aangescherpt waardoor de audit-functie met een scherpe blik naar organisatie en haar verslaggeving kijkt. De code beschrijft het doel en de organisatie mag zelf bepalen hoe zij het doel kan bereiken. Dat is principle-based benadering.

2.1.1 Wat is corporate governance?

Voor de definitie van corporate governance sluit ik in deze scriptie grotendeels aan op de definitie van het Ministerie van Financiën (2001). Hierin wordt governance gedefinieerd als het waarborgen van de onderlinge samenhang van de wijze van sturen, beheersen en toezicht houden van een organisatie, gericht op een efficiënte en effectieve realisatie van

(10)

doelstellingen, alsmede het daarover op een open wijze communiceren en verantwoording aflegen ten behoeve van belanghebbenden. Corporate Governance gaat dus over de vraag hoe de invulling wordt gegeven aan het bestuur van een onderneming en hoe verantwoording over het gevoerde beleid wordt afgelegd. Goed bestuurde organisaties zijn van groot belang voor een goed functionerende economie. De welvaart van miljoen mensen alsmede de waarde van hun pensionen en beleggingen, hangen direct af van de wijze waarop deze worden bestuurd.

In 1980 wordt de term corporate governance voor het eerst gebruikt en bestudeerd (Tricker, 2000, p.289). De uitvoering en problematiek in relatie tot corporate governance zijn echter verre van nieuw. In de corporate governance problematiek kan inzicht verkregen worden aan de hand van de principal- agent theory (Barney en Hesterly (1996). Deze theorie gaat uit van een verschil in belang tussen principaal en agent. In eerste instantie werd deze theorie voornamelijk toegepast op het analyseren van problemen tussen aandeelhouders en het management van organisaties. Tegenwoordig wordt de theorie ook toegepast bij de relaties tussen werknemers vanuit verschillende lagen van een organisatie en bij relaties tussen de organisatie en externe stakeholders.

De bestuurder van een organisatie dient de verantwoording af te leggen aan de stakeholders over het gevoerde beleid. Om dit te bereiken zijn regels nodig die de uitvoering van beloning, controle en toezicht mogelijk maakt. Deze regels hebben met name betrekking op de interne en externe verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden van een organisatie, en de wijze waarop de verantwoording moet worden afgelegd en hoe toezicht moet worden uitgeoefend. Hierdoor blijft de continuïteit van de organisatie gewaarborgd en zullen de relaties met stakeholders onderhouden blijven. Op deze manier wordt de organisatie bestuurd en beheerst (Vaassen en Beek 1997).

In de gehele wereld zijn verschillende corporate governance codes opgesteld, waarvan COSO rapport en de “Sarbanes-Oxley Act” van de Verenigde Staten één van de belangrijkste

(11)

zijn (Tricker, 2000). Beursgenoteerde ondernemingen moeten zich in Nederland houden aan de code Tabaksblat.

2.1.2 Sarbanes Oxley Act (SOX)

De Sarbanes Oxley Act is een Amerikaanse wet die in juli 2002 door de president Bush is getekend. De SOX is de belangrijkste wijziging in de wetgeving voor de Amerikaanse kapitaalmarkt. Deze wet heeft ook een grote impact op de internationale kapitaalmarkten. De aanleiding voor SOX waren de boekhoudschandalen in de Verenigde Staten zoals Enron en WorldCom. In Vereniggde Staten wordt de oplossing gezocht in strenge wetgeving vanuit de overheid. De wet bestaat uit 11 Titles en deze zijn opgedeeld in 69 secties en is rule baed dat zeer veel aspecten tot in de kleinste details zijn beschreven

SOX heeft tot doel het geschonden vertrouwen in de kapitaalmarkten en in accountants te herstellen en geeft regels op het gebied van de door bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen te nemen verantwoordelijkheden alsmede het toezicht hier op.

Title II gaat over Corporate Responsibility en behandelt het stellen van eisen aan de Audit commissie en de verantwoordelijkeid van het bestuur voor de berouwbaarheid van de financiële rapportage. In artikel 302 is opgenomen dat het bestuur van de onderneming moet rapporteren over de effectiviteit van de interne beheersingsmaatregelen.

Artikel 404 Management assessment of internal controls is de meeste bekende bepaling in SOX. De internal controls dienen de betrouwbaarheid van de financiële rapportage te waarborgen, deze controls dienen uitgebreid gedocumenteerd te worden en dienen jaarlijks op een juiste werking te worden getest door het bestuur. Materiële afwijkingen dienen openbaar gemaakt (disclosed) te worden. De accountant wordt geacht extra zekerheid te geven bij de “in control statement” van het management. Daarnaast wordt in deze Title aandacht besteed aan de code of Ethicks voor Chief Financial Officer (CFO’s) en de eis van een Financial Expert in het Audit commissie.

(12)

2.1.3 Code Tabaksblat

Net als vele andere landen heeft Nederland een commissie ingesteld om het beleid rond corporate governance bij beursgenoteerde private ondernemingen te concretiseren. Goed bestuurde ondernemingen zijn van belang voor de economische welvaart van een land. De overheid vond het noodzakelijk om regels rond corporate governance op te stellen en heeft hieraan vorm gegeven door middel van de code Tabaksblat. Hiernaast heeft de overheid besloten de code te verankeren in de wet. Deze governance code is vanaf 1 januari 2004. De code is onderverdeeld in vijf hoofdstukken.

1. naleving en handhaving van de code; 2. het bestuur;

3. de raad van commissarissen; 4. de aandeelhouders;

5. de audit van de financiële verslaggeving en de positie van interne audit en van externe accountant.

De code bevat principes en best practice bepalingen die de verhoudingen reguleren tussen het bestuur, de raad van commissarissen en de aandeelhouders. Het bestuur en de raad van commissarissen hebben een integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van de belangen van de stakeholders, doorgaans gericht op de continuïteit van de onderneming. Daarbij streeft de onderneming naar het creëren van aandeelhouderswaarde op de lange termijn

In II 1.5 van de beste practice bepalingen wordt ingegaan op de financiële verslaggevingrisico’s. Ten aanzien van interne beheersing dient het bestuur te verklaren in het jaarverslag dat de interne risicobeheersing- en controlesystemen een redelijke mate van zekerheid geven dat de financiële verslaggeving geen onjuistheden van materieel belang bevat en dat de risicobeheersing- en controlesystemen in het verslagjaar naar behoren hebben gewerkt. Het bestuur wordt verlangd de risico’s in lijn te brengen met de gekozen strategie van de onderneming. Het bestuur wordt gevraagd om het risicoprofiel en de

(13)

risicomanagementsystemen in de onderneming te beschrijven. Daarnaast dient het bestuur een in-controlverklaring af te geven van de verslaggevingrisico’s.

2.1.4 Governance bij woningcorporaties

De woningcorporaties hebben door middel van de brancheorganisatie (Aedes) en de Vereniging van Toezichthouders (VTW) de governancecode in het leven geroepen. De code is gebaseerd op het principe ‘pas toe of leg uit’ en bevat principes en concrete bepalingen over onder andere risicobeheersing, en controlsystemen. Volgens de code (principe IV4.1.c) zijn woningcorporaties verplicht te rapporteren over risicobeheersing- en controlesystemen in de jaarverslagen. Echter volgens Aedes (vereinging van woningcorporatie) is het onderwerp risicomanagement redelijk nieuw is voor woningcorporaties maar zij willen dit thema verbeteren en verder ontwikkelen, aldus Aedes.

Sinds 1 januari 2007 moet deze code worden toegepast door woningcorporaties. In deel II van de code zijn de principes met betrekking tot risicobeheersing vastgelegd. In het bijzonder in punt II.1.4 wordt gesteld dat woningcorporaties een intern proces van risicobeheersing moeten hebben en een systeem aanwezig dient te zijn dat ten minste risicoanalyse van operationele en financiële doelstellingen van de woningcorporatie realiseert. In punt II.1.5 dient elke woningcorporatie in het jaarverslag inzicht te geven in de interne beheersing- en controlesystemen en de werking hiervan.

In de principe IV.3 van de code wordt de interne controle functie behandeld. De interne accountant c.q. controller, die een belangrijke rol kan spelen in het beoordelen en toetsen van interne risicobeheersing- en controlesystemen, functioneert onder de verantwoordelijkheid van het bestuur. Indien aan een woningcorporatie geen interne accountant c.q. controller is verbonden is dit principe en daaruit afgeleide uitwerking van overeenkomstige toepassing op de financieel verantwoordelijke van de woningcorporatie. Met betrekking tot de werking van de interne risicobeheersing- en controlesystemen en de kwaliteit van de interne informatievoorziening dient elke woningcorporatie de volgende elementen in het jaarverslag rapporteren:

(14)

• verbeterpunten, geconstateerde leemten en kwaliteitsbeoordelingen;

• opmerkingen over bedreigingen en risico’s voor de woningcorporatie en de wijze waarop daarover in te publiceren gegevens gerapporteerd dient te worden;

• naleving van statuten, instructies, regelgeving, vereisten van externe toezichthouders, etc

2.2 Risk management

De term risicomanagement is redelijk nieuw, zowel in de academische wereld als in bedrijfsleven. Emanuels en de Munnik (2006) definiëren het risicomanagement als volgt: “Het systeem dat het bestuur in staat stelt om de relevante risico’s, die het behalen van de doelstellingen van de onderneming bedreigen te kunnen identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen”.

In het algemeen is de missie van de ondernemingen het creëren van maximale waarde voor hun stakeholders in al hun activiteiten. Aangezien deze activiteiten risico’s brengen, willen stakeholders graag weten wat deze risico’s zijn en hoe deze risico’s gemanaged zullen worden (Eccles et al. 2001). Het risicomanagement is in belangstelling vanwege allerlei schandalen zowel binnen als buitenland. Om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van inrichting van het risicomanagement, wordt steeds door meer bedrijven het bekendste raamwerk ERP van de COSO geïmplementeerd. Deze framework wordt wereldwijd gezien als belangrijke leidraad voor de inrichting van risicomanagement.

2.2.1 COSO Rapport

In de verenigde Staten is in 1985 “The Committe of Sponsoring Organizations of the Treadway Comission (COSO) opgericht. Deze commissie is een samenwerkingsverband tussen enkele private Amerikaanse organisaties. Naar aanleiding van enkele boekhoudschandalen en fraudegevallen in de jaren tachtig heeft deze commissie in 1992 het rapport Internal Control - Integrated Framework gepubliceerd. Dit rapport beschrijft een framework voor risicomanagement. Dit raamwerk heeft tot doel om ondernemingen een

(15)

uniform en gemeenschappelijk referentiekader voor risicomanagement te bieden en ter ondersteuning bij het beoordelen en verbeteren van het risicomanagement. Het COSO raamwerk gebruikt de volgende definities voor risicomanagement.

“Enterprise risk management is a process, effected by an entity’s board of directors, management and other personnel, applied in strategy setting and across the enterprise, designed to identify potential events that may effect the entity, and manage risk to be within its risk appetite, to provide reasonable Assurance regarding the achievement of entity objectives”.

De COSO commissie definieert het risicomanagement als een proces dat gericht is op het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid omtrent het bereiken van de doelstellingen in de volgende categorieën.

- de effectiviteit en efficiëntie van bedrijfsprocessen;

- de betrouwbaarheid van de financiële informatieverzorging; - de naleving van relevante wet- en regelgeving

Volgens COSO-commissie bestaat risicomanagement uit vijf aan elkaar gerelateerde componenten: beheersingskader, risicobeoordeling, beheersingsmaatregelen, informatie en communicatie en bewaking. Deze componenten zijn afgeleid van de wijze waarop het management de onderneming aanstuurt en zijn in het managementproces geïntegreerd. Het COSO rapport is sindsdien verwerkt in het beleid van ondernemingen als wet- en regelgeving om het risicomanagement te verbeteren met betrekking tot de activiteiten die bijdragen aan het realiseren van de gestelde doelstellingen.

Het rapport is in 2004 geactualiseerd waarin meer aandacht besteed is aan het risicomanagement. De commissie had tot doel een raamwerk te creëren dat op effectieve wijze risico’s kan identificeren, beoordelen en managen. Hiervoor wordt onderstaande de zogeheten

(16)

COSO-kubus gebruikt, die relatie aangeeft tussen: de doelstellingen van een onderneming, de controlecomponenten en de activiteiten waarvoor interne controle (beheersing) nodig is.

Figuur 2.1: COSO ERM kubus

Het COSO-kubus bevat acht verschillende componenten en deze worden hieronder besproken. 1. Control environment: De omgeving helpt bij het bepalen van de manier waarop risico’s

geïnterpreteerd kunnen worden en hoe er door de organisatie omgegaan dient te worden

2. Objectives setting: doelstellingen goed worden geformuleerd en afgestemd op de missie en passen binnen de risicogrenzen van de onderneming.

3. Event identification: Tijdig identificeren van interne en externe gebeurtenissen die van invloed zijn op de gestelde doelstellingen.

4. Risk assessment: Het tijdige analyseren van de risico’s om eventuele impact of kansen te kunnen pakken of vermijden.

5. Risk response: Voor geïdentificeerde risico’s dient tijdig geschikte en concrete acties klaar te staan om eventueel te kunnen ingrijpen.

6. Control activities: Het implementeren en opstellen van een beleid om eventuele reactie op de risico’s binnen de organisatie te automatiseren.

7. Information and Communication: Het identificeren, het opstaan en communiceren van relevante informatie zodat alle betrokkenen hun werkzaamheden uit te voeren.

(17)

8. Monitoring: Het bewaken en verbeteren van de effectiviteit van ERP binnen alle processen, het is een continu process.

2.2.2 Management controlsystemen

De woningcorporaties dienen een interne beheersing- en controlstysteem te hebben en erover te jaarlijks te rapporteren conform de governancecode. Interne beheersing is in bovenstaande paragraaf besproken. In deze paragraaf worden de controlesystemen behandeld. Het doel van deze systemen is om de doelstellingen van de organisatie te realiseren voor haar stakeholders.

Elke organisatie heeft stakeholders en elke stakeholder heeft een eigen belang wat soms strijdig kan zijn met het belang andere belanghebbende. De investeerders zullen streven naar het maximale rendement, de bestuurders zullen de continuïteit voor ogen hebben. De commissarissen zullen de bestuurders vragen om de strategie en doelstellingen te realiseren. De werknemers, de klanten en de samenleving zullen streven naar goede arbeidsvoorwaarden, kwaliteit en milieuvriendelijkheid. Een organisatie in vorm van juridische rechtsvorm kent de scheiding tussen eigendom en bestuur. Door deze scheiding kunnen er tussen aandeelhouders en het bestuur tegengestelde belangen ontstaan. De investeerders hebben de beslissingsbevoegdheden aan het bestuur overgedragen en ze willen dat het bestuur de ondernemingsdoelstellingen wordt gehaald. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de agency theorie, waarbij implementatie van controlesystemen essentiële voorwaarden zijn om de agency- problemen te voorkomen

Management control kan worden gedefinieerd als “a process by which managers influence other members of the organization to implement the organizations strategies” (Anthony & Govindarajan, 2007). Volgens Merchant en Van de Stede (2007, p. 10) zijn er drie redenen aan te wijzen waarom doelen van werknemers niet overeenkomen met die van organisatie: gebrek aan richting, motivatieproblemen en persoonlijke beperkingen. Gebrek aan

(18)

richting wil zeggen dat een medeweker wel is gemotiveerd om in het belang te werken, maar niet weet hoe hij of zij kan bijdragen aan organisatiedoelstellingen. Motivatieproblemen ontstaan wanneer medewerkers hun eigen belang voorop hebben staan dan organisatiedoelstellingen. Persoonlijke beperkingen ontstaan door het gebrek aan deskundigheid en vaardigheden die nodig zijn om de functie naar behoorlijk te vervullen. In de volgende subparagrafen worden verschillende vormen van interne beheersingsinstrumenten beschrijven.

Volgens Merchant en Van der Stede (2007,p 12) kunnen ondernemingen controlproblemen voorkomen door volgende vier activiteiten. Het beëindigen van activiteiten, automatisering, centralisatie en risicospreiding. Het beëindigen van activiteiten houdt in dat het management potentiële winsten en risico’s van bepaalde activiteiten overdraagt aan een derde partij. Automatiseren wil zeggen het gebruiken van computersystemen. Computers zijn uitermate consistent in het uitvoeren van hun werk, eerlijk en accuraat. Bij centralisatie worden de beslissingen op een centraal punt in de organisatie genomen. Het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere partijen is een vorm van risicospreiding.

Kennis van de gestelde doelen in de organisatie is een noodzakelijke voorwaarde voor het ontwerpen van beheersingsmaatregelen. Merchant en Van der Stede (2007, p. 6) zijn van mening dat een organisatie goed beheerst kan worden door risico’s te vermijden en door voor de risico’s die niet te vermijden zijn, goede beheersingsmaatregelen te nemen. Volgens Merchant en Van der Stede kunnen drie maatregelen worden genomen om risico’s te beheersen. De eerste maatregel is ‘control of specific actions’. Action controls zijn beheersingsmaatregelen om te voorkomen dat medewerkers bepaalde handelingen uitvoeren (of niet uitvoeren) die goed (of slecht) zijn voor de organisatie. Action controls hebben alleen effect als managers weten welke maatregelen (on)gewenst zijn en kunnen garanderen dat de wenselijke maatregelen worden uitgevoerd.

(19)

Bij results controls wordt gekeken naar het resultaat. Result controls zijn preventieve beheersingsmaatregelen specifiek gericht op het oplossen van motivatieproblemen. Results controls geven ook aan wat ze van de medewerkers verwachten. Result controls zijn alleen effectief als managers weten welk resultaat op welk gebied verwacht wordt. Tevens dienen de personen wiens gedrag gecontroleerd wordt invloed te hebben op de resultaten en de resultaten dienen effectief (dat wil zeggen precies, objectief, tijdig en begrijpbaar) te kunnen worden gemeten. Bij personnel controls kan door het stellen van duidelijke verwachtingen, erkennen dat er capaciteiten en hulpmiddelen nodig zijn voor het vervullen van de taak en het ondersteunen van de zelfwerkzaamheid van de persoon, het verantwoordelijkheidsgevoel worden versterkt. Personnel controls kunnen worden geëffectueerd door werving en selectie, training, functieontwerp en het beschikbaar stellen van de benodigde financiële en materiële middelen. Cultural controls steunen op het verantwoordelijkheidsgevoel van de medewerkers en de sociale druk bij de medewerkers onderling bij afwijkingen van de normen en waarden van de groep. Methoden als gedragscodes, groepsgewijze beloningen, intra -organisationele transfers, fysieke en sociale regelingen en de ‘tone at the top’ zijn van groot belang om een juiste cultuur te kweken.

Simons (1995) stelt dat management control bestaat uit vier typen control systems, te weten, diagnostic control systems, boundary systems, beliefs systems en interactive control systems. Van Leeuwen en Wallage (2002, p. 84) onderscheiden de control systems in twee groepen. Het betreft de meer strategisch en tactisch georiënteerde beliefs systems en interactive control systems en de meer procesgerelateerde diagnostic control systems en

boundary systems.

In beliefs systems worden de waarden waar een organisatie voor staat tot uitdrukking gebracht. Het gaat om normen en waarden waarvan managers graag zien dat medewerkers ze tot uitdrukking brengen in hun gedrag. Beliefs systems worden veelal gecreëerd en gecommuniceerd door middel van credo’s of mission statements.

(20)

Bij interactive control systems wordt gekeken of de organisatie zich de juiste kant op ontwikkelt. Managers richten zich veelal op de minder bekende problemen en onverwachte bedreigingen.

In boundary systems zijn de grenzen van het gedrag binnen organisaties aangegeven. Samen met beliefs systems bepalen boundary systems de cultuur binnen de organisatie. Boundary systems geven aan wat de medewerkers niet mogen doen en geeft hen daarmee de vrijheid te bepalen wat ze wel mogen doen. Het gaat hierbij niet alleen om ethische standaarden maar ook bijvoorbeeld om markten waarop een bedrijf niet mag opereren omdat dit schade aan de naam van het bedrijf zou kunnen toebrengen.

Starreveld (2002, p. 85) noemt twee voorbeelden van boundary controls: Fysieke en administratieve beperkingen. Het doel van fysieke beperkingen is te voorkomen dat bepaalde handelingen door specifieke groepen van medewerkers in de organisatie worden uitgevoerd. Voorafgaande goedkeuring. Voorafgaande goedkeuring is een middel van inspectie op de taakbepaling of uitvoering alvorens deze taak tot een einde wordt gebracht. Dit geeft het management de mogelijkheid de uitvoering tijdig bij te sturen.

Diagnostic control systems worden gebruikt om te beoordelen of de strategie en de doelen van de organisatie worden bereikt en of dit op een efficiënte wijze gebeurt. Hiertoe worden de prestaties gemonitord en vergeleken met de planning

Starreveld (2002, p. 252) definieert interne controle als de controle op de oordeelsvorming en de activiteiten van anderen, voor zover die controle ten behoeve van de leiding van de betrokken huishouding door of namens die leiding wordt uitgeoefend. De definitie is zeer ruim aangezien het gaat om zowel de oordeelsvorming als de activiteiten binnen de huishouding. Om de probleemstelling hanteerbaar te maken, introduceerde Starreveld het model van het interne -betrouwbaarheidssysteem, bestaande uit de onderdelen Bevoegdheidscontrole, Bewaringscontrole en Informatiecontrole. Gezien de belangrijke rol

(21)

die interne afstemmingen spelen binnen organisaties, is een interne controle -afdeling erg belangrijk. Deze afdeling dient niet te mogen beschikken, bewaren of registreren maar slechts te controleren en over grote kennis van de verrichte activiteiten en van administratieve controle te beschikken, Starreveld (1997, p. 255-261).

2.2.3 Risicomanagement bij woningcorporaties

De afgelopen twintig jaar is er bij woningcorporaties sprake van een steeds complexe structuur van beleidsplannen en rapportage over de realisatie daarvan (planning en control). Door de nieuwe eisen die worden gesteld aan woningcorporaties, leiden tot decentralisatie van resultaatgebieden, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. In deze opzet is de raad van bestuur verantwoordelijk voor de strategie en doelstellingen.

Volgens de governancecode dient elke woningcorporatie een risicobeheersing- en controlesystemen te hebben en te rapporteren over de kwaliteit van informatievoorziening.

Uit een onderzoek van adviesbureau Atrivé (oktober 2010) kwam naar voren dat risicomanagement binnen woningcorporaties op projectniveau is geïmplementeerd. Er is nog geen sprake van een integraal risicomanagement. In het hetzelfde onderzoek geeft 81 procent van de woningcorporaties aan dat zij concrete plannen hebben om een integraal risicomanagement te ontwikkelen.

De monitoringscommissie governancecode woningcorporaties constateerde in haar rapport onder meer dat slechts iets meer dan de helft (61%) van de corporaties een risicomanagement systeem hanteert. Een groot deel van interne toezichthouders blijkt geen inzicht te hebben in de werkwijze waarop het risicomanagement plaatst vindt. De commissie suggereerde dat de disclosure door woningcorporaties over risicomanagement nog in kinderschoenen (februari 2010). PriceWaterHouseCoopers accountant heeft dit beeld bevestigd in een onderzoek naar de risicoparaaf in de jaarverslagen van 2009 ( januari 2011).

Begin januari 2014 staan 14 woningcorporaties onder verscherpt toezicht. Dat blijkt uit de jaarlijkse financiële beoordelingen van het centraal fonds volkshuisvesting (CFV). Deze beoordelingen bevatten zowel kwalitatief als kwantitatief risico’s en richten zich op het plegen van interventies om risico’s te voorkomen en te verkleinen. Het verscherpte toezicht betekent dat er sprake is van serieuze financiële risico’s en dat woningcorporatie de urgentie daarvan niet inziet. Het CFV heeft de opdracht gegeven aan deze woningcorporaties om de administratie te professionaliseren omdat de kwaliteit van financiële verantwoording en kwaliteit van financieel risicomanagement onvoldoende is.

(22)

2.3 Disclosure van risk management

Sinds het duidelijk is dat de wereld gebukt gaat onder een ernstige financiële crisis, wordt de roep om maatregelen om een dergelijke crisis in de toekomst te kunnen voorkomen alsmaar luider. In die discussie groeit ook de aandacht voor Corporate Governance en de verslaggeving daarover in de jaarverslagen ten behoeve van de stakeholders (disclosure). Algemeen wordt het verminderen van het agency probleem als belangrijkste voordeel van (meer) disclosure gezien (Hermalin en Weisbach, 2010). Bovendien geldt dat meer disclosure leidt tot minder informatie asymmetrie tussen insiders en outsiders wat leidt tot een lagere Cost of Capital. Een ander belangrijk motief om de disclosure te vergroten is volgens Hermalin en Weisbach om daarmee tegemoet te komen aan de publieke verontwaardiging.

Echter, meer disclosure kan ook een valkuil blijken waardoor organisaties opnieuw in zwaar vaarwater terecht komen. Het vermindert de informatie asymmetrie tussen principaal (Raad van Commissarissen, aandeelhouders) en agent (bestuurders, managers), waardoor de agent zich meer op korte termijn successen richt die op de lange termijn wellicht schadelijk zijn voor de onderneming (Hermalin en Weisbach, 2010). Volgens Beltratti en Stultz (2009) leidt minder informatie asymmetrie ertoe dat er meer oog is voor successen op korte termijn om de aandeelhouders tevreden te houden. Bovendien is het kostbaar om aan alle eisen omtrent disclosure te voldoen en kan het gebeuren dat er gevoelige informatie wordt prijsgegeven aan de concurrentie.

De angst om meer informatie te rapporteren in de jaarverslagen dan noodzakelijk komt volgens Lajili en Zeghal (2008) door het niet willen bevoordelen van de concurrenten. Hoe meer er gerapporteerd wordt in het openbaar, hoe meer voordeel de concurrenten hiermee kunnen doen. Zij concludeerden dat er middel van regelgeving beter moet omschreven wat er moet worden gerapporteerd, omdat het bestuur zich laat leiden door wat er niet geopenbaard wordt anders is het een vrijwillige verslaggeving.

(23)

Abraham en Cox (2007), die een onderzoek deden naar de factoren die de risico-disclosure bepalen in de jaarverslagen, zij keken naar de kwantiteit van de informatie die er gerapporteerd werd over risicomanagement. Ze concludeerden dat investeerders vooral belegden in ondernemingen die weinige risico’s rapporteren. Tevens hebben ze een positief verband gevonden tussen het aantal mensen in het bestuur en de kwantiteit van informatie over risicomanagement in de jaarverslagen.

Deumes en Knechel (2008) constateerden dat als een onderneming niet te maken heeft met grootaandeelhouders er minder wordt gerapporteerd omtrent het risicomanagement, dan wanneer er wel grootaandeelhouders zijn. Dit hebben ook Michelon et al. (2008) bevestigd. In hun onderzoek over disclosure van het risicomanagement kwam naar voren dat de aanwezigheid van grootaandeelhouders een negatieve invloed hebben op disclosure van het risicomanagement.

Kajuter en Winkler (2003) deden onderzoek naar de mate van verplichte disclosure van risicomanagent in Duitsland. Zij constateerden dat het in het algemeen ondernemingen niet voldeden aan de wetgeving rondom de disclosure van het risicomanagement. De wijze en diepte van disclosure over risicomanagement verschilt erg tussen de ondernemingen. Ook risico’s worden wel benoemd maar werd niet op de risico’s ingegaan, terwijl dit interessanter is voor de belanghebbenden aldus Kajuter en Winkler.

In een onderzoek van Akkermans et al. (2007) kwam naar voren dat nog werk te verrichten is aan risicomanagement disclosure van ondernemingen in de jaarverslagen.

De vraag naar een kwalitatieve disclosure en professionalisering van het risicomanagement wordt steeds groter. De woningcorporaties zullen dus voortdurend de voordelen afwegen tegen de nadelen. Hoeveel kost het om het vertrouwen van het publiek terug te winnen? Hierin worden woningcorporaties ondermeer door governancecode en Aedescode in de goede richting geduwd, doordat deze codes eisen stellen aan de disclosure

(24)

dan het vorige akkoord Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH). Woningcorporaties moeten nu aan bepaalde vereisten omtrent disclosure over risico’s voldoen, die belanghebbenden in staat moeten stellen om een goede beoordeling kunnen maken of een woningcorporatie aan de doelstellingsvereisten voldoet. Dit komt ondermeer tot uitdrukking in principe IV van governancecode waarin de richtlijnen staan voor de kwaliteit van de rapportage omtrent de risico’s.

(25)

3 De positie van woningcorporaties

3.1 Het ontstaan van woningcorporaties

Corporaties zijn ontstaan uit particulier initiatief met als doel de huisvesting te verbeteren van mensen met (te) lage inkomens. Na de tweede wereldoorlog is door de overheid de woningbouw op steeds grotere schaal gesubsidieerd. Met de stelselherziening naar aanleiding van het advies van de Commissie de Roos in 1962 kregen corporaties de beschikking over hun vermogen. In 1995 vernieuwde de toenmalige staatssecretaris van volkshuisvesting, dit arrangement met de corporaties door de zo genoemde bruteringovereenkomst met als resultaat de Wet Balansverkorting, waarbij de rechten van het Rijk en corporaties zijn afgekocht (Zie blz. 9, Rapport commissie De Boer, mei 2005). Afgelopen tien jaar hebben corporaties zich ontwikkeld van subsidiegeoriënteerde uitvoeders van overheidsbeleid tot maatschappelijk gedreven private ondernemingen.

3.2 Legitimiteit

Begin jaren negentig zijn de omstandigheden voor woningcorporaties sterk veranderd. Financieel werd tussen de overheid en woningcorporaties afgerekend, zogenoemd brutering. Vanaf toen zijn de corporaties verantwoordelijk voor strategie en de bedrijfsvoering. Sindsdien is meer aandacht gekomen voor toezicht, interne beheersing en klantgerichtheid.

Door de genoemde incidenten maakt het publiek zich steeds meer zorgen over het functioneren van woningcorporaties, om hun legitimiteit te behouden dienen ze verbindingen moeten zoeken in het verscherpen van toezicht, risicomanagement en verantwoording.

3.3 Wet- en regelgeving

Het BBSH (besluit Beheer Sociale Huursector) is de leidraad voor het werk van woningcorporatie. Het BBSH is in 1993 ingevoerd om de verhouding tussen overheid en woningcorporaties te regelen. Hierin zijn prestatievelden van woningcorporaties geregeld. Het

(26)

BBSH omschrijft woningcorporaties als private ondernemingen, zonder winstoogmerk, met publieke taken op het gebied van volkshuisvesting. De overheid oefent invloed op de volkshuisvesting via ordering, sturing en toezicht (BBSH). Bij ordering moet gedacht worden aan de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden, bij sturing gaat om realiseren van doelstellingen en bij toezicht vindt plaats of woningcorporatie voldoet aan de gestelde eisen. Het toezicht gebeurt achteraf via de externe toezichthouder (Centraal Fonds Volkshuisvesting ,CFV) en Waarborgfonds Sociale Woningbouw, WSW) en de interne toezichthouder (Raad van Commissarissen en/of de Raad van Toezicht).

Daarnaast moeten woningcorporaties volgens het BBSH jaarlijks verantwoording afleggen aan gemeenten, maar dit beperkt zich tot het proces omdat er geen maatstaven en sancties worden genoemd (Overmeeren, 2007, 6-10).

3.4 Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)

Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) zorgt ervoor dat woningbouwcorporaties tegen gunstige rentetarieven geld kunnen lenen. WSW doet dit door garanties te verstrekken aan hun financiers. De corporaties bouwen hierdoor tegen zo laag mogelijke kosten sociale woningbouwprojecten en maatschappelijk vastgoed; de financiers krijgen maximale zekerheid. Ruim 91 procent van de activiteiten van de woningcorporaties worden gefinancierd onder garanties van het WSW. Eind 2011 stond het WSW borg voor € 86,3 miljard.

Een conclusie die uit het onderzoek van de Commissie Hoekstra (2012) naar voren kwam was dat er onvoldoende risicobeheersing en probleemsignalering voorafgaande financiële problemen door WSW was. Dit leidde tot meer vrijwillige disclosure over het risicomanagement. In de volgende paragraaf wordt in detail ingegaan op het onderzoek van de commissie Hoekstra.

(27)

3.5 Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV)

Het centraal Fonds Volkshuisvesting is de financieel toezichthouder voor woningcorporaties. Jaarlijks wordt financiële positie van alle corporaties beoordeeld, daarnaast wordt gerapporteerd over de sector. Sinds 1988 functioneert het fonds als saneringsfonds voor woningcorporaties. Als een woningcorporatie niet beschikt over de financiële middelen, kan een beroep worden gedaan op de steun van het fonds.

De Commissie-Hoekstra (2012) constateert dat er onvoldoende preventieve probleemsignalering door het CFV. Dit leidde ertoe, dat er bij een aantal woningcorporaties misging. Met name door de verschillende beoordelingscriteria die externe toezichthouders hanteren (CFV en WSW). Het WSW beoordeelt woningcorporaties op basis van toekomstige huuropbrengsten (kasstromen) en het CFV maakt de beoordeling op basis van het vermogen (solvabiliteit). Hierdoor kan het voorkomen dat het WSW een woningcorporatie als financieel zwak beoordeelt terwijl het CFV de financiële continuïteit op basis van de solvabiliteit als voldoende kenschetst. De risicobeheersing en gedragsnormering door het WSW bepaalt immers in belangrijke mate de noodzaak van optreden van het CFV. Omgekeerd kan het CFV uit hoofde van zijn financiële toezichtstaak inzichten hebben verkregen over oplopende risico’s bij een woningcorporatie zou kunnen gebruiken in zijn risicopreventie aldus de commissie.

De commissie signaleert onduidelijkheid over rolverdeling tussen het WSW en het CFV. Het CFV concentreert zich op het vermogenstoezicht en ging stilzwijgend vanuit dat het WSW toezicht hield op de liquiditeit en derivatenportefeuille. De samenwerking tussen het CFV en het WSW blijkt maar in beperkte mate tot stand is gekomen.

3.6 Verwachtingen

Vanaf 2007 moet elke woningcorporatie de governancecode naleven of uitleggen waarom zij bepaalde bepalingen niet naleeft. In principe IV staan de richtlijnen voor de kwaliteit van de

(28)

rapportage omtrent risicomanagement. Het risicomanagement is een systeem dat het bestuur van een organisatie in staat stelt om de relevante risico’s, die het behalen van de doelstellingen van de onderneming bedreigen te kunnen identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen Emanuels en de Munnik (2006).

Naar aanleiding van verschillende schandalen van de afgelopen jaren, heeft het CFV een nieuwe visie op toezicht vastgesteld, met het doel om meer transparantie en het verbeteren van kwaliteit van de informatie.

Gegeven de invoering van governancecode in 2007 en de invloed van het publiek vanwege de schandalen van de afgelopen jaren, dat deze factoren zullen leiden tot een toename in de omvang en kwaliteit van disclosure van risicomanagement paragraaf bij woningcorporaties.

3.6.1 Hypotheses

De roep om transparantie en maatschappelijke verantwoording wordt de laatste jaren steeds groter. Ook bij woningcorporaties. Een van de manieren om transparant te zijn is het opnemen van een kwalitatieve risicoparagraaf in het jaarverslag, waarin alle risico’s worden gekwantificeerd en geïdentificeerd.

Sinds 2007, moeten woningcorporaties in het jaarverslag rapporteren over de risico’s die ze lopen en de wijze waarop de corporatie in control is. Deze verplichting vloeit voort uit de governancecodes die vanaf dat moment van kracht zijn.

De Monitoringscommissie governancecode woningcorporaties (2010) constateert dat de kwaliteit van risicomanagement disclosure bij woningcorporaties nog in kindschoenen is. Een rapport (2009) van PWC accountant heeft dit beeld ook bevestigd. In een onderzoek van adviesbureau Atrivé (oktober 2010) kwam ook naar voren dat men op basis van vertrouwen handelt en vindt het niet noodzakelijk om dit handelen te disclosen. Maar 81 procent geeft van

(29)

de woningcorporaties aan dat zij concrete plannen hebben om de kwaliteit van risicomanagement beter implementeren en verder ontwikkelen, Atrivé (oktober 2010).

De conclusie die hier uit getrokken kan worden is dat de mat en de kwaliteit van disclosure van riscomanagement bij woningcorporaties nog in ontwikkelingsfase is. De Aedes, de branchevereniging zegt dat het onderwerp risicomanagement redelijk nieuw is voor woningcorporaties. Maar ze zijn zich steeds meer bewust van het belang en het nut van een professionele aanpak van risicomanagement en dit willen verder verbeteren.

Aan de hand van bovenstaande onderzoeken wordt er in deze scriptie ook een positief verband verwacht in de mate en de kwaliteit van disclosure van de risicomanagement paragraaf tussen de jaren 2008 en 2012. Deze verwachting gaan we testen aan de hand van volgende twee hypotheses.

Hypothese I: De omvang van risicomanagement disclosure van Nederlandse woningcorporaties in het jaarverslag van 2012 is toegenomen ten op zicht van het jaar 2008.

Hypothese II: De kwaliteit van dislosure van risicomanagement van Nederlandse woningcorporaties in het jaar verslag van 2012 is toegenomen ten op zich van het jaar 2008

(30)

4 Onderzoeksopzet

Om te beoordelen in hoeverre de mate en de kwaliteit van disclosure op het gebied van risk management is veranderd door de economische crisis bij Nederlandse woningcorporaties, wordt in het empirisch onderzoek gebruik gemaakt van een model van Beretta en Bozzolan (2004). Omdat de kwantiteit van disclosure geen direct verband houdt met de kwaliteit van disclosure (Hermalin en Weisbach, 2010) is onderzoek gedaan naar een model om de kwaliteit te kunnen beoordelen. Beretta en Bozzolan (2004) beargumenteren dat naast de omvang (RQT en DEN) ook de “richness” van de informatie van belang is om de kwaliteit van informatie te beoordelen. Deze zogenaamde rijkheid is een functie van het soort informatie (risk factors), de gebruikte meeteenheid om verwachte impact te disclosen (DPT) en de manier waarop het management geïdentificeerde risico’s aanpakt (OPR).

4.1 Kwaliteit van risicomanagement disclosure

Het model van Beretta en Bozzolan omschrijft de kwaliteit van riskmanagement disclosure

als: QUALITY = . Deze vergelijking impliceert dat elke

van de verschillende onderdelen een bijdrage levert aan kwaliteit van disclosure. Hoewel het voor deze scriptie te ver gaat om het volledige model te hanteren, maak ik gebruik van het uitgangspunt dat elk van de onderdelen een bijdrage levert aan de kwaliteit en beoordelen wij in hoeverre de kwaliteit van disclosure op het gebied van risk management is toegenomen. Op deze wijze verwachten we inzicht te krijgen in de invloed van de economische crisis op de disclosure van informatie op het terrein van riskmanagement.

Hieronder worden variabelen van het model besproken. - RQT is relatieve kwantiteit van risclosure.

- DEN is density, de dichtheid van disclosure., het gaat om relevante risicoverslaggeving in het totale jaarverslag.

(31)

- DPT refereert naar diepte van de disclosure waarin relevante informatie over (economic signs) economic impact van geïdentificeerde risico’s op de future performance plus de gebruikte type of maatstaven om de impact te kwantificeren. Deze variabel bestaat uit twee onderdelen. De impact van geïdentificeerde risico’s (ECS) en welke type maatstaven er worden gebruikt(MSR).

- OPR (outlook profile) meet de wijze waarop management geïdentificeerde risico’s aanpakt.

(32)

4.2 Gegevensverzameling

Het onderzoek is opgezet door van 40 woningcorporaties de paragraaf van het jaarverslag dat het risicomanagement behandelt te screenen op de onderdelen die van invloed zijn op de kwaliteit van disclosure, voor de jaren 2008 (voor de crisis) en 2012. Tevens wordt een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine woningcorporaties.

Het onderzoek beperkt zich tot beoordeling van de kwaliteit van de risicomanagement paragraaf in het algemeen en organisatie als onderdeel van risk management paragraaf meer specifiek. De kwantiteit (RQT) wordt gemeten door het totaal aantal regels in de risicomanagement paragraaf te delen op het totaal aantal regels van de jaarverslag. Binnen de risicomanagement paragraaf wordt gekeken naar de relatieve aandacht voor het onderdeel organisatie (DEN). De kwaliteit wordt verder beoordeeld door voor drie onderdelen (DPT en OPR) het aantal regels te tellen. Allereerst wordt het aantal regels geteld dat indicaties geeft voor de richting van de impact van een risico. Daarnaast wordt het aantal regels geteld dat kwantitatieve of kwalitatieve informatie geeft over de impact. Tot slot wordt het aantal regels geteld waarin de woningcorporatie naast de constatering van een risico ook aangeeft dat er acties, beleid of programma’s zijn opgestart als antwoord op de blootstelling aan deze risico’s (zie bijlagen).

4.3 Variabelen

De kwantiteit van risicomanagement disclosure wordt gemeten door volgende twee variabelen.

1. RQT

De omvang van risicomanagement disclosure wordt gemeten door RQT (relatieve kwantiteit van disclosure). Deze is berekend op basis van het aantal regels tekst risicomanagement te delen door het totale regels in het jaarverslag.

(33)

2. DEN

Density kijkt specifiek naar relevante informatie op een bepaald onderdeel ten op zicht van het totale disclosure in het jaarverslag. Binnen het risicomanagement paragraaf wordt gekeken naar de relatieve aandacht voor het onderdeel organisatie (DEN).

DEN is berekend op basis van het aantal regels over organisatie binnen het risicomanagement disclosure te delen door het aantal regels van het risicomanagement paragraaf.

De kwaliteit van het risicomanagement disclosure wordt gemeten aan de hand van de volgende twee variabelen.

3. DPT (bestaat uit ECS en MSR)

De kwaliteit wordt gemeten door zogenaamde diepte. Deze bestaat uit twee elementen. De eerste betreft de impact van de geïdentificeerde risico’s in de toekomst (ECS, Economic Sign). ECS = 0 indien er geen informatie wordt gegeven over de impact van de geïdentificeerde

risico’s in de toekomst.

ECS = 1 indien in het jaarverslag wel deze informatie is gegeven.

Tweede betreft welke type prestatiemaatstaven er gebruikt worden om die impact te kwantificeren (MSR).

MSR= 2 indien er kwantitatieve maatstaven worden gebruikt; MSR = 1 indien er kwalitatieve maatstaven wordt gebruikt MSR = 0 is geen informatie.

(34)

4. OPR

OPR betreft de manier waarop het management omgaat het de geïdentificeerde risico’s. Men kan rapporteren dat er risico’s bestaan maar ook rapporteren dat er acties en programma’s om die risico’s aan te pakken of te vermijden.

OPR = 1 indien er informatie is gegeven over acties, beleid of programma’s. OPR = 0 indien geen informatie.

(35)

5 Onderzoeksresultaat

Aan de hand van analyse die op de data is gedaan, zal in deze paragraaf een antwoord gegeven worden om de twee gestelde hypotheses te verwerpen of te ondersteunen.

5.1.1 Hypothese I

Hypothese I: De omvang van risicomanagement disclosure van Nederlandse woningcorporaties in het jaarverslag van 2012 is toegenomen ten op zicht van het jaar 2008. De omvang van het risicomanagement disclosure is gemeten door het aantal regels tekst wat gewijd is aan het risicomanagement te delen door het totaal aantal regels van de jaarverslagen. In de onderstaande tabel 5.1 zijn de gemiddelden af te lezen tussen 2008 en 2012.

2008 X 2012Y Verschil

Woningcorporaties 0,035 0,0588 0,023

Tabel 5.1: N=40, gemiddeld kwantiteit risicomanagement

Om vast te stellen of het verschil in het gemiddelde tussen 2008 en 2012 statistisch significant is, gaan we dat testen aan de hand van T-toets. Uit steekproef volgt:

Kwantiteit risicomanagement disclosure 2008 2012

Gemiddelde 0,035 0,059 Variantie 0,001 0,001 Waarnemingen 40,000 40,000 Vrijheidsgraden 78,000 T- statistische gegevens -3,283 P(T<=t) tweezijdig 0,002 Tabel 5.2: T-toets: twee steekproeven met gelijke varianties en significatieniveau 1%

De uitkomst is zeer significant. De p-waarde is kleiner dan 0.01. We weten 99 procent zeker dat de omvang van risicomanagement disclosure in de jaarverslagen van woningcorporaties tussen 2008 en 2012 is toegenomen. De hypothese I kan worden aangenomen. Dit zou verklaard worden door enerzijds de verplichting daartoe sinds 2007 (governancecode) en anderzijds de invloed van het publiek vanwege ernstige incidenten van de afgelopen jaren.

(36)

Om verder inzicht te krijgen, wordt er in de onderstaande tabel een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine woningcorporaties.

2008 2012 verschil

Groot 0,049 0,062 0,013

Klein 0,022 0,056 0,034

Tabel 5.3: gemiddeld kwantiteit risicomanagement

Opvallend is dat bij kleine woningcorporaties de omvang van risicomanagement disclosure iets meer dan verdubbeld is in 2012 en bij grote woningcorporaties is dat licht toegenomen. Dit zou verklaard worden dat kleine woningcorporaties meer transparanter zijn dan grote woningcorporaties omdat ze redelijk in control zijn en weinig te verbergen hebben door hun kleinschaligheid en overzichtelijkheid. Andere reden is dat kleine woningcorporaties pas na 2008 zijn begonnen met van risicomanagement disclosure, de gemiddelde score in 2008 is lager dan bij grote woningcorporaties.

We willen vaststellen of het verschil in het gemiddelde 2008 (klein =0.022) en (groot =0.049) significant is. Onderstaande tabel geeft de uitslag van t-toets.

Verschil in kwantiteit disclosure in 2008 tussen groot en klein Groot 2008 Klein 2008

Gemiddelde 0,049 0,022 Variantie 0,001 0,001 Waarnemingen 20,000 20,000 Vrijheidsgraden 38,000 T- statistische gegevens 2,787 P(T<=t) tweezijdig 0,008 Tabel 5.4. T-toets: twee steekproeven met gelijke varianties, sigificantieniveau 1%

In de tabel 5.4 zien we dat p-waarde kleiner is dan 0.01. Het verschil is zeer significant. Dit zou verklaard worden dat grote woningcorporaties het risicomanagement eerder hebben ingevoerd dan kleine woningcorporaties. Mede naar aanleiding van corporate governacecode welke in 2007 van kracht is.

(37)

Tevens willen we het verschil in het gemiddelde tussen 2012 (groot = 0.062) en (klein 0.056) testen of het statistisch significant is. Onderstaande tabel geeft de uitslag van t-toets.

Verschil in kwantiteit disclosure in 2012 tussen groot en klein Groot 2012 Klein 2012

Gemiddelde 0,062 0,056 Variantie 0,001 0,001 Waarnemingen 20,000 20,000 Vrijheidsgraden 38,000 T- statistische gegevens 0,629 P(T<=t) tweezijdig 0,533 Tabel 5.5 T-toets: twee steekproeven met gelijke varianties, sigificantieniveau 5%

De p-waarde is groter dan 0.05 maar kleiner dan 0.1. Het verschil in 2012 is dus beperkt significant. Dat betekent dat kleine woningcorporaties in vier jaar tijd de grote corporaties hebben ingehaald in de omvang van risicomanagement disclosure.

Tevens wordt binnen de risicomanagement paragraaf gekeken naar de relatieve aandacht voor het onderdeel organisatie. Deze is gemeten door het totaal aantal regels tekst over organisatie te delen door het totaal aantal regels van risicomanagement paragraaf.

Uit de onderstaande tabel is de relatieve aandacht voor de organisatie binnen het risicomanagement af te lezen.

Relatieve aanacht voor onderdeel organisatie binnen

risicomanagement paragraaf 2008 2012 Gemiddelde 0,427 0,602 Variantie 0,097 0,077 Waarnemingen 40,000 40,000 Vrijheidsgraden 78,000 T- statistische gegevens -2,658 P(T<=t) tweezijdig 0,010 Tabel 5.6. T-toets: twee steekproeven met gelijke varianties, significantieniveau 5%

We weten met 99 procent zeker dat er stijgende ontwikkeling is voor de organisatie binnen woningcorporaties. Dit impliceert meer aandacht voor risicomanagement. Zoals Aedes zei, de

(38)

vereniging van woningcorporaties, dat woningcorporaties meer bewust zijn van een professionele aanpak van risicomanagement, en dat zij dit thema willen verbeteren.

5.1.2 Hypothese II

De tweede hypothese luidt:

Hypothese II: De kwaliteit van disclosure van risicomanagement van Nederlandse woningcorporaties in het jaar verslag van 2012 is toegenomen ten op zich van het jaar 2008

Om een antwoord te kunnen geven op de tweede hypothese, wordt de kwaliteit van disclosure van risicomanagement in de jaarverslagen gemeten door volgende drie onderdelen het aantal regels te tellen (zie bijlagen 1 en 2).

Allereerst wordt het aantal regels geteld dat indicaties geeft voor de richting van de impact van een risico. “Economic sign ” (ECS).

Ten tweede wordt het aantal regels geteld dat kwantitatieve informatie geeft over de impact. “type of measure” (MSR). Ten slotte wordt het aantal regels geteld waarin de het management aangeeft dat er acties, beleid of proramma’s zijn opgestart als reactie op de blootstelling aan deze risico’s. “Managerial approach” (OPR).

De ontwikkeling van de kwaliteit van het risicomanagement disclosure is af te lezen in de tabel 5.7, de gemiddelden tussen 2008 en 2012.

2008 2012 verschil

Woningcorporaties 3,69 6,62 2,92

Tabel 5.7 gemiddelde kwaliteit van risicomanagement

Aan de hand van T-toets willen we vaststellen of de kwaliteit van risicomanagement disclosure is toegenomen.

We willen vaststellen of deze toename significant is om een antwoord te geven op de tweede gestelde hypothese.

(39)

Uit de steekproef volgt:

Kwaliteit van risicomanagement disclosure 2008 2012

Gemiddelde 3,692 6,615 Variantie 17,502 41,206 Waarnemingen 26,000 26,000 Vrijheidsgraden 50,000 T- statistische gegevens -1,945 P(T<=t) tweezijdig 0,057 Tabel 5.8. T-toets: twee steekproeven met gelijke varianties, sigificantieniveau 5%

De p-waarde is groter dan de alfa van 0.05 maar wel kleiner dan 0.1. We weten 95 procent zeker dat de kwaliteit van risicomanagement disclosure is niet toegenomen. De hypothese II kan worden verworpen. De uitkomst is beperkt significant. Er kan dus gesteld worden dat de kwaliteit van risicomanagement disclosure van woningcorporaties beperkt is toegenomen in vier jaar tijd. Dit zou verklaard worden dat het risicomanagement binnen woningcorporaties nog in de ontwikkelingsfase is. Zoals Aedes dat aangaf dat het onderwerp risicomanagement nog rede;ijk nieuw is voor de woningcorporaties. Dit beeld is tevens bevestigd door monitoringscommissie van governancecode woningcorporaties.

In de analyse wordt ook er een onderscheid gemaakt tussen groot en klein, om te kijken of er een verschil is in de kwaliteit van disclosure tussen groot en klein in 2008. In onderstaande tabel zijn de gemiddelden af te lezen.

2008 2012 verschil

Groot 5,00 6,77 1,77

Klein 2,38 6,46 4,08

Verschil 2,62 0,31

(40)

We willen vast stellen of het verschil in het gemiddelde (2.62) in 2008 tussen groot en klein significant is. Onderstaande tabel geeft de uitslag van t-toets.

Verschil in kwaliteit disclosure in 2008 tussen groot en klein Groot 2008 Klein 2008

Gemiddelde 5 2,385 Variantie 25 7,756 Waarnemingen 13 13 Vrijheidsgraden 24 T- statistische gegevens 1,648 P(T<=t) tweezijdig 0,112 Tabel 5.10. T-toets: twee steekproeven met gelijke varianties, significantieniveau 5%

Het verschil in gemiddelde in 2008 is niet significant, p-waarde is hoger dan alfa van 0.1.

Verschil in kwaliteit disclosure klein tussen 2008 en 2012 Klein 2008 Klein 2012

Gemiddelde 2,385 6,462 Variantie 7,756 43,103 Waarnemingen 13 13 Vrijheidsgraden 24 T- statistische gegevens -2,061 P(T<=t) tweezijdig 0,058 Tabel 5.11.T-toets: twee steekproeven met gelijke varianties, sigificantieniveau 5%

We weten 95 procent zeker dat de kwaliteit van risicomanagement disclosure van kleine woningcorporaties is niet toegenomen. Het verschil in de kwaliteit disclosure tussen 2008 en 2012 is wel beperkt significant, de p-waarde is kleiner dan 0.1. Dit zou verklaard worden door de invoering van governancecode in 2007 enerzijds door de kleinschaligheid en overzichtelijkheid van kleine woningcorporaties omdat ze weinig risicovolle gebieds- en projectontwikkelingen hebben in vergelijking met grote woningcorporaties. Maar over algemeen hebben woningcorporaties nog werk te verrichten op het gebied van kwaliteit risicomanagement disclosure.

Naar aanleiding van de hierboven beschreven resultaten uit het onderzoek kan er worden gesteld dat hypothese I aangenomen kan worden en Hypothese II verworpen kan worden. Er kan geconcludeerd worden dat er over een tijdsbestek van vier jaar een duidelijke

(41)

ontwikkeling is te zien in de omvang van de risicoparagraaf terwijl de kwaliteit van risicoparagraaf beperkt is veranderd over deze periode.

De resultaten zijn deels conform de verwachting die al in het theoretische gedeelte is besproken. Na invoering van governancecode in 2007 zijn woningcorporaties verplicht te rapporteren over risico’s (omvang). Echter de kwaliteit van risicomanagement paragraaf is niet veranderd. De monitoringscommissie en Aedes geven aan dat nog werk te verrichten is op het gebied van risicomanagement door woningcorporaties. De conclusie van het onderzoek is dan dat hypothese 1 aangenomen kan worden en hypothese 2 verworpen kan worden.

(42)

6 Conclusie

In dit onderzoek werd de invloed van het publiek en de invoering van governancecode op de disclosure van risicomanagement door Nederlandse woningcorporaties onderzocht. De centrale vraag was “in hoeverre de omvang en de kwaliteit van risicomanagement disclosure is veranderd sinds 2007 bij Nederlandse woningcorporaties? In dit onderzoek zijn de jaarverslagen van de jaren 2008 en 2012 van veertig woningcorporaties gebruikt, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen grote en kleine woningcorporaties.

Het onderzoek heeft eenduidig antwoord op vraag of omvang en de kwaliteit van de disclosure is toegenomen tussen 2008 en 2012. De omvang van risicomanagement disclosure is toegenomen terwijl de kwaliteit van risicomanagement disclosure is beperkt toegenomen.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan men veronderstellen dat de invoering van governancecode in 2007 en de daarop de invloed van het publiek middels het verscherpte toezicht effect hebben gehad op de omvang van risicomanagement disclosure.

De kwaliteit van disclosure is beperkt toegenomen, Kajuter en Winkler (2003) hebben geconstateerd dat in het algemeen de meeste ondernemingen niet voldeden aan de regelgeving omtrent de kwaliteit van risicomanagement disclosure, dit is ook het geval bij woningcorporaties in dit onderzoek. Dit zou ook verklaard worden doordat woningcorporaties geen aandeelhouders hebben, in een onderzoek van Deumes en Knechel (2008) kwam naar voren dat als een onderneming niet te maken heeft met grootaandeelhouders dat er minder wordt gerapporteerd omtrent het risicomanagement, dan wanneer er wel een paar grootaandeelhouders zijn. Dat betekent dat woningcorporaties nog werk te verrichten hebben op het gebied kwalitatieve risicomanagement disclosure zoals gesuggereerd door van Akkermans et al. (2007).

Een vervolgonderzoek zou interessant zijn om woningcorporaties specifieker in te delen naar hoofdstedelijk, stedelijk en regio. Want niet elke woningcorporaties bevindt zich in

(43)

dezelfde omgeving en loopt dezelfde risico’s. Op deze wijze kan er preciezer gekeken worden naar de ontwikkeling van kwaliteit van risicomanagement disclosure.

6.1.1 Beperkingen

In dit onderzoek is van uitgegaan dat meer disclosure van risicomanagement gelijk is aan juiste en betere informatie terwijl meer regels tekst nooit zal kunnen bevestigen dat er beter gerapporteerd wordt over de risico’s.

De beoordeling van een aantal jaarverslagen is subjectief geweest, vooral bij een aantal kleine woningcorporaties die geen apart risicoparagraaf hebben opgenomen in het jaarverslag. Als een andere onderzoeker hetzelfde onderzoek zou doen, zou hij/zij mogelijk niet tot dezelfde conclusie komen.

(44)

7 Literatuur

Abraham, S., & Cox, P. (2007). Analysing the determinants of narrative risk information in UK FTSE 100 annual reports. The British Accounting Review, 39, 227-248.

Anthony, R. N., & Govindarajan, V. (2007). Management control systems, 12 edition, Boston McGraw- Hill.

Bebchuk, L., & Weisbach, M.S. (2010). The state of corporate governance research. The

review of financial studies, 23, 939 –961.

Beretta, S., & Bozzolan,S. (2004). A framework for the analysis of firm risk communication. The International Journal of Accounting, 39, 265-288.

Boelhouwer, P. (2001). Trends in Dutch Housing Policy and the Shifting Position of the Rented Sector. Urban Studies, 39, 219-235.

Cools, K. (2006). Controle is goed, vertrouwen nog beter: over bestuurders en corporate Governance, 2e editie, Koninklijke Van Gorcum B.V.

Deumes, R., & Knechel, W.R. (2008). Economic Incentives for Voluntary Reporting on Internal Risk Management and Control Systems. Auditing. journal of practice &

theory, 27, 35-66.

Dey, A. (2008). Corporate Governance and Agency Conflicts. Journal of Accounting

Research, 46, 1143-1181.

Eccles, R.G., & Mavrinac, S.C. (1995). Improving the corporate disclosure process. Sloan

Management Review Cambridge, 31, 11-25.

Emanuels, J., & Munnik, W. de. (Juni, 2006). Enterprise Risk Management, een

risicobeheersingssysteem voor organisaties. Maandblad voor Accountancy en

Bedrijfseconomie, 294-298.

Groot, J. de. (2006). Accounting for risks – verantwoording en verslaggeving over risicomanagement. Controllers Magazine, 12, 28 – 31.

Groot, J. de., & Bakker, M. (Januari, 2011). Woningcorporatierisico’s in beeld. PriceWaterhouseCoopers.

Hermalien, B.E., & Weisbach, M.S. (2010). Information Disclosure and Corporate Governance.

Hofstede, G. (1981). Management control of Public and Not-for-Profit Activities. Accounting,

(45)

Kajüter, P., & Winkler, C. (2003). Die Risikoberichterstattung der DAX100-Unternehmen im Zeitvergleich, Zeitschrift für internationale und kapitalmarktorientierte Rechnungslegung, 3, 217−228.

Lajili, K., & Zeghal, D. (2005). A content analysis of risk management disclosures in

Canadian annual reports. Canadian Journal of Administrative Sciences, 22, 125-142. Linsley, P.M., & Shrives, P.J. (2006). Risk reporting: A study of risk disclosures in the

annual reports of UK companies. British Accounting Review, 38, 387-404.

Merchant, K.A., & van der Stede, W. A. (2007). Management control systems: performance measurement, evaluation and incentives. London: Pearson Education.

Michelon, G., & Beretta, S., & Bozzolan, S. (2008). Disclosure on Internal Control systems as a substitute of Alternative Governance Mechanisms, Working Paper.

Overmeeren, A.J. van. (2007). Visitatie van woningcorporaties. OTB Research Institute

for the Built Environment.

Simons, R. (1995). Levers of control: how managers use innovative control systems to drive strategic renewal. Boston Harvard Business School Press.

Vaassen, E.H.J., & Beek, A. (1997). Administratieve organisatie in internationaal perspectief. Tijdschrift voor Bedrijfsadministratie, 101, 223-229.

Wallage, P., & van Leeuwen, O. (Oktober, 2007). De zoektocht naar meer transparantie. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 469-479.

Internet

Aedes (2011), GovernancecodeWoningcorporaties, http://www.aedes.nl/binaries/downloads/

governance/120726-governancecode-2011.pdf.

Centraal Fonds Volkhuisvesting (2010), verslag financieel toezicht woningcorporaties, http:// www.cfv.nl/media_dirs/2598/media_files_data/verslag_financieel_toezicht_woningcor poraties_2010_voor_website.pdf.

Comissie de Boer (2005), Lokaat wat kan en centraal wat moet, http://www.vtw.nl/files/media publicaties /2005Lokaalwatkanetc CommissieDeBoer.pdf.

Centraal Fonds Volkshuisvesting (2007), Vertrouwen in vermogen, http://www.cfv. nl/ media_dirs/47/media_files_data/vertrouwen_in_vermogen.pdf.

Centraal Fonds Volkshuisvesting (2011), Corporaties in Perspectief, http://www.cfv.nl/

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het kort wordt de voorgestelde procedure als volgt: echtgenoten dienen een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding in bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van

dat voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de schade die gemengde groepen van overwinterende ganzen en overige watervogels aan blijvend grasland buiten

Zoals reeds in de inleiding is vermeld, staat in dit hoofdstuk de ont- wikkeling van het aantal bedrijven centraal, met name de omvang van de aantalsvermindering en de wijze waarop

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

• Smarttag leg voor de registratie van staan/liggen, en aantal stappen • SensOor voor de registratie van

§ bezit kennis van alle voorkomende machines, gereedschappen en hulpmiddelen voor het leggen van parketvloeren zoals zaagtafels, tackers, schuurmachines, plaatsingsmaterialen

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

Uit deze proef is gebleken dat het karkasgewicht en het aanhoudingspercentage duidelijk verlaagd worden door een nacht overliggen van varkens op de slachterij..