• No results found

De rol van humorstijlen in het welbevinden : een netwerkbenadering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van humorstijlen in het welbevinden : een netwerkbenadering"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van humorstijlen in het welbevinden

Een netwerkbenadering

Bachelorscriptie Klinische Psychologie

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Afdeling Psychologie

Universiteit van Amsterdam Kelly Wijnen

Studentnummer: 10382496 Begeleiding: Lourens Waldorp Datum: 29-05-2015

(2)

Abstract

Het in kaart brengen van factoren die samen hangen met welbevinden kunnen bijdragen aan de ontwikkeling en instandhouding ervan. In dit onderzoek werd de rol van positieve en negatieve humorstijlen in welbevinden onderzocht bij 289 personen. Dit werd gedaan door middel van een netwerkbenadering waarmee een volledig overzicht werd gegenereerd in samenhangende factoren tussen welbevinden en humorstijlen. Uit de resultaten is gebleken dat het toepassen van een verbindende en zelfversterkende humstijl (positieve

humorstijlen) positief samenhangt met emotionele, psychologische en sociale aspecten van welbevinden. Daarnaast is gebleken dat het toepassen van een zelfdestructieve humorstijl (negatieve humorstijl) negatief samenhangt met emotionele en psychologische aspecten van welbevinden. Tussen een agressieve humorstijl (negatieve humorstijl) en welbevinden is geen directe samenhang gevonden.

(3)

Inleiding

Humor vormt een belangrijk en aanwezig begrip in de samenleving. Het gebruik van humor kan door de sociale omgeving worden gewaardeerd en zelfs bewonderd. Sinds 1895 is het in Nederland bijvoorbeeld mogelijk om als beroepsmatige humorist, zoals bijvoorbeeld als cabaretier, een inkomen en mogelijkheid tot maatschappelijke populariteit en aanzien te verwerven aan de hand van het laten lachen van anderen (Goossens & Linden, 2003). Op individueel niveau wordt humor omschreven als één van de meest geprefereerde

eigenschappen bij andere personen. Bij een vriendschap van hetzelfde geslacht wordt humor zelfs omschreven als de meest geprefereerde eigenschap. Bij partnerkeuze wordt gevoel van humor door zowel mannen als vrouwen belangrijker bevonden dan de mate van intelligentie, ambitie en lichamelijke aantrekkelijkheid (Sprecher & Regan, 2002). Humor speelt naast een rol in de vorming en instandhouding van sociale banden ook een rol in hoe iemand zijn of haar zelfbeeld vorm geeft en weet te beschermen (Martin, Puhlik-Doris, Larsen, Gray & Weir, 2003).

Het gebruik van verschillende type humor kan uiteenlopende emotionele reacties tot gevolg hebben. Daarnaast kan soortgelijke humor bij verschillende personen tot diverse emotionele reacties leiden. Dit ten samen maakt humor een interessant en soms ook een ongrijpbaar gegeven. Het is lastig om de grenzen van humor te omschrijven en om een afbakening van het begrip te geven. Humor kan worden omschreven als een construct bestaand uit meerdere onderling gerelateerde facetten. Deze facetten kunnen worden omschreven als verschillende eigenschappen die samen het gevoel voor humor en het gebruik van humor mogelijk maken (Martin, z.d., aangehaald in Martin et al., 2003). Deze facetten kunnen geconceptualiseerd worden door: (1) het cognitieve vermogen om grappen te verzinnen, te begrijpen, uit te voeren en te onthouden (Feingold & Mazzella, 1993), (2)

(4)

een esthetische respons bestaand uit waardering en genot voor bepaalde vormen van humoristische materiaal (Ruch, & Hehl, 1998), (3) gedragspatronen in de tendens om te lachen, in de tendens om grappen te vertellen en anderen te amuseren en in de tendens om te lachen om grappen van anderen (Craik, Lampert & Nelson, 1996, aangehaald in Martin et al., 2003), (4) een emotie gerelateerde temperament eigenschap, zoals vaak vrolijk zijn (Ruch & Kohler, 1998), (5) de attitude tegenover de wereld en tegenover humor, zoals de humor inzien van alledaagse situaties en positief denken over het gebruiken van humor (Svebak, 1996) en (6) een coping strategie of verdedigingsmechanisme, zoals de neiging om een humoristisch perspectief te behouden in situaties van tegenslag (Lefcourt & Martin, 1986). Individuele verschillen in het gebruik van humor kunnen worden onderscheiden in vier humorstijlen. Humorstijlen worden hierbij onderscheiden op twee dimensies (zie tabel 1). Deze humorstijlen vertegenwoordigen niet de volledige conceptualisering van humor en de bijbehorende facetten, maar geven een weergaven van het functioneel gebruik van humor in de dagelijkse context. De humorstijlen benadering van humor wordt daarom in onderzoek naar humor als meest relevant gezien voor het subjectief welbevinden (Martin et al., 2003).

Tabel 1. Onderscheid in humorstijlen op twee dimensies

Zelfbeeld versterkend of beschermend

Sociale banden versterkend

Positief

(naar zichzelf en naar andere aanwezigen)

Zelfversterkende humorstijl Verbindende humorstijl

Negatief

(naar zichzelf of naar andere aanwezigen)

Agressieve humorstijl (negatief naar anderen)

Zelfdestructieve humorstijl (negatief naar zichzelf)

(5)

Een verbindende humorstijl is een relatieve positieve vorm van humor dat als doel heeft om sociale banden te versterken met de personen waarop de humor is gericht. Een positief gebruik van humor geeft aan dat zowel degene die de humor gebruikt als degene waarop de humor is gericht wordt geaccepteerd en getolereerd. Humor wordt binnen een verbinden humorstijl gebruikt als manier om andere personen te amuseren, om onderlinge spanningen te verminderen en om anderen op hun gemak te stellen. Deze humorstijl kan bijvoorbeeld gebruikt worden door het maken van grappen en het vertellen van grappige verhalen. Hierbij kan indien er sprake is van voldoende mate van zelfacceptatie ook gebruik worden gemaakt van lichte zelfspot (Martin et al., 2003). Een zelfversterkende humorstijl is een relatieve positieve vorm van humor dat als doel heeft om het zelfbeeld te versterken of te beschermen. Humor wordt dan gebruikt als een manier om met stress om te gaan, om gespannenheid los te laten, om moed op te doen of als afweermechanismen. Daarnaast valt onder een zelfversterkende humorstijl de neiging om te lachen om tegenstrijdige

gebeurtenissen en het inzetten van humor als hulpmiddel om met een positieve blik naar het leven te kijken en om een humoristische kijk te behouden in de aanwezigheid van stress en tegenslag (Martin et al., 2003).

Een agressieve humorstijl is een relatieve vijandige vorm van humor dat potentieel nadelig of schadelijk voor degene waarop de humor is gericht en dat als doel heeft om het zelfbeeld te versterken of te beschermen. Humor wordt dan gebruikt als een manier om de personen waarop de humor is gericht te kleineren, te denigreren, overmatig te plagen of belachelijk te maken. Daarnaast kan sarcasme worden gebruikt en kan de spot met iemand worden gedreven. Ook omvat deze humorstijl het gebruik van humor als middel om de anderen waarop de humor is gericht te manipuleren door middel van het gebruik van

(6)

om humor te gebruiken zonder daarbij rekening te houden met de mogelijkheid dat andere personen er mogelijk door gekwetst zouden kunnen worden of met de mogelijkheid dat het een vervreemdend effect kan hebben op anderen (Martin et al., 2003). Een zelfdestructieve humorstijl is een relatieve vijandige vorm van humor dat potentieel nadelig of schadelijk is voor degene die de humor gebruikt en dat als doel heeft om sociale banden te versterken met de personen waarop de humor is gericht. Humor wordt dan gebruikt als een manier om anderen te vermaken door middel van het overmatig kleineren van zichzelf of om

goedkeuring te krijgen van anderen door grappige dingen te doen of te zeggen die ten kosten gaan van het zelfbeeld. Hieronder valt ook het gebruik van humor als defensieve ontkenning of het verkrijgen van acceptatie van anderen door middel van het onderdrukken van eigen gevoelens (Martin et al., 2003).

Het doel van humor kan dus zijn om sociale banden en het zelfbeeld vorm te geven en om ze in stand te houden. Vanuit dit perspectief sluit onderzoek naar humor aan bij het veld van de positieve psychologie. Positieve psychologie kan gezien worden als de benaming voor het onderzoeksveld binnen de psychologie waarin onderzoek wordt gedaan naar de factoren die bijdragen aan een persoonlijke, sociale en subjectieve ontwikkeling (Seligman & Csikszentmihalyi, 2000). Op subjectief niveau kan de ervaring van het welbevinden worden onderscheiden. Het subjectief welbevinden kan hierbij worden gezien als een

wetenschappelijke term dat gelijk staat aan het in de praktijk vaak genoemde concept gelukkig zijn (Seligman & Csikszentmihalyi, 2000). Welbevinden kan omschreven worden aan de hand van drie kerncomponenten die gezamenlijk de totale psychische gezondheid

weergeven. Deze componenten zijn emotioneel, psychologisch en sociaal welbevinden (Lamers, Westerhof, Bohlmeijer, ten Klooster & Keyes, 2011). Het in kaart brengen van factoren die samen hangen met een positieve gemoedstoestand, zoals het welbevinden,

(7)

kunnen mogelijk bijdragen aan het voorkomen van een negatieve gemoedstoestand en aan het ontwikkelen en in stand houden van een positieve gemoedstoestand.

De afgelopen decennia is er sprake geweest van een groeiende belangstelling in de rol van humor op het welbevinden. Onderzoek heeft uitgewezen dat humor op meerdere manieren samenhangt met het welbevinden. In dit onderzoek vallen vier verbanden op (Martin, 2002). Humor hangt in de eerste plaats direct samen met welbevinden doordat lachen aanzet tot fysiologische veranderingen die kunnen leiden tot gunstige effecten in de fysieke gezondheid. Deze fysiologische veranderingen kunnen optreden in de spieren, botten, hart- en bloedvaten, hormoonstelsel, immuunsysteem en in het neuraal netwerk (Martin, 2001). Op de tweede plaatst bestaat er tussen humor en welbevinden een samenhang doordat lachen en het gebruik van humor de aanwezigheid van positieve emotionele toestanden stimuleert of vergroot. Deze positieve emotionele toestanden kunnen bijvoorbeeld bestaan uit blijdschap, tevredenheid of hoop (Martin, 2001). Een derde manier waarop humor samenhangt met het welbevinden is als moderator voor de

schadelijke effecten van stress op het welbevinden. Stress kan zorgen voor een

onderdrukking van het immuunsysteem en voor een verhoogd risico op infecties en hart aandoeningen. Humor kan hier een modererende rol innemen door voor een vermindering te zorgen in het ervaren van situaties als stressvol of bedreigend. Daarnaast kan humor ervoor zorgen dat mensen effectiever omgaan met stress, namelijk door het geven van een mogelijkheid om ander perspectief in te nemen en daarmee afstand te creëren tussen zichzelf en een stressvolle gebeurtenis. Dit zou in de aanwezigheid van tegenslag kunnen resulteren in een relatief versterkt gevoel van zelfbeheersing en welbevinden (Martin, 2002). Dit kan humor een effectieve copingstrategie maken. Een vierde manier waarop humor samenhangt met welbevinden is als moderator voor het effect van sociale contacten op het

(8)

welbevinden. Gevoel van humor kan iemand sociaal bekwaam en sociaal aantrekkelijk maken voor andere personen. Daarnaast kan het gebruik van humor ingezet worden bij het verminderen van spanningen en conflicten tijdens sociale interacties. Gebruik van humor kan daardoor zorgen voor een grotere waarschijnlijkheid in het hebben van bevredigende sociale contacten die op hun beurt kunnen resulteren in een buffer voor stress en in andere welzijnsbevorderende effecten (Martin, 2002).

Logischerwijs is er in onderzoek naar humor dat toegespitst is op het gebruik van humorstijlen ook vastgesteld dat humorstijlen op meerdere manieren een rol spelen in welbevinden. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat het gebruik van positieve humorstijlen positief samenhangt met affectief welbevinden en met levenstevredenheid. Ook is naar voren gekomen dat het gebruik van negatieve humorstijlen negatief samenhangt met affectief welbevinden, maar is niet gebleken dat het gebruik van negatieve humorstijlen negatief samenhangt met levenstevredenheid (Jovanovic, 2011). In ander onderzoek is naar voren gekomen dat het gebruik van positieve humorstijlen het subjectief ervaren van geluk kan voorspellen. Daarintegen kan het gebruik van negatieve humorstijlen de mate van het subjectief ervaren van geluk minder goed voorspellen (Yue, Liu, Jiang & Hiranandani, 2014). Verder is gebleken dat het gebruik van positieve humorstijlen gepaard gaat met het ervaren van minder depressieve symptomen dan wanneer er minder gebruik wordt gemaakt van positieve humorstijlen. Daarnaast is gebleken dat het gebruik van een zelfdestructieve humorstijl gepaard gaat met het ervaren van meer depressieve symptomen dan wanneer er minder gebruik wordt gemaakt van een zelfdestructieve humorstijl (Dyck & Holtzman, 2013). Uit eerder onderzoek komt dus naar voren dat er sprake is van een positieve

samenhang tussen het gebruik van positieve humorstijlen en verschillende componenten van welbevinden en dat er een minder duidelijke samenhang is tussen het gebruik van

(9)

negatieve humorstijlen en componenten van welbevinden. Een overeenkomst tussen deze studies is dat het is gebaseerd op de klassieke statistische benadering van de latente variabele modellen en op bijbehorende meetmethoden. Latente variabele modellen gaat ervan uit dat geobserveerde verschillen tussen individuen een functie zijn van een

onderliggende latente variabele (Field, 2003). Volgens deze modellen veroorzaken

onderliggende latente variabelen, zoals welbevinden en humorstijlen, de deelaspecten die per variabele kunnen worden onderscheiden. Deze verwachting gaat echter in de realiteit niet altijd op en is ook niet altijd te achterhalen (Cramer, Waldorp, Maas & Borsboom, 2010). Daarnaast zijn er mogelijk andere verklaringen die de variantie in de samenhang tussen de deelaspecten van variabelen beter kunnen verklaren. Een volledig inzicht in hoe de verschillende deelaspecten onderling met elkaar samenhangen blijft bij deze benadering echter onduidelijk (Borsboom, 2008).

Een andere manier om onderzoek te doen naar de samenhang tussen humor en welbevinden is door gebruik van een netwerkmodel. Een netwerkmodel is een abstract model waarin wordt weergegeven hoe deelaspecten van variabelen, zoals van humor en welbevinden, onderling met elkaar samenhangen (Costantini et al., 2015). Gebruik maken van dit model geeft door het ontstaan van volledig inzicht in deze onderlinge samenhang de mogelijkheid om de variantie in de samenhang tussen welbevinden en humorstijlen in breder perspectief te kunnen verklaren. Een netwerkbenadering gaat er hierbij dus vanuit dat deelaspecten aan elkaar gerelateerd kunnen zijn zonder dat daaraan onderliggend een causaal verband met een latente variabele wordt verwacht (Borsboom, 2008). Deelaspecten van variabelen kunnen onder andere worden gemeten door het afnemen van items in een vragenlijst. In het netwerkmodel worden de afgenomen items vervolgens weergeven als knopen. De kleur van de knopen kan hierbij aangeven onder welke variabele of facet van een

(10)

variabele de knopen vallen. Correlaties worden tussen de knopen weergeven met verbindingen die variëren in kleur en dikte. Groene verbinding weergeven een positieve samenhang en rode verbindingen weergeven een negatieve samenhang. De dikte van de verbindingen geeft aan hoe sterk de samenhang tussen de knopen is (Epskamp, Cramer, Waldorp, Schmittmann, Borsboom, 2012).

De samenhang tussen de items wordt in het netwerkmodel toegelicht aan de hand van drie centraliteitsmaten die samen weergeven in welke mate individuele knopen een centrale en daarmee een belangrijke positie innemen in het netwerken. In dit onderzoek is gekozen voor de centraliteitsmaten: betweenness, closeness en strength. Betweenness geeft aan in hoeverre een item fungeert als een pad voor de informatiestroom tussen twee

andere knopen (Vroom, Leij. van der, Scholte & Waldorp, z.d.). Een knoop met een hoge

betweeness neemt in het netwerk een belangrijke plaats in bij het verspreiden van de

informatie (Costantini et al., 2015). Closeness geeft de grootte van de omgekeerde som weer van de afstanden van een knoop tot alle andere knopen in het netwerk. Bij een knoop met een hoge closeness staan dus relatief veel andere knopen in de buurt en kent hierdoor een hoge beïnvloedingswaarde naar deze dicht bijzijnde knopen en andersom (Costantini et al., 2015). De Strength van een knoop geeft de grootte van de som in de sterkte van

verbindingen met andere knopen aan. Een hoge strength geeft dus aan dat een knoop een grote som kent in sterkte van verbindingen met andere knopen (Costantini et al., 2015). Naast het gebruik van een netwerkbenadering zijn in dit onderzoek in tegenstelling tot voorgaand onderzoek een aantal andere aanvullingen gerealiseerd. In dit onderzoek zal naast het zelf toepassen van humorstijlen ook het toepassen van humorstijlen door de sociale omgeving worden onderzocht en zal worden gekeken naar in hoeverre er sprake is van een samenhang tussen beide. Daarnaast is de variabele humor echtheid toegevoegd,

(11)

waarmee wordt onderzocht in hoeverre iemand heeft gelachen om iets wat een ander zei of deed terwijl hij of zij het niet daadwerkelijk grappig vond. Hiermee wordt gecontroleerd of de humorstijl die wordt toegepast ook daadwerkelijk als humor wordt beleeft. Ook zal er worden onderzocht in hoeverre stress en slapen de variantie kunnen verklaren tussen welbevinden en humor. Net zoals humor een moderator kan zijn voor de schadelijke effecten van stress op welbevinden, kan humor mogelijk ook als moderator dienen voor eventuele schadelijke effecten van slaap tekort op welbevinden. Daarnaast zal er worden onderzocht of er sprake is van een verschil tussen mannen en vrouwen in de relatie tussen welbevinden en het toepassen van humorstijlen. Mogelijk gaat het verschil in geslacht samen met verschillende uitkomstmaten op deze variabelen. Een ander voordeel van de huidige onderzoeksbenadering is dat er geen direct gebruik wordt gemaakt van bestaande vragenlijsten. De voor dit onderzoek ontworpen items zijn enkel in structuur afgeleid van bestaande vragenlijsten en begeven zich wat inhoud betreft dichter bij de definiëring van de verschillende deelaspecten van zowel welbevinden als van de humorstijlen.

De aanwezigheid of afwezigheid van verschillende humorstijlen kunnen dus een rol spelen in de mate waarin iemand welbevinden ervaart. In deze studie wordt onderzocht (a) in hoeverre de aanwezigheid van welbevinden kan worden verklaard door het zelf toepassen van positieve humorstijlen en (b) in hoeverre de afwezigheid van welbevinden kan worden verklaard door het zelf toepassen van negatieve humorstijlen. Daarnaast wordt er

exploratief gekeken naar in hoeverre (c) humor echtheid, (d) stress en (e) slapen samenhangen met het zelf toepassen van humorstijlen en welbevinden. Ook wordt er exploratief gekeken naar (f) in hoeverre het zelf toepassen van een humorstijl samenhangt met het toepassen van dezelfde humorstijl door de sociale omgeving. Ten slotte wordt er exploratief gekeken naar (g) in hoeverre er sprake is van een verschil tussen mannen en

(12)

vrouwen in de relatie tussen welbevinden en het zelf toepassen van humorstijlen en de samenhang met humor echtheid, stress en slapen. Verwacht wordt dat het zelf toepassen van positieve humorstijlen positief samenhangt met welbevinden en dat het zelf toepassen van negatieve humorstijlen negatief samenhangt met welbevinden.

Methode Deelnemers

Aan het onderzoek hebben 289 personen deelgenomen. Hiervan waren 175 deelnemers vrouwelijk en 114 deelnemers mannelijk. De leeftijd varieerde tussen de leeftijdscategorieën jonger dan 20 jaar en 60 jaar of ouder waarbij de leeftijdscategorie tussen de 20 en 29 jaar de omvangrijkste groep vormde met 199 deelnemers. Een deel van de deelnemers bestond uit psychologie studenten van de UvA die werden geworven via een onderzoeksadvertentie op de website van het UvA lab. Psychologie studenten kregen voor hun deelname een halve proefpersoonpunt toegekend. De overige deelnemers zijn geworven via de sociale media website Facebook (https://www.facebook .com) en via persoonlijk contact met de onderzoekers en ontvingen geen beloning voor hun deelname. Er werden geen inclusiecriteria gehanteerd.

Materialen

In totaal werden er drie vragenlijsten afgenomen bestaand uit een demografische vragenlijst, een welbevinden vragenlijst en een humorstijlen vragenlijst. De vragenlijsten bestonden in totaal uit 37 items. De demografische vragenlijst bestaat uit vijf items waarin gevraagd werd naar het geslacht, de hoogst afgeronde opleiding, de leeftijdscategorie, het wel of niet hebben van een relatie en met welke etnische groepering de deelnemer zich het

(13)

meest identificeert. Deze items kunnen worden beantwoord met discrete antwoordopties weergegeven in tabel 2 (zie appendix A). De overige 32 items kunnen worden beantwoord op een vijfpunt Likertschaal met de antwoordopties (1) nooit, (2) bijna nooit, (3) soms, (4) vaak en (5) heel vaak. Bij de 32 continue items is de minimale score 1 en de maximale score 5, waarbij een score van 1 overeenkomt met het nooit ervaren van hetgeen waar naar gevraagd wordt en een score van 5 overeenkomt met het heel vaak ervaren van hetgeen waar naar gevraagd wordt. Bij de continue items is gekozen voor een tijdsafbakening in de vorm van de afgelopen vier weken. Hiervoor is gekozen omdat de deelnemer zijn of haar antwoord dan baseert over meerdere situaties in de tijd heen, maar deze situaties zich afspelen in de huidige of nabije tijd. Verder is er bij het stress en slaap item (zie tabel 3 in appendix A) en bij de meeste welbevinden items is gekozen voor een subjectieve benadering in de bewoording van het item. Hierbij werd gevraagd naar hoe vaak iemand het gevoel had dat een bepaald gegeven van toepassing was op hem of haar. Voor deze benadering werd gekozen, omdat het in onderzoek naar welbevinden relevanter is om te weten in hoeverre het ervaren van een bepaalde gedachte, gemoedstoestand of het tonen van bepaald gedrag voor iemand veel of weinig is dan of er in absolute getallen iets gezegd kan worden over de hoeveelheid in voorkomen. De ‘normale gang van zaken’ geeft hierbij voor een persoon de individuele baseline. Een voorbeeld van het stress en slaap item zijn sequentieel: “Hoe vaak heeft u zich de afgelopen vier weken zenuwachtig, gespannen en/of gestrest gevoeld?” (ZGG) en “In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u goed heeft

geslapen?” (GS). Bij de humorstijl items en bij twee welbevinden items is gekozen voor een objectieve bewoording. Hierbij werd gevraagd naar hoe vaak een bepaald gegeven van toepassing was op hem of haar. Bij deze items is hiervoor gekozen, omdat een subjectieve

(14)

bewoording ten koste ging van de interpreteerbaarheid doordat de items daardoor verwarend werden of onlogisch gingen klinken.

Welbevinden werd gemeten door een vragenlijst bestaand uit 8 items (zie tabel 4 in appendix A). Deze vragenlijst is afgeleidt van de Dutch Mental Health Continuum-Short Form (MHC-SF). De MHC-SF bestaat uit 14 items en meet daarmee het welbevinden aan de hand van de drie dimensies die gezamenlijk de totale psychische gezondheid weergeven: het emotioneel, psychologisch en sociaal welbevinden (Lamers et al., 2011). In de ontworpen vragenlijst voor dit onderzoek werd dezelfde structurering aangehouden en werd

welbevinden gemeten aan de hand van één item over het emotioneel welbevinden, vier items over het psychologisch welbevinden en drie items over het sociaal welbevinden. Een voorbeeld van een emotioneel, psychologisch en sociaal welbevinden item met een

subjectieve benadering is sequentieel: “In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u positieve gevoelens heeft ervaren, zoals geluk en plezier in het leven?” (EPG), “In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u tevreden was met uw zelf?” (TU) en “In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u tevreden was met het contact dat u met andere mensen had?” (TSC). Een voorbeeld van een welbevinden item met een objectieve benadering is: “In de afgelopen vier weken, hoe vaak heeft u contact gehad met andere mensen?” (FSC).

De humorstijlen werden gemeten door een vragenlijst bestaand uit 22 items (zie tabel 5 in appendix A). Deze vragenlijst is afgeleidt van de Nederlands vertaling van The

Humor Styles Questionnaire (HSQ) (Martin et al., 2003; Dikkers, De Lange, Burgersdijk &

Doosje, 2011). De HSQ bestaat uit 32 items en meet daarmee de vier humorstijlen: een verbindende, zelfversterkende, agressieve en zelfdestructieve humorstijl (Martin et al., 2003). In de ontworpen vragenlijst voor dit onderzoek werd dezelfde structurering

(15)

aangehouden en werden de vier humorstijlen gemeten aan de hand van vijf items over een verbindende, zelfversterkende en agressieve humorstijl en zes items over een

zelfdestructieve humorstijl. Daarnaast is er één item over de humor echtheid ontworpen. Een onderscheid werd bij de items van een verbindende, agressieve en zelfdestructieve humorstijl gemaakt tussen het zelf toepassen van de betreffende humorstijl en het

waarnemen van iemand uit de sociale omgeving die de betreffende humorstijl toepast. Bij een zelfversterkende humorstijl en bij humor echtheid is dit onderscheid niet gemaakt omdat het in de praktijk niet goed mogelijk is om waar te nemen of iemand uit de sociale omgeving dit toepast. Een voorbeeld van het zelf toepassen van een verbindende,

zelfversterkende, zelfdestructieve en agressieve humorstijl is sequentieel: “In de afgelopen vier weken, hoe vaak heeft u iemand laten lachen door het maken van grappen of het

vertellen van grappige verhalen, zonder dat u daarbij uzelf en die ander belachelijk maakte?” (ZALL), “In de afgelopen vier weken, hoe vaak heeft een humoristische kijk u geholpen om met een positieve blik naar het leven te kijken?” (PBL), “In de afgelopen vier weken, hoe vaak heeft u iets grappigs gezegd of gedaan om iemand anders belachelijk te maken?” (ZABM) en “In de afgelopen vier weken, hoe vaak probeerde u te verbergen dat u uzelf ongelukkig voelde of dat u ergens problemen mee had door het maken van grappen?” (VOP). Het humor echtheid item wordt kort ingeleid met een toelichting waarin lachen om iets wat niet daadwerkelijk grappig wordt bevonden wordt genormaliseerd (zie tabel 5 in appendix A). Een voorbeeld van het humor echtheid item is: “In de afgelopen vier weken, hoe vaak heeft u om iets grappigs dat iemand zei of deed gelachen terwijl u het niet daadwerkelijk grappig vond?” (EH).

(16)

De analyse werd uitgevoerd met behulp van de software qgraph. Met dit programma kan data worden gevisualiseerd door het schatten van correlaties in de vorm van een netwerk (Epskamp et al., 2012). De netwerkmodellen zijn in qgraph tot stand gekomen aan de hand van het schatten van geregulariseerde partiële correlaties. Dit is gedaan met behulp van het graph model “glasso”. Er is gekozen om de netwerkmodellen te baseren op geregulariseerde partiële correlaties omdat daarmee een spaarzame schatting wordt gegeven van de partiële correlaties. Voordelen van het gebruik van geregulariseerde partiële correlaties zijn in tegenstelling tot het gebruik van partiële correlaties dat er een spaarzamer netwerkmodel ontstaat, de interpreteerbaarheid van de samenhang tussen de knopen wordt verhoogd en dat de verschillen tussen netwerken van groepen beter zichtbaar zijn. De geregulariseerde partiële correlaties worden in het netwerkmodel weergeven als verbindingen tussen de knopen (Epskamp et al., 2012). De tuning parameter werd in alle netwerkmodellen afgesteld op 0.25. De tuning parameter stelt in het netwerkmodel het relatieve belang vast van het aantal verbindingen tussen knopen in vergelijking tot de sterkte van deze verbindingen. Hierbij geldt dat een hoge tuning parameter in vergelijking tot een lage tuning parameter relatief meer gewicht toekent aan de sterkte van de verbindingen dan aan het aantal verbindingen (Opsahl, Agneessens & Skvoretz, 2010). De geregulariseerde partiële

correlaties worden geschat tussen een maximale negatieve samenhang van de waarde -1 en een maximale positieve samenhang van de waarde 1. De geregulariseerde partiële

correlaties vormen samen een gewogen netwerkmodel doordat de verbindingen tussen de knopen variëren in dikte aan de hand van de grote van de onderlinge samenhang tussen de knopen (Barrat, Barthelemy, Pastor-Satorras & Vespignani, 2004). Naarmate de

geregulariseerde partiële correlaties verder van een 0 waarde afkomen wordt de dikte van de verbindingen tussen de knopen dikker. Voor de visualisatie van de netwerkmodellen is

(17)

gekozen voor de methoden van Fruchterman en Reingold (1991). Dit algoritme maakt gebruikt een stelselmatig herhalend proces waarmee een visualisatie wordt berekend waarin de lengte van de verbindingen tussen de knopen afhankelijk zijn van het absolute gewicht van de verbindingen. Hierdoor komen de knopen die sterk met elkaar samenhangen dicht bij elkaar te staan in het netwerkmodel (Epskamp et al., 2012). De gebruikte qgraph argumenten voor dit onderzoek zijn weergeven in de appendix (zie appendix B).

Procedure

De deelnemers hebben de vragenlijst online doorlopen via een link naar een persoonlijk account op de website Qualtrics (http://www.qualtrics.com). Naast de drie vragenlijsten doorliepen de deelnemers tegelijkertijd negen andere vragenlijsten voor de dataverzameling van drie medestudenten. Het doorlopen van de vragenlijsten (inclusief de vragenlijsten van de drie medestudenten) nam 20 tot 30 minuten in beslag. Voordat de deelnemers konden beginnen aan het onderzoek kregen ze een online informatie tekst te zien waarmee ze geïnformeerd werden over de verschillende onderzoeksonderwerpen en de procedure van het onderzoek. Alle deelnemers kregen als eerst de demografische vragenlijst te zien en als tweede de welbevinden vragenlijst waar de stress en slaap items bij ingevoegd waren. De humorstijlen vragenlijst werd willekeurig van plek gerouleerd met de negen andere

vragenlijsten. De welbevinden en humorstijlen vragenlijsten werden geïntroduceerd met een korte inleiding over het onderwerp en uitleg over hoe de vragen het best beantwoord

kunnen worden (zie tabel 4 en 5 in appendix A). Daarnaast werden items uit de welbevinden en humorstijlen vragenlijst gerandomiseerd gepresenteerd aan de deelnemers om eventuele volgorde effecten te minimaliseren.

(18)

Resultaten

Van de oorspronkelijke 289 proefpersonen zijn 21 proefpersonen verwijderd vanwege het onvolledig invullen van de vragenlijst. Er bleven 268 proefpersonen over waarvan de data is meegnomen in de analyse. Hiervan waren 167 deelnemers vrouwelijk en 101 deelnemers mannelijk. In qgraph zijn van de 32 continue items histogrammen van de gegeven

antwoordopties gemaakt. Uit de figuren van de histogrammen kan worden afgeleid dat bijna alle continue items bij benadering mogelijk normaal verdeeld zijn. Een voorbeeld van twee items die het best de bij benadering normaal verdeelde items representeren is weergeven in figuur 1. Uit de figuren van de histogrammen kan daarnaast worden afgeleid dat de

verdeling van twee items mogelijk afwijkend is van de overige items en dat deze verdelingen mogelijk bij benadering niet normaal zijn verdeeld. Een voorbeeld van deze twee meer extreem verdeelde items is weergeven in figuur 2.

Figuur 1.

Twee voorbeelden van mogelijk bij benadering normaal verdeelde items ZGG (stress) en MUBM (onderdeel van een zelfdestructieve humorstijl).

(19)

Figuur 2.

Twee voorbeelden van mogelijk bij benadering niet normaal verdeelde items FSC (onderdeel van welbevinden) en NUABK (onderdeel van een agressieve humorstijl)

De samenhang tussen welbevinden en het zelf toepassen van humorstijlen

In deze studie werd onderzocht (a) in hoeverre de aanwezigheid van welbevinden kan worden verklaard door het zelf toepassen van positieve humorstijlen en (b) in hoeverre de afwezigheid van welbevinden kan worden verklaard door het zelf toepassen van negatieve humorstijlen. Als eerste zal worden behandeld welke aspecten van een positieve en negatieve humorstijl en welke aspecten van welbevinden een centrale positie innemen in het netwerk. Daarna zal worden behandeld (a1) in hoeverre aspecten van het zelf toepassen van een verbindende humorstijl en (a2) in hoeverre aspecten van het zelf toepassen van een zelfversterkende humorstijl de aanwezigheid van welbevinden aspecten kunnen verklaren. Daarna zal worden behandeld (b1) in hoeverre aspecten van het zelf toepassen van een agressieve humorstijl en (b2) in hoeverre aspecten van het zelf toepassen van een

zelfdestructieve humorstijl de afwezigheid van welbevinden aspecten kunnen verklaren. Ten slotte zal in de centraliteitsanalyse de grootste uitschieters van aspecten van welbevinden en van het zelf toepassen van humorstijlen worden behandeld.

(20)

Figuur 3.

Op geregulariseerde partiële correlaties gebaseerd netwerkmodel van de samenhang tussen het zelf toepassen van humorstijlen, welbevinden, humor echtheid, stress en slapen. Weergegeven door 28 items uit de

vragenlijst.

Globaal bekeken valt in het netwerkmodel (zie figuur 3) op dat van de aspecten van negatieve humorstijlen het aspect VOP van een zelfdestructieve humorstijl de meest centrale positie inneemt in het netwerk. Hiermee komt naar voren dat ‘het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen’ (VOP) de relatie tussen een aantal aspecten van een verbindende humorstijl en een zelfdestructieve humorstijl met welbevinden mediteert, doordat VOP de aanwezigheid van deze humorstijl aspecten deels kan verklaren en daarbij voornamelijk deels de afwezigheid van het welbevinden aspect ‘het gevoel tevreden te zijn met uzelf’ (TU) kan verklaren. Daarnaast komt naar voren dat ‘het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen’ (VOP) deels relatief sterk verklaard kan worden door de aanwezigheid van stress (ZGG) en

(21)

van de positieve humorstijlen op dat in het netwerkmodel (zie figuur 3) het aspect AGS van een verbindende humorstijl de meest centrale positie inneemt in het netwerk. Hiermee komt naar voren dat ‘het proberen om anderen op hun gemak te stellen door het zeggen of doen van grappige dingen’ (AGS) de relatie tussen verschillende aspecten van de

humorstijlen met welbevinden mediteert, doordat AGS de aanwezigheid van deze humorstijl aspecten deels kan verklaren en de aanwezigheid van voornamelijk het welbevinden aspect ‘nadenken over eigen emoties, gedrag en gedachten’ (NEGG) deels kan verklaren. Globaal bekeken valt van de aspecten van welbevinden op dat in het netwerkmodel (zie figuur 3) het aspect EPG met alle andere welbevinden aspecten behalve met het aspect NEGG is

verbonden. Dit laat zien dat ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG) vaak aanwezig is wanneer een gevoel van welbevinden wordt ervaren en laat zien dat ‘het nadenken over de eigen emoties, gedrag en gedachten’ (NEGG) niet gepaard gaat met het ervaren van andere aspecten van welbevinden. Daarnaast hangt EPG relatief sterk negatief samen met stress (ZGG) en relatief sterk positief samen met slapen (GS). Dit laat zien dat ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG) vaak gepaard gaat met ‘het gevoel goed te slapen’ (GS) en niet vaak gepaard gaat met ‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG).

Specifieker bekeken valt in het netwerkmodel (zie figuur 3) op dat van het zelf

toepassen van een verbindende humorstijl het aspect SLGM de aanwezigheid van de meeste aspecten van welbevinden kan verklaren. SLGM hangt namelijk positief samen met drie aspecten van het welbevinden: EPG, NEGG en GSO. Dit laat zien dat de aanwezigheid van ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG), ‘het nadenken over de eigen emoties, gedrag en gedachten’ (NEGG) en ‘het gevoel geaccepteerd te worden door de personen uit de sociale omgeving’ (GSO) deels verklaard kan worden

(22)

door ‘het samen met een ander lachen of grappen maken’ (SLGM). Een tweede aspect van het zelf toepassen van een verbindende humorstijl dat positief samenhangt met

welbevinden is AGS. AGS hangt namelijk positief samen met drie aspecten van het

welbevinden: NEGG, GSO en TSC. Dit laat zien dat de aanwezigheid van ‘het nadenken over eigen emoties, gedrag en gedachten’ (NEGG), ‘het gevoel geaccepteerd te worden door de personen uit de sociale omgeving’ (GSO) en ‘het gevoel tevreden te zijn met het ervaren sociale contact’ (TSC) deels verklaard kan worden door ‘het proberen om anderen op hun gemak te stellen door het zeggen of doen van grappige dingen’ (AGS).

Daarnaast valt in het netwerkmodel (zie figuur 3) op van het zelf toepassen van een zelfversterkende humorstijl het aspect PBL de sterkste positieve samenhang heeft met welbevinden door de samenhang met het welbevinden aspect EPG. Dit laat zien dat de aanwezigheid van ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG) deels verklaard kan worden door ‘met behulp van een humoristische kijk positief naar het leven te kijken’ (PBL). Daarnaast hangt PBL met twee andere aspecten van welbevinden samen: ECG en GSO. Dit laat zien dat de aanwezigheid van ‘het gevoel controle te hebben over gebeurtenissen in het leven’ (ECG) en ‘het gevoel geaccepteerd te worden door de personen uit de sociale omgeving’ (GSO) deels verklaard kan worden door ‘met behulp van een humoristische kijk positief naar het leven te kijken’ (PBL). Verder valt in het netwerkmodel (zie figuur 3) op dat het aspect HBTS van het zelf toepassen van een

zelfversterkende humorstijl van alle positieve humorstijlen aspecten de aanwezigheid van de meeste aspecten van welbevinden kan verklaren. HBTS hangt namelijk positief samen met vijf aspecten van welbevinden: EPG, TU, ECG, FSC en GSO. Dit laat zien dat de aanwezigheid van ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG), ‘het gevoel tevreden te zijn met uzelf (TU), het gevoel controle te hebben over gebeurtenissen in

(23)

het leven’ (ECG), ‘de frequentie van sociale contacten’ (FSC) en ‘het gevoel geaccepteerd te worden door de personen uit de sociale omgeving’ (GSO) deels verklaard kan worden door ‘het behouden van een humoristische kijk tijdens situaties van stress’ (HBTS). Een derde aspect van het zelf toepassen van een zelfversterkende humorstijl dat positief samenhangt met welbevinden is het aspect HBTT. HBTT hangt namelijk positief samen met drie aspecten van welbevinden: ECG, FSC en GSO. Dit laat zien dat de aanwezigheid van ‘het gevoel

controle te hebben over gebeurtenissen in het leven’ (ECG), ‘de frequentie van sociale contacten’ (FSC) en ‘het gevoel geaccepteerd te worden door de personen uit de sociale omgeving’ (GSO) aan de andere kant verklaard kan worden door ‘het behouden van een humoristische kijk tijdens situaties van tegenslag’ (HBTT).

Verder valt in het netwerkmodel (zie figuur 3) op dat het zelf toepassen van een agressieve humorstijl niet direct samenhangt met welbevinden. Wel valt op dat het aspect van zelf toepassen van een agressieve humorstijl ZAKB op een aantal manieren indirect samenhangt met welbevinden waarvan de indirecte samenhang met het welbevinden aspect NEGG via de positieve samenhang met het aspect AGS (van een verbindende humorstijl) het sterkst naar voren komt. Dit laat zien dat ‘een ander beledigen of kwetsen door iets grappigs te zeggen of te doen’ (ZAKB) de aanwezigheid van ‘het nadenken over de eigen emoties, gedrag en gedachten’ (NEGG) deels kan verklaren doordat NEGG ‘het

proberen om anderen op hun gemak te stellen door het zeggen of doen van grappige dingen’ (AGS) deels kan verklaren.

Daarnaast valt in het netwerkmodel (zie figuur 3) op dat van het zelf toepassen van een zelfdestructieve humorstijl het aspect VOP de sterkste negatieve samenhang heeft met welbevinden door de samenhang met het welbevinden aspect TU. Dit laat zien dat de afwezigheid van ‘het gevoel tevreden te zijn met zichzelf’ (TU) deels verklaard kan worden

(24)

door ‘het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen’ (VOP). Daarnaast kan VOP de afwezigheid van de meeste aspecten van welbevinden kan verklaren. VOP hangt namelijk ook negatief samen met de twee welbevinden aspecten: EPG en ECG. Dit laat zien dat de afwezigheid van ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG) en de afwezigheid van ‘het gevoel controle te hebben over gebeurtenissen in het leven’ (ECG) ook deels verklaard kunnen worden door ‘het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen’ (VOP). Daarnaast hangt VOP positief samen met welbevinden door de samenhang met het welbevinden aspect NEGG. Dit laat zien dat de aanwezigheid van ‘het nadenken over de eigen emoties, gedrag en gedachten’ (NEGG) deels verklaard kan worden door ‘het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen’ (VOP). Een tweede aspect van het zelf toepassen van een zelfdestructieve humorstijl dat negatief samenhangt met welbevinden is AGPW. AGPW hangt namelijk negatief samen met het aspect TKV van welbevinden. Dit laat zien dat de afwezigheid van ‘het gevoel tevreden te zijn met de eigen kennis en vaardigheden’ (TKV) deels verklaard kan worden door ‘het zeggen van iets grappigs over de eigen zwakheden, blunders of fouten’ (AGPW).

(25)

Figuur 4.

Op geregulariseerde partiële correlaties gebaseerd centraliteitsplot van de relatie tussen het zelf toepassen van humorstijlen, welbevinden, humor echtheid, stress en slapen. Weergegeven door 28 items uit de vragenlijst.

Globaal bekeken komt in de centraliteitsanalyse (zie figuur 4) naar voren dat voornamelijk welbevinden aspecten uitschieters zijn op de drie centraliteitsmaten. Dit kan verklaard worden doordat de welbevinden aspecten onderling sterk met elkaar samenhangen met uitzondering van het welbevinden aspect NEGG. Dit laat zien dat het ervaren van een welbevinden aspect vaak gepaard gaat met het ervaren van andere welbevinden aspecten. Specifieker bekeken komt in de centraliteitsanalyse (zie figuur 4), net zoals in het

netwerkmodel naar voren dat EPG een belangrijk aspect voor onder andere welbevinden vormt. Van zowel welbevinden als van andere aspecten in het netwerk is het welbevinden aspect EPG op de betweenness en de closeness maten de hoogste uitschieter. Een hoge

betweenness geeft aan dat het aspect EPG in het netwerk dient als de knoop waar de

meeste informatie doorheen stroomt naar andere knopen. Dit geeft aan dat ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG) fungeert als een belangrijk aspect in het netwerk voor het verspreiden van informatie tussen andere

(26)

welbevinden aspecten, stress, slapen en een verbindende, zelfversterkende en

zelfdestructieve humorstijlen. Een hoge closeness geeft aan dat het aspect EPG de grootste omgekeerde som in afstanden naar de andere knopen in het netwerk toe kent. Dit geeft aan dat ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG) de grootste beïnvloedingswaarde heeft in het netwerk naar andere welbevinden aspecten, stress, slapen en verbindende, zelfversterkende en zelfdestructieve humorstijl aspecten. Daarnaast komt naar voren dat van zowel welbevinden als andere aspecten in het netwerk het aspect TSC de hoogste uitschieter is op de strength maat. Een hoge strength geeft aan dat het aspect TSC degrootste som heeft in sterkte van verbindingen met andere knopen. Dit geeft aan dat ‘het gevoel tevreden te zijn met het ervaren sociale contact’ (TSC) in totaal de grootste samenhang kent met andere aspecten van welbevinden, een verbindende humorstijl en slapen. Dit kan worden verklaard doordat TSC zeer sterk positief samenhang met twee andere welbevinden aspecten: GSO en FSC.

De samenhang van welbevinden en het zelf toepassen van humorstijlen met humor echtheid,

stress en slapen

In deze studie werd exploratief gekeken naar in hoeverre (c) humor echtheid, (d) stress en (e) slapen samenhangen met humorstijlen en welbevinden. Als eerste zal worden gekeken naar in welke mate humor echtheid een belangrijke positie inneemt in het netwerk en (c) in hoeverre humor echtheid samenhangt met humorstijlen en welbevinden. Daarna zal worden gekeken naar in welke mate stress een belangrijke positie inneemt in het netwerk en (d) in hoeverre stress samenhangt met humorstijlen en welbevinden. Vervolgens zal worden gekeken in welke mate slapen een belangrijke positie inneemt in het netwerk en (e) in hoeverre slapen samenhangt met humorstijlen en welbevinden.

(27)

Globaal bekeken valt in het netwerkmodel (zie figuur 3) op dat humor echtheid (EH) een positie aan de rand van het netwerk inneemt. EH is vooral sterk positief verbonden met het aspect AGPW van een zelfdestructieve humorstijl. Dit laat zien dat ‘lachen om iets wat iemand zei of deed terwijl het niet daadwerkelijk grappig werd gevonden’ (EH) voornamelijk plaatsvindt bij ‘het zeggen van iets grappigs over de eigen zwakheden, blunders of fouten’ (AGPW). Verder hangt EH ook positief samen met één ander aspect van een zelfdestructieve humorstijl, namelijk met VOP. Dit laat zien dat ‘lachen om iets wat iemand zei of deed terwijl het niet daadwerkelijk grappig werd gevonden’ (EH) ook plaatsvindt bij ‘het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen’ (VOP). Verder hangt EH positief samen met twee aspecten van een verbindende humorstijl: AGS en OSV. Dit laat zien dat ‘lachen om iets wat iemand zei of deed terwijl het niet daadwerkelijk grappig werd gevonden’ (EH) ook plaatsvindt bij ‘het proberen om anderen op hun gemak te stellen door het zeggen of doen van grappige dingen’ (AGS) en bij ‘het proberen om onderlinge

spanningen te verminderen door het zeggen of doen van grappige dingen’ (OSV). Ook opvallend is dat EH positief samenhangt met stress (ZGG). Dit laat zien dat ‘lachen om iets wat iemand zei of deed terwijl het niet daadwerkelijk grappig werd gevonden’ (EH) gepaard gaat met ‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG). EH hangt daarnaast negatief samen met twee aspecten van welbevinden: TU en ECG. Dit laat zien dat ‘lachen om iets wat iemand zei of deed terwijl het niet daadwerkelijk grappig werd gevonden’ (EH) gepaard gaat met de afwezigheid van ‘het gevoel tevreden te zijn met zichzelf’ (TU) en met de afwezigheid van ‘het gevoel controle te hebben over gebeurtenissen in het leven’ (ECG).

Globaal bekeken valt in het netwerkmodel (zie figuur 3) verder op dat stress (ZGG) een centrale positie inneemt in het netwerk. Stress (ZGG) kent de sterkste negatieve samenhang in het netwerk met de welbevinden aspecten EPG en ECG. Dit laat zien dat

(28)

‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG) vaak gepaard gaat met de afwezigheid van ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG) en met ‘het gevoel controle te hebben over gebeurtenissen in het leven’ (ECG). Daarnaast hangt stress (ZGG) negatief samen met twee andere aspecten van welbevinden: TU en TKV. Dit laat zien dat ‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG) ook gepaard gaat met de afwezigheid van ‘het gevoel tevreden te zijn met zichzelf’ (TU) en met de afwezigheid van ‘het gevoel tevreden te zijn met de eigen kennis en vaardigheden’ (TKV). Stress hangt

daarnaast positief samen met één welbevinden aspect: NEGG. Dit laat zien dat ‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG) gepaard gaat met ‘het nadenken over eigen emoties, gedrag en gedachten’ (NEGG). De aanwezigheid van stress kan echter het best verklaard worden door de sterke positieve samenhang met het aspect VOP van een zelfdestructieve humorstijl. Dit laat zien dat ‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG) vaak gepaard gaat met ‘het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen’ (VOP). Daarnaast hangt stress (ZGG) negatief samen met twee aspecten van een zelfversterkende humorstijl: HBTT en HBTS. Dit laat zien dat ‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG) vaak gepaard gaat met de afwezigheid van ‘het behouden van een humoristische kijk tijdens situaties van tegenslag (HBTT) en van stress’ (HBTS).

Globaal bekeken valt in het netwerkmodel (zie figuur 3) verder op dat slapen (GS) zowel positief als negatief samenhangt met aspecten van welbevinden. GS hangt positief samen met de welbevinden aspecten EPG en TSC en hangt negatief samen met het

welbevinden aspect ECG. Dit laat zien dat ‘het gevoel goed te slapen’ (GS) gepaard gaat met ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG) en met ‘het gevoel tevreden te zijn met het ervaren sociale contact’ (TSC) en dat het gepaard gaat met de afwezigheid van ‘het gevoel controle te hebben over gebeurtenissen in het leven’

(29)

(ECG). Verder hangt slapen (GS) negatief samen met het aspect VOP van een zelfdestructieve humorstijl en met het aspect ZAKB van een agressieve humorstijl. Dit laat zien dat ‘het gevoel goed te slapen’ (GS) gepaard gaat met de afwezigheid van ‘het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen’ (VOP) en gepaard gaat met de afwezigheid van ‘een ander beledigen of kwetsen door iets grappigs te zeggen of te doen’ (ZAKB). Verder valt op dat slapen (GS) negatief samenhangt met stress (ZGG). Dit laat zien dat ‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG) gepaard gaat met de afwezigheid van ‘het gevoel goed te slapen’ (GS).

Overeenkomsten tussen het zelf toepassen van humorstijlen en het toepassen van

humorstijlen door de sociale omgeving

In deze studie werd exploratief gekeken naar (f) in hoeverre het zelf toepassen van een humorstijl samenhangt met het toepassen van dezelfde humorstijl door de sociale

omgeving. Als eerste zal worden gekeken naar welke knopen van het zelf toepassen van een humorstijl en het toepassen van een humorstijl door de sociale omgeving de meest centrale positie innemen in het netwerk. Daarna zal worden gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de verschillende aspecten van het toepassen van deze humorstijlen.

(30)

Figuur 5.

Op geregulariseerde partiële correlaties gebaseerd netwerkmodel van de samenhang tussen het zelf toepassen van humorstijlen en het toepassen van humorstijlen door de sociale omgeving. Weergegeven door 21 items uit de vragenlijst.

Globaal bekeken valt in het netwerkmodel (zie figuur 5) op dat het aspect van het toepassen van een zelfdestructieve humorstijl door de sociale omgeving AZBM de meest centrale positie inneemt in het netwerk. AZBM hangt zowel relatief sterk positief samen met het aspect MUBM van het zelf toepassen van een zelfdestructieve humorstijl als met het aspect AABM van het toepassen van een agressieve humorstijl door de sociale omgeving. Dit laat zien dat wanneer ‘andere personen uit de omgeving grappig proberen te zijn door zichzelf belachelijk te maken’ (AZBM) dat dit vaak gepaard gaat met ‘meedoen aan het belachelijk maken van jezelf wanneer dat andere personen aan het lachen maakt’ (MUBM) en met ‘andere personen die iets grappigs zeiden of deden om iemand anders belachelijk te maken’ (AABM).

(31)

Specifiek bekeken valt in het netwerkmodel (zie figuur 5) op dat bij het zelf toepassen van een verbindende humorstijl de aspecten SLGM, ZALL en AGS positief samenhangen met het aspect voor het toepassen van een verbindende humorstijl door de sociale omgeving: AULL. Dit laat zien dat ‘een ander die u laat lachen door het maken van grappen of het vertellen van grappige verhalen’ (AULL) vaak gepaard gaat met ‘het samen met een ander lachen of grappen maken’ (SLGM), ‘zelf iemand laten lachen door het maken van grappen of het vertellen van grappige verhalen’ (ZALL) en met ‘het gevoel geaccepteerd te worden door de personen uit de sociale omgeving’ (GSO). De positieve samenhang tussen ‘een ander die u laat lachen door het maken van grappen of het vertellen van grappige verhalen’ (AULL) en ‘het samen met een ander lachen of grappen maken’ (SLGM) vormt hierbij één van twee sterkste relaties tussen het toepassen van dezelfde type humorstijlen in het netwerk. Bij het zelf toepassen van een agressieve humorstijl hangen alle drie de aspecten ZAKB, ZABM en NUABK positief samen met de twee aspecten voor het toepassen van een agressieve humorstijl door de sociale omgeving: AUBM en AABM. Dit laat zien dat wanneer er bij de sociale omgeving sprake is van ‘een ander die iets grappigs zei of deed om u belachelijk te maken’ (AUBM) en ‘andere personen die iets grappigs zeiden of deden om iemand anders belachelijk te maken’ (AABM) dat dit vaak gepaard gaat met ‘zelf een ander beledigen of kwetsen door iets grappigs te zeggen of te doen’ (ZAKB), ‘zelf een ander belachelijk maken door iets grappigs te zeggen of te doen’ (ZABM) en met ‘onverschillig zijn in of een ander beledigd of gekwetst zou kunnen worden door iets grappigs wat u zei of deed’ (NUABK). De positieve samenhang tussen ‘andere personen die iets grappigs zeiden of deden om iemand anders belachelijk te maken’ (AABM) en ‘zelf een ander belachelijk maken door iets grappigs te zeggen of te doen’ (ZABM) vormt hierbij de andere van de twee

(32)

Bij het zelf toepassen van een zelfdestructieve humorstijl hangen de aspecten UBM, TAUBM en MUBM positief samen met het aspect voor het toepassen van een

zelfdestructieve humorstijl door de sociale omgeving: AZBM. Dit laat zien dat wanneer ‘andere personen uit de omgeving grappig proberen te zijn door zichzelf belachelijk te maken’ (AZBM) dat dit vaak gepaard gaat met ‘zelf grappig proberen te zijn door zichzelf belachelijk te maken’ (UBM), ‘toestaan dat een ander u uitlacht of grappen ten koste van u maakt’ (TAUBM) en met ‘meedoen aan het belachelijk maken van uzelf wanneer dat andere personen aan het lachen maakt’ (MUBM).

Verschillen tussen mannen en vrouwen in welbevinden en het zelf toepassen van

humorstijlen

In deze studie werd exploratief gekeken naar (g) in hoeverre er sprake is van een verschil tussen mannen en vrouwen in de relatie tussen welbevinden en het zelf toepassen van humorstijlen en de samenhang met humor echtheid, stress en slapen. Als eerste zal worden gekeken naar welke knopen in het mannelijke en in het vrouwelijke netwerk de meest centrale positie innemen. Daarna zal worden gekeken naar opvallende verschillen tussen het mannelijke en vrouwelijke netwerkmodel.

(33)

Figuur 6.

Op geregulariseerde partiële correlaties gebaseerd netwerkmodel van de samenhang bij mannen tussen humorstijlen, humor echtheid, welbevinden, stress en slapen. Weergegeven door 28 items uit de vragenlijst.

Figuur 7.

Op geregulariseerde partiële correlaties gebaseerd netwerkmodel van de samenhang bij vrouwen tussen humorstijlen, humor echtheid, welbevinden, stress en slapen. Weergegeven door 28 items uit de vragenlijst.

(34)

Globaal gezien valt in het mannelijke netwerkmodel (zie figuur 6) op dat het welbevinden aspect NEGG de meest centrale positie inneemt in het netwerk. Hieruit blijkt dat de aanwezigheid van ‘het nadenken over de eigen emoties, gedrag en gedachten’ (NEGG) bij mannen een brug kan vormen voor de koppeling tussen welbevinden, slapen en

zelfdestructieve en verbindende humorstijl aspecten. Globaal gezien valt in het vrouwelijke netwerkmodel (zie figuur 7) op dat de aspecten VOP van een zelfdestructieve humorstijl en stress (ZGG) de meest centrale posities innemen in het netwerk. Dit laat zien dat ‘het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen’ (VOP) en ‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG) gezamenlijk bij vrouwen een brug kunnen vormen voor de koppeling tussen welbevinden, slapen, humor echtheid en zelfdestructieve en verbindende humorstijl aspecten. Daarnaast is opvallend dat bij zowel het mannelijke netwerk als vrouwelijke netwerk stress (ZGG) de grootste negatieve

samenhang kent en dat dit bij mannen in de samenhang is met het welbevinden aspect ECG en dat dit bij vrouwen in de samenhang is met het welbevinden aspect EPG. Dit toont aan dat ‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG) bij mannen het vaakst gepaard gaat met ‘het gevoel controle te hebben over gebeurtenissen in het leven’ (ECG) en dat

‘zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen’ (ZGG) bij vrouwen het vaakst gepaard gaat met ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG).

Specifiek bekeken valt op dat in het mannelijke netwerkmodel (zie figuur 6) tussen welbevinden en humorstijlen sprake is van de meest sterke positieve samenhang bij de samenhang tussen het welbevinden aspect FSC en het zelfversterkende humorstijl aspect PBL. Dit laat zien dat door ‘met behulp van een humoristische kijk positief naar het leven te kijken’ (PBL) bij mannen vaak gepaard gaat met ‘de frequentie van sociale contacten’ (FSC).

(35)

In het vrouwelijke netwerkmodel (zie figuur 7) is tussen welbevinden en humorstijlen sprake van de meest sterke positieve samenhang bij de samenhang tussen het welbevinden aspect EPG en het zelfversterkende humorstijl aspect PBL. Dit laat zien dat door ‘met behulp van een humoristische kijk positief naar het leven te kijken’ (PBL) bij vrouwen vaak gepaard gaat met ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG). Specifiek bekeken valt op dat in het mannelijke netwerkmodel (zie figuur 6) sprake is van de meest sterkte samenhang met humor echtheid (EH) bij de positieve samenhang met het zelfdestructieve humorstijl aspect AGPW. Dit laat zien dat ‘lachen om iets wat iemand zei of deed terwijl het niet daadwerkelijk grappig werd gevonden’ (EH) voornamelijk plaatsvindt bij de aanwezigheid van ‘het zeggen van iets grappigs over de eigen zwakheden, blunders of fouten’ (AGPW). Bij het vrouwelijke netwerkmodel (zie figuur 7) is sprake van de meest sterke samenhang met humor echtheid (EH) bij de negatieve samenhang met het

welbevinden aspect TU. Dit laat zien dat ‘lachen om iets wat iemand zei of deed terwijl het niet daadwerkelijk grappig werd gevonden’ (EH) voornamelijk plaatsvindt bij de afwezigheid van ‘het gevoel tevreden te zijn met zichzelf’ (TU). Daarnaast is er bij zowel mannelijke als het vrouwelijke netwerkmodel sprake van de meest sterke samenhang met slapen (GS) bij de positieve samenhang met het welbevinden aspect EPG. Dit toont aan dat ‘het gevoel goed te slapen’ (GS) bij zowel mannen als vrouwen gepaard gaat met ‘het gevoel positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven’ (EPG).

Discussie

In deze studie werd onderzocht in hoeverre humorstijlen een rol spelen in het welbevinden. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het zelf toepassen van een verbindende humorstijl de aanwezigheid van verschillende aspecten van welbevinden kan verklaren. Onder deze

(36)

aspecten valt emotioneel welbevinden, namelijk het ervaren van positieve gevoelens, zoals geluk en plezier in het leven. Daarnaast valt hier een aspect van psychologisch welbevinden onder, namelijk het nadenken over eigen emoties, gedrag en gedachten. Ten slotte vallen hier twee aspecten van sociaal welbevinden onder, namelijk het gevoel tevreden te zijn met de ervaren sociale contacten en het gevoel geaccepteerd te worden door personen uit de sociale omgeving. Daarnaast kwam uit dit onderzoek naar voren dat het zelf toepassen van een zelfversterkende humorstijl de aanwezigheid van verschillende aspecten van

welbevinden kan verklaren. Onder deze aspecten valt emotioneel welbevinden, namelijk het ervaren van positieve gevoelens, zoals geluk en plezier in het leven. Daarnaast vallen hier twee aspecten van psychologisch welbevinden onder, namelijk het gevoel tevreden te zijn met zichzelf en het gevoel controle te hebben over gebeurtenissen in het leven. Ten slotte vallen hier twee aspecten van sociaal welbevinden onder, namelijk de frequentie van de sociale contacten en het gevoel geaccepteerd te worden door personen uit de sociale omgeving. Deze resultaten komen overeen met de verwachting dat het toepassen van positieve humorstijlen positief samenhangt met welbevinden.

Daarnaast kwam uit dit onderzoek naar voren dat het zelf toepassen van een agressieve humorstijl de afwezigheid van welbevinden niet via een directe samenhang kan verklaren. Verder kwam uit dit onderzoek naar voren dat het zelf toepassen van een

zelfdestructieve humorstijl de afwezigheid van verschillende aspecten van welbevinden kan verklaren. Onder deze aspecten valt emotioneel welbevinden, namelijk het ervaren van positieve gevoelens, zoals geluk en plezier in het leven. Ten slotte vallen hier drie aspecten van psychologisch welbevinden onder, namelijk het gevoel tevreden te zijn met zichzelf, het gevoel controle te hebben over gebeurtenissen in het leven en het nadenken over eigen emoties, gedrag en gedachten. Deze resultaten komen deels overeen met de verwachting

(37)

dat het toepassen van negatieve humorstijlen negatief samenhangt met welbevinden. Een andere tegensprekende bevinding dat voortkwam uit dit onderzoek was dat van het zelf toepassen van een zelfdestructieve humorstijl het aspect verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen de aanwezigheid van een

psychologisch welbevinden aspect kan verklaren, namelijk het nadenken over eigen emoties, gedrag en gedachten. Hieruit komt naar voren dat het toepassen van positieve humorstijlen gepaard gaan met de aanwezigheid van welbevinden en dat over het geheel gezien heen, het toepassen van een zelfdestructieve humorstijl gepaard gaat met de afwezigheid van welbevinden, tenzij het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen gepaard gaat met het nadenken over eigen emoties, gedrag en gedachten. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van directe samenhang tussen het zelf toepassen van een agressieve humorstijl en welbevinden kan zijn dat er bij de agressieve humorstijl aspecten sprake is van een vertekening in de gegeven antwoordopties. Een mogelijkheid is dat er sprake was van sociale wenselijkheid bij het invullen van deze

vragenlijst doordat mogelijk een deel van de deelnemers de vragenlijst niet heeft ingevuld in een rustige privé omgeving of mogelijk niet het gevoel hebben hadden dat hun anonimiteit werd gewaarborgd. Een oplossing voor deze mogelijke verklaring kan zijn dat er in de online informatie tekst voorafgaand aan het onderzoek expliciet vermeld werd dat de deelnemers de vragenlijst alleen kunnen afnemen als ze zich in een rustige privé omgeving bevinden. Dit had vanwege de online verspreiding van de vragenlijst echter niet gecontroleerd kunnen worden. Een andere oplossing voor deze mogelijke verklaring kan zijn dat er bij de demografische items een optie werd toegevoegd voor het niet willen beantwoorden van deze vragen. Mogelijk had namelijk een deel van de deelnemers die een persoonlijke band met de onderzoeker(s) hebben het gevoel dat hun identiteit te achterhalen is door de

(38)

combinatie van de gegeven antwoorden op vijf demografische items. De mogelijkheid van deze verklaring zal echter verder onderzocht moeten worden.

Een mogelijke verklaring voor de onverwachte positieve relatie tussen het toepassen van het zelfdestructieve humorstijl aspect ‘het verbergen van ongelukkige gevoelens of problemen door het maken van grappen’ en het psychologische welbevinden aspect ‘het nadenken over eigen emoties, gedrag en gedachten’ is dat het toepassen van een

zelfdestructieve humorstijl bij de meeste deelnemers mogelijk gepaard gaat met bewustzijn hierover en daarmee met het nadenken over dit gedrag. Indien deze verklaring kloppend is zal dit mogelijk welbevinden ten goede komen, omdat door bewustzijn over het toepassen van mogelijk schadelijk gedrag de schadelijke effecten ervan mogelijk kunnen worden beperkt doordat iemand ervan kan leren en mogelijk zijn of haar gedrag kan bijsturen. De mogelijkheid van deze verklaring zal echter verder onderzocht moeten worden.

De onderzoeksresultaten komen deels overeen met eerder onderzoek. Uit eerder onderzoek kwam naar voren dat het toepassen van positieve humorstijlen positief samenhangt met componenten van welbevinden en dat er tussen het toepassen van negatieve humorstijlen en welbevinden een minder duidelijke negatieve samenhang zichtbaar is (Jovanovic, 2011; Yue et al., 2014). Ook in deze studie kwam naar voren dat het toepassen van positieve humorstijlen positief samenhangt met componenten van

welbevinden en dat het toepassen van een agressieve humorstijl de afwezigheid van welbevinden componenten niet kan verklaren. In tegenstelling tot eerder onderzoek kwam uit deze studie wel naar voren dat het toepassen van een zelfdestructieve humorstijl de afwezigheid van welbevinden componenten kan verklaren.

Een belangrijk verschil met het onderzoek vanJovanovic (2011) en Yue et al. (2014) is dat de humorstijlen in deze studies zijn gemeten met de originele HSQ (Martin et al., 2003).

(39)

In dit onderzoek zijn de humorstijlen gemeten met een voor dit onderzoek ontworpen humorstijlen vragenlijst die enkel is afgeleid van de HSQ. Daarnaast is welbevinden in de studies van Jovanovic (2011) en Yue et al. (2014) anders geconceptualiseerd. In de studie van Jovanovic (2011) is affectief welbevinden gemeten met een vragenlijst voor het meten van negatief en positief affect, namelijk met The Serbian Inventory of Affect based on the Positive

and Negative Affect Schedule-X (SIAB-PANAS). In de studie van Yue et al. (2014) werd het

subjectief ervaren van geluk gemeten met The Subjective Happiness Scale (SHS).Het niet overeenkomen komen van de onderzoeksresultaten kan hier mogelijk door worden verklaard, omdat zowel welbevinden als de humorstijlen op verschillende manieren zijn gemeten. Het niet geheel overeenkomen komen van de onderzoeksresultaten kan mogelijk ook worden verklaard vanuit beperkingen van dit onderzoek. Een beperking van dit

onderzoek is namelijk dat de verdeling tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke deelnemers ongelijk is en dat de vrouwen daarbij oververtegenwoordigd zijn. Deze ongelijkheid was echter lastig om te voorkomen, omdat een groot gedeelte van de deelnemers bestonden uit psychologie studenten die overwegend vrouw zijn en die in tegenstelling tot de andere deelnemers een beloning ontvingen voor hun deelname.

Daarnaast waren mogelijk bij benadering niet alle items uit dit onderzoek normaal verdeeld. Voornamelijk het aspect FSC (onderdeel van welbevinden) en NUABK (onderdeel van een agressieve humorstijl) vielen in de in qgraph gemaakte histogrammen op door een afwijkende verdeling (zie figuur 2). Beide items hebben echter geen opvallende rol in de netwerkmodellen en alle andere items van welbevinden en een agressieve humorstijl waren bij benadering wel normaal verdeeld. Daarnaast is de gebruikte vragenlijst, in tegenstelling tot de gebruikte vragenlijsten in de studies van Jovanovic (2011) en Yue et al. (2014), niet gecontroleerd op validiteit en betrouwbaarheid. Deze beperkingen zorgen er gezamenlijk

(40)

voor dat de resultaten uit dit onderzoek voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden. Voor vervolg onderzoek is het aan te raden de vragenlijsten te controleren op validiteit en betrouwbaarheid, de vragenlijsten af te nemen in een gecontroleerde omgeving waar kan worden gecontroleerd op mogelijke sociale wenselijkheid en is daarnaast aan te raden om deelnemers te werven die gezamenlijk een adequate afspiegeling vormen van de populatie. Andere opvallende resultaten die uit dit onderzoek naar voren kwamen over de relatie tussen humorstijlen en welbevinden kwamen voort uit de centraliteitsanalyse. Uit de centraliteitsanalyse is gebleken dat het welbevinden aspect ‘het ervaren van positieve gevoelens, zoals geluk en plezier in het leven’ de grootste beïnvloedingswaarde heeft in het netwerk en daarnaast het meest bijdraagt aan het verspreiden van informatie in het

netwerk. Dit toont aan dat het ervaren van positieve gevoelens, zoals geluk en plezier in het leven een belangrijke onderdeel vormt in de relatie tussen humorstijlen en welbevinden. Een andere opvallende bevinding uit de centraliteitsanalyse is dat het welbevinden aspect ‘het gevoel tevreden te zijn met het ervaren sociale contact’ de grootste som kent in totale samenhang met de andere aspecten in het netwerk. Dit toont aan dat ook tevredenheid met het ervaren sociale contact een belangrijke onderdeel vormt in de relatie tussen

humorstijlen en welbevinden.

Daarnaast werd er in deze studie exploratief gekeken naar de rol van humor echtheid, stress en slapen in welbevinden en in het zelf toepassen van humorstijlen. Een opvallende bevinding hierin is dat lachen om iets wat iemand zei of deed terwijl het niet daadwerkelijk grappig werd gevonden plaatsvindt bij zowel het gebruik van een

zelfdestructieve als een verbindende humorstijl en dat het voornamelijk plaatsvindt bij het zeggen van iets grappigs over de eigen zwakheden, blunders of fouten. Daarnaast vindt lachen om iets wat iemand zei of deed terwijl het niet daadwerkelijk grappig werd gevonden

(41)

voornamelijk plaats in de afwezigheid van het gevoel tevreden te zijn met zichzelf. Daarnaast is opvallend dat zenuwachtig, gespannen of gestrest voelen voornamelijk gepaard met de afwezigheid van het gevoel controle te hebben over gebeurtenissen in het leven. Ook is opvallend dat het gevoel ‘goed te slapen’ voornamelijk gepaard gaat met het gevoel

positieve gevoelens te ervaren zoals geluk en plezier in het leven. Ook werd er in deze studie exploratief gekeken naar de relatie tussen het zelf toepassen van een humorstijl en het toepassen van dezelfde humorstijl door de sociale omgeving. Een opvallende bevinding hierin is dat bij alle overeenkomende humorstijlen meerdere aspecten positief met elkaar samenhangen. Dit laat zien dat het zelf toepassen van humorstijlen gerelateerd is aan het toepassen van dezelfde humorstijlen door de sociale omgeving. Ten slotte werd er in deze studie exploratief gekeken naar het verschil tussen mannen en vrouwen in de relatie tussen welbevinden en het zelf toepassen van humorstijlen. Een opvallende bevinding hierin is dat de samenhang tussen welbevinden en het zelf toepassen van humorstijlen grofweg

hetzelfde is bij mannen en vrouwen en dat er voornamelijk sprake is verschil in welke combinaties binnen aspecten van welbevinden en binnen aspecten van het zelf toepassen van humorstijlen met elkaar samenhangen en in welke mate ze met elkaar samenhangen. Net zoals dat het belangrijk is om onderzoek te doen naar de factoren die

samenhangen met een negatieve gemoedstoestand, is het ook belangrijk om onderzoek te doen naar de factoren die samenhangen met een positieve gemoedstoestand, zoals het welbevinden. Het in kaart brengen van de relatie tussen verschillende aspecten van positieve en negatieve humorstijlen met welbevinden draagt eraan bij om meer inzicht te genereren in welke manier het gebruik en gevoel van humor kan bijdragen aan een staat van welbevinden. Uit dit onderzoek is gebleken dat het gebruik van positieve humorstijlen kunnen bijdragen aan welbevinden en dat het gebruik van een zelfdestructieve humorstijl

(42)

kan bijdragen aan een verminderd welbevinden. Inzicht in deze samenhang is van belang, omdat humor vaak in de dagelijkse context wordt ingezet en humor daarbij niet alleen een zonnige kant kent waarin het ons welbevinden kan geven, maar ook een schaduwzijde kent waarin het potentieel nadelig of schadelijk kan zijn voor ons welbevinden. Deze kennis kan ingezet worden bij zowel het stimuleren van welbevinden als bij de standhouding van welbevinden.

(43)

Appendix A Gebruikte vragenlijsten Tabel 2 Demografische vragenlijst Demografische vragenlijst 1.1 - Wat is uw geslacht? (0) vrouw (1) man

2.2 - Wat is uw hoogst afgeronde opleiding? (1) Basisonderwijs, niet voltooid

(2) Basisonderwijs, voltooid

(3) Lager Beroepsonderwijs (VMBO, MAVO, MULO, ULO) (4) Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO)

(5) Hoger Voortgezet Onderwijs (HAVO)

(6) Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (VWO, Atheneum, Gymnasium) (7) Hoger Beroepsonderwijs (HBO)

(8) Wetenschappelijk Onderwijs – Bachelor (WO) (9) Wetenschappelijk Onderwijs – Master (WO) (10) Gepromoveerd

3.3 - Wat is uw leeftijd? (1) jonger dan 20 jaar (2) tussen de 20 en 29 jaar (3) tussen de 30 en 39 jaar (4) tussen de 40 en 49 jaar (5) tussen de 50 en 59 jaar (6) 60 jaar of ouder

4.4 - Heeft u gedurende de laatste vier weken of tijdens een gedeelte van de afgelopen vier weken een vaste relatie gehad?

(0) ja (1) nee

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

All women who gave birth at Zithulele Hospital, at one of the ten closest clinics, on the way to a health facility, or at home in the area covered by the clinics during this

Bahn & McGill (2007) recently asked a clever question that upset my complacency: what if environmental variables predict spatial variation in the abundance of organisms because

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Onderwerpen hierbij zijn: wanneer moet men gebruik maken van selectiemodellen (7.1), hoe moet men het selectiemodel invullen (7.1), evaluatie of prestatiemeting, de methoden en

multi-enzyme complex at the lateral wall would be a PG precursor trans- locase and several PBPs (such as the elongation specific PBPs -2a and -H) required for incorporation of

Voor de biologische melkveehouderij wordt in de SKAL-normen het gebruik van antibiotica omschreven. Bij het droogzetten mag bij 10 % van de koeien antibiotica gebruikt worden