De Relatie Tussen de Feature Irrelevante Visuele Zoektaak en de
Impliciete Associatie Taak
24 april, 2015
Universiteit van Amsterdam
Naam
Evelien Huijs
Studentnummer
10335358
Begeleiders
Mw. Dr. K. Nikolaou, Dhr. Prof. Dr. R. Wiers, & Dhr. Dr. B. van Bockstaele
Aantal woorden (exclusief voorblad, inhoudsopgave en literatuurlijst)
Inhoudsopgave
Abstract 3
De Relatie Tussen de Feature Irrelevante Visuele Zoektaak en de Impliciete Associatie
Taak 4 Methode 8 Deelnemers. 8 Materialen. 8 Design/Procedure. 10 Data voorbereiding. 11 Resultaten 12 Discussie 13 Literatuurlijst 17
Abstract
Deze studie onderzocht een visuele zoektaak als valide maat voor
aandachtsvertekening bij sociale angst. De voorspellende waarde van de Feature Irrelevante
Visuele Zoektaak (FI-VZT) voor de Impliciete Associatie Taak (IAT) werd onderzocht. Deze
relatie werd onderzocht bij 62 deelnemers. In de FI-VZT werd aandachtsvertekening gemeten en zochten deelnemers naar een niet-emotionele doelstimulus, gepresenteerd bovenop een emotioneel relevante afleider (boze of blije gezichten). Bij de IAT werd sociale angst gemeten door de associatie sterkte tussen twee concepten (Zelf en Niet-zelf) en twee soorten evaluaties (Angstig en Rustig). Uit de resultaten bleek dat scores van aandachtsvertekening op de FI-VZT niet voorspellend waren voor scores op de IAT. Dit betekent dat er een breed veld van onderzoek open ligt om een valide VZT te onderzoeken die wel de mate van sociale angst voorspelt.
De Relatie Tussen de Feature Irrelevante Visuele Zoektaak en de Impliciete Associatie Taak
Verschillende studies laten zien dat angststoornissen hoog prevalent zijn in Westerse landen. In de Verenigde Staten heeft 28.8% van de bevolking ooit last gehad van een
angststoornis (Kessler et al., 2005). In Nederland is dat 19.6%, waarbij 9.3% van de bevolking ooit in zijn leven last gehad heeft van een sociale fobie (De Graaf, Ten Have, & van Dorsselaer, 2010). Sociale fobie wordt volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (5th ed., tekst rev.; American Psychiatric Association, 2013) omschreven als een intense en irrationele angst voor het verkeren in gezelschap van anderen personen en de mogelijkheid hierbij kritisch of negatief beoordeeld te worden. Deze angst zal vooral optreden als er een prestatie van die persoon wordt verwacht, bijvoorbeeld een publieke presentatie. Gezien de hoge prevalentie van angststoornissen is een grondig begrip van veroorzakende en in stand houdende mechanismen achter deze angst noodzakelijk. De werkende processen achter deze angst kan onderzocht worden. Waardoor meer
wetenschappelijk gegronde uitspraken kunnen worden voortgebracht over angststoornissen. Hierdoor zouden mensen met een sociale fobie op basis van meer gegronde kennis kundiger en met meer begrip geholpen kunnen worden.
Eerder onderzoek laat zien dat angstige personen vertekeningen vertonen in
verschillende cognitieve processen. Deze cognitieve processen worden mede gestuurd door schema’s die voor een groot deel bepalen hoe informatie wordt geïnterpreteerd, herinnerd en aan welke informatie aandacht wordt gegeven (Bar-Haim, Lamy, Pergamin, Bakermans-Kranenburg, & Van Ijzendoorn, 2007). Verondersteld wordt dat de schema’s bij angstige personen vertekend zijn. Als resultaat hiervan worden bedreigende stimuli verkozen boven niet-bedreigende stimuli. Wanneer een persoon meer aandacht geeft aan bedreigende
informatie in de omgeving dan aan niet-bedreigende informatie, is er sprake van een aandachtsvertekening (Niles, Mesri, Burklund, Lieberman, & Craske, 2013).
Volgens het sociale angstmodel van Rapee en Heimberg (1997) scannen sociaal angstige personen dan ook voortdurend de omgeving af naar subtiele tekenen van negatieve evaluatie. Een voorspelling van dit model is dat sociale fobie geassocieerd wordt met het selectief richten van aandacht op bedreigende stimuli. Ander onderzoek stelt dan weer dat aandachtsvertekening er niet zozeer voor zorgt dat de aandacht bij angstige mensen wordt gegrepen door bedreigende stimuli, maar dat de aandachtsvertekening eerder wordt gekarakteriseerd door moeilijkheden met aandacht wegrichten van bedreigende stimuli (Yiend, 2010; Koster, Crombez, Verschuere, & De Houwer, 2004). Ondanks de verschillende opvattingen over specifieke onderliggende cognitieve mechanismen, komt er uit de literatuur een theoretische consensus naar voren. Personen die (hoog) sociaal angstig zijn zullen
automatisch meer aandacht geven aan sociaal bedreigende stimuli dan niet-angstige mensen. Een taak die vaak wordt gebruikt om aandachtsvertekening te meten is de dot probe taak. In deze taak wordt een neutraal en een emotioneel geladen woord of plaatje op
tegenovergestelde plaatsen (boven of beneden; links of rechts) van een computerscherm weergegeven. Na korte tijd worden de plaatjes opgevolgd door een doelstimulus (bijvoorbeeld een stip) die op de locatie van de neutrale of de emotionele stimulus verschijnt. Bij de
congruente trials verschijnt de doelstimulus op dezelfde locatie als de emotionele stimulus. Bij de incongruente trials verschijnt de doelstimulus op dezelfde locatie als de neutrale
stimulus. De proefpersoon geeft zo snel mogelijk de locatie aan van de doelstimulus. Volgens Cisler et al. (2009) geeft eerder onderzoek aan dat angstige proefpersonen een snellere
reactietijd hebben op congruente trials dan op de incongruente trials. Hieruit wordt dan afgeleid dat de aandacht van deze mensen gericht was op de locatie van de emotioneel geladen stimulus. De meeste studies die de dot probe taak gebruiken maken echter geen
onderscheid tussen het selectief richten van aandacht op bedreigende stimuli en de
moeilijkheid aandacht weg te nemen van bedreigende stimuli (Theeuwes & Van der Stigchel, 2006). Daarbij concluderen Mogg et al. (2000) dat de dot probe taak in de meeste
onderzoeken relatief een fragiele maat is voor aandachtsvertekening bij personen met sociale angst. Volgens Schmukle (2005) is de dot probe geen psychometrisch waterdichte maat die het verband tussen angst en aandachtsvertekening meet. Hierdoor is het van belang een nieuwe taak te testen die wel een toereikende validiteit heeft.
Volgens Notebaert, Crombez, Van Damme, De Houwer, en Theeuwes (2011) kan de aandachtsvertekening het best onderzocht worden door Visuele Zoek Paradigma’s. Bij deze
Visuele Zoektaak (VZT) moeten deelnemers een target stimulus in een matrix van afleidende
stimuli zoeken (Cisler et al., 2009). Bij eerder onderzoek van bijvoorbeeld Schubö, Gendolla, Meinecke, en Abele (2006) en Matsumoto (2010) moet er in een blok gezocht worden naar een boos gezicht in een matrix van blije gezichten (en vice versa in het andere blok). Deze taak wordt de Feature Relevante Visuele Zoektaak (FR-VZT) genoemd. Hierbij wordt aandachtsvertekening gemeten door het verschil in reactietijd tussen de twee blokken te berekenen. Eastwood, Smilek, Oakman, Farvolden, Van Amerin- gen, Mancini, & Merikle (2005) gebruikten de FR-VZT en vonden dat deelnemers met klinische sociale angst en controle deelnemers sneller boze gezichten tussen neutrale gezichten dan blije gezichten tussen neutrale gezichten lokaliseerden. Dit verschil was groter voor deelnemers met sociale angst vergeleken met de controlegroep. Dit suggereert een aandachtsvertekening tegenover boze gezichten bij personen met sociale angst.
Toch blijkt deze FR-VZT moeilijk onderscheid te maken tussen cognitieve controle en aandachtsvertekening. Cognitieve controle is een algemene term voor mentale processen die nodig zijn voor doelgericht gedrag. Hieronder valt de inhibitoire controle waarbij gedrag snel gestopt kan worden als de situatie daarom vraagt. Het tweede proces is actiecontrole; het
vermogen om snel de juiste handeling te kunnen selecteren op basis van relevante informatie (van den Wildenberg, & Ridderinkhof, 2009). Doordat de FR-VZT moeilijk onderscheid maakt tussen cognitieve controle en aandachtsvertekening zou het verschil in reactietijd niet geheel kunnen worden toegeschreven aan de mate van aandachtsvertekening. Het belang van een nieuwe VZT zou zijn om zowel onderscheidend te zijn tussen aangeboden stimuli als tussen cognitieve controle en aandachtsvertekening. Deze taak kan de Feature Irrelevante
Zoektaak (FI-VZT) genoemd worden (Notebaert et al., 2011). In de FI-VZT worden dezelfde
emotionele stimuli aangeboden als in de FR-VZT, maar gaan de deelnemers niet langer op zoek naar de afwijkende emotie. Bovenop ieder gezicht wordt immers een letter (d, p, q of b) gepresenteerd, en deelnemers moesten zo snel mogelijk aangeven waar de ‘b’ stond. De mate van aandachtsvertekening wordt gemeten door het verschil in reactietijd tussen de trials waarbij de ‘b’ op een boos gezicht staat en de trials waarbij de ‘b’ op een blij gezicht staat. In het huidige onderzoek zullen we nagaan of de FI-VST een valide maat is van
aandachtsvertekening bij sociale angst.
Deze sociale angst kan volgens Egloff, en Schmukle (2002) worden gemeten door de Impliciete Associatie Taak (IAT). Deze IAT meet de associatiesterkte tussen verschillende concepten (Greenwald, McGhee, & Schwartz, 1998). Deelnemers moeten hierbij woorden sorteren binnen twee concepten (Zelf en Niet-zelf) en twee soorten evaluaties (Angstig en Rustig). De aanname is dat een concept en evaluatie sterk geassocieerd zijn, (v.b Zelf en Angstig) de reactietijd op sorteren sneller is dan als deze niet sterk geassocieerd zijn.
Verwacht werd dat personen die relatief hoog zouden scoren op de IAT een groter verschil in reactietijd hebben tussen de trial waarbij ze zochten naar een niet-emotionele target stimuli bovenop een boos gezicht in een matrix van blije en de trial waarbij ze zochten naar een niet-emotionele target stimuli bovenop een blij gezicht in een matrix van boze gezichten.
Methode
Deelnemers.
Er deden in totaal 61 deelnemers mee aan dit onderzoek waarvan, 24 mannen en 36 vrouwen. De gemiddelde leeftijd was 22.18. Deelnemers waren nog niet afgestudeerde bachelor studenten Psychobiologie of Communicatiewetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). De deelnemers schreven zichzelf in voor het onderzoek, via de webpagina van het onderzoekslab van de UvA. Het onderzoek stond als advertentie op de webpagina van het onderzoekslab en er hingen posters met contactinformatie verspreid door de verscheidene gebouwen van de UvA. Deelnemers kregen een beloning voor deelname in de vorm van een proefpersoonpunt die ze nodig hadden voor hun studie, of een geldbedrag van tien euro.
Materialen.
Bij de FI-VZT zochten deelnemers naar een niet-emotionele doelstimulus, die gepresenteerd werd bovenop een emotioneel relevante afleider (boze of blije gezichten). De niet-emotionele doelstimulus, bestond uit een ‘b’, terwijl de afleiders bestaan uit p, q of d. De afbeeldingen van de gezichten waren geselecteerd uit de KDEF-database en elke afbeelding was 80x80 pixels in grootte (Lundqvist, Flykt, & Öhman, 1998). De locatie van de gezichten was gerandomiseerd tussen de trials. De tijdsduur voor elke individuele trial was onbegrensd, dat wil zeggen dat de trial pas eindigde als de deelnemer een antwoord gaf. Elke trial begon met een fixatiekruis op het midden van het scherm. Om ervoor te zorgen dat de deelnemers gefixeerd waren op het midden van het scherm bij de start van elke trial, moesten ze klikken op het gecentreerde kruis. Hierna volgde een vierkant gecentreerd raster bestaande uit 16 afbeeldingen. Bij elke trial werden de letters gerandomiseerd gepresenteerd op het midden van de 16 afbeeldingen uit het vierkante raster. Afhankelijk van de trial bestond het raster van afbeeldingen uit 16 blije of 16 boze gezichten. Er waren 32 trials van beide versies en deze
werden in willekeurige volgorde aangeboden. Voor elke trial werd de reactietijd (tijd nodig om te klikken op de afbeeldingen) en of het antwoord goed was (of deelnemers op de doelstimulus klikten) vastgelegd. De mate van aandachtsvertekening werd gemeten door het verschil in reactietijd tussen de trials waarbij de ‘b’ op een boos gezicht staat en de trials waarbij de ‘b’ op een blij gezicht staat. Ook voerden alle deelnemers een FR-VZT uit, omwille van ander onderzoek. Deze gegevens worden niet gebruikt voor dit onderzoek.
De mate van sociale angst werd gemeten door de Impliciete Associatie Taak (IAT) op de computer. Bij deze IAT moesten deelnemers een woord dat gecentreerd werd
gepresenteerd op het scherm sorteren bij een concept. De twee concepten ‘Zelf’ en ‘Niet-zelf’ stonden in de linker- en rechterbovenhoek. Bij welk concept de deelnemers moesten sorteren, werd van te voren aangegeven bij het begin van elke trial. Deelnemers sorteerden met de A knop voor het linker concept of de L knop voor het rechter concept van het toetsenbord. Na het gegeven antwoord van de deelnemer kwam er een 350ms pauze voordat het volgende woord verscheen. Bij een fout antwoord kwam er voor 450ms een rode ‘X’ op het scherm. In Tabel 1 zijn de concepten en woorden van de IAT gegeven.
Tabel1.
De Concepten en Woorden van de Impliciete Associatie Taak (IAT)
Concept Zelf Niet-zelf Angstig Rustig
Woorden: Woorden: Woorden: Woorden:
Ik Zijzelf Bang Kalm
Mij Zij Nerveus Ontspannen
Mijn Hun Beschaamd Aanvaard
Mezelf Anderen Bekritiseerd Onbezorgd
Er waren in totaal 7 blokken waarvan blok 1-3 en 5-6 oefenblokken waren en blok 4 en 7 de testblokken waarbij de data gebruikt wordt voor verdere dataverwerking. Blok 4 en 7 hadden ieder 61 trials en de overige blokken ieder 21 trials. Bij blok één stonden de twee concepten (Zelf en Niet-zelf) in de linker- en rechterbovenhoek en werden de woorden in de Zelf en Niet-zelf categorie twee maal gepresenteerd. In alle blokken werden de woorden in willekeurige volgorde aangeboden. Bij blok twee stonden de twee evaluaties (Angstig en Rustig) in de linker- en rechterbovenhoek en werden de woorden in de angstige en rustige categorie tweemaal gepresenteerd. Bij blok drie stonden het concept ‘Zelf” en de evaluatie ‘Rustig’ aan de ene kant van het scherm en ‘Niet-zelf’ en ‘Angstig’ aan de andere. De woorden uit beide categorieën eenmaal gepresenteerd. Bij blok vier (het testblok) stonden ‘Zelf’ en ‘Rustig’ aan de linkerkant van het scherm en ‘Niet-zelf’ en ‘Angstig’ aan de andere kant. De woorden uit beide categorieën worden driemaal gepresenteerd. Bij blok vijf stonden ‘Zelf’ en ‘Angstig’ dit maal aan de ene kant van het scherm en ‘Niet-zelf’ en ‘Rustig’ aan de andere kant. De woorden uit beide categorieën worden tweemaal gepresenteerd. Bij blok 6 stonden ‘Zelf” en ‘Angstig’ aan de ene kant van het scherm en ‘Niet-zelf’ en ‘Rustig’ aan de andere kant. De woorden uit beide categorieën worden eenmaal aangeboden. Bij blok 7 (testblok) stonden ‘Zelf” en ‘Angstig’ aan de ene kant van het scherm en ‘Niet-zelf’ en ‘Rustig’ aan de andere kant. De woorden uit beide categorieën worden driemaal aangeboden.
Design/Procedure.
Het onderzoek werd afgenomen in individuele computerruimtes. De volgorde waarin de FI_VZT en FR_VZT werden doorlopen was gecontrabalanceerd en gestratificeerd voor geslacht, zodat evenveel mannen als vrouwen beide volgordes kregen. Voorafgaande aan het onderzoek kregen alle deelnemers algemene informatie over het experiment, en tekenden ze een informed consent formulier. Deelnemers vulden daarna de Fear of Negative Evaluation
Scale (FNES), Social Phobia Scale (SPS), Alcohol Use Questionnaire (AUQ), Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT) en de Time-line Follow-Back (TLFB) vragenlijsten in achter een computerscherm. Deze gegevens worden echter niet verder gebruikt en verwerkt voor dit onderzoek. Vervolgens maakten alle deelnemers de FI-VZT en de FR-VZT op de computer. Daarna voerden alle deelnemers de Implicit Association Task (IAT) op de
computer uit. De helft van de deelnemers kreeg altijd ‘Niet-zelf’ links en ‘Zelf’ rechts en de andere helft kreeg altijd ‘Zelf” links en ‘Niet-zelf’ rechts. Deze volgorde was
gecounterbalanceerd. Tot slot kregen alle deelnemers een debriefing formulier te lezen en
was er gelegenheid om vragen te stellen. De gehele procedure was goedgekeurd door de ethische commissie van de UvA.
Data voorbereiding.
Er werd één deelnemer uitgesloten vanwege een technische fout en verdere data van 60 deelnemers werd verwerkt. Uit de trials van de FI-VZT werden errors verwijderd.
Reactietijd die meer dan drie standaarddeviaties afweken van het algehele gemiddelde werden verwijderd. Voor elke deelnemer werden reactietijden die meer dan drie standaarddeviaties van het persoonlijke gemiddelde afweken ook verwijderd. De score van aandachtsvertekening werd berekend door het verschil in reactietijd tussen de blokken met 16 blije gezichten en 16 boze gezichten. Een hoog positieve score betekent een aandachtsvertekening voor boze gezichten, een hoog negatieve score betekent een aandachtsvertekening voor blije gezichten en een score van rond de 0 betekent geen aandachtsvertekening. Uit de trials van de IAT werden de alle errors en de eerste drie trials van elk blok verwijderd. Reactietijden sneller dan 300ms en trager dan 3000ms werden verwijderd. Elke reactietijd werd getransformeerd naar zijn eigen logaritme en de score van impliciete angst werd berekend door het gemiddelde van
Resultaten
Het onderzoek kent één meetmoment en de gegevens van 60 deelnemers werden gebruikt in verdere dataverwerking.
Invloed van Aandachtsvertekening scores op de IAT scores
De gemiddelden voor de FI-VZT scores en de IAT scores werden berekend, zie Tabel 2. Dit geeft een globaal beeld van de test scores. Door de logaritmische transformatie zijn grote verschillen tussen de IAT scores rond de .20.
Tabel 2
Gemiddelde Scores en Standaarddeviaties op de IAT en de FI-taak.
Taak Gemiddelde Standaarddeviatie IAT .18 .13
FI 4.79 478.39
Er werd een Lineaire Regressie analyse met de score van de IAT afhankelijke variabele en de aandachtsvertekening score op de FI-VZT als predictor.
Uit de Lineaire Regressie analyse kwam naar voren dat het regressiemodel met de score op de IAT als afhankelijke variabele en de aandachtsvertekening score op de FI-VZT als onafhankelijke variabele niet significant is, F(2, 57) = 0.260, p= .612. Het regressiemodel is dus niet direct bruikbaar om de impliciete maat van sociale angst te voorspellen. Variantie in IAT scores kan voor 0.4 % worden voorspeld door de score van de FI-taak, R2 = .04, F(1, 58) = .260, p = .612. De uitkomsten van de Lineaire Regressie test zoals hierboven
Discussie
In deze studie werd gekeken of de scores op de FI-VZT de scores op de IAT voorspellen. Uit de resultaten bleek dat de score op de FI-VZT geen voorspeller is voor de score op de IAT. Deelnemers die relatief hoog zouden scoren op de IAT zouden een groter verschil in reactietijd hebben tussen de blokken van de FI-VZT met 16 boze en 16 blije gezichten. Het is dus niet bruikbaar om de impliciete maat van sociale angst te voorspellen door middel van FI-VZT. Deze conclusie geeft geen steun aan de eerdergenoemde hypothese dat aandachtsvertekening op de FI-VZT voorspellend is voor sociale angst.
Deze bevindingen lijken niet in lijn met de voorgaande theorie die stelt dat een persoon meer aandacht geeft aan bedreigende informatie in de omgeving dan aan
niet-bedreigende informatie. Voorgaand onderzoek liet zien dat de FR-VZT een valide maat bleek te zijn voor de mate van aandachtsvertekening, maar dat het niet kon onderscheiden tussen cognitieve controle en aandachtsvertekening (Eastwood et al., 2005). Onderzoek van Notebaert et al. (2011) lieten zien dat de FI-VZT een valide maat bleek te zijn voor aandachtsvertekening bij mensen met sociale angst. Toch blijkt uit de resultaten dat deze ontwikkelde FI-VZT geen voorspellend vermogen heeft voor de score op de IAT.
Een punt van discussie is het gebruik van alleen blije en neutrale gezichten in de FI-VZT. Neutrale gezichten zijn voor een belangrijke reden gebruikt bij een FI-VZT. Als er namelijk alleen blije en boze gezichten worden gebruikt, zoals in deze studie, zouden deelnemers de gezichten tijdens de taak detecteren als blij en niet-blij. Volgens Calder,
Young, Keane, en Dean (2000) verwerken deelnemers dan waarschijnlijk niet de boze emotie. Als er wel neutrale gezichten worden getoond zouden de gezichten eventueel niet worden gecategoriseerd als blij en niet-blij. Hierdoor zou de aandachtsvertekening meer correct gemeten kunnen worden doordat de boze emotie beter kan worden gedetecteerd en verwerkt.
Wanneer dit inderdaad het geval zou zijn, dan zouden de resultaten wellicht anders zijn als de FI-VZT ook neutrale gezichten in de test zouden gebruiken. Juth, Lundqvist, Karlsson, en Öhman (2005) vonden dat mensen met sociale angst een aandachtsvertekening hebben voor zowel blije als boze gezichten in vergelijking met neutrale gezichten. Dit impliceert dat de aandachtsvertekening bij mensen met sociale angst zit in het verschil tussen emotioneel en neutraal en niet tussen blij en boos.
Een toekomstige studie zou dan ook neutrale gezichten kunnen voegen in de FI-VZT. Hierbij zoeken deelnemers dan naar een niet-emotionele doelstimulus, die gepresenteerd wordt bovenop een blij, boos of neutraal gezicht. Op deze manier zou er mogelijk wel een voorspellende relatie bestaan tussen aandachtvertekening op de FI-VZT en de mate van sociale angst op de IAT.
Er is verder ook niet gecontroleerd is voor eventueel een derde variabele. Volgens Lamers et al. (2011) komt depressie bijvoorbeeld veel voor bij mensen die ook sociale angst hebben. Zo hebben Bar-Haim et al. (2007) in hun onderzoek gecontroleerd voor depressie bij het testen van aandachtsvertekening bij personen met sociale angst. Hierbij namen ze een klein verschil waar in aandachtsvertekening bij sociaal angstige personen en personen die hierbij ook depressieve symptomen hadden. Hierdoor zou het kunnen dat in deze huidige studie te weinig onderscheidend vermogen was tussen sociale angst en depressie. Volgens Bar-Haim et al. is er bij mensen met depressie namelijk ook sprake van een
aandachtsvertekening voor sociaal bedreigende stimuli. Op deze manier is het niet duidelijk of de aandachtsvertekening score op de FI-VZT voortkwam vanuit de sociale angst of vanuit bijvoorbeeld een derde variabele als depressie. Hierdoor is het eventueel mogelijk dat de FI-VZT geen voorspellend vermogen heeft voor de score op de IAT omdat het de IAT helemaal geen depressie meet.
Vervolgonderzoek zou dan ook kunnen controleren voor een variabele als depressie. Er kan bijvoorbeeld gecontroleerd worden door de mate van depressiviteit te meten
doormiddel van de Beck Depression Inventory (BDI-II) (Beck, Steer, & Brown, 1996). Vervolgens kan er dan gekeken worden of de aandachtsvertekening scores correleren met de scores op de BDI-II. Als hier positieve correlaties uit komen zullen mensen met een grote aandachtsvertekening hoog scoren op depressie. Op deze manier zou de voorspellende relatie die niet lijkt te bestaan volgens deze studie tussen aandachtvertekening op de FI-VZT en de mate van sociale angst op de IAT eventueel worden ondervangen door de mate van depressie bij deelnemers.
Er bestaat ook een mogelijkheid dat de IAT geen valide maat is. Als dit het geval is meet de test de impliciete maat van sociale angst niet en zou de voorspellende relatie die niet lijkt te bestaan kunnen worden verklaard doordat de IAT niet valide is. Zo is het volgens Egloff, en Schmukle (2002) van belang dat de concepten van de IAT goed onderscheiden van elkaar. De woorden Zelf en Niet-zelf zouden verwarring kunnen opbrengen omdat Niet-zelf ook het woord ‘zelf’ bevat. Deze verwarring zou de reactietijd van de associatie kunnen beïnvloeden. Bij de IAT gaat het om een snelle automatische respons en daardoor moet een deelnemer niet teveel nadenken over de strekking van een concept.
Vervolgonderzoek zou deze IAT nog verder kunnen onderzoeken. Zo zou er
onderzocht kunnen worden of er andere concepten of woorden geschikt zijn die de impliciete maat voor sociale angst beter meten. Een studie die kijkt naar de validiteit van deze IAT zou dan ook zeker van toevoegende waarde zijn. Er zou een IAT ontwikkeld kunnen worden die eventueel wel een voorspellende relatie met aandachtsvertekening op de FI-VZT zou hebben.
De vraag of de aandachtsvertekening score op de FI-VZT voorspellend is voor de mate van impliciete sociale angst op de IAT, kan vanuit deze studie beantwoord worden met een nee. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de FI-VZT de impliciete maat van sociale
angst niet voorspelt. Dit betekent dat er een breed veld van onderzoek open ligt om een valide VZT en IAT te onderzoeken.
Literatuurlijst
American Psychiatric Association. (2013). Cautionary statement for forensic use of
DSM-5. In Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.).
doi:10.1176/appi.books.9780890425596.744053
Bar-Haim, Y., Lamy, D., Pergamin, L., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van Ijzendoorn, M. H. (2007). Threat-related attentional bias in anxious and nonanxious individuals:
a meta-analytic study. Psychological bulletin, 133(1), 1-3. doi: 10.1037/0033-2909.133.1.1
Beck, A. T., Steer, R. A., & Brown, G. K. (1996). Manual for the Beck Depression Inventory- II. San Antonio, TX: Psychological Corporation. doi:10.1016/S0005-7967(99)00068-6
Calder, A. J., Young, A. W., Keane, J., & Dean, M. (2000). Configural information in facial expression perception. Journal of Experimental Psychology: Human perception and
performance, 26(2), 527. doi: 10.1037//0096-1523.26.2.527
Cisler, J. M., Bacon, A. K., & Williams, N. L. (2009). Phenomenological characteristics of attentional biases towards threat: A critical review. Cognitive Therapy and
Research, 33(2), 221-234. doi: 10.1007/s10608-007-9161-y
Eastwood, J. D., Smilek, D., Oakman, J. M., Farvolden, P., Van Ameringen, M., Mancini, C., & Merikle, P. M. (2005). Individuals with social phobia are biased to become aware of negative faces. Visual Cognition, 12, 159–179.
doi:10.1080/13506280444000175
Egloff, B., & Schmukle, S. C. (2002). Predictive validity of an Implicit Association Test for assessing anxiety. Journal of personality and social psychology, 83(6), 1441. doi: 10.1037//0022-3514.83.6.1441
Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. K. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: The Implicit Association Test. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1464–1480. doi: 10.1037/0022-3514.74.6.1464.
Juth, P., Lundqvist, D., Karlsson, A., & Öhman, A. (2005). Looking for foes and friends: Perceptual and emotional factors when finding a face in the crowd. Emotion, 5,
379–395. doi:10.1037/1528-3542.5.4.379
Kessler, R. C., Berglund, P., Demler, O., Jin, R., Merikangas, K. R., & Walters, E. E. (2005). Lifetime prevalence and age-of-onset distributions of DSM-IV disorders in the National Comorbidity Survey Replication. Archives of general psychiatry, 62(6), 593-602. doi:10.1001/archpsyc.62.6.593.
Koster, E. H. W., Crombez, G., Verschuere, B., & De Houwer, J. (2004). Selective attention to threat in the dot probe paradigm: Differentiating vigilance and difficulty to
disengage. Behaviour Research and Therapy, 42, 1183–1192. doi: 10.1016/j.brat.2003.08.001
Lamers, F., et al., 2011. Comorbidity patterns of anxiety and depressive disorders in a 679 large cohort study: the Netherlands Study of Depression and Anxiety (NESDA). 680 J. Clin. Psychiatry 72, 342–348. doi: 10.4088/JCP.10m06176blu
Lundqvist, D., Flykt, A., & Öhman, A. (1998). The Karolinska Directed Emotional Faces – KDEF, CD ROM from Department of Clinical Neuroscience, Psychology section, Karolinska Institutet, ISBN 91-630-7164-9. Doi: 10.1027//0269-8803.17.3.113
Mogg, K., Bradley, B. P., Dixon, C., Fisher, S., Twelftree, H., & McWilliams, A. (2000). Trait anxiety, defensiveness and selective processing of threat: An investigation using two measures of attentional bias. Personality and Individual Differences, 28(6), 1063-
1077. doi: 10.1016/S0191-8869(99)00157-9
Niles, A. N., Mesri, B., Burklund, L. J., Lieberman, M. D., & Craske, M. G. (2013).
Attentional bias and emotional reactivity as predictors and moderators of behavioral treatment for social phobia. Behaviour Research and Therapy, 51(10), 669-679. doi:
10.1016/j.brat.2013.06.005
Notebaert, L., Crombez, G., Van Damme, S., De Houwer, J., & Theeuwes, J. (2011). Signals of threat do not capture, but prioritize, attention: A conditioning approach. Emotion,
11, 81–89. doi:10.1037/a0021286
Rapee, R. M., & Heimberg, R. G. (1997). A cognitive- behavioral model of anxiety in social phobia. Behavior Research and Therapy, 35, 741-756. doi: 10.1016/S0005- 7967(97)00022-3
Schmukle, S. C. (2005). Unreliability of the dot probe task. European Journal of Personality, 19(7), 595-605. doi: 10.1002/per.554
Schubö, A., Gendolla, G. H., Meinecke, C., & Abele, A. E. (2006). Detecting emotional faces and features in a visual search paradigm: Are faces special?. Emotion, 6(2),
246-256. doi: 10.1037/1528-3542.6.2.246
Theeuwes, J., & Van der Stigchel, S. (2006). Faces capture attention: Evidence from inhibition of return. Visual Cognition, 13, 657–665. doi:
10.1080/13506280500410949
Van den Wildenberg, W. P. M., & Ridderinkhof, K. R. (2009). Cognitieve controle.
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie & Gedragsneurologie, 8, 147-151. Doi:
Yiend, J. (2010). The effects of emotion on attention: A review of attentional processing of emotional information. Cognition and Emotion, 24(1), 3-47. doi: