• No results found

Euthanasie : ontwikkelingen met betrekking tot de schriftelijke wilsverklaring en verwijspositie van de arts

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Euthanasie : ontwikkelingen met betrekking tot de schriftelijke wilsverklaring en verwijspositie van de arts"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERSCRIPTIE GEZONDHEIDSRECHT

Euthanasie: ontwikkelingen met betrekking tot de schriftelijke

wilsverklaring en verwijspositie van de arts

S.C.M. (Susanne) de Veer

Begeleider: mr. dr. W.I. Koelewijn

Studentnummer: 10588310

Datum: 9 juni 2015

(2)

2

VOORWOORD

Gedurende de master Gezondheidsrecht heb ik verschillende vakken gevolgd die mijn interesse in het onderwerp euthanasie wekten. Zo kaartten de vakken Gezondheidsrecht en de keuzevakken Medische Ethiek en Rechtsvragen aan het begin en einde van het leven dit thema op verschillende manieren aan. Voor dit laatste vak heb ik een paper geschreven waarin het burgerinitiatief Voltooid Leven centraal stond. Het doel van deze groep was om de legalisatie van stervenshulp aan ouderen die hun leven voltooid achten waar te maken middels een initiatiefwetsvoorstel.

Deze scriptie schrijf ik gedurende mijn stage bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Op de afdeling Wetgeving en Juridische Zaken, cluster 2: Gezondheidsbescherming en Medische Ethiek, loop ik van januari tot en met maart 2015 stage. Ik heb bewust voor deze stageplek gekozen omdat mijn juridische interessegebied hier ligt en ik het schrijven van mijn scriptie graag wil

combineren met de praktijk. Op deze manier hoop ik mee te kunnen werken aan een actueel onderwerp waar de juridische afdeling van het ministerie van VWS zich over buigt.

Het onderzoek zal hoofdzakelijk bestaan uit bestudering van primaire en secundaire juridische bronnen. Het is gebaseerd op de juridische doctrine, waarbij de Euthanasiewet centraal staat. Tevens is gekeken naar de relevante literatuur en jurisprudentie op het gebied van de schriftelijke

wilsverklaring (waaronder ook de oordelen van de RTE’s), standpunten vanuit de medische beroepsgroep en actuele Kamervragen.

De hoofdvraag spitst zich toe op de rol en positie van de arts met betrekking tot euthanasie. Susanne de Veer

(3)

3

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD ... 2 INHOUDSOPGAVE ... 3 AFKORTINGENLIJST ... 4 INLEIDING ... 5

Hoofdstuk 1: Achtergronden euthanasie ... 7

§ 1.1 Definitie ... 7

§ 1.2 Grondslagen ... 8

§ 1.3 Legalisering van euthanasie in Nederland ... 9

§ 1.4 De zorgvuldigheidseisen ... 14

§ 1.5 Conclusie ... 17

Hoofdstuk 2: De rol en (rechts-)positie van de arts in het kader van euthanasie ... 18

§ 2.1 Het euthanasieverzoek ... 18

§ 2.2 De schriftelijke wilsverklaring ... 19

§ 2.3 Verwijspositie van de arts... 22

§ 2.4 Conclusie ... 23

Hoofdstuk 3: De ‘juridische’ knelpunten in de praktijk ... 25

§ 3.1 De betekenis van de schriftelijke wilsverklaring……… 25

§ 3.2 Het wetsvoorstel tot opname van een verwijsplicht ... 27

§ 3.3 Conclusie ... 28

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ... 30

Hoofdstuk 4: Conclusie van de deelvragen en aanbevelingen ... 30

§ 4.1 Conclusie………..……… 30

§ 4.2 Aanbevelingen……….………..………...31

NAWOORD ... 35

(4)

4

AFKORTINGENLIJST

art. artikel

BW Burgerlijk Wetboek

CBS Centraal Bureau voor de Statistiek

HR Hoge Raad

jo. Juncto

KNMG Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst NHG Nederlands wetenschappelijke Huisartsen Genootschap

NJ Nederlandse Jurisprudentie

NVVE Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde r.o. rechtsoverweging

Rb Rechtbank

RTE Regionale Toetsingscommissie Euthanasie SCEN Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland

Stb Staatsblad

TRb-BIG Tuchtrechtbesluit BIG

TvGR Tijdschrift voor het Gezondheidsrecht

VWS ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport V&J ministerie van Veiligheid en Justitie

WGBO Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst Wet BIG Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg

WTL Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (ook wel Euthanasiewet)

WvS Wetboek van Strafrecht

ZonMw ZonMw stimuleert gezondheidsonderzoek en zorginnovatie en heeft als opdrachtgevers het ministerie van VWS en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

(5)

5

INLEIDING

Euthanasie is niet onomstreden.1 De handeling is in beginsel dan ook strafbaar. Dit wordt in het

eerste lid van art. 293 van het Wetboek van Strafrecht bepaald.2 Het tweede lid van dat artikel bevat

echter een uitzondering.3 De arts4 die euthanasie uitvoert is niet strafbaar als deze zich aan de

zorgvuldigheidseisen houdt zoals die in art. 2 eerste lid van de Wet toetsing en levensbeëindiging zijn opgesomd.5 Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Euthanasiewet had de arts in de praktijk de

mogelijkheid zich op de rechtvaardigingsgrond ‘overmacht uit noodtoestand’ te beroepen.6 Op die

manier werd een arts die euthanasie uitvoerde niet in alle gevallen strafrechtelijk vervolgd. Met de codificatie in de Euthanasiewet in 2002 is deze rechtvaardigingsgrond wettelijk vastgelegd. De handelingen euthanasie en hulp bij zelfdoding blijven strafbaar, tenzij voldaan wordt aan de wettelijke eisen en plichten.

Uitkomsten van evaluaties van de Euthanasiewet7 en diverse onderzoeken8 wijzen op ontwikkelingen

met betrekking tot de rol en positie van de arts aangaande euthanasie. Patiënten en hun naasten zijn mondiger geworden en eisen euthanasie steeds vaker als een recht op. Zo wordt euthanaseren alsmaar meer gezien als ‘normaal medisch handelen’, waar het oorspronkelijk handelen uit een noodtoestand van de arts betrof. De druk op de arts om medewerking te verlenen aan euthanasie neemt toe.9

In 2013 heeft de fractie D66 een wetsvoorstel ingediend waarin geregeld is dat een verwijsplicht van de arts wettelijk wordt opgenomen.10 In gevallen waarin een arts niet mee wil werken aan een

euthanasieverzoek, heeft de arts naar oordeel van deze partij de plicht om een patiënt door te verwijzen naar een uitvoerende arts.

De schriftelijke wilsverklaring waarin een patiënt kan opnemen in bepaalde toekomstige situaties bij

1 Euthanasie en hulp bij zelfdoding worden in de Nederlandse Euthanasiewet juridisch niet onderscheiden,

slechts in de praktijk is er een verschil bij de uitvoering van de handeling. In het Wetboek van Strafrecht wordt tussen deze handelingen wel onderscheid gemaakt: art. 293 beschrijft een verbod op euthanasie, art. 294 beschrijft een verbod op hulp bij zelfdoding.

2 Artikel 293 lid 1 Wetboek van Strafrecht, Stb. 1881, 35. 3 Artikel 293 lid 2 Wetboek van Strafrecht, Stb. 1881, 35.

4 De arts zal in dit stuk worden aangeduid als mannelijk, slechts uit oogpunt van leesbaarheid. Waar

hij/hem/zijn etc. staat, kan ook zij/haar/haar etc. worden gelezen.

5 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL), ook wel Euthanasiewet genoemd,

Stb. 2001, 194.

6 Zie voor uitleg:

<www.zakelijk.infonu.nl/juridisch/35930-noodweer-exces-psychische-overmacht-ontoerekenbaarheid.html#6>(Laatstelijk geraadpleegd op 24 januari 2015).

7 Zie de eerste wetsevaluatie:

<www.cbs.nl/NR/rdonlyres/F0F8C01E-B340-401A-98DC-E04722E234D7/0/2007evaluatieeuthanasiewetpub.pdf> en de tweede: <www.zonmw.nl/nl/projecten/project-detail/tweede-evaluatie-wet-toetsing-levensbeeindiging-op-verzoek-en-hulp-bij-zelfdoding/>(Laatstelijk geraadpleegd op 24 januari 2015).

8 Zie o.a.:

<www.knmg.artsennet.nl/Nieuws/Overzicht-nieuws/Nieuwsbericht/143949/Belevingsonderzoek-euthanasie-van-start.htm>(Laatstelijk geraadpleegd op 24 januari 2015).

9 Zie o.a.:

<www.nujij.nl/gezondheid/70-procent-van-artsen-voelt-druk-om-euthanasie.30719970.lynkx>(Laatstelijk geraadpleegd op 24 januari 2015).

10 Kamerstukken II 2013, 33 778, nr. 1-3 (Voorstel van wet van de leden Pia Dijkstra en Voortman tot wijziging

van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in verband met de invoering van een verwijsplicht voor de arts).

(6)

6 wilsonbekwaamheid euthanasie te willen, blijkt in de praktijk op diverse problemen te stuiten.11 Hier

zijn Kamervragen over gesteld en er is een onderzoek gestart om de perikelen nader in kaart te brengen.

Hoe verhouden deze sinds de inwerkingtreding van de Euthanasiewet in 2002 gesignaleerde ontwikkelingen zich, in relatie tot de rol en positie van de arts?

In deze scriptie wil ik gaan onderzoeken hoe de situatie omtrent euthanasie en de rol en positie van de arts hierbij in Nederland geregeld is en of deze nog strookt met de fundamenten van de

Euthanasiewet. De focus wordt gelegd op de volgende vraagstelling:

“In hoeverre is sprake van zodanige ontwikkelingen dat de rol en positie van de arts bij een

euthanasieverzoek op gespannen voet is komen te staan met het oorspronkelijke uitgangspunt van de Euthanasiewet, te weten een rechtvaardigheidsgrond voor de arts?”

Aan de hand van de volgende deelvragen zal dit nader onderzocht worden:

1. Wat houdt euthanasie in en wat waren de oorspronkelijke uitgangspunten? De totstandkoming

van de Euthanasiewet en de ontwikkelingen die hieraan voorafgingen en hierna volgden worden nader toegelicht.

2. Hoe zien de rol en positie van de arts eruit in het kader van euthanasie? Besproken worden twee

praktijkgerichte onderwerpen: de schriftelijke wilsverklaring en de verwijsplicht de arts.

3. Wat zijn de juridische knelpunten in de praktijk? De juridische positie van de arts is hier aan de

orde.

Tot slot wordt een conclusie van het onderzoek gegeven. Voor de gesignaleerde knelpunten wordt gepoogd aanbevelingen te doen die wellicht kunnen bijdragen tot verheldering van de juridische positie van de arts bij een euthanasieverzoek.

11 Zie o.a.: <

(7)

7

Hoofdstuk 1: Achtergronden euthanasie

In dit hoofdstuk staat de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag centraal. Deze behandelt de achtergronden en definiëring van het begrip euthanasie. Daartoe wordt allereerst de (juridische) definitie behandeld. Vervolgens worden de grondslagen van euthanasie toegelicht met hierbij aandacht voor het recht dat de basis vormt. Na uiteenzetting van de definitie en de oorsprong zal de legalisering van euthanasie in Nederland worden besproken.

Opgemerkt dient te worden dat de jurisprudentie voorafgaand aan de wet- en regelgeving behandeld wordt, hetgeen niet vanzelfsprekend is omdat jurisprudentie normaliter de wet- en regelgeving volgt en inkleurt. Deze volgorde is echter bewust gekozen omdat de

euthanasiepraktijken al plaatsvonden voordat hier een wettelijke basis voor bestond.

§ 1.1 Definitie

In het Oudgrieks betekent euthanasie ‘genadedood’ oftewel ‘een goede dood’.12 Euthanasie is ‘het

opzettelijk levensbeëindigend handelen door een ander dan de betrokkene op diens verzoek’, zo luidt

de juridisch gangbare definitie.13 In Nederland is euthanasie ‘gedecriminaliseerd’. De artikelen 293 en

294 van het Wetboek van Strafrecht14 stellen levensbeëindigend handelen en hulp bij zelfdoding (ook

na in werking treding van de Euthanasiewet) strafbaar. Echter, een arts die de zorgvuldigheidseisen heeft nageleefd en de euthanasie of hulp bij zelfdoding heeft gemeld, kan met succes een beroep doen op de bijzondere strafuitsluitingsgrond: overmacht vanwege een noodtoestand, bestaande uit een conflict van plichten. Dit conflict bestaat uit enerzijds de plicht te hebben om het leven van een patiënt te waarborgen en waar mogelijk te verlengen, maar anderzijds de verantwoordelijkheid te dragen om het lijden van een patiënt te verlichten. Deze strafuitsluitingsgrond is in de

Euthanasiewet15 beschreven. Voorafgaand aan de wettelijke codificatie werd een beroep hierop in

de praktijk al in verschillende situaties gehonoreerd.16

Bij euthanasie wordt het leven van een patiënt op een waardige manier beëindigd door het

toedienen van euthanatica: medicatie voor een pijnloze dood. Veelal wordt om euthanasie gevraagd in de eindfase van een terminale ziekte. Ook ondraaglijk psychisch lijden en een opeenstapeling van ouderdomsklachten vallen binnen de criteria van de wet, zo vloeit voort uit de rechtspraak.17

Euthanasie wordt altijd gepleegd uit vrije wil en is nimmer een recht van een patiënt noch een plicht van de arts, omdat het levensbeëindigend handelen niet valt onder normaal medisch handelen. Aangezien euthanasie niet gericht is op het beter maken of herstellen van iemand, maar iemand doet sterven, valt dit buiten de medische handelingen die als ‘normaal’ beschouwd worden. Een

12 Oudgrieks: ευ (eu) = "goede" en θάνατος (thanatos) = "dood", zie:

<www.gezondheid.nl/medische-dossiers-infotxt.php?ditId=629&medischdossierID=266>(Laatstelijk geraadpleegd op 19 januari 2015).

13 Leenen, Gevers en Legemaate, ‘Handboek gezondheidsrecht, Deel I Rechten van mensen in de

gezondheidszorg’, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag 2011, p. 343.

14 In het vervolg zal gebruik worden gemaakt van de afkorting ‘WvS’. 15 In het vervolg zal gebruik worden gemaakt van de afkorting ‘WTL’.

16 Zo was dhr. Adelbert Josephus Jitta de eerste en enige officier van justitie die al in de jaren tachtig met artsen

afspraken maakte over euthanasie, met als resultaat dat artsen open werden over hun handelen en justitie zich aan de afspraak hield dat bij gebleken zorgvuldigheid vervolging achterwege zou blijven. Zie: NVVE, ‘Relevant’, mei 2007 jaargang 32, nummer 2.

17 Hoge Raad, 21 juni 1994, NJ 1994, 656 (Chabot) en Hoge Raad, 24 december 2002, NJ 2003, 167

(8)

8 voorbeeld van normaal medisch handelen is bijvoorbeeld een operatie gericht op het herstellen van een botbreuk. De WTL is er om de strafbaarheid van de arts weg te nemen, niet om een recht op euthanasie te creëren.18

De volgende drie aspecten van de juridische omschrijving van euthanasie vereisen nadere toelichting:

‘Opzettelijk’: Vereist is een doelbewuste handeling om levensbeëindiging te veroorzaken.

Ongelukken zoals medische fouten vallen hier niet onder.19

‘Door een ander’: De doelbewuste handeling dient door een ander dan de betrokkene (degene die

sterft) te zijn uitgevoerd. Wie deze ‘ander’ is, wordt hier niet letterlijk omschreven.

‘Op diens verzoek’: De betrokkene dient een verzoek te hebben gedaan om de euthanasie. Wanneer

dit niet het geval is, is er sprake van strafbaar handelen in de vorm van levensberoving. Na de inwerkingtreding van de WTL in 2002 bleven discussies actief omtrent het onderwerp

euthanasie. Zowel vanuit politiek als vanuit ethisch, geneeskundig en juridisch oogpunt beschouwd, blijft het een lastig en beladen thema. Gezien de diversiteit aan mogelijke benaderingen, is het van belang om hierbij te wijzen op het feit dat deze scriptie het juridische perspectief behandelt. Dit sluit echter niet uit dat er sprake kan zijn van overlap van de verschillende invalshoeken en deze om die reden in het onderzoek naar voren kunnen komen.

§ 1.2 Grondslagen

Aan wettelijke rechten van de mens liggen uitgangspunten ten grondslag, overtuigingen die in de maatschappij breed gedragen worden. De belangrijkste oorsprong voor de codificatie van het recht op euthanasie kan worden gevonden in het recht op zelfbeschikking van de mens.20 Ook

patiëntenrechten, zoals het recht op niet-behandelen en het verplichte toestemmingsvereiste, vloeien voort uit dit zelfbeschikkingsrecht. Zo moet bijvoorbeeld voor iedere medische verrichting opnieuw om toestemming van de patiënt worden gevraagd. Het recht op zelfbeschikking is een rechtsbeginsel dat ten grondslag ligt aan afzonderlijk gepositiveerde21 rechten.22 Alhoewel het recht

op zelfbeschikking geen expliciete grondslag in de wet heeft, valt het op te maken uit het recht op lichamelijke integriteit (art. 11 van de Grondwet23), het recht op leven en privacy (respectievelijk art.

2 en art. 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens24) en de artikelen 7:448 jo 7:450 van het

Burgerlijk Wetboek met hierin de informatieplicht jegens een patiënt en het toestemmingsvereiste.25,26

Een andere belangrijke grondslag voor de codificatie van het recht op euthanasie, is de

18 Kamerstukken II, 1998/99, 26 691, nr. 3, pag. 2.

19 Hier zal de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (hierna: WGBO) doorgaans van toepassing

zijn. Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst, Stb. 1995.

20 Leenen e.a. 2011, p. 340. 21 Dit wil zeggen ‘geldend’ recht. 22 Leenen, 2007, pag. 31.

23 Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden, Stb. 1815. 24 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, 1950. 25 Burgerlijk Wetboek, Stb. 1992.

26 Van Beers, 2009, pg. 110. Leenen, 2007, pg. 49. G.J.A. den Hartogh, 2007. EHRM Pretty v. The United

(9)

9 barmhartigheid van de arts.27 Het conflict van plichten van de arts staat bij euthanasie centraal.

Enerzijds is de arts verplicht het leven te respecteren en te verlengen met de middelen die hij tot zijn beschikking heeft. Anderzijds is hij verplicht het lijden van de patiënt te verlichten. Deze plichten zorgen ervoor dat euthanasie gezien wordt als een uitwerking van het beginsel van barmhartigheid. Euthanasie zorgt er immers voor dat een patiënt niet langer hoeft te lijden.

Sinds de zeventiger jaren kwam steeds meer behoefte aan een wet die levensbeëindigend handelen door een arts in bepaalde gevallen mogelijk maakt, zo bleek uit de medische praktijk. De

belangrijkste rechtszaken welke voor de totstandkoming van de WTL hebben gezorgd, worden in de volgende paragraaf besproken. Daarna volgt de bespreking van de in de praktijk ontwikkelde regelgeving. Tezamen hebben de jurisprudentie en de niet-wettelijke regelgeving gezorgd voor de uiteindelijke totstandkoming van de WTL.

§ 1.3 Legalisering van euthanasie in Nederland

1.3.1 Jurisprudentie

In de jaren zeventig van de vorige eeuw ontstond de vraag of een arts al dan niet vervolgd moest worden wanneer hij het leven van een patiënt op diens verzoek beëindigde. De toename in kennis en medische technologie die eraan bijdroeg dat levens verlengd konden worden, stond tegenover de wens zelf over eigen levenseinde te kunnen beslissen: een onderdeel van het zelfbeschikkingsrecht. Het gebrek aan maatschappelijke consensus hierover wakkerde discussies aan.

De rechtspraak heeft een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het huidige wettelijke systeem. Bij de normontwikkeling in de rechtspraak liet de rechter zich vooral leiden door de

standpunten en gedachtegang ten aanzien van euthanasie vanuit de medische beroepsgroep.28 Zoals

eerder aan de orde is gekomen, was ondanks gebrek aan regelgeving tot aan de inwerkingtreding van de WTL al sprake van euthanasiepraktijken. Artsen deden destijds vaak een beroep op art. 40 WvS, waarin de strafuitsluitingsgrond ‘overmacht’ in de zin van een ‘conflict van plichten’ is opgenomen.29

1973: Postma30

De rechtbank te Leeuwarden kreeg in 1973 de zaak Postma voorgelegd. Het was niet de eerste zaak over euthanasie, maar de zaak van de huisarts Postma, die haar bejaarde moeder op haar verzoek een dodelijke dosis morfine had toegediend, leidde wel voor het eerst tot een maatschappelijk debat. De rechtbank formuleerde in deze zaak zorgvuldigheidseisen voor artsen: de patiënt moet ongeneeslijk ziek zijn; er is sprake van ondraaglijk lichamelijk of geestelijk lijden; de patiënt moet terminaal zijn en een duidelijk verzoek geven hem uit zijn lijden te verlossen. Postma kreeg een week voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat ze de middelen te snel had toegediend. Het beroep op overmacht, in de zin van (psychische) noodtoestand ging niet op, omdat verdachte niet tot een andere (zachtere) weg van handelen met bewuste levensverkorting tot gevolg had gehandeld, noch had geprobeerd te handelen. In plaats daarvan had Postma de letale dosis ineens toegediend,

27 J. Griffiths, pag. 168.

28 Zie o.a.: Leenen e.a. 2011, p. 346, Weyers 2004, p. 29 en Legemaate 2006, p. 27.

29 Bij een ‘conflict van plichten’ gaat het om de situatie waarin een zwaarder wegend belang verloren zou zijn

gegaan wanneer de dader het plegen van het delict zou hebben nagelaten. Zie hierover: Weyers 2004, p. 30.

(10)

10 hetgeen de rechtbank strafbaar achtte.31

Dit vonnis is belangrijk omdat in latere rechterlijke beslissingen de hier genoemde voorwaarden een belangrijke toetssteen werden voor de toelaatbaarheid van euthanasie en hulp bij zelfdoding. Als gevolg van deze zaak wordt de Vereniging Voor Vrijwillige Euthanasie opgericht, die 'sociale aanvaarding' tot doel heeft en de uiteindelijke 'legalisatie van vrijwillige euthanasie' nastreeft.32

1981: Wertheim33

De Rotterdamse rechtbank scherpte de eerder gevormde zorgvuldigheidseisen aan in de zaak

Wertheim. Een 67-jarige vrouw verzocht haar kennis Wertheim om hulp bij het maken van een einde aan haar leven omdat ze kanker zou hebben. Bij sectie bleek dit niet te kloppen. Wertheim kreeg zes maanden voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechter stelde dat euthanasie uitgevoerd moet worden door een arts die een andere arts heeft geconsulteerd. Hij dient de patiënt goed in te lichten over zijn prognose en eventuele alternatieven voor euthanasie. De rechtbank achtte hulp bij

zelfdoding bewezen.34 Aangezien aan de meeste voorwaarden niet was voldaan (waaronder het feit

dat Wertheim geen arts was), werd het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand niet gehonoreerd. Om de beslissing achteraf te kunnen toetsen, diende de te verlenen hulp aan bepaalde voorwaarden te doen: de beslissing mocht niet door één persoon genomen worden; er diende altijd een arts betrokken te zijn bij het nemen ervan en het uitschrijven van het te gebruiken middel en de grootst mogelijke zorgvuldigheid moest in acht worden genomen bij het beslissen om en verlenen van de hulp (bijvoorbeeld in de vorm van het plegen van collegiaal overleg door de arts of, wanneer de stervensfase nog niet is aangebroken, aan het raadplegen van nog een andere deskundige, zoals een psychiater, psycholoog of sociaal werker). De rechtbank was van oordeel dat in casu niet aan deze voorwaarden was voldaan.35 Ook bestonden er volgens de rechtbank alternatieve handelingen

die gekozen hadden kunnen worden, zodat van een noodtoestand geen sprake kon zijn.

Dit vonnis is van belang, omdat hier voorwaarden werden geformuleerd voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand in geval van hulp bij zelfdoding.36

1984: Schoonheim37

In de zaak van de huisarts Schoonheim werd voor het eerst een beroep op overmacht gehonoreerd. De betrokken arts had het leven beëindigd van een 95-jarige invalide vrouw. De rechter ontsloeg hem van rechtsvervolging op grond van psychische noodtoestand. Hij zat klem tussen twee

onverenigbare plichten; het leven van de patiënt redden enerzijds, het lijden te verlichten anderzijds. De rechter erkende ook ‘de verregaande ontluistering van de persoon’ als grond voor euthanasie. Voor het eerst in de geschiedenis van het Nederlands recht wordt euthanasie, zoals omschreven in art. 293 WvS, wél bewezen maar níet strafbaar geacht.

De Hoge Raad besloot in dit arrest dat euthanasie onder bepaalde voorwaarden geoorloofd is met

31 Rb Leeuwarden 21 februari 1973, NJ 1973, 183 (Postma).

32 NVVE, ‘Euthanasie’, april 2014, Wat is euthanasie? Historie en rechtspraak, zie:

<https://www.nvve.nl/wat-euthanasie/historie-en-rechtspraak/>(Laatstelijk geraadpleegd op 5 januari 2015).

33 Rb Rotterdam 1 december 1981, NJ 1982, 63 (Wertheim). 34 Artikel 294 Wetboek van Strafrecht.

35 Rb Rotterdam 1 december 1981, NJ 1982, 63 (Wertheim).

36 NVVE, ‘Euthanasie’, april 2014, Wat is euthanasie? Historie en rechtspraak, zie:

<https://www.nvve.nl/wat-euthanasie/historie-en-rechtspraak/>(Laatstelijk geraadpleegd op 5 januari 2015).

(11)

11 een beroep op noodtoestand. Volgens de Hoge Raad kan een beroep op overmacht in de zin van een noodtoestand worden gehonoreerd indien de arts de plichten en belangen zorgvuldig, in het bijzonder volgens de medische ethiek en met kennis van zaken waarover de medicus geacht wordt te beschikken, tegen elkaar afweegt. De keuze die de medicus hierbij maakte, dient objectief beschouwd te zijn en gelet op de bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd te

kunnen worden.38 Dit is de eerste uitspraak van het hoogste rechtscollege over het onderwerp.39

Inhoudelijk is deze uitspraak van belang, omdat hiermee een opening is gecreëerd om een grond voor wettelijke codificatie van de strafuitsluitingsgrond te ontwikkelen. De eerste stap naar de huidige WTL anno 2015 werd hiermee gezet. De handeling euthanasie was in 1984 nog strafbaar, maar kon blijkbaar onder bepaalde omstandigheden onder de strafbaarheid uitkomen, zoals in deze zaak.

1994: Chabot40

In de zaak Chabot ging het om geestelijk lijden van een patiënt. De psychiater Chabot besloot een zwaar depressieve 50-jarige vrouw te helpen een eind aan haar leven te maken. De vrouw vond dat haar leven na het overlijden van haar twee zoons en een stukgelopen huwelijk geen zin meer had. De Hoge Raad stelde in deze zaak dat er voor hulp bij zelfdoding geen sprake hoeft te zijn van lichamelijk lijden en de patiënt niet terminaal hoeft te zijn. Ook zouden psychiatrische patiënten niet zonder meer wilsonbekwaam zijn. De Hoge Raad nam in tegenstelling tot de rechtbank en het Hof geen noodtoestand aan, omdat aan de consultatie-eis onvoldoende inhoud was gegeven. Niettemin werd Chabot met toepassing van het rechterlijk pardon (art. 9a WvS) geen straf of maatregel opgelegd. Het belang van deze uitspraak ligt in het feit dat voor het eerst lijden wordt losgekoppeld van een daaraan ten grondslag liggende somatische ziekte.41 In deze zaak speelt de waardigheid van het

sterven een grote rol en komt voor het eerst uitdrukkelijk vast te staan dat volgens de Hoge Raad lijden met een psychische oorzaak ook een grond voor euthanasie kan zijn. Het lijden zou volgens de Hoge Raad van zijn oorzaak moeten worden afgeleid, omdat de oorzaak niet afdoet aan de mate waarin het lijden wordt ervaren. Een beroep op noodtoestand is dan ook niet zonder meer uitgesloten, op de enkele grond dat het ondraaglijk en uitzichtloos lijden van een patiënt geen

somatische oorzaak heeft.42

Tot zover de belangrijkste arresten die bijdroegen aan de totstandkoming van de WTL. Ook nadat de WTL in werking trad, bleef de jurisprudentie van belang. Hiermee werd de WTL nader vormgegeven en op de praktijk toegepast. De zaak Brongersma was de eerste spraakmakende zaak na invoering van de WTL.

2002: Brongersma43

De rechtbank in Haarlem sprak op 8 november 2000 een huisarts vrij van hulp bij zelfdoding van de

38 HR 27 november 1984, NJ 1985, 106 (Schoonheim): r.o. 8.1.

39 NVVE, ‘Euthanasie’, april 2014, Wat is euthanasie? Historie en rechtspraak, zie:

<https://www.nvve.nl/wat-euthanasie/historie-en-rechtspraak/>(Laatstelijk geraadpleegd op 10 januari 2015).

40 HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656 (Chabot).

41 NVVE, ‘Euthanasie’, april 2014, Wat is euthanasie? Historie en rechtspraak, zie:

<https://www.nvve.nl/wat-euthanasie/historie-en-rechtspraak/>(Laatstelijk geraadpleegd op 10 januari 2015).

42 HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656 (Chabot): r.o. 5.2. 43 HR 24 december 2002, NJ 2003, 167 (Brongersma).

(12)

12 86-jarige oud-PvdA-senator Brongersma. In deze zaak ging het om euthanasie bij levensmoeheid. Brongersma, die in 1984 een euthanasieverklaring had opgesteld en in 1996 een mislukte

zelfmoordpoging deed, kreeg medewerking van zijn huisarts Sutorius aan zelfdoding. De rechtbank vond dat de arts voldoende zorgvuldig had gehandeld. De huisarts oordeelde dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en had tevens een andere huisarts en psychiater geraadpleegd.44

Later verklaarde het Hof Amsterdam Sutorius wel schuldig, maar legde de arts geen straf op. Volgens het Hof verkeerde de discussie of hulp bij zelfdoding gerechtvaardigd is bij lijden dat niet voorkomt uit ziekte nog in de beginfase. Eind 2001 ging Sutorius in cassatie tegen het arrest van het Hof. Op 17 december 2002 zette de Hoge Raad de zaak voort. Inmiddels was de WTL in werking getreden in april 2002. De advocaat-generaal adviseerde de Hoge Raad de zaak terug te verwijzen naar het Hof in Den Haag. Op 24 december besloot de Hoge Raad echter anders; hij volgde het arrest van het

Amsterdamse Hof dat Sutorius schuldig verklaarde, maar legde eveneens geen straf op. Van handelen in noodtoestand (als strafrechtelijke rechtvaardigingsgrond) kon volgens de Hoge Raad slechts sprake zijn bij een ondraaglijk en uitzichtloos lijden dat zijn oorzaak vindt in een ‘medisch classificeerbare’ somatische of psychische ziekte of aandoening.45 Wanneer dat niet of niet in

overwegende mate het geval is, zoals bij lijden dat hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door gebrek aan zingeving en het ontbreken van levensperspectief bij hoge ouderdom, behoort het verlichten van dat lijden met de dood als uiterste consequentie volgens de Hoge Raad niet meer tot het domein van de medicus.46 Het hoogste rechtscollege sprak zich daarbij opvallend principieel uit: op basis van de

recente euthanasiewetgeving stelde de Hoge Raad vast dat de wetgever 'uitdrukkelijk niet de

bedoeling' heeft gehad ook levensmoeheid binnen de wet te laten vallen.

Na deze uitspraak laaide in Nederland een discussie op of mensen die levensmoe zijn, hun leven met behulp van een arts zouden mogen beëindigen. De Hoge Raad heeft gesteld dat er een psychische dan wel somatische medisch classificeerbare oorzaak ten grondslag moet liggen in gevallen van levensmoeheid. Een opeenstapeling van ouderdomsklachten kan niet de kern zijn van een

euthanasieverzoek. De uitspraak inzake Brongersma is wat dat betreft dan ook beperkt te noemen. Vanaf februari 2010 heeft de burgerinitiatiefgroep Uit Vrije Wil actie ondernomen om stervenshulp bij voltooid leven wettelijk mogelijk te maken.47 Op 28 november 2013 heeft deze groep zich

opgeheven en heeft zij haar gedachtegoed overgedragen aan de NVVE. Inmiddels is een commissie bestaande uit zeven wetenschappers, met expertise op gebied van recht, zorg en filosofie opgericht. Onder leiding van voorzitter Schnabel zou deze in het voorjaar van 2015 een rapport uitbrengen. De commissieleden onderzoeken vooral de juridische mogelijkheden van hulp bij zelfdoding bij mensen met een voltooid leven. Artikel 294 lid 2 WvS, het artikel waarvan de NVVE vindt dat het uit het wetboek van Strafrecht geschrapt moet worden, en de WTL staan hierbij centraal. Ook doen de commissieleden onderzoek naar de mogelijkheden om te voorkomen dat mensen hun leven voltooid

44 NRC Webpagina’s, ‘Euthanasie’, 23 november 2002, Rechtszaken, zie:

<http://retro.nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Euthanasie/rechtszaken.html>(Laatstelijk geraadpleegd op 10 januari 2015).

45 HR 24 december 2002, NJ 2003, 167 (Brongersma): r.o. 4.5.

46 NVVE, ‘Euthanasie’, april 2014, Wat is euthanasie? Historie en rechtspraak, zie:

<https://www.nvve.nl/wat-euthanasie/historie-en-rechtspraak/>(Laatstelijk geraadpleegd op 10 januari 2015).

47 Burgerinitiatief voltooid leven, Uit Vrije Wil, zie: <http://www.uitvrijewil.nu/>(Laatstelijk geraadpleegd op 18

(13)

13 achten.48

Beschouwing jurisprudentie

In de rechtspraak is een duidelijke lijn te zien. Er wordt steeds meer waarde gehecht aan het recht op zelfbeschikking van de mens. In de jaren zeventig en tachtig, met als belangrijkste uitspraken Postma en Wertheim, is de ontwikkeling van de zorgvuldigheidseisen tot stand gekomen. Er is een

verschuiving waar te nemen van de moraliteitsgedachte dat niemand het recht heeft om te beslissen over leven en dood, naar de gedachte dat men zelf beschikt over zijn/haar eigen leven. Het

maatschappelijk debat is in beweging gekomen en de rechtbank besloot zorgvuldigheidseisen op te stellen. Hulp bij zelfdoding werd minder een taboe en de NVVE werd opgericht om de legalisatie van euthanasie en hulp bij zelfdoding uit te breiden. Met succes, want in 1984 werd daadwerkelijk een beroep op overmacht gehonoreerd in de zaak Schoonheim. Tien jaar later is de koppeling van

ondraaglijk lijden aan een somatische ziekte voor het eerst losgelaten. De Hoge Raad sprak in de zaak Chabot van psychisch ondraaglijk lijden. Door deze uitspraak is een duidelijke verschuiving te zien in het denken over het beschikken over eigen leven. Psychisch lijden wordt in 1994 als dermate ernstig beschouwd, dat het in sommige gevallen onmenselijk zou zijn om iemand in leven te houden. Na invoering van de WTL, is met de zaak Brongersma in 2002 vervolgens een doorslaggevende uitspraak gedaan die het begrip lijden nog meer heeft uitgebreid. Ook levensmoeheid kan sindsdien in

bepaalde gevallen onder het ondraaglijk lijden vallen. Momenteel buigt een commissie zich over de mogelijkheden van euthanasie en hulp bij zelfdoding voor mensen die lijden aan levensmoeheid, zonder dat hier een medisch classificeerbare ziekte aan ten grondslag hoeft te liggen.

De oorspronkelijk beperkte uitleg die aan legale euthanasie in 1973 gegeven werd, is dertig jaar later duidelijk verruimd. Het gewicht van het zelfbeschikkingsrecht tegenover de moraliteitsgedachte van een verbod op euthanasie en hulp bij zelfdoding, heeft de overhand genomen.

1.3.2 Wet- en regelgeving

Naast de jurisprudentie hebben diverse richtlijnen, protocollen en andere niet-wettelijke vormen van regelgeving een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de WTL en de daarin ontwikkelde zorgvuldigheidseisen. Deze zijn onder andere neergelegd in gedragsregels vanuit de medische beroepsgroep, met name afkomstig van de KNMG, de NVVE, de Commissie Rechten van de Patiënt en de Staatscommissie Euthanasie.49 Zelfregulering50 van verschillende beroepsgroepen en

commissies is juridisch gezien belangrijk, aangezien zij ontstaan is vanuit vakkundig oogpunt en vaak vooruitloopt op de traag tot stand komende wetgeving. De landelijke artsenorganisatie KNMG, die zich ten doel stelt de kwaliteit, veiligheid, transparantie en toetsing van medisch handelen te

bevorderen, heeft hierbij een leidende rol gespeeld.51 Naast de rechtspraak en de medische professie

heeft uiteraard ook het parlement een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de WTL.

48 Regeling benoeming en bezoldiging Commissie van wijzen inzake hulp bij zelfdoding aan mensen die hun

leven voltooid achten, Staatscourant 2014, 25435, 629324-122361-PG.

49 Legemaate 2006, p. 10 en zie <www.knmg.artsennet.nl> en <www.nvve.nl>.

50 Dat wil zeggen: een regeling voor een bepaalde sector of beroepsgroep die door deze zelf wordt opgesteld

en wordt voorgeschreven voor degenen die tot de betreffende sector of beroepsgroep behoren.

(14)

14 De WTL is te beschouwen als het sluitstuk van het euthanasiebeleid dat in de voorafgaande jaren was ontwikkeld en vormt met name een codificatie van de in de jurisprudentie gevormde

zorgvuldigheidseisen.52 In feite zorgde de WTL in Nederland dan ook niet voor veel veranderingen.

Wel kwam hiermee na dertien jaren discussie en politiek debat eindelijk (meer) juridische duidelijkheid door middel van een nieuwe wet.

De WTL

Op 1 april 2002 trad de WTL in werking. Zoals gezegd is het plegen van euthanasie of hulp bij zelfdoding hiermee niet legaal geworden, maar onder bijzondere omstandigheden toegestaan. Art. 2 lid 1 WTL beschrijft de strafuitsluitingsgrond voor de strafrechtelijke artikelen met betrekking tot euthanasie.53 Bepaald is dat euthanasie en hulp bij zelfdoding niet strafbaar is indien begaan door

een arts die zich aan de zorgvuldigheidsvereisten houdt en op juiste wijze melding doet aan de lijkschouwer die zich over de zaak buigt.54 Vervolgens is het aan een Regionale Toetsingscommissie

voor Euthanasie (RTE) om te beoordelen of er juist is gehandeld.55 Dit college geeft de conclusie

‘zorgvuldig’ of ‘onzorgvuldig’, waarna in geval van het laatste het college de zaak doorstuurt naar het Openbaar Ministerie56 en de Inspectie voor de Gezondheidszorg 57. Zij beoordelen hierna of

strafrechtelijke en/of tuchtrechtelijke vervolging plaats moet vinden.

Het in het leven geroepen wettelijk stelsel beoogt in de eerste plaats de rechtszekerheid van artsen te vergroten door de procedurele en materiële zorgvuldigheidseisen waaraan de arts bij euthanasie hoort te voldoen uitdrukkelijk in de wet vast te leggen. De toetsing of aan deze eisen voldaan is wordt daarbij in handen gegeven aan een (onafhankelijke) toetsingscommissies.58 De betrokkenheid

van het OM wordt beperkt tot het noodzakelijke minimum.

In de tweede plaats beoogt het wettelijk stelsel transparantie te scheppen in de euthanasiepraktijk en de maatschappelijke controleerbaarheid daarvan te vergroten.

Tenslotte is het doel van de wet waarborging en bevordering van de kwaliteit van de medische beslissingen over euthanasie en hulp bij zelfdoding.59

Concreter dan de omschrijving van bovengenoemde doelstellingen is de wetgever in de Memorie van Toelichting niet.60 De wetgever heeft ruimte gelaten voor invulling in de praktijk door een duidelijke

omschrijving van het toepassingsbereik van de WTL achterwege te laten. Ook wordt er geen aanwijzing van een concrete groep patiënten gegeven.

§ 1.4 De zorgvuldigheidseisen

De WTL hanteert open, nader in te vullen normen zoals ‘ondraaglijk lijden’ en ‘uitzichtloosheid’. Deze normen zorgen ervoor dat aan de hand van ontwikkelingen in de maatschappij en in de geneeskunst

52 Kamerstukken II 1998/99, 26 691, nr. 3, p. 2 (MvT).

53 WTL, artikel 2 lid 1. In paragraaf 1.4 worden deze eisen uitvoerig besproken. 54 Wet op de lijkbezorging, Stb. 1991, artikel 7.

55 Regionale toetsingscommissie euthanasie. Zie voor uitleg van deze toetsingsprocedure:

<www.euthanasiecommissie.nl/procedure/>(Laatstelijk geraadpleegd op 25 januari 2015).

56 Openbaar Ministerie.

57 Inspectie voor de Gezondheidszorg.

58 Bestaande uit een jurist als voorzitter, een arts en een deskundige in ethische of zingevingsvraagstukken. 59 De Wijkerslooth & Duijst-Heesters, ‘Commentaar op regeling Euthanasiewet’, Tekst & Commentaar

Gezondheidsrecht, 01-04-2002 tot 01-03-2013.

(15)

15 veranderingen kunnen optreden in kwalificatie van het lijden dat aanleiding geeft tot euthanasie. Art. 2 lid 1 van de WTL beschrijft zes zorgvuldigheidseisen waar een arts aan moet voldoen wil hij euthanasie zorgvuldig uitvoeren. Deze eisen zijn overeenkomstig de voorwaarden die voorafgaand aan de codificatie van de WTL in de rechtspraak zijn ontwikkeld en met de standpunten vanuit de medische professie. In die zin zijn de wettelijk vastgelegde eisen dus niet nieuw.61

De zorgvuldigheidseisen luiden als volgt:

• De arts heeft de overtuiging gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek

van de patiënt;

Met ‘vrijwillig’ wordt bedoeld dat de patiënt zelf het verzoek tot levensbeëindiging moet doen en dit niet onder druk van anderen of door omstandigheden doet. ‘Weloverwogen’ houdt in dat de patiënt geïnformeerd moet zijn over alle aspecten van zijn gezondheidstoestand en eventuele mogelijkheden om het lijden te verminderen of weg te nemen. De patiënt moet wilsbekwaam62 zijn ten tijde van het

verzoek en het verzoek moet een consistent karakter hebben: het mag niet uit een opwelling voortvloeien.63 Een goed onderzoek van het verzoek is dus verplicht en de arts dient zich ervan te

vergewissen dat een verzoek vrijwillig en weloverwogen is.64 In de rechtspraak is bepaald dat het

verzoek expliciet dient te gaan over het levensbeëindigend handelen.65 Geen wettelijk vereiste is in

welke vorm het verzoek gedaan moet worden.

• De arts heeft de overtuiging gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van

de patiënt;

Er is sprake van ‘uitzichtloosheid’ als ieder reëel behandel- en zorgperspectief van de patiënt

ontbreekt, de patiënt ongeneesbaar is en er is geen reëel uitzicht op een vermindering van het lijden is. Van een ‘reëel uitzicht’ is sprake als er een redelijke verhouding bestaat tussen de verbetering die door een behandeling bereikt kan worden en de belasting die deze behandeling voor een patiënt met zich meebrengt. Dit is veelal naar heersend medisch inzicht objectief te beoordelen. Bij de taxatie van ondraaglijk lijden is de subjectieve ervaring van de patiënt van groot belang. De ondraaglijkheid van het lijden voor de arts dient ten minste invoelbaar te zijn. Hier is dus ook sprake van enig objectief oordeel. Bij het beoordelen van het lijden van de patiënt steunt de arts enerzijds op de medische diagnose en prognose en anderzijds op de beleving van het lijden door de patiënt zelf.66

Dat deze zorgvuldigheidseis niet eenvoudig is, blijkt bijvoorbeeld uit een zeer recente casus waarbij een vrouw van 47 jaar, lijdend aan Tinnitus (chronisch oorsuizen), door de Levenseindekliniek te Den Haag is geholpen met haar euthanasieverzoek.67 De kliniek heeft een berisping gekregen. Het RTE

oordeelde dat de kliniek onzorgvuldig te werk gegaan was, aangezien uitvoeriger onderzocht had

61 Leenen e.a. 2011, p. 348.

62 Iemand is wilsonbekwaam als hij informatie niet kan begrijpen en afwegen; niet begrijpt wat de gevolgen van

zijn besluit zijn en/of geen besluit kan nemen. Zie:

<https://www.dwangindezorg.nl/begrippenlijst/wilsonbekwaam>(Laatstelijk geraadpleegd op 23 januari 2015).

63 Leenen e.a. 2011, p. 348. 64 Leenen e.a. 2011, p. 348.

65 Zie o.a.: Centraal Medisch Tuchtcollege 12 juni 1986, TvGR 1987/3.

66 Zie o.a.: Rechtbank Den Haag 7 augustus 1985, TvGR 1985/53 (De Terp) en Gerechtshof Amsterdam 3 juni

2003, Med. Contact 2003, 1035-1038 (Van Ooijen).

67 19 Januari 2015, zie:

(16)

16 moeten worden of het lijden uitzichtloos en ondraaglijk was.68 Momenteel buigen de Inspectie voor

Gezondheidszorg en het OM zich over deze zaak.

• De arts heeft de patiënt voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens

vooruitzichten;

Voor een weloverwogen verzoek van de patiënt is noodzakelijk dat deze volledig inzicht heeft in zijn ziekte, de gestelde diagnose, behandelmogelijkheden en prognoses. Het is de verantwoordelijkheid van de arts om erop toe te zien en actief te verifiëren dat de patiënt volledig is geïnformeerd. Deze wettelijke voorwaarde kan gezien worden als een uitwerking van de weloverwogenheid van het verzoek (de eerste zorgvuldigheidseis).69

• De arts is met de patiënt tot de overtuiging gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich

bevond geen redelijke andere oplossing was;

Uitzichtloosheid van het lijden komt al eerder aan bod in het tweede vereiste en stelt dat er voor de patiënt geen reële behandelingsopties meer zijn. Een patiënt kan niet verplicht worden om elke behandeling die curatief of palliatief mogelijk is te ondergaan.70 Het recht van de patiënt om een

behandeling te weigeren blijft bestaan. De weigering van een behandeloptie met een reëel perspectief zou echter wel tot gevolg kunnen hebben dat de arts het lijden van de patiënt niet als uitzichtloos en/of ondraaglijk kan aanmerken. Een behandelingsoptie met een reëel perspectief is een behandelingsoptie die naar huidig medisch inzicht uitzicht geeft op het verbeteren van de situatie van de patiënt binnen een afzienbare termijn en met een redelijke verhouding tussen het resultaat en de belasting voor de patiënt.71,72

• De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien

en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen;

Deze geconsulteerde arts, de SCEN arts, gaat na of de behandelend arts naar zijn oordeel aan alle zorgvuldigheidseisen voldoet. De SCEN arts stelt gerichte vragen en de consultatie heeft een duidelijk toetsend karakter. Het uiteindelijke schriftelijke oordeel heeft de status van een advies. De

behandelend arts mag hier alleen van afwijken als hij dit gemotiveerd doet.73

Vanuit de KNMG is sinds enkele jaren het Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland-project, het SCEN-project, gestart om artsen speciaal voor de beoordeling van euthanasiegevallen op te leiden.74

68 Zie:

<http://www.omroepwest.nl/nieuws/19-01-2015/levenseindekliniek-den-haag-verbaasd-over-berisping-euthanasie-commissie>(Laatstelijk geraadpleegd op 23 januari 2015).

69 Leenen e.a. 2011, p. 349.

70 Dit verklaart minister Borst van VWS tijdens een wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer over het

wetsvoorstel euthanasie; TK (2000/2001), 26691, nr. 22, p. 68.

71 Brochure ‘Euthanasie:zorgvuldig van begin tot einde, De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek

en hulp bij zelfdoding in de praktijk’ 2009, zie:

<http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2010/01/15/euthanasie-zorgvuldig-van-begin-tot-einde.html>(Laatstelijk geraadpleegd op 23 januari 2015).

72 Soms dient een behandeling te worden geprobeerd voordat een conclusie kan worden gegeven; zie o.a.

Rechtbank Haarlem 4 juli 1994, Med. Contact 1994, 157501577.

73 De toetsingscommissie zal de zaak in een dergelijk geval wel extra kritisch bekijken. 74 Leenen e.a. 2011, p. 354.

(17)

17 • De arts heeft de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd.75

Tot slot ziet dit vereiste toe op het uiteindelijke handelen van de arts. Van belang is dat de arts medisch zorgvuldig handelt, hetgeen inhoudt dat hij de juiste medicatie qua aard en dosering kiest en de juiste wijze van toedienen hanteert.76,77

De zorgvuldigheidseisen die in 2002 in de WTL opgenomen zijn, worden momenteel nog steeds als uitgangspunt genomen. In de afgelopen dertien jaar is er meer rechtspraak bij gekomen die deze eisen nader heeft ingevuld. De jurisprudentie en de praktijk van de beroepsbeoefenaars kleuren de wet in. In hoeverre de oorspronkelijke uitgangspunten en de zorgvuldigheidseisen met de huidige situatie anno 2015 overeen komen, zal in de volgende hoofdstukken worden besproken. Het recht van de patiënt op zelfbeschikking tegenover het recht van de arts om morele bezwaren te hebben tegen hulp bij zelfdoding, staat gedurende dit hele onderzoek centraal.

§ 1.5 Conclusie

In dit hoofdstuk is uiteengezet wat euthanasie, ‘het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een ander dan de betrokkene op diens verzoek’, precies inhoudt. De beginselen die hieraan ten grondslag liggen zijn barmhartigheid met de medemens en het recht op zelfbeschikking, waar veel mensen in de huidige maatschappij grote waarde aan hechten. De rechtspraak heeft een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het wettelijke systeem. De belangrijkste arresten die bijgedragen hebben aan de huidig vormgeving van de WTL zijn kort besproken. Naast de jurisprudentie hebben vormen van niet-wettelijke regelgeving een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de WTL en de daarin ontwikkelde zorgvuldigheidseisen. De ontwikkelingen rondom

levensbeëindigend handelen op verzoek zijn in de derde paragraaf van dit hoofdstuk aan bod gekomen. Deze mondden uit in de hierboven besproken zorgvuldigheidseisen, die gecodificeerd zijn in de WTL. Anno 2015 is de rechtspraak nog steeds richtinggevend voor de invulling van deze eisen, met hiernaast de uitgangspunten die de KNMG hanteert.

De positie van de arts bij euthanasie is sinds 2002 juridisch vast komen te staan, maar in de praktijk worden hier nog veel problemen mee ervaren. Wanneer een arts welke plicht heeft is niet altijd duidelijk. In het volgende hoofdstuk wordt de rol en positie van de arts rond het plegen van euthanasie besproken. Hierbij worden twee hedendaagse knelpunten uit de praktijk toegelicht: de verwijspositie van de arts wanneer hij niet mee wil werken aan euthanasie en de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring van een patiënt op het moment dat hij wilsonbekwaam is geworden en deze niet meer kan bevestigen. Hoe dient een arts met deze situaties om te gaan en tot waar reikt zijn juridische plicht?

75 Art. 2 lid 1 WTL.

76 Leenen e.a. 2011, p. 354.

77 Een arts mag bijvoorbeeld geen middelen in fases aan de patiënt verstrekken, om de dodelijke dosering zo

(18)

18

Hoofdstuk 2: De rol en (rechts-)positie van de arts in het kader van

euthanasie

In dit hoofdstuk wordt besproken in hoeverre de verplichtingen van de arts reiken met betrekking tot euthanasie en wat de juridische bandbreedte is waarin een arts zich mag bewegen. Hierbij worden twee concrete situaties met betrekking tot een euthanasieverzoek uitgelicht: de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring en het wetsvoorstel tot opname van een verwijsplicht voor de arts. Allereerst worden de perikelen rondom een euthanasieverzoek in het algemeen besproken.

§ 2.1 Het euthanasieverzoek

Euthanasie is ingrijpend voor zowel een patiënt en diens naasten als voor de arts. Zij worden niet dagelijks geconfronteerd met de uitvoering van euthanasie of het verlenen van hulp bij zelfdoding. Een verzoek om euthanasie is één van de meest indringende en belastende vragen die een patiënt aan de arts kan stellen.78 Principiële bezwaren van artsen tegen euthanasie en hulp bij zelfdoding

dienen te worden gerespecteerd, is het standpunt van de KNMG.79 De artsenfederatie beschouwt

euthanasie en hulp bij zelfdoding nog steeds als een ‘ultimum remedium’.80 Artsen zijn altijd

verplicht zich tot het uiterste in te spannen om in samenspraak met de patiënt na te gaan welke redelijke oplossingen er nog zijn.81

Uit onderzoek blijkt dat euthanasie bij het grote publiek een niet altijd juist geïnterpreteerd begrip is. Veel patiënten en hun omgeving zijn niet op de hoogte van de precieze wettelijke vereisten die erbij komen kijken. Hierdoor ontstaan soms misverstanden. De volgende definiëring is te lezen op de site van de NVVE: “Bij euthanasie wordt het leven van een patiënt op een waardige manier beëindigd

door het toedienen van medicijnen. Euthanasie is altijd uit vrije wil, een patiënt vraagt en de arts voert de euthanasie uit. Volgens de Nederlandse wet mag dat bij uitzichtloos en ondraaglijk lijden.”82

Het zou begrijpelijk zijn als de lezer hier de conclusie uit trekt dat een arts vanzelfsprekend gevolg geeft aan de wens van een patiënt om euthanasie te krijgen. Er staat immers “een patiënt vraagt…de

arts voert uit”. Dit kan voor verwarring zorgen, aangezien er in tegenstelling tot deze letterlijke

definiëring geen afdwingbaar recht op euthanasie bestaat en een arts niet verplicht is hieraan mee te werken.

Van Dijk, ethicus bij de KNMG en het Erasmus MC, schrijft over het feit dat euthanasie “geen recept is

dat je even ophaalt”.83 Een belevingsonderzoek uit december 2014 van de KNMG en het NHG, toont

aan dat artsen in toenemende mate aanlopen tegen het misverstand dat patiënten en diens naasten euthanasie als een recht zien. Volgens KNMG voorzitter Van der Gaag vinden artsen dat het correct behandelen van een euthanasieverzoek tot hun professionele verantwoordelijkheid behoort. Wel zouden zij een toenemende druk van patiënten en hun naasten ervaren om euthanasie uit te voeren

78 Zie: <www.knmg.artsennet.nl/Diensten/SCEN.htm>(Laatstelijk geraadpleegd op 28 januari 2015). 79 Zie: <www.knmg.artsennet.nl>(Laatstelijk geraadpleegd op 28 januari 2015).

80 Latijnse term voor ‘het laatste redmiddel’.

81 Zo blijkt ook uit het rapport ‘KNMG standpunt: De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde’, 23 juni

2011.

82 Zie: <www.nvve.nl/wat-euthanasie/>(Laatstelijk geraadpleegd op 28 januari 2015).

83 Zie:

(19)

19 en vinden zij dat er ook oog mag zijn voor het feit dat euthanasie emotioneel belastend is.84

Hiernaast blijkt dat artsen soms druk voelen om euthanasie uit te voeren op basis van de schriftelijke wilsverklaring uit art. 2 lid 2 WTL, die een patiënt zelf niet meer kan bevestigen. Menig arts vindt het moeilijk om in zulke gevallen onder bepaalde druk, vaak met name vanuit de familie van de patiënt, medewerking te weigeren. In de huidige Nederlandse cultuur wordt het recht op zelfbeschikking steeds belangrijker. Het verschijnsel van opeisen van euthanasie als recht past hierbij. De

ontwikkeling is dan ook niet vreemd te noemen. Volgens Van Dijk is deze enerzijds positief omdat de arts niet meer alles voor een patiënt hoort te bepalen. Door een actievere rol van de patiënt kan er meer zorg op maat verleend worden. Anderzijds is de arts nu genoodzaakt om te gaan met druk vanuit een patiënt en diens naasten. Artsen moeten hun morele en emotionele grenzen bewaken.85

Wanneer een arts vanwege gewetensbezwaren of andere bezwaren geen medewerking wil verlenen aan een euthanasieverzoek, mag hij dit aangeven. De vraag rijst in hoeverre een arts in een dergelijk geval verplicht is tot het doorverwijzen van de patiënt.

§ 2.2 De schriftelijke wilsverklaring

2.2.1 Definitie

Een wilsverklaring is een schriftelijk document dat ertoe strekt eventuele beslissingen over medische handelingen en verzorging in de toekomst te beïnvloeden. Wanneer een patiënt niet meer

wilsbekwaam is, oftewel in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, spreekt deze wilsverklaring voor hem.86 Een euthanasieverklaring is een wilsverklaring waardoor een patiënt zelf

de regie kan behouden over zijn medische behandeling in de laatste levensfase.

In art. 2 lid 2 WTL is deze schriftelijke wilsverklaring opgenomen: indien de patiënt van zestien jaren of ouder niet langer in staat is zijn wil te uiten, maar voordat hij in die staat geraakte tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake in staat werd geacht, en een schriftelijke verklaring,

inhoudende een verzoek om levensbeëindiging, heeft afgelegd, dan kan de arts aan dit verzoek gevolg geven. De zorgvuldigheidseisen, bedoeld in het eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.87 Een dergelijke verklaring wordt een ‘positieve’ wilsverklaring genoemd. Er ligt een

verzoek tot een actief handelen (euthanasie) in besloten, terwijl het in een negatieve wilsverklaring gaat om het achterwege laten van een bepaalde handeling. Een voorbeeld hiervan is de ‘niet-behandelverklaring’.88 Een negatieve wilsverklaring is juridisch afdwingbaar. Patiënten hebben het

recht om de hierin omschreven behandelingen te weigeren.89 Een afdwingbare rechtsgrond voor

handelingen omschreven in de positieve wilsverklaring ontbreekt daarentegen.90

84 Zie:

<www.knmg.artsennet.nl/Nieuws/Overzicht-nieuws/Nieuwsbericht/147880/Euthanasie-hoort-bij-het-artsenvak-maar-is-emotioneel-belastend.htm>(Laatstelijk geraadpleegd op 18 januari 2015).

85 Zie:

<www.knmg.artsennet.nl/Dossiers-9/Columns/Column/147886/Euthanasie-geen-recept-dat-je-even-ophaalt.htm>(Laatstelijk geraadpleegd op 28 januari 2015).

86 Kamerstukken II 1999/00, 26 885, nr. 1 (Juridische status van wilsverklaringen in de gezondheidszorg). 87 Art. 2 lid 2 WTL.

88 Adams e.a. 2003, p. 305 – 306.

89 Zie artikel 11 Gw: ‘Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op

onaantastbaarheid van het lichaam’ en art. 450 lid 1 WGBO.

90 Dat is ook de reden waarom bewust in de formulering van de bepaling is opgenomen dat de arts aan een

euthanasieverzoek in een schriftelijke wilsverklaring gevolg kan geven, zie: Leenen e.a. 2011, p. 362 en 363 en Pans 2006, p. 137 en 138.

(20)

20 Wanneer een patiënt in staat is een mondelinge wilsverklaring af te leggen is deze geldend. De schriftelijke wilsverklaring heeft een subsidiaire werking. Bovendien moet een arts bij een schriftelijk verzoek zorgen dat aan dezelfde zorgvuldigheidseisen wordt voldaan als bij een mondelinge

wilsverklaring.91

2.2.2 Euthanasieverklaring en zorgvuldigheidseisen

Het debat over de omgang met schriftelijke euthanasieverklaringen van wilsonbekwame personen is hoofdzakelijk gefocust op de interpretatie van de zorgvuldigheidseisen uit de WTL, omdat deze ‘van overeenkomstige toepassing’ worden verklaard in art. 2 lid 2 WTL.92 Een belangrijk discussiepunt

betreft de eerste eis, het verzoek zelf: de arts heeft de overtuiging gekregen dat er sprake was van

een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt. Met name de vraag of een eerder op schrift

gestelde euthanasiewens, op het moment van de besluitvorming over en uitvoering van euthanasie, door de patiënt bevestigd zou moeten worden. Wanneer een schriftelijke wilsverklaring de

mondelinge vervangt, geeft de wet niet aan dat die schriftelijk vastgelegde wens op het moment van uitvoering van de levensbeëindiging door de patiënt herhaald moet kunnen worden. Het vaststellen van de vrijwilligheid en de weloverwogenheid van het verzoek, de eerste eis, is complex of zelfs onmogelijk.

Het tweede belangrijke discussiepunt betreft die over de tweede eis: de arts heeft de overtuiging

gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt. De vraag rijst of en

zo ja hoe een arts bij een wilsonbekwame patiënt tot de overtuiging kan komen dat er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Het lijdenscriterium ten tijde van de uitvoering van de euthanasie is hierbij discutabel. Omstreden is om wilsonbekwame patiënten die geen lijdensdruk lijken te ervaren of nog enig plezier in het leven lijken te hebben te euthanaseren, ook als wordt voldaan aan alle in de euthanasieverklaring beschreven voorwaarden.

De vierde zorgvuldigheidseis vormt het derde discussiepunt: de arts is met de patiënt tot de

overtuiging gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was; het ontbreken van een redelijk alternatief. Als een patiënt niet meer wilsbekwaam is, is de

vraag hoe een arts met de patiënt tot de overtuiging kan komen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen andere redelijke oplossing bestaat.93

Een euthanasieverklaring kan ingevolge art. 2 lid 2 WTL een mondeling verzoek vervangen. Doordat momenteel nog geen handreiking is uitgebracht die voor verduidelijking moet gaan zorgen, zijn de discussies over de betekenis van deze wilsverklaring nog steeds gaande. In hoofdstuk 3 zal dan ook nader worden ingegaan op de betekenis van een schriftelijke euthanasieverklaring en de knelpunten in de praktijk.

2.2.3 Maatschappelijk debat

Een tv uitzending in februari 2013 bracht de dilemma's rond euthanasie bij een wilsonbekwame

91 Leenen e.a. 2011, p. 362.

92 Voor de zorgvuldigheidseisen zie hoofdstuk 1, paragraaf 4.

93 De overige vereisten (de derde, vijfde en zesde) zijn minder problematisch en zullen in dit onderzoek om die

(21)

21 patiënt in beeld.94 Het ging in dit geval om een patiënte die leed aan dementie. In de documentaire

lichtte de KNMG haar standpunt toe ten aanzien van euthanasie bij door dementie wilsonbekwaam geworden patiënten. Naar het oordeel van de KNMG was om als behandelend arts en consulent te kunnen beoordelen of aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan, verbale of non-verbale communicatie met de patiënt zelf vanuit medisch-professioneel perspectief onontbeerlijk.95 Naar aanleiding van

deze uitzending ontstond een discussie over de uitlating van de KNMG. Het standpunt werd door menigeen strijdig met de wet bevonden.96 De KNMG kleurt de zorgvuldigheidseisen uit de WTL in

door de eis eraan toe te voegen dat communicatie met de patiënt mogelijk moet zijn, wil euthanasie bij een wilsonbekwame persoon met een wilsverklaring uitgevoerd mogen worden. In de WTL ontbreekt een dergelijk communicatievereiste. In art. 2 lid 2 WTL wordt namelijk gesproken van eenzelfde gelding van de zorgvuldigheidseisen. In de zorgvuldigheidseisen is niet letterlijk

opgenomen dat een patiënt nog moet kunnen communiceren met de arts. Hier staat onder andere dat een verzoek vrijwillig en weloverwogen moet zijn, maar worden deze eisen niet verder ingevuld. Naar aanleiding van dezelfde uitzending is onderzoek gestart vanuit het ministerie van VWS naar de invulling van de schriftelijke euthanasieverklaring bij wilsonbekwaam geworden patiënten. Uit de tweede evaluatie van de WTL bleek dat hier behoefte aan was. 97 Een ambtelijke werkgroep,

‘Schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie’, kreeg als opdracht om praktische en juridische duidelijkheid te bieden omtrent de betekenis van een schriftelijk euthanasieverzoek van

wilsonbekwaam geworden personen. Het onderzoek dat werd opgestart bestond uit drie fasen; allereerst een analyse van de parlementaire geschiedenis van de WTL, ten tweede een analyse van de jurisprudentie en ten derde een inventarisatie van de knelpunten in de praktijk. Het uiteindelijke doel was het tot stand brengen van een gedragen handreiking voor artsen en andere

zorgprofessionals, burgers en patiënten.98 Dit zal waarschijnlijk voor meer consensus tussen de

verschillende partijen zorgen, aangezien de uitkomsten van dit onderzoek gericht zijn op zowel de arts als patiënt en diens naasten. Wel is het moeilijk om rekening te houden met alle betrokkenen, omdat een handleiding voor iedereen begrijpelijk en toegankelijk zal moeten zijn. Dit verklaart wellicht ook dat de werkgroep, gevormd door ambtenaren van VWS, V&J en leden van de KNMG, hier langer mee bezig is dan in eerste instantie verwacht werd. Tot op heden is de handreiking nog

94 Patiënten met dementie vormen de meerderheid van de personen die een schriftelijke euthanasieverklaring

opstellen, vanwege de vooruitzichten op een lang en onomkeerbaar ziekteproces. Andere patiënten die hier gebruik van maken zijn o.a. mensen met verminderd bewustzijn of afasie.

95 Zie: <www.npo.nl/zembla/14-02-2013/VARA_101306869>(Laatstelijk geraadpleegd op 2 februari 2015). 96 Oud-minister Borst stelde dat dit een te beperkte uitleg was van de regeling van de schriftelijke

wilsverklaring in WTL. “Eigenlijk kan het niet dat een beroepsgroep een eigen interpretatie van de wet kiest, die

strijdig is met wat de wetgever bedoeld heeft”, aldus Borst in de Volkskrant,

http://www.volkskrant.nl/dossier-zorg/euthanasiebeleid-knmg-stelt-els-borst-teleur~a3393818/ (Laatstelijk geraadpleegd op 12 februari 2015).

97 Heide A van der, Legemaate J, Onwuteaka-Philipsen BD, e.a., Tweede evaluatie Wet toetsing

levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Den Haag: ZonMw, december 2012.

98Zie:

<www.zonmw.nl/fileadmin/documenten/Evaluatie_regelgeving/Schriftelijk_vastgelegde_euthanasiewensen_v an_wilsonbekwame_patienten.pdf> en

<www.zonmw.nl/fileadmin/documenten/Evaluatie_regelgeving/De_betekenis_van_schriftelijke_wilsverklaring en_bij_euthanasie.pdf >(Laatstelijk geraadpleegd op 20 februari 2015).

(22)

22 niet uitgebracht. Deze zou volgens de minister van VWS99 in de eerste helft van 2015 door het

ministerie afgerond zijn en bekend gemaakt worden. 100

§ 2.3 Verwijspositie van de arts

2.3.1 Geen verplichting

Wanneer een arts bezwaren heeft tegen het uitvoeren van euthanasie, heeft hij juridisch gezien geen plicht om de patiënt door te verwijzen. Volgens de KNMG bestaat er geen actieve verwijsplicht, maar moet de vragende patiënt wel ‘tijdig’ naar een collega verwezen worden wanneer een arts zichzelf hier niet toe in staat acht.101 In het standpunt van 2011 stelt de KNMG dat indien een arts zelf niet

bereidwillig is om in te gaan op een euthanasieverzoek, hij de procedure niet moet starten. Met de procedure wordt bedoeld dat de arts met de patiënt in gesprek gaat over zijn/haar wensen en concrete ideeën met betrekking tot zijn/haar levenseinde. De arts dient de patiënt de mogelijkheid te geven in contact te komen met een collega die geen (principiële) bezwaren heeft tegen euthanasie. Er is sprake van een ‘morele en professionele verantwoordelijkheid’.102 Verder wordt in dit rapport

een onderscheid omschreven tussen artsen die principiële bezwaren hebben tegen euthanasie en artsen die op grond van een persoonlijke opvatting niet mee willen werken. Indien dit laatste het geval is en aan alle zorgvuldigheidseisen van de WTL lijkt te worden voldaan, heeft een arts ‘de verantwoordelijkheid de patiënt uit te leggen waarom het verzoek niet kan worden ingewilligd’. Ook in dit soort situaties blijft het tijdig overdragen van de patiënt aan een collega volgens de KNMG de meest aangewezen handeling. Bij twijfel van de arts aan bereidheid om een verzoek al dan niet in te willigen, ligt de grens volgens de beroepsgroep bij uitvoering van een ‘formele consultatie’.103 Tot die

tijd heeft de arts alle recht om op grond van persoonlijke redenen het verzoek niet in te willigen.104

Hierna is een arts volgens de KNMG verplicht een patiënt te verwijzen naar een collega die geen bezwaren heeft tegen euthanasie.

2.3.2 Wetsvoorstel

Hoewel artsen vanuit juridisch perspectief dus geen verwijsplicht hebben, dragen zij wel een morele en professionele verantwoordelijkheid om patiënten met een vraag om euthanasie door te verwijzen naar een collega. In de praktijk blijkt dit echter niet altijd te gebeuren. Om die reden is er in 2013 een initiatiefwetsvoorstel ingediend ter voorkoming dat patiënten met een stervenswens ‘van het kastje naar de muur worden gestuurd’.105 Hierin stellen initiatiefnemers106 voor dat er een verwijsplicht

moet komen voor artsen. Door de verwijsplicht voor artsen op te nemen in de WTL, kan de patiënt

99 Minister Edith Schippers van VWS.

100 Zie: <www.wils-verklaring.nl/nieuws/handreiking-euthanasie-bij-dementie-eerste-helft-2015/>(Laatstelijk

geraadpleegd op 20 februari 2015).

101 Eric van Wijlick en Arie Nieuwenhuizen Kruseman, ‘Artikelen: Arts moet stervenswens serieus nemen’,

Medisch Contact, nr. 36, 2011.

102 Richtlijn (standpunt) ‘De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde’, Standpunt van de Koninklijke

Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), 2011, pag. 33-34.

103 Indien een arts de patiënt al volledig onderzocht heeft en gekeken heeft naar de eisen die aan een verzoek

ten grondslag liggen, dan valt dit verzoek onder zijn verantwoordelijkheid, hetgeen inhoudt dat hij een verwijsplicht heeft jegens de patiënt.

104 Standpunt ‘De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde’, 2011, pag. 34.

105 Kamerstukken II 2013, 33 778, nr. 1-3 (Voorstel van wet van de leden Pia Dijkstra en Voortman tot wijziging

van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in verband met de invoering van een verwijsplicht voor de arts).

(23)

23 zijn verzoek om hulp altijd stellen aan een (in beginsel) bereidwillige arts. De komst van de

Levenseindekliniek geeft volgens de partijen aan dat hier behoefte aan is.107 Zo zou een arts met

gewetensbezwaren een patiënt niet mogen weerhouden van het in vervulling gaan van zijn/haar laatste wens en deze in een vroeg stadium dienen door te verwijzen.108 Het ingediende wetsvoorstel

is destijds voorgelegd aan de Raad van State. Het advies is tot op heden nog niet openbaargemaakt door de indieners.

Uit onderzoek in opdracht van ZonMw in 2012 is gebleken dat artsen vaker weigeren op grond van incidentele argumenten dan op grond van principiële argumenten, zoals geloofsovertuiging.109 Uit dit

onderzoek blijkt dat in de praktijk te zien is dat de meeste artsen met een incidenteel bezwaar tegen euthanasie, meestal geen bezwaren hebben tegen het doorverwijzen van de patiënt naar een

collega. Een verwijsplicht zou maar voor een kleine groep artsen met principiële bezwaren zinnig zijn. Bovendien is het dan de vraag of een dusdanige arts een verzoek niet afwijst op grond van een argument dat de casus niet aan alle zorgvuldigheidseisen voldoet. In dat geval wordt een patiënt op dezelfde manier niet verder geholpen. Immers, een arts die een euthanasieverzoek wel bekijkt, maar van oordeel is dat niet aan alle vereisten wordt voldaan, is niet verplicht om deze patiënt door te verwijzen. Hierdoor kan de verwijsplicht in de praktijk worden omzeild. Een wettelijke opname van de verwijsplicht zou dan geen verschil maken. Daarnaast fungeert de Levenseindekliniek nu vaak als ‘vangnet’ voor patiënten die niet bij hun eigen arts terecht kunnen met hun vraag om euthanasie. De vraag is dan ook of een wettelijke verwijsplicht nodig is, daar patiënten nu vaak al bij de

Levenseindekliniek terecht kunnen.

Deze wettelijke verwijsplicht voor in de prakrijk een kleine groep, zal dus waarschijnlijk weinig veranderen, maar is desondanks juridisch gezien wel aan te raden. Het ontneemt de onduidelijkheid omtrent de vraag of een weigerende arts moet doorverwijzen. Als in de wet staat dat een tijdige verwijzing valt onder het criterium ‘goed hulpverlenerschap’, is dit voor alle partijen duidelijker.

§ 2.4 Conclusie

Bovenstaand hoofdstuk behandelde euthanasie vanuit het perspectief van de arts. In de praktijk blijken veel medici met de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring te worstelen. In Nederland is het debat over de omgang met euthanasieverklaringen van wilsonbekwame personen met name gefocust op de interpretatie van de zorgvuldigheidseisen uit de euthanasiewet. Ook ontbreekt juridische duidelijkheid over rol van de arts die niet mee wil werken aan euthanasie. Hoewel artsen juridisch geen verwijsplicht hebben, bestaat er wel een morele en professionele

verantwoordelijkheid om patiënten met de vraag om euthanasie door te verwijzen naar een collega. Toch blijkt dat in de praktijk niet altijd te gebeuren en is de vraag hoe dit kan worden opgelost. Een verwijsplicht lost in de praktijk waarschijnlijk weinig op omdat het slechts om een kleine groep gaat dat principiële bezwaren heeft, maar zorgt wel voor juridische duidelijkheid. Om die reden is het aan

107 ANP, ‘Verwijsplicht arts bij euthanasie nodig’, Medisch Contact, 29 mei 2013. 108 Aldus kamerlid Voortman van GroenLinks, zie:

<www.medischcontact.artsennet.nl/Actueel/Nieuws/Nieuwsbericht/132765/Verwijsplicht-arts-bij-euthanasie-nodig.htm>(Laatstelijk geraadpleegd op 2 februari 2015).

109 J.J.M. van Delden, A. van der Heide, S. van de Vathorst, H. Weyers, D.G. van Tol (red.), Kennis en opvattingen

van publiek en professionals over medische besluitvormingen behandeling rond het einde van het leven, Het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is ook alleen de uitvoerende arts, huisarts Joris Van Hove (59) uit Sint-Niklaas, die zich opnieuw moet verantwoorden?. Tegen de vrijspraak van de andere twee artsen heeft

Als een arts door sedatie of versterven een patiënt laat overlijden, moet hij niet aan dezelfde voorwaarden en procedures voldoen als voor het toedienen van

We wilden er alleen voor zorgen dat het debat over euthanasie opnieuw gevoerd wordt door de nieuwe regering en het nieuwe parlement.&#34;.. De meeste politieke partijen erkennen

Chantal Sébire, de 52-jarige Franse vrouw die leed aan een ongeneeslijke tumor in het gezicht en wiens lichaam gisteren werd teruggevonden in haar woning, had van de Belgische

De Gentse arts Marc Cosyns vraagt om artsen de mogelijkheid te geven gedurende één jaar alle vormen van sterven te begeleiden via een gedoogbeleid.. Cosyns kwam vorig jaar in

In de verslagen van de twaalf gevallen die wél als zorgvuldig zijn beoordeeld door de toetsingscommissie, en dus nooit bij het OM zijn beland, zijn enkele overeenkomstige details

Volgens Justitie gaat het immers niet om euthanasie, maar om een geval van hulp bij.. zelfdoding, wat niet

Een Nederlandse arts die een diep demente vrouw euthanasie verleende, is door een tuchtrechter berispt.. Haar wilsverklaring was niet