• No results found

Mediation obligatoir? : een onderzoek naar verplichtstelling van mediation in het echtscheidings(proces)recht ter bescherming van de belangen van het kind zoals verdisconteerd in het IVRK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mediation obligatoir? : een onderzoek naar verplichtstelling van mediation in het echtscheidings(proces)recht ter bescherming van de belangen van het kind zoals verdisconteerd in het IVRK"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mediation obligatoir?

Een onderzoek naar verplichtstelling van mediation in het

echtscheidings(proces)recht ter bescherming van de belangen van het kind

zoals verdisconteerd in het IVRK.

(2)

Mw. A. Vendel

Maart 2015

Mediation Obligatoir?

Een onderzoek naar verplichtstelling van mediation in het echtscheidings(proces)recht ter

bescherming van de belangen van het kind zoals verdisconteerd in het IVRK.

(3)

Auteur: Mw. A. Vendel Maart 2015 Scriptiebegeleidster: Mw. mr. T. de Wit

2

(4)

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie van de master rechtsgeleerdheid, afstudeerrichting Privaatrechtelijke Rechtspraktijk. Deze scriptie betreft een onderzoek naar verplichtstelling van mediation in het echtscheidings(proces)recht.

Gedurende mijn opleiding is het mij duidelijk geworden dat ik geïnteresseerd ben in situaties waarin meerdere disciplines samenkomen. In het jeugdrecht komen het recht, psychologie en pedagogiek samen. Al eerder schreef ik een masterscriptie op het gebied van het jeugd(straf)recht. Dat ik deze privaatrechtelijke scriptie ook in het kader van het jeugdrecht wilde schrijven was voor mij dan ook evident. Ik besloot te onderzoeken of mediation in geval van (v)echtscheidingen verplicht moet worden gesteld om zo de belangen van het kind, zoals verdisconteerd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), te waarborgen. Door het jeugdrecht te combineren met mediation en het Nederlands echtscheidings(proces)recht werd deze scriptie complex maar des te interessanter.

Door middel van dit voorwoord wil ik ten eerste mevrouw mr. T. de Wit bedanken voor haar begeleiding en commentaar tijdens het schrijven van deze scriptie. Daarnaast wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor alle hulp en het vertrouwen dat ik deze master met goed gevolg zou afsluiten. Zonder deze hulp en het vertrouwen had ik deze scriptie niet op deze wijze kunnen afronden.

Anouk Vendel

(5)

Inhoudsopgave

Lijst met afkortingen

p. 6

Inleiding

p. 7

Hoofdstuk 1: De belangen van het kind in het echtscheidingsproces

p. 9

Inleiding p. 9

1.1 Algemene bepalingen van het IVRK p. 10

1.1.1 Artikel 2 IVRK: Non-discriminatie p. 10 1.1.2 Artikel 3 IVRK: Het belang van het kind p. 10 1.1.3 Artikel 6 IVRK: Recht op leven en ontwikkeling van het kind p. 11 1.1.4 Artikel 12 IVRK: Hoorrecht van kinderen p. 11

1.2 De belangen van het kind in het echtscheidingsproces p. 12

1.2.1 Artikel 5 IVRK: De rol van ouders p. 12 1.2.2 Artikel 9 IVRK: Scheiding van het kind van de ouders en recht op omgang p. 13 1.2.3 Artikel 18 IVRK: Verantwoordelijkheid van ouders p. 13 1.2.4 Artikel 19 IVRK: Bescherming tegen kindermishandeling p. 13 1.2.5 Artikel 27 IVRK: Levensstandaard p. 13

Hoofdstuk 2: Het echtscheidings(proces)recht

p. 15

Inleiding p. 15

2.1 De wetswijzigingen van 1998 en 2009 p. 15

2.1.1 Vechtscheidingen p. 15

2.1.2 De wetswijziging van 1998 p. 16

2.1.3 De wetswijziging van 2009 p. 17

2.2 Het huidige echtscheidings(proces)recht p. 17

2.2.1 Duurzame ontwrichting p. 17

2.2.2 Eenzijdig versus gemeenschappelijk verzoek p. 18

2.2.3 Ouderschapsplan p. 18

2.2.4 Het hoorrecht van kinderen en de informele rechtsingang p. 18

2.2.5 Voorlopige voorzieningen p. 19

2.2.6 Nevenvoorzieningen p. 19

2.3 (V)echtscheidingen en de belangen van het kind p. 20

2.3.1 Kritiek op het huidige echtscheidings(proces)recht p. 20

2.3.2 Mediation als oplossing? p. 21

(6)

Hoofdstuk 3: Mediation in het echtscheidings(proces)recht

p. 23

Inleiding p. 23

3.1 Plaatsbepaling mediation p. 23

3.2 Historische ontwikkelingen van echtscheidingsmediation p. 23

3.3 De aanloop naar echtscheidingsmediation p. 25

3.4 Kernaspecten van mediation p. 25

3.4.1 Vrijwilligheid p. 25

3.4.2 Zelfbeschikking en neutraliteit p. 26 3.4.3 Vrijblijvendheid en vertrouwelijkheid/geheimhouding p. 27

3.5 Specifieke aandachtspunten bij echtscheidingsmediation p. 28

3.5.1 De scheidingsmelding p. 28

3.5.2 De zwakkere versus de sterkere partij p. 28

3.5.3 Juridische consequenties p. 28

Hoofdstuk 4: De werkzaamheid van echtscheidingsmediation

p. 29

Inleiding p. 29

4.1 De effectiviteit van echtscheidingsmediation p. 29

4.2 Voor- en nadelen van mediation bij (v)echtscheidingen p. 30

4.2.1 Voordelen van mediation in geval van een (v)echtscheiding p. 30 4.2.2 Nadelen van mediation in geval van een (v)echtscheiding p. 31

4.3 Het betrekken van kinderen bij echtscheidingsmediation p. 31

4.4 Echtscheidingsmediation in de praktijk p. 32

4.4.1 Bekendheid en gebruik van mediation p. 32 4.4.2 Het betrekken van kinderen bij echtscheidingsmediation p. 33 4.4.3 Verplichtstelling van mediation als oplossing? p. 33

Hoofdstuk 5: Verplichtstelling van mediation

p. 35

Inleiding p. 35

5.1 Standpunten met betrekking tot verplichtstelling p. 35

5.1.1 Tegenstanders p. 35

5.1.2 Voorstanders p. 36

5.2 Verplichtstelling en de kernaspecten van mediation p. 36

5.2.1 Vrijwilligheid p. 36

(7)

5.2.2 Zelfbeschikking p. 37

5.3 Verplichtstelling en de Europese Mediationrichtlijn p. 38

5.4 Verplichtstelling en artikel 6 EVRM p. 39

Hoofdstuk 6: Verplichte mediation bij (v)echtscheidingen in Duitsland

p. 41

Inleiding p. 41

6.1 De ontwikkelingen van mediation bij (v)echtscheidingen in Duitsland p. 41

6.2 Het ‘Cochemer Modell’ p. 42

Conclusie

p. 43

Literatuurlijst

p. 46

(8)

Lijst met afkortingen

ADR: Alternative Dispute Resolution

BAFM: Bundesarbeitsgemeinschafft für Familienmediation

BGB: Bürgerliches Gesetzbuch

BW: Burgerlijk Wetboek

BW (oud): Het Burgerlijk Wetboek van 1938

Comité: Commitee on the Rights of the Child

EHRM: Europees Hof inzake de Rechten van de Mens

EVRM: Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

IVRK: Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

NMI: Nederlands Mediation Instituut

NVRG: Nederlandse Vereniging voor Relatie en Gezinstherapie

RV: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

VAS: Vereniging van Advocaten- en Scheidingsbemiddelaars

VFAS: Vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators

VPFA: Vereniging van Personen- en Familierecht Advocaten

WODC: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum

(9)

Inleiding

Probleemstelling

In 2013 vonden er 35.244 echtscheidingen plaats, waarbij in 60 procent van de gevallen één of meer kinderen betrokken waren.1 Over het algemeen houdt een scheiding voor zowel de ouders als de kinderen een ingrijpende verandering in, waarbij emoties zeer hoog kunnen oplopen. Het komt voor dat er tijdens de echtscheiding dusdanige spanningen en conflicten ontstaan dat de ouders het belang van de kinderen niet meer voorop stellen. In de volksmond wordt een dergelijke scheiding ook wel een ‘vechtscheiding’ genoemd.2

In een onderzoek genaamd ‘Casusonderzoek Zeist’ werd duidelijk dat vechtscheidingen een enorme invloed hebben op het welzijn en de ontwikkeling van kinderen. Kinderen kunnen ontwikkelingsschade, sociaal-emotionele schade of schade op het vlak van welzijn en welvaart oplopen.3 Dit dient op grond van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind’ (IVRK) voorkomen te worden. Het centrale punt in het IVRK is immers ‘het belang van het kind’, artikel 3 lid 1 IVRK.4

Door voormalig ‘Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie’ de heer F. Teeven en ‘Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport’ de heer M. J. van Rijn werd een onderzoek gestart om te bepalen wat nodig zou zijn om de situaties van kinderen in (v)echtscheidingen te verbeteren.5 Er werd onder andere gesproken met de Kinderombudsman, welke van eind 2013 tot maart 2014 gesprekken voerde met verschillende ervaringsdeskundigen om te bezien hoe het beleid en de praktijk zou moeten worden herzien om de belangen van kinderen verwikkeld in de (v)echtscheiding van hun ouders beter te waarborgen. Op 31 maart 2014 presenteerde de Kinderombudsman het rapport.6 De Kinderombudsman concludeerde dat niet de scheiding maar voortdurende conflicten de kans verhogen voor het ontstaan van problemen en ontwikkelingsschade bij kinderen.7 De Kinderombudsman ziet een oplossing in mediation.8

Mediation is een alternatieve vorm van conflictoplossing (ofwel: Alternative Dispute Resolution (ADR)) en kan worden gezien als:

‘een vorm van bemiddeling in conflicten, waarbij een neutrale bemiddelingsdeskundige, de mediator, de onderhandelingen tussen partijen begeleidt teneinde vanuit hun werkelijke

1

CBS, Centraal bureau voor de Statistiek, www.cbs.nl,

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37192&LA=NL, geraadpleegd op 25/12/2014.

2

Brief van de staatssecretaris van veiligheid en justitie 2014, p. 1.

3 Casusonderzoek Zeist 2013 4 Weijers 2012, p. 200. 5 Kamerstukken II 2013/14 31 839, nr. 315, p. 3-4. 6 Advies Kinderombudsman 2014, p. 1. 7

Fischer & De Graaf 2001, p. 156.

8

Advies Kinderombudsman 2014, p. 35.

8

(10)

belangen tot een gezamenlijk gedragen en voor ieder van hen optimale besluitvorming te komen’.9

Hoewel niet in elke situatie gesproken kan worden van een ‘vechtscheiding’ heeft de Kinderombudsman aan de Rijksoverheid, gemeenten, Raad voor de Rechtsbijstand, advocaten en mediators de aanbeveling gedaan om alle ouders te verplichten om ten tijde van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding aan te tonen dat zij mediation hebben gevolgd.10

Volgens voormalig staatssecretaris Teeven ligt echter de sleutel voor het voorkomen van een vechtscheiding en daarmee de negatieve gevolgen voor kinderen bij de ouders zelf. Daarnaast zou verplichtstelling van mediation volgens menig af doen aan de kernwaarden van mediation, te weten vrijwilligheid en zelfbeschikking. Staatssecretaris Teeven heeft derhalve afgezien van verplichtstelling van mediation in geval van (v)echtscheidingen.11

Hoofdvraag

Dient mediation voorafgaand aan het verzoekschrift tot echtscheiding in het Nederlands burgerlijk recht verplicht te worden gesteld, zodat de belangen van kinderen zoals verdisconteerd in het IVRK in geval van potentiële (v)echtscheidingen optimaal kunnen worden gewaarborgd?

Opzet

Om de hoofvraag te beantwoorden zullen in hoofdstuk 1 de belangen van kinderen die verwikkeld zijn in het echtscheidings(proces)recht worden besproken in het kader van de van het IVRK. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 de huidige echtscheidingsprocedure besproken. In hoofdstuk 3 worden de kenmerken van mediation besproken. In hoofdstuk 4 zal de effectiviteit van echtscheidingsmediation worden besproken. In hoofdstuk 5 zullen de belangrijkste knel- en kritiekpunten worden besproken bij het verplicht stellen van mediation in geval van potentiële vechtscheidingen. Daarna wordt de kritiek getoetst door na te gaan of en in hoeverre verplichtstelling van mediation verenigbaar is met de kernwaarden van mediation, de Europese Mediationrichtlijn en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In meerdere landen wordt al gebruik gemaakt van verplichte mediation. In hoofdstuk 6 zal daarom het Duitse rechtssysteem als voorbeeld worden gebruikt ter beantwoording van de hoofdvraag.

9

Handboek mediation, p. 31.

10

Fischer & De Graaf 2001, p. 156.

11

Kamerstukken II 2013/14 33 836, nr. 4, p. 1.

9

(11)

Hoofdstuk 1: De belangen van het kind in het echtscheidingsproces

Inleiding

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk om vast te stellen wat kan worden verstaan onder de belangen van het kind in (v)echtscheidingen, indien men uitgaat van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het Kind (IVRK).

In het op 2 september 1990 in werking getreden IVRK zijn alle rechten van kinderen in één verdrag gebundeld.12 Het is daarmee het belangrijkste instrument dat de rechten van kinderen waarborgt. Het IVRK biedt een kader waarbinnen de nationale wetgever van de verdragsstaat dient te werken indien er beslissingen worden genomen die betrekking hebben op kinderen.13 Nederland heeft het IVRK in 1995 geratificeerd en is daarmee de verplichting aangegaan om zich aan de minimumnormen uit het IVRK te houden.

Nederland kent een zogenoemd monistisch systeem. Een internationaal verdrag als het IVRK hoeft daarom niet te worden omgezet in nationale wet- en regelgeving om werking te kunnen hebben binnen de Nederlandse rechtsorde. Na de ratificatie maakt het internationale verdrag direct deel uit van de nationale wet- en regelgeving.14 15 Het IVRK is per 2015, na ratificatie door Somalië16, door elk land ondertekend en geratificeerd met uitzondering van de Verenigde Staten en Zuid-Soedan. De Verenigde Staten hebben het IVRK ondertekend maar nog niet geratificeerd, Zuid-Soedan heeft het verdrag in zijn geheel nog niet ondertekend.17

Alle rechten uit het IVRK gelden even zwaar. Dit wordt ook wel de holistische werking van het IVRK genoemd.18 Toch zijn er binnen het IVRK een aantal bepalingen die als kernwaarden van het IVRK worden gezien. Dit zijn de artikelen 2, 3, 6 en 12 van het IVRK. Het IVRK bevat daarnaast meerdere bepalingen die specifiek van toepassing zijn op de positie van kinderen bij een (v)echtscheiding, te weten de artikelen 5, 18, 19 en 27 IVRK.19

12 Meuwese 2005, p. 24. 13 Advies Kinderombudsman 2014, p. 10. 14 De Graaf e.a. 2012, p. 1. 15

Een uitgebreidere bespreking van de doorwerking van het IVRK in Nederland zal in het kader van deze scriptie achterwege worden gelaten. Verwezen wordt naar Meeuwese 2005 voor nadere uitleg omtrent de (rechtstreekse) werking van het IVRK in Nederland.

16

Unicef, press release, Government of Somalia ratifies UN Convention on the Rights of the Child,, 20 januari 2015, http://www.unicef.org/media/media_78732.html, geraadpleegd op 13-03-2015. 17 Meuwese 2005, p. 1. 18 Meuwese 2005, p. 5. 19 Advies Kinderombudsman 2014, p. 10-11.

10

(12)

1.1 Algemene bepalingen van het IVRK

1.1.1 Artikel 2 IVRK: Non-discriminatie

Artikel 2 bevat het non-discriminatie beginsel. De kern van het artikel is dat alle rechten van het IVRK van toepassing zijn op alle kinderen die onder de rechtsmacht van de verdragsstaat vallen.

Verdragsstaten dienen deze rechten te waarborgen en te eerbiedigen.

1.1.2 Artikel 3 IVRK: Het belang van het kind

1.1.2.1 Het belang van het kind

In artikel 3 IVRK is het ‘belang van het kind’ verdisconteerd. Dit principe moet worden gezien als ondersteuning, rechtvaardiging en verklaring van de inhoud van alle overige inhoudelijke artikelen van het IVRK.20 Artikel 3 lid 1 IVRK benadrukt dat overheid en private instanties moeten verzekeren dat ‘het belang van het kind’ altijd de eerste overweging dient te zijn in geval van handelingen die het kind betreffen. Artikel 3 lid 2 IVRK behelst daarnaast een passieve en actieve verplichting voor staten om het welzijn van het kind te beschermen, terwijl tegelijkertijd de rechten en plichten van ouders worden gerespecteerd. Artikel 3 lid 3 IVRK geeft ten slotte aan dat de instanties die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de belangen van het kind competent moeten zijn. De staat dient dit te waarborgen.21

Het begrip ‘het belang van het kind’ wordt in het IVRK niet uitgebreid gedefinieerd. Er is slechts aangegeven dat bij elke maatregel die kinderen betreft, de belangen van het kind de eerste (niet de enige) overweging dienen te zijn.22 Dit geldt voor zowel de ouders als de overheid.23 Er is door het Comité inzake de Rechten van het Kind (Comité), het orgaan dat de artikelen van het IVRK nader interpreteert, met regelmaat benadrukt dat het IVRK als geheel moet worden beschouwd. Vooral de artikelen 2, 3, 6 en 12 moeten in relatie met elkaar worden gelezen. Dit houdt in dat voor de invulling van het begrip ‘het belang van het kind’ alle principes uit het IVRK relevant moeten worden geacht.24 Wegens de complexiteit van het begrip dient de invulling van ‘het belang van het kind’ in elk individueel geval te worden vastgesteld.25 In de literatuur bestaat onenigheid over de exacte invulling van het ‘belang van het kind’.

1.1.2.2 Invulling van het belang van het kind in de literatuur

20

Meuwese 2005, p. 53-54.

21

Hodgkin & Newell 2007, p. 36.

22

Committee on the Rights of the Child 2013, p. 9.

23

Advies Kinderombudsman 2014, p. 13.

24

Hodgkin & Newell 2007, p. 36-39.

25

Committee on the Rights of the Child 2013, p. 9.

11

(13)

In 1989 is er door Heiner en Bartels onderzoek gedaan naar het ‘belang van het kind’.26 Zij definieerden ‘het belang van het kind’ als het belang van ‘in de gegeven omstandigheden zo gunstig mogelijke ontwikkelingskansen’. De toets criteria zijn: adequate verzorging, een veilige fysieke omgeving, continuïteit en stabiliteit, interesse in de leefwereld van een kind, respect, serieus nemen van behoeften van een kind, geborgenheid, adequaat voorbeeld gedrag en een ondersteunende en flexibele structuur met ruimte voor initiatief, uitdagingen en experimenteer gedrag, brede educatiemogelijkheden, omgang met leeftijd genoten en kennis over en contact met eigen verleden.

Om de door Heiner en Bartels verouderde opgestelde criteria te actualiseren is er door Kalverboer en Zijlstra verder onderzoek gedaan. Zij stelden veertien punten op waarmee het ‘belang van het kind’ kon worden vastgesteld. De veertien ontwikkelingscondities werden verder uitgewerkt in het zogenoemd ‘Model Belang van het kind’. Het model voorzag in een uitgebreide vragenlijst die kon worden gebruikt om na te gaan of werd voldaan aan de veertien ontwikkelingscondities.27

Weijers28 ziet de ontwikkelingscondities zoals opgesteld door Heiner & Bartels en later Kalverboer & Zijlstra als een instrument om een levenswijze of een opvoedingsstijl te beoordelen. Hij ziet het daarom als een ongeschikt middel om invulling te geven aan het begrip ‘het belang van het kind’ en sluit zich aan bij De Ruyter. 29 Zij pleit volgens Weijers voor een invulling van het ‘belang van het kind’ in termen van ‘minimale eisen’ en niet van het stellen van ‘hoge doelen’ of ‘optimale condities’. Het begrip ‘het belang van het kind’ moet worden opgevat in termen van schade waartegen het kind moet worden beschermd.30 Voor beoordeling van ‘bescherming tegen schade’ moet dit zowel objectief als subjectief worden beoordeeld. Dit houdt in dat bovengenoemde objectieve factoren moeten worden afgewogen tegen de subjectieve mening van het kind zelf om te kunnen vaststellen of het kind voldoende wordt beschermd tegen schade.3132

1.1.3 Artikel 6 IVRK: Recht op leven en ontwikkeling van het kind

In artikel 6 IVRK is het recht op leven en ontwikkeling van het kind vastgelegd. Door het Comité wordt de ‘ontwikkeling van het kind’ gezien als ontwikkeling in de breedste zin van het woord. Het bevat de fysieke, mentale, spirituele, morele, psychologische en sociale ontwikkeling van het kind. De overheid dient dusdanige wetgeving te implementeren dat een optimale ontwikkeling voor het kind wordt gewaarborgd.33

1.1.4 Artikel 12 IVRK: Hoorrecht van Kinderen

26

Meuwese 2005, p. 61.

27

Meuwese 2005, p. 61.

28

I. Weijers, universitair hoofddocent pedagogiek aan de Universiteit Utrecht en bijzonder hoogleraar Jeugdrechtpleging aan het Willem Pompe Instituut van dezelfde universiteit.

29 Weijers 2007, p. 159-160. 30 Weijers 2007, p. 161. 31 Weijers 2007, p. 162. 32 Vendel 2014, p. 37-38. 33

Committee on the Rights of the Child 2003, p. 4.

12

(14)

Volgens artikel 12 lid 1 IVRK moet kinderen verzekerd zijn van het recht hun mening vrij te kunnen verkondigen in alle aangelegenheden die op hem of haar van toepassing zijn. Er moet naar de kinderen geluisterd worden en aan hun mening dient passend belang te worden gehecht. De uitoefening van dit recht is één van de manieren om er achter te komen hoe te handelen in het belang van het kind, zoals verdisconteerd in artikel 3 IVRK.34 Specifiek in geval van echtscheidingssituaties is eveneens artikel 9 IVRK van toepassing.

Artikel 12 lid 2 IVRK geeft het kind het recht om gehoord te worden en om zijn of haar standpunten naar voren te brengen in elke juridische of administratieve procedure die hem of haar aangaat. Het kind moet volgens het Comité worden gezien als een actief rechtssubject. Het kern doel van het IVRK is dan ook om te benadrukken dat mensenrechten als zodanig ook van toepassing zijn op kinderen. In het IVRK wordt echter geen recht op zelfbeschikking voor kinderen wordt gecreëerd, maar slechts het recht om betrokken te worden bij het maken van beslissingen die het kind betreffen.35 Dit houdt in dat in geval van een echtscheiding het kind actief moet worden betrokken bij beslissingen omtrent het gezag, huisvesting en andere beslissingen die van belang zijn voor de vormgeving van de leefomgeving van het kind.

Er wordt in artikel 12 IVRK niet gesproken over een minimumleeftijd van het kind. Dit houdt in dat het elk kind het formele recht heeft om gehoord te worden in zaken die hem of haar aangaan. Er moet daarbij rekening worden gehouden met de ontwikkelende vermogens van het kind, oftewel de rijpheid van het kind.

1.2 De belangen van het kind in het echtscheidingsproces

1.2.1 Artikel 5: De rol van ouders

In artikel 5 IVRK is vastgelegd dat staten die partij zijn bij het IVRK de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders (en overige familieleden) dienen te eerbiedigen. Het gaat er om dat ouders de verantwoordelijkheid en het recht hebben om hun kind(eren) te ondersteunen bij het uitoefenen van de rechten verdisconteerd in het IVRK, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.36

Tijdens de vaststelling van het artikel werd expliciet vermeld dat voorkomen diende te worden dat de rechten van het kind uitsluitend zouden worden overgelaten aan de wil van de ouders. De overheid zou anders nimmer kunnen interveniëren. Er moest een balans gevonden worden tussen de bescherming van het gezin en de rechten van het kind binnen het gezin. Er werd nadruk gelegd op de zich ontwikkelende vermogens van het opgroeiende kind. De ouders hebben de verantwoordelijkheid te zorgen voor een positieve omgeving zodat kinderen hun vermogens maximaal kunnen gebruiken. Het is niet concreet vast te stellen welke rechten voorrang hebben indien de rechten van ouders en

34

Meuwese 2005, p. 117.

35

Hodgkin & Newell 2007, p. 149-154.

36

Meuwese 2005, p. 69.

13

(15)

kinderen niet overeenstemmen, de bepaling is bedoeld om de rechten van de gehele familie te doen versterken.37

1.2.2 Artikel 9 IVRK: Scheiding van het kind van de ouders en recht op omgang

Artikel 9 IVRK bepaalt dat ieder kind het recht heeft om bij zijn of haar ouders te leven. Indien er een beslissing gemaakt moet worden waarbij een scheiding van ouder(s) en kind noodzakelijk is, zoals in geval van een (v)echtscheiding van de ouders, dient passend belang te worden gehecht aan de eigen visie van het kind. Artikel 9 lid 2 IVRK bepaalt dan ook dat het kind gehoord dient te worden in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft.38

1.2.3 Artikel 18 IVRK: Verantwoordelijkheid van de ouders

Artikel 18 IVRK vormt samen met artikel 5 IVRK het kader voor de verhouding tussen ouders, kinderen en de samenleving. Artikel 18 IVRK is een nadere uitwerking van artikel 5 IVRK over de rol van ouders om hun kind te voorzien van passende leiding en begeleiding bij de uitoefening van de rechten uit het IVRK, hierbij ondersteund door de overheid.

Artikel 5 IVRK betreft onder andere de ontwikkelende vermogens van het kind. Artikel 18 IVRK betreft de statelijke bescherming van de verantwoordelijkheid van ouders om hun kinderen te verzorgen en op te voeden.39 Het ‘belang van het kind’ is en dient de eerste zorg van ouders te zijn.40 Het IVRK eerbiedigt deze verantwoordelijkheid en bepaalt in artikel 18 lid 2 IVRK dat staten passende bijstand moeten leveren bij de uitoefening van deze verantwoordelijkheden. De eigen verantwoordelijkheid van de ouders wordt in artikel 19 IVRK wel begrensd.41

1.2.4 Artikel 19 IVRK: Bescherming tegen kindermishandeling

Artikel 19 IVRK staat nauw in verband met artikel 5 en 18 IVRK. Het artikel legt een positieve verplichting op aan verdragsstaten om kinderen binnen het gezin te beschermen tegen mishandeling, verwaarlozing en geweld. Onder kindermishandeling, zoals verdisconteerd in artikel 19 lid 1 IVRK, wordt verstaan alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijk of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik.42 Het artikel is voornamelijk van toepassing op geweld binnen het gezin. Het is aan verdragsstaten om alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied te nemen om het kind te beschermen.43

37 Detrich, 1999, p. 118-119. 38 Meuwese 2005, p. 97-99. 39 Meuwese 2005, p. 71. 40 Advies Kinderombudsman 2014, p. 13. 41 Meuwese 2005, p. 151. 42

Hodgkin & Newell 2007, p. 249.

43

Meuwese 2005, p. 160-161.

14

(16)

1.2.5 Artikel 27 IVRK Levensstandaard

In artikel 27 lid 1 IVRK is het ‘recht op een levensstandaard’ verdisconteerd die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van kinderen. Het artikel is algemeen geformuleerd en heeft betrekking op meer dan alleen voeding, huisvesting en kleding. In lid 2 en 3 van artikel 27 IVRK zijn specifieke verplichtingen voor ouders en overheid opgenomen.

Meuwese geeft aan dat de verantwoordelijkheid voor een toereikende levensstandaard ook hier in de eerste plaats bij de ouders ligt.44 Zij dienen naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind te waarborgen. Indien ouders niet meer in staat zijn om deze verplichting na te komen is het aan de staat om de ouders bij te staan, zo blijkt uit de leden 3 en 4 van artikel 27 IVRK.45

44 Meuwese 2005, p. 227. 45 Meuwese 2005, p. 227-230.

15

(17)

Hoofdstuk 2: Het echtscheidings(proces)recht

Inleiding

Naast het IVRK is ook de nationale wetgeving van belang om de positie van kinderen in een echtscheidingsproces vast te stellen.

De positie van het kind binnen het echtscheidingsproces van de ouders genoot tot aan de jaren 80 van de 20ste eeuw niet veel aandacht. Tot 21 maart 1986 werd bij een echtscheiding het gezag over de kinderen toevertrouwd aan één van de ouders, meestal de moeder. De andere ouder werd toeziend voogd, meestal de vader. Dit was omdat de moeder normaal gesproken de hoofdverzorger en opvoeder van de kinderen was en de vader de hoofdkostwinner. Het hebben van slechts één ouder met gezag zou zorgen voor de essentiële continuïteit en voorspelbaarheid in het leven van de kinderen. De vader raakte na de echtscheiding vaak op de achtergrond.46

Pas vanaf de ingrijpende wetswijziging van het echtscheidings(proces)recht in 1971, waar onder andere de bestaande ‘Bijbelse’ echtscheidingsgronden werden vervangen door de enkele grond “duurzame ontwrichting”, ontstaat aandacht voor de positie van het kind binnen het echtscheidings(proces)recht.47 48 Sinds de wetswijziging van 1971 zijn er verschillende wetswijzigingen geweest die van toepassing zijn geweest op de belangen van het kind binnen het echtscheidings(proces)recht. De belangrijkste daarvan zijn de wetswijzigingen van 1998 en 2009.

Deze scriptie richt zich enkel op de belangen van het kind binnen de echtscheidingsprocedure. Een bespreking van scheiding van tafel en bed zal derhalve buiten beschouwing worden gelaten. In paragraaf 2.1 zullen de wetswijzigingen van 1998 en 2009 worden besproken. Vervolgens zal in paragraaf 2.2 het huidige echtscheidings(proces)recht worden besproken. In paragraaf 2.3 wordt de huidige discussie rondom (v)echtscheidingen en het ‘belang van het kind’ in kaart gebracht.

2.1 De wetswijzigingen van 1998 en 2009

2.1.1 Vechtscheidingen

Na de wetswijziging van 1971 steeg het aantal echtscheidingszaken waarmee de rechterlijke macht werd geconfronteerd sterk. Waren dat er in 1973 nog 21.258 per jaar, in 1984 was dit aantal opgelopen tot circa 40.000 echtscheidingen per jaar. Om een meer efficiënte rechtsgang en een depolarisering van de echtscheidingsprocedure te bewerkstelligen traden op 3 december 1984 en 4 oktober 1985 respectievelijk wetsvoorstel 18 37249 en wetsvoorstel 19 24250 in werking. Met deze wetten kwamen

46 Lawick 2012, p. 131. 47 Kamerstukken II, 1968/69 10 213, nr. 3, p. 21-22. 48 Kamerstukken II, 1968/69 10 213, nr. 3, p. 8-11. 49 Kamerstukken II, 1983/84 18 372, nr. 3.

16

(18)

de verplichte (verzoenings)comparities voor dagvaardings- en verzoekschriftprocedures te vervallen en werd de dagvaardingsprocedure omgezet naar een verzoekschriftprocedure.51 52 De overheid trok zich volgens de Eerste Kamer steeds meer terug daar waar het de motieven betrof van de partners om een echtscheiding aan te vragen. De verantwoordelijkheid kwam in toenemende mate te liggen bij de echtgenoten zelf.53 Wel bleef, mede door de inwerkingtreding van het IVRK in 1990, de aandacht voor de situatie van kinderen binnen het echtscheidingsproces toenemen.

Onderzoek had uitgewezen dat kinderen die te maken hadden gekregen met de echtscheiding van hun ouders gemiddeld tweemaal zo veel problemen ondervonden dan kinderen uit intacte gezinnen. Ook werd meer acht geslagen op de ‘vechtscheiding’. Men werd zich er van bewust dat de

scheiding soms gepaard gaat met dusdanig hevige spanningen en conflicten tussen de ouders, dat de ouders niet meer in staat zijn om de belangen van hun kinderen voorop te stellen’.54

Om de belangen van kinderen die te maken hadden met deze zogenoemde (v)echtscheidingen te waarborgen, en daarmee te voldoen aan het IVRK, is het echtscheidings(proces)recht in 1998 en in 2009 gewijzigd.

2.1.2 De wetswijziging van 1998

Door maatschappelijke veranderingen en toenemende emancipatie van de vrouw gingen vrouwen meer werken en namen vaders meer zorgtaken op zich. Door de evenredigere verdeling in kostwinning en verzorging begonnen vaders zich te verzetten tegen de achtergestelde positie in geval van de toewijzing van het gezag over de kinderen.55 In het kader van deze veranderingen deed de Hoge Raad op 21 maart 1986 uitspraak in de vier Lentebode-arresten.56 De Hoge Raad bepaalde dat het gezag over de kinderen door de ouders gezamenlijk kon worden uitgeoefend indien er een goede onderlinge verstandhouding bestond. De uitspraken zijn in 1998 door de wetgever gecodificeerd in artikel 1:251 lid 2 BW.

Na de wetswijziging van 1998 bleek door onderzoek dat er zich geen verbeteringen hadden voorgedaan in de situatie van kinderen tijdens en na een (v)echtscheiding. Integendeel, de problemen van scheidingskinderen werden, volgens scheidingsonderzoeker aan de Universiteit Utrecht Dr. E Spruijt, plotseling groter.57 Klinisch psycholoog, psychotherapeut en opleider van de Nederlandse Vereniging voor Relatie en Gezinstherapie (NVRG) Justine van Lawick, gaf aan dat juist omdat het

50

Kamerstukken II, 1985/86 19 242, nr. 1-3.

51

Kamerstukken II, 1990/91 21 881 nr. 1-3.

52

Het wetsvoorstel is uiteindelijk door de Eerste Kamer verworpen in verband met de wijzigingen in artikel 819 RV. Wel kwamen de voorgestelde wijzigingen van het echtscheidingsrecht op vrijwel gelijke wijze terug in wetsvoorstel 21 881 waardoor de dagvaardingsprocedure alsnog werd afgeschaft maar de verplichte procureurstelling in stand werd gelaten. De wet trad op 1 januari 1993 in werking.

53

Kamerstukken II, 1983/84 18 372, nr. 233a, p. 1.

54

Brief van de staatssecretaris van veiligheid en justitie 2014, p. 2.

55 Lawick 2012, p. 131. 56 HR 21 maart 1986, NJ 1986 586-589. 57 Spruijt 2013.

17

(19)

gezag werd verdeeld over twee ouders er meer ruimte ontstond voor strijd en achterdocht over wat de ander deed indien het kind bij de andere ouder verbleef.58

2.1.3 De wetswijziging van 2009

Er vond een toename in gezamenlijke echtscheidingsverzoeken plaats. Onderzoek wees uit dat dit kwam omdat echtparen zich in toenemende mate bewust werden van het feit dat goede afspraken ten tijde van de echtscheiding latere conflicten konden voorkomen. Dit was positief omdat, zoals gezegd, al jarenlang uit onderzoek was gebleken dat een aanhoudend conflict tussen de ouders het meest schadelijk is voor kinderen.59

Om scheidings- en omgangsproblematiek (voor kinderen) te verminderen en de procedure verder te vereenvoudigen werd het wetsvoorstel voor de ‘Wet bevordering voorgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding’ ingediend.60 De wet is op 1 maart 2009 in werking getreden.61 In de wet is het zogenoemde ‘ouderschapsplan’ verplicht gesteld, ouderlijke verantwoordelijkheid geëxpliciteerd en de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (flitsscheiding) afgeschaft.62

Door middel van het ouderschapsplan zijn ouders verplicht gesteld om na te denken over welke invulling zij willen geven aan het ouderlijk gezag na de echtscheiding. Het ouderschapsplan dient nu verplicht te worden ingediend tijdens het verzoek tot echtscheiding en dient op grond van artikel 815 lid 3 Rv afspraken te bevatten over onder andere zorg- en opvoedingstaken, omgang met de kinderen en kinderalimentatie.

2.2 Het huidige echtscheidings(proces)recht

2.2.1 Duurzame ontwrichting

Momenteel bestaan er verschillende vormen van het uit elkaar gaan van echtgenoten. De echtgenoten kunnen apart gaan wonen, de scheiding van tafel en bed en de meest vergaande vorm, de echtscheiding. De echtscheiding staat gecodificeerd in artikel 1:149 sub c BW - 1:166 BW. De procesrechtelijke kant is gecodificeerd in de artikelen 815- 828 Rv. De huidige echtscheidingsgrond is nog steeds de in 1971 ingevoerde grond ‘duurzame ontwrichting’, gecodificeerd in artikel 1:151 BW.

58 Lawick 2012, p. 131. 59 Chin-A-Fat 2014. 60 Kamerstukken II, 2004/05 30 145, nr. 1-3. 61 Stb. 2008, 500. 62

Wel wordt het eventueel met de wet: scheiden zonder rechter, vanaf 1 januari 2015 mogelijk voor echtgenoten zonder minderjarige kinderen, te scheiden zonder tussenkomst van de rechter.

18

(20)

2.2.2 Eenzijdig versus gemeenschappelijk verzoek

Een echtscheiding kan sinds 1971 eenzijdig ofwel gemeenschappelijk door middel van een verzoekschrift worden aangevraagd (art. 1:150 BW). Indien de echtgenoten het met elkaar eens zijn over de gevolgen van de echtscheiding wordt een gemeenschappelijk verzoek ingediend bij de rechtbank (art. 1:154 lid 1).63

Indien slechts één van de echtgenoten een verzoek indient wordt de andere echtgenoot in de gelegenheid gesteld hiertegen verweer in te stellen bij de rechtbank (art. 1:153 lid 1 BW). Een verweer zal over het algemeen betrekking hebben op scheiding gerelateerde voorzieningen zoals verdeling van zorg- en opvoedingstaken, onderhoudsverplichtingen met betrekking tot minderjarigen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap.64

2.2.3 Ouderschapsplan

In geval van de aanwezigheid van minderjarige kinderen zijn de echtgenoten nog steeds verplicht bij het verzoekschrift tot echtscheiding een ‘ouderschapsplan’ in te dienen (art. 815 lid 2 jo lid 3 Rv). Dit geldt voor zowel gemeenschappelijke als eenzijdige verzoeken tot echtscheiding. Zonder een ouderschapsplan kan de echtscheiding niet worden uitgesproken in verband met niet-ontvankelijkheid van het verzoek, tenzij de ouder die om de echtscheiding verzoekt duidelijk kan motiveren waarom er geen ouderschapsplan is. De rechter kan de echtgenoten in geval van het ontbreken van een ouderschapsplan verwijzen naar een mediator (art. 818 lid 2 Rv) of de echtgenoten kunnen voort procederen door andere stukken te overleggen aan de rechter (art. 815 lid 6 Rv). Als een ouderschapsplan wel wordt vastgesteld maar niet wordt nagekomen bestaan er geen wettelijke sancties om nakoming af te dwingen.

2.2.4 Het hoorrecht van kinderen en de informele rechtsingang

Kinderen moeten de gelegenheid krijgen hun mening kenbaar te maken (art. 12 IVRK). Aan de mening moet passend belang worden gehecht. Nadat het ouderschapsplan is ingediend worden kinderen van twaalf jaar en ouder uitgenodigd door de rechter om hun wensen met betrekking tot de echtscheiding en het ouderschapsplan kenbaar te maken (art. 809 Rv). Kinderen jonger dan 12 jaar

kunnen eveneens in de gelegenheid gesteld worden hun mening kenbaar te maken. Dit terwijl uit

artikel 12 IVRK blijkt dat elk kind in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Op grond van artikel 809 Rv mag de rechter geen beslissing nemen voordat de minderjarige in de gelegenheid is gesteld zijn of haar mening kenbaar te maken. Volgens de Hoge Raad is dit slechts anders indien het horen niet mogelijk is wegens een ernstige lichamelijke of geestelijke stoornis,

63 Keijser 2013, p. 64. 64 WODC 2013, p. 29.

19

(21)

indien de minderjarige besluit om niet gehoord te willen worden, of indien het horen schadelijk zou zijn voor de gezondheid van de minderjarige.65

Hoewel minderjarigen een hoorrecht hebben, is een minderjarige in beginsel geen procespartij bij de echtscheiding. Personen onder de 18 jaar zijn immers proces onbekwaam (art. 1:245 lid 4 BW).66 Om minderjarigen wel bij het echtscheidingsproces van hun ouders te betrekken bestaan er voor minderjarigen drie informele rechtsingangen. De minderjarige kan de rechter verzoeken ambtshalve een beslissing te laten nemen omtrent de invulling van gezag (art. 1:251a BW), omtrent omgang met de ouders en zorgtaken van de ouders (artikelen 1:253a BW jo 1:377a BW) of een beslissing omtrent het instellen van een bijzondere curator (art. 1:250 BW).67 Van deze informele rechtsingangen kan gebruik worden gemaakt door een brief te versturen naar de rechter.68

2.2.5 Voorlopige voorzieningen

Indien de echtgenoten het niet met elkaar eens worden is het soms nodig dat de rechter voorlopige beslissingen neemt. Dit kan op verzoek van ieder van de echtgenoten (art. 821 Rv). De voorlopige beslissingen gelden voor de duur van de echtscheiding. Nadat de echtscheiding is voltrokken gelden de definitieve afspraken die tijdens de echtscheidingsprocedure tot stand zijn gekomen en vervallen de voorlopige voorzieningen.

2.2.6 Nevenvoorzieningen

Als de ouders er zelf niet uit kunnen komen kan de rechter worden verzocht nevenvoorzieningen te treffen (art. 827 Rv). Dit is niet verplicht. Met behulp van de nevenvoorzieningen kunnen zaken door de rechter worden bepaald die onder andere betrekking hebben op ‘het levensonderhoud’, ‘het gezag over, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over, de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van of de omgang met, de informatie en raadpleging over en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de eventuele minderjarige kinderen’, de ‘alimentatie’ en de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

De scheidingsprocedure kan lang duren. Vertraging kan worden opgelopen indien gebruik gemaakt wordt van verweersmogelijkheden of verzocht wordt om nevenvoorzieningen. In wezen is de lange duur van de scheidingsprocedure toe te schrijven aan het feit dat de echtgenoten het niet met elkaar eens worden.69 Dit heeft in sommige gevallen een ‘vechtscheiding’ tot gevolg.

65

HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1084.

66

Dit is slechts anders in specifiek in de wet genoemde gevallen, zoals bijvoorbeeld in artikel 1:36 BW en artikel 1:245 BW.

67 Verfuurden 2011, p. 63-64. 68 WODC 2003, p. 31. 69 Keijser 2013, p. 63-65.

20

(22)

2.3 (V)echtscheidingen en de belangen van het kind

2.3.1 Kritiek op het huidige echtscheidings(proces)recht

Het ouderschapsplan is een tijd lang gezien als een geschikt middel om langdurige conflicten tijdens en na de (v)echtscheiding te voorkomen. Echter, voor ouders die zeer conflictueus uit elkaar gingen, was de inschatting dat het verplicht indienen van een ouderschapsplan geen hulp zou bieden.70

Spruijt onderschrijft dat heftige chronische ouderlijke conflicten ernstig nadeel opleveren voor de ontwikkeling van een kind. Ook geeft hij aan dat het voor veel scheidende ouders niet mogelijk bleek te zijn het ouderschapsplan toe te passen zonder toename van hun onderlinge conflicten. Het ouderschapsplan zou slechts hebben geleid tot meer vechtscheidingen. De belangrijkste risicofactoren voor kinderen na een ouderlijke scheiding, de ouderlijke ruzies, schijnen niet op eenvoudige wijze te verminderen zijn. Spruijt concludeert dat ondanks het feit dat ouders over het algemeen slechts het beste voor hebben met hun kinderen, velen niet in staat zijn en niet voldoende kennis hebben om tijdens de scheiding optimaal voor hun kinderen te zorgen.71

Lawick geeft aan dat vechtscheidingen een vorm van psychisch geweld zijn. Als kinderen getuige zijn van fysiek of psychisch geweld tussen ouders zou dit in Nederland gelden als kindermishandeling.72 Hoewel, zoals is gebleken in hoofdstuk 1, aan de overheid expliciet de positieve verplichting is gegeven om kindermishandeling te voorkomen (art. 19 IVRK), lijkt de door de overheid genomen maatregel, het ouderschapsplan, niet voldoende. Lawick stelt dat sinds het ouderschapsplan is ingevoerd de strijd zich enkel heeft verplaatst van het gezag over de kinderen naar het opstellen van het ouderschapsplan. In een escalerende destructieve relatie is er geen ruimte voor aanvaarding van de negatieve delen van het leven. Het is volgens Lawick niet verwonderlijk dat de strijd die woedt tussen echtgenoten tijdens en na de scheiding doorgaat wanneer wordt gevraagd om het indienen van een ouderschapsplan. De echtgenoten gaan er van uit dat de ander de kinderen op dezelfde wijze pijn zal doen als de echtgenoot en beide zullen proberen de kinderen tegen de ander te beschermen. Kinderen raken in deze strijd beschadigd. Het kind dat niet wil kiezen tussen ouders raakt verscheurd maar kan zich niet uiten omdat elke uiting als munitie kan worden gebruikt in de strijd van de ouders. De kinderen kunnen opstandig, onhandelbaar, stil of teruggetrokken worden en slaap-, eet- en/of concentratieproblemen oplopen.73

Volgens het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC), die het ouderschapsplan in 2013 evalueerde, staat niet wetenschappelijk vast dat het ouderschapsplan heeft gezorgd voor een vermeerdering aan vechtscheidingen en een verslechtering danwel stagnatie van de

70 Chin-A-Fat 2014, p. 2. 71 Spruijt 2013. 72 Lawick 2012, p. 131-134. 73 Lawick 2012, p. 131-134.

21

(23)

situatie van kinderen die te maken hadden met een (v)echtscheiding. Het WODC geeft aan dat er op lange termijn moet worden gekeken of het ouderschapsplan positieve effecten met zich meebrengt.74

2.3.2 Mediation als oplossing?

Door de discussie omtrent het ouderschapsplan staan de situaties waarin kinderen verkeren in geval van (v)echtscheidingen weer volop in de aandacht.75 In het rapport van de Kinderombudsman zijn, zoals in de inleiding is vermeld, de problemen van kinderen onder andere in het licht van het IVRK besproken. De Kinderombudsman geeft aan dat bij elke beslissing waar kinderen bij betrokken zijn, ‘het belang van het kind’ zoals verdisconteerd in artikel 3 IVRK, de eerste overweging dient te zijn. De ouders zijn primair verantwoordelijk voor hun kinderen maar de overheid is verplicht steun te verlenen of in te grijpen indien de ouders toch niet in staat blijken de belangen van hun kinderen voorop te stellen (art. 18 IVRK).76

De Kinderombudsman concludeert dat ouders zich vaak niet bewust zijn van de impact die zij hebben op de belangen van hun kinderen. Zij stellen vaak in het belang van hun kind te handelen, terwijl het doorlopend bevechten van de andere ouder daar geen blijkt van geeft. Ouders moeten

volgens de Kinderombudsman meer verantwoordelijkheid nemen.77 In het rapport van de

Kinderombudsman worden drie categorieën ouders onderscheiden.

- De ouders die in (zekere mate van) harmonie en overleg (al dan niet met behulp van vrijwillige mediation) komen tot afspraken over invulling van hun ouderschap, die tot (redelijke) tevredenheid is van alle betrokkenen.

- De ouders bij wie de emoties zo hoog oplopen dat zij het gesprek met elkaar alleen kunnen voeren met professionele begeleiding, en bij wie de afspraken zeer moeizaam tot stand komen. Zij bevinden zich op het randje van een vechtscheiding.

- De ouders bij wie de onderlinge communicatie louter conflictueus verloopt en bij wie het treffen van de ex-partner een doel lijkt te zijn geworden. Zij verliezen het belang van de ander en van de kinderen uit het oog en staan continu in de vechtstand. In dit geval wordt in de volksmond ook wel gesproken van een vechtscheiding.

De Kinderombudsman heeft voorgesteld om alle ouders te verplichten ten tijde van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding aan te tonen dat zij mediation hebben gevolgd. Voor ouders die in overleg tot een ouderschapsplan komen, volstaat volgens de Kinderombudsman één mediationsessie.

74 WODC 2013, p. 86-87. 75 Kamerstukken II, 2013/14 31 839, nr. 315, p. 3-4. 76 Advies Kinderombudsman 2014, p. 13-15. 77 Advies Kinderombudsman 2014, p. 33.

22

(24)

De tweede en derde doelgroep kunnen de rechter pas na drie sessies verzoeken om een uitspraak tot echtscheiding.78

Voordat kan worden onderzocht in hoeverre mediation effectief is en verplicht dient te worden gesteld om vechtscheidingen te voorkomen dient begrip te worden verkregen van wat mediation precies inhoudt. In hoofdstuk 3 zal nader daarom nader onderzoek worden gedaan naar mediation.

78

Fischer & De Graaf 2001, p. 156.

23

(25)

Hoofdstuk 3 – Mediation in het echtscheidings(proces)recht

Inleiding

Dit hoofdstuk gaat dieper in op echtscheidingsmediation. In paragraaf 3.1 wordt de plaatsbepaling van mediation besproken. In paragraaf 3.2 zal een kort historisch overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van echtscheidingsmediation in Nederland. In paragraaf 3.3 worden de verschillende mogelijkheden om mediation te initiëren besproken. Als laatst zullen in paragraaf 3.4 en 3.5 de verschillende eigenschappen van mediation worden besproken.

3.1 Plaatsbepaling mediation

In de Nederlandse rechtspraktijk wordt het begrip mediation vaak naast of als synoniem voor begrippen als bemiddeling en conflictbemiddeling gebruikt. Met het Amerikaanse begrip mediation wordt gedoeld op een specifieke vorm van conflictoplossingen, gebonden aan bepaalde voorwaarden. Bemiddeling wordt over het algemeen in een ruimere context gebruikt en is derhalve minder bepaald dan mediation.79

Bij mediation wordt gebruik gemaakt van sociale en psychologische kennis in juridische kwesties.80 Het is niet gericht op het achterhalen van feiten, maar richt zich vooral op de relatie en belangen van partijen.81 Mediation is dus een tussenpartijdige vorm van conflictoplossing en geen bovenpartijdige vorm zoals wel het geval is bij rechtspraak, arbitrage (art. 1020 Rv) of een bindend advies. Er wordt gestreefd naar een oplossing die bevredigend is voor beide partijen.82

In tegenstelling tot een rechter of arbiter heeft de mediator enkel een begeleidende taak tijdens het mediationproces. Het is een neutrale derde die partijen helpt hun geschil door middel van onderhandelingen op te lossen. Hij neemt daarbij geen standpunt in en onthoudt zich van inhoudelijk commentaar.83 Als partijen het eens zijn geworden, worden de afspraken over het algemeen vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst (art. 7:900 BW). Op mediation is derhalve het verbintenissenrecht uit boek 6 van het BW van toepassing.

3.2 Historische ontwikkeling van echtscheidingsmediation

79

Kamerstukken II 1999/00 26 352, nr. 19, p. 5.

80

Handboek mediation, p. 40-43.

81

Gathier & Emmen 2009, p. 5.

82

Handboek mediation, p. 38-39.

83

Gathier & Emmen 2009, p. 5.

24

(26)

Mediation is eind jaren zeventig uit de Verenigde Staten komen overwaaien.84 Er werden verschillende initiatieven genomen om het gebruik van mediation te stimuleren, zo ook in geval van echtscheidingen.

De initiatieven voor echtscheidingsmediation in Nederland beginnen bij G.P. Hoefnagels, hoogleraar criminologie en familierecht aan de Erasmusuniversiteit tussen 1965 en 2003. Hoefnagels gaf aan dat een echtscheidingsprocedure met twee advocaten 'contraproductief, geldverslindend en respectvernietigend' zou zijn.85 In 1974 begon hij als eerste met een scheidingsbemiddeling praktijk en introduceerde zijn methode in de advocatuur. Hij gaf aan dat er in geval van een echtscheiding sprake is van juridische, zakelijke én emotionele conflicten waar rekening mee moest worden gehouden. In 1990 werd met behulp van Hoefnagels de ‘Vereniging van Advocaten- en Scheidingsbemiddelaars’ (VAS) opgericht.

Steeds meer conflicten werden opgelost door middel van mediation. Uit het Handboek Mediation blijkt dat dit hoofdzakelijk kwam door een groeiend besef dat de traditionele juridische aanpak van conflicten niet voldoende is. Om de kwaliteit van mediation en mediators te blijven bewaren is in 1993 het Nederlands Mediation Instituut (NMI) opgericht.86 Het NMI bewaakt de kwaliteit van de mediators die ingeschreven staan in het zogenoemde NMI-register (nu MfN-register) en stelt reglementen en beroepsregels op.87

In 1999 werd door de Ministerie van Justitie voor verdere stimulering van mediation gezorgd.88 Alternative Dispute Resolution (ADR) (en in het bijzonder mediation als onderdeel van ADR) moest op de lange termijn bijdragen aan de dejuridisering van de geschilbeslechting, het op de

kwalitatief beste respectievelijk meest effectieve wijze van afdoen van geschillen, het bieden van een meer pluriforme toegang tot het recht en het verminderen van de druk op de rechtspraak.89

In 2003 fuseerde de VAS met de Vereniging van Personen- en Familierecht Advocaten (VPFA) en kreeg de naam: Vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (VFAS). De VFAS kent eigen gedragsregels en een eigen klacht- en tuchtrecht voor scheidingsmediators.90

Eind twintigste eeuw ontstond de behoefte om mediation in te kaderen tot een uniforme regeling. Mediation was niet wettelijk vastgelegd en bestond enkel als alternatief voor bestaande vormen van conflictbeslechting op bepaalde rechtsgebieden.91 Momenteel zijn door initiatief van Kamerlid Van der Steur, drie wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer ingediend die zijn gericht op de wettelijke inbedding en verankering van mediation op nationaal gebied. Het betreft de ‘Wet

84

Kamerstukken II, 1999/00 26 352, nr. 19, p. 9.

85

Hoefnagels & Van Leuven 2003, p. 17-20.

86

Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 31-40.

87

MFN register, http://mfnregister.nl/, geraadpleegd op 08-02-2015.

88 Kamerstukken II 1999/00, nr. 19. 89 Kamerstukken II, 2013/14 33 723, nr. 3, p. 4. 90 Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 402-403. 91 Jongbloed 2012, p. 436.

25

(27)

registermediator’92, de ‘Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht’93 en de ‘Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht’.94

3.3 De aanloop naar echtscheidingsmediation

Er zijn momenteel verschillende wijzen om mediation binnen het echtscheidingsproces te initiëren. Men kan ten eerste uit eigen beweging een mediationproces starten voordat er een gang naar de rechter wordt gezocht.

Daarnaast is het mogelijk, zoals is gebleken uit paragraaf 2.2.3, dat de rechter de echtgenoten tijdens een gerechtelijke procedure verwijst naar een mediator (art. 818 lid 2 Rv). De verwijzing naar een mediator heeft volgens advocaat, arbiter, voorzitter van de Vereniging Corporate Mediation en raadsheer-plaatsvervanger M. Brink, als doel dat de echtgenoten in onderling overleg tot afspraken komen over de gevolgen van de echtscheiding. De rechter zal mediation, met meer of minder nadruk, aanbevelen indien hij vaststelt dat het verzoekschrift of de behandeling ter terechtzitting daartoe aanleiding geeft.95

Als laatste is het mogelijk dat de echtgenoten in een tussen hen gesloten overeenkomst een mediationclausule hebben opgenomen. Dit is een schriftelijke afspraak tot mediation, die partijen overeenkomen voor het geval een geschil tussen hen zal ontstaan.96

Zodra de mediation wordt gestart zal er een zogenoemde mediationovereenkomst worden gesloten. Deze overeenkomst is te zien als een overeenkomst van opdracht (art. 7:400 BW).

3.4 Kernaspecten van mediation

Mediation is in Nederland gebaseerd op een aantal kernaspecten, te weten: ‘vrijwilligheid’, ‘zelfbeschikking en neutraliteit’, ‘vrijblijvendheid’ en ‘vertrouwelijkheid/geheimhouding’.

3.4.1 Vrijwilligheid

Vrijwilligheid wordt in Nederland als kernaspect van mediation gezien. Volgens artikel 5.1 van het Mediation Reglement van het NMI vindt mediation slechts plaats op grond van vrijwilligheid van de partijen en kan het ook door elk van de partijen worden beëindigd.97 Er wordt dus vrijwilligheid tot deelname aan mediation en een vrijwilligheid tot voortzetting en beëindiging van de mediation erkend.

92 Kamerstukken II, 2012/13 33 722, nr. 1-3. 93 Kamerstukken II, 2013/14 33 723, nr. 1-3. 94 Kamerstukken II, 2012/13 33 727, nr. 1-3. 95 Brink 2011, p. 2654. 96

Schutte & Spierdijk 2011, p. 39-40.

97

Schutte & Spierdijk 2011, p. 71-77.

26

(28)

In januari 2006 is de vrijwilligheid tot deelname aan mediation door de Hoge Raad vastgelegd. In de betreffende scheidingsprocedure gaven de echtgenoten aan dat zij op grond van een mediationclausule een mediation traject wilden starten. Kort daarna zag de vrouw echter af van mediation. Volgens de Hoge Raad gaat de vrijwilligheid met betrekking tot deelname aan mediation zo ver dat indien er een mediationclausule is overeengekomen dit niet kan zorgen voor een verplichting tot deelname aan een mediationproces. De Hoge Raad overweegt dat het

‘gelet op de aard van het middel van mediation het beide partijen vrij staat hun medewerking

daaraan alsnog te onthouden, dan wel die om hen moverende redenen te beëindigen’.98

Ook de verwijzing naar mediation door de rechter op grond van 818 lid 2 RV kunnen de echtgenoten naast zich neer leggen.99 De verwijzing houdt in dat er voorafgaand aan de zitting of tijdens de zitting door de rechter een mediationaanbod wordt gedaan. Na een voorlichting over mediation, kunnen de echtgenoten besluiten of zij een mediationproces willen starten. De Tweede Kamer heeft in 2004 aangedrongen op toezegging dat het weigeren van mediation aanbevolen door de rechter zonder enige gevolgen moest blijven. Het zou volgens de Tweede Kamer geen zelfstandige grond voor niet-ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek mogen zijn. Enkel indien het verzoekschrift niet aan de wettelijke vereisten voldoet kan zorgen voor een niet-ontvankelijkheid van de echtgenoten. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er geen ouderschapsplan wordt opgesteld.100

3.4.2 Zelfbeschikking en neutraliteit

Als het mediationproces eenmaal is gestart zijn de betrokken partijen zelf de beslissingsbevoegden omtrent de uitkomst van hun conflict. Er worden geen oplossingen aangedragen of besluiten genomen door de mediator. De mediator heeft ‘enkel’ tot doel om de zelfbeschikking waarover partijen beschikken te stimuleren en te ondersteunen en is daarmee neutraal.101

Er zijn verschillende stijlen in mediation die de mediator kan toepassen, waarin de mediator meer of minder directief kan optreden.102103 Naarmate een mediator directiever wordt, sterker ingrijpt in het proces en daardoor zijn neutraliteit meer en meer loslaat, komt de zelfbeschikking (autonomie) van partijen in gevaar. 104 Volgens geregistreerde rechtbankmediators S. Kalff en M. Uitslag105, werkzaam bij het mediationcentrum van de Hogeschool Utrecht, is het juist de zelfbeschikking van partijen wat mediation uniek en waardevol maakt. Wanneer de partijen zelf de beslissingen kunnen nemen, leidt dit meestal tot beslissingen van hogere kwaliteit die beter uitvoerbaar zijn, omdat

98 HR 20 januari 2006. NJ 2006, 75, r.o. 3.4. 99 Kamerstukken II, 2004/05 30 145, nr. 3, p. 18. 100 Kamerstukken II, 2004/05 30 145, nr. 3, p. 18-19. 101 Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 44. 102 Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 211, 228, 229 – 250. 103

De stijlen zijn te onderscheiden in Evaluatieve mediation, Faciliterende mediation, Transformatieve en Narratieve mediation.

104

Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 229-250.

105

Simone Kalff en Marion Uitslag zijn als directeuren en trainers betrokken bij HU Mediation, het mediationcentrum van de Hogeschool Utrecht. Daarnaast zijn zij ook geregistreerd rechtbankmediator.

27

(29)

betrokken meer “commitment” voelen.106 Met commitment wordt de bereidheid van partijen bedoeld zich in te zetten om de mediation tot een goed einde te brengen.107

Harvard professor N. Welsh geeft aan dat het van belang is dat de deelnemers de hoofdactoren en de scheppers van het mediationproces zijn. Partijen moeten na afloop het gevoel hebben dat de beslissing die ze hebben gemaakt volledig hun beslissing was en dat ze zich niet gedwongen hebben gevoeld een oplossing te accepteren die afkomstig was van een derde partij (de mediator). Zo blijven de partijen zich verantwoordelijk voelen voor de oplossing en heeft de oplossing an sich meer kans van slagen.108

3.4.3 Vrijblijvendheid en vertrouwelijkheid/geheimhouding

Uit artikel 5 van het NMI mediation register blijkt dat partijen niet gehouden kunnen worden aan tijdens de mediation gedane uitspraken. Zij zijn dus geheel vrijblijvend. De uitspraken gedaan ten tijde van de mediation worden pas bindend zodra deze zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst (art. 7:900 – 7:906 BW).109

Een ander uitgangspunt van mediation is vertrouwelijkheid/geheimhouding.110 Alles wat tijdens de mediation besproken is en wat ten behoeve van de mediation wordt opgesteld is vertrouwelijk.111 In artikel 6 en 7 van het NMI Mediation Reglement 2008 is verdisconteerd welke informatie onder de vertrouwelijkheid van mediation valt en niet aan andere dan bij de mediation betrokkenen medegedeeld mag worden. Partijen moeten zich vrij voelen om tijdens de mediation te spreken over waar het hen werkelijk om gaat en moeten vrij kunnen nadenken over verschillende uitkomsten, zonder dat de andere partij daar een beroep op kan doen als de mediation mislukt.112113

Op 4 februari 2000 oordeelde de rechtbank Arnhem dat het vertrouwelijke karakter van mediation ook blijft bestaan na de beëindiging daarvan. Dit houdt in dat enkel de ondertekende vaststellingsovereenkomst mag worden gebruikt als bewijs in bijvoorbeeld een gerechtelijke procedure.114 De vertrouwelijkheid is echter niet absoluut. Als in de vaststellingsovereenkomst wordt overeengekomen dat bepaalde vormen van bewijs niet zijn toegelaten, wordt er ook wel gesproken van een bewijsovereenkomst (art. 7:900 BW jo art. 153 Rv). Dit is expliciet opgenomen in artikel 4.2 van de NMI modelovereenkomst.115 Een bewijsovereenkomst blijft buiten toepassing als de overeenkomst betrekking heeft op het bewijs van feiten waaraan het recht gevolgen verbindt, die niet ter vrije bepaling van partijen staan (art. 153 Rv). De bewijsovereenkomst is ook niet van toepassing als er sprake is van gronden uit het BW waardoor de bewijsovereenkomst buiten toepassing zou moet

106

Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 206.

107

Kalff & Uitslag 2009, p. 146.

108 Welsh 2004, p. 420-443. 109 Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 319. 110 Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 44. 111

Gathier & Emmen 2009, p. 7.

112

Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 44.

113

Rechtbank Zutphen 9 januari 2007, LJNAZ6524.

114

Rechtbank Arnhem 4 februari 2000, KG 2000, 65.

115

NMI Modelovereenkomst, http://www.utrechtsemediators.nl/file/model-mediation-overeenkomst.

28

(30)

blijven. Daarbij kan worden gedacht aan de redelijkheid & billijkheid (art. 6:248 BW).116 Het is aan de rechter om in elke concrete situatie vast te stellen of er sprake is van een bewijsovereenkomst en of deze van toepassing mag worden verklaard.117 Dit is bevestigd door de Hoge Raad.118

3.5 Specifieke aandachtspunten bij echtscheidingsmediation

Naast het waarborgen van de algemene vereisten van mediation dient de mediator rekening te houden met een aantal aanvullende dimensies binnen de echtscheidingsmediation. Dit zijn de ‘scheidingsmelding’, het ‘verschil tussen de zwakkere en de sterkere partij’ en ‘juridische consequenties’.

3.5.1 De scheidingsmelding

Volgens Hoefnagels dient in geval van echtscheidingsmediation extra aandacht te worden besteed aan de redenen van de breuk tussen de partijen. De emotionele verwerking van partijen moet door betrokken partijen worden onderkend en op passende wijze worden meegenomen in de echtscheidingsprocedure. Daarbij speelt volgens Hoefnagels de zogenaamde scheidingsmelding een grote rol, oftewel, het moment waarop de partner aan de andere partner uitlegt dat hij of zij wil scheiden.119 Pas op het moment van de scheidingsmelding kon de andere partij beginnen aan het aanvaarden dat er gescheiden moet worden.120 Wordt dit niet duidelijk voor partijen, dan zou de kans op nieuwe conflicten groot zijn. Dergelijke conflicten zijn slecht voor de ontwikkeling van het kind. Ouders blijven immers na de scheiding in contact met elkaar in verband met de kinderen. Het falen van mediation door onjuiste verwerking van de scheiding kan en moet worden voorkomen.121

3.5.2 De zwakkere versus de sterke partij

Een andere aanvullende dimensie bij echtscheidingsmediation is het verschil tussen de zwakkere en de sterkere partij. Daarbij gaat het niet om de hoogte van het inkomen of de hoogte van de genoten opleiding, maar om diegene wie de scheiding heeft geïnitieerd. Degene die de scheiding niet heeft geïnitieerd kan worden gezien als de zwakkere partij.122

Kinderen kunnen eveneens worden gezien als zwakke partij. De mediator heeft de taak om de ouders en de kinderen op fysiek en psychologisch vlak voldoende bescherming te bieden.123

3.5.3 Juridische consequenties

116

Van Schelven 2009, p. 213.

117

Boonekamp, Van Schaick & Wesseling- van Gent 2009, p. 238.

118 HR 10 april 2009, LJNBG9470, ECLI:NL:HR:2009:BG9470. 119 Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 406. 120 Hoefnagels 2007, p. 26. 121 Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 406. 122 Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 406. 123 Chin-A-Fat 2004, p. 326

29

(31)

Als laatste dient de mediator op de hoogte te zijn van de juridische consequenties voor partijen ten gevolge van afspraken in het mediationproces. De mediator dient de partijen op goede wijze te informeren zodat een weloverwogen beslissing kan worden genomen.124

Hoofdstuk 4: De werkzaamheid van echtscheidingsmediation

Inleiding

Nu duidelijk is wat mediation precies inhoudt dient te worden onderzocht in hoeverre mediation als zodanig kan bijdragen aan het voorkomen van conflict tussen ouders verwikkeld in een echtscheiding. In paragraaf 4.1 wordt de effectiviteit van mediation in een echtscheidingsprocedure besproken.

In paragraaf 4.2 worden de voor-, en nadelen besproken van het gebruik van mediation in een echtscheidingsprocedure. In paragraaf 4.3 wordt daarna ingegaan op de voor- en nadelen van het betrekken van kinderen bij echtscheidingsmediation. Hoewel het gebruik van mediation in theorie en op basis van onderzoek zeer positief uitvalt, verschilt de theorie van de praktijk. In paragraaf 4.4 wordt daarom de effectiviteit van mediation in de praktijk besproken.

4.1 De effectiviteit van echtscheidingsmediation

Advocaat-scheidingsmediatior L.H.M. Zonnenberg geeft aan dat uit onderzoek is gebleken dat 90% van de familiaire mediation tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leidt.125 Ook Amerikaanse onderzoekster L.A. Shaw deed onderzoek naar de effecten van mediation binnen het familierecht.126 Shaw heeft ouders die gebruik hebben gemaakt van mediation vergeleken met ouders die via een juridisch proces tot een overeenkomst zijn gekomen.127 Verschillende variabelen hebben onder ander de tevredenheid over het proces, de uitkomsten, emotionele tevredenheid, de relatie tussen de partners en het begrip voor behoeftes van het kind gemeten in vijf door Shaw vergeleken studies.128 Het grootste effect van mediation werd waargenomen in de relatie tussen de echtgenoten zelf.129 In geval van de kinderen werd duidelijk dat er door de ouders veel explicieter rekening werd gehouden met de belangen van de kinderen. Ook het algemeen begrip voor de belangen van de kinderen werd vergroot.130 Bij alle variabelen bleek mediation een betere uitwerking te hebben dan een gerechtelijke procedure.131 124 Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 407. 125 Zonnenberg 2010, p. 47-48. 126 Shaw 2010. 127 Ince 2013, p. 8. 128 Shaw 2010, p. 447. 129 Shaw 2010, p. 461. 130 Shaw 2010, p. 454. 131 Ince 2013, p. 8.

30

(32)
(33)

4.2 Voor- en nadelen van mediation bij echtscheidingen

4.2.1 Voordelen van mediation in geval van een (v)echtscheiding

Mediation is vaak een nuttige vorm van geschiloplossing die over het algemeen een effectiever en grondiger resultaat biedt dan een uitspraak van de rechter.132 De meeste mensen hebben voldoende levenservaring om bemiddelend en schikkend en niet zozeer strijdend door het leven te gaan. Dit komt echter niet tot uiting in gerechtelijke procedures.133 Zonnenberg geeft aan dat door echtgenoten in een gerechtelijke procedure vaak onredelijke eisen worden gesteld waarop onredelijke antwoorden worden gegeven. De echtgenoten staan als kemphanen tegenover elkaar. In geval van conflicten binnen familiaire kring kunnen de partijen zich over het algemeen niet veroorloven een onherstelbare breuk te veroorzaken. Er moet blijvend rekening gehouden worden met de belangen van de eventuele kinderen. Uit onderzoek is immers gebleken, zoals duidelijk is geworden in de voorgaande hoofdstukken, dat aanhoudend conflict tussen de ouders de belangrijkste oorzaak is voor het ontstaan van problemen bij kinderen. Het behoud van respect tussen de ouders is ter voorkoming van conflict daarom uitermate belangrijk.134 Mediation maakt het mogelijk om tot een overeenkomst te komen zonder onnodige schade aan te richten.135 Daarnaast leidt mediation over het algemeen sneller tot een oplossing dan een echtscheidingsprocedure.136

Volgens oud raadsheer van het Gerechtshof Den Bosch P. van Teeffelen, is het zo dat door de eigen verantwoordelijkheid de acceptatie, de kwaliteit en de duurzaamheid van de afspraken worden bevorderd.137 De echtgenoten zijn immers zelf verantwoordelijk geweest voor de oplossing en hebben het proces zelf in handen gehad.138139 Daarnaast leren de echtgenoten hun conflicten zelf op te lossen in latere geschillen.140

Als voordeel kan eveneens worden gezien dat toekomstige wijzigingen in de omstandigheden over het algemeen kunnen worden meegenomen in de eindoplossing, zodat door de ex-echtgenoten niet telkens een nieuwe gang naar de rechter moet worden gezocht waardoor nieuwe (schadelijke) conflicten kunnen ontstaan. Zo zorgt mediation voor een blijvende oplossing die zonder executieproblemen kan verlopen.141 Ook raadsheer van het gerechtshof Amsterdam P. Ingelse is het daar mee eens. Mediation heeft volgens Ingelse het voordeel dat partijen zelf overeenstemming bereiken en niet alleen het geschil maar vaak ook het onderliggende conflict opgelost wordt. Daarnaast

komen de ouders tot een echte oplossing en kunnen ze weer met elkaar verder.142

132 Ingelse 2014. 133 Brenninkmeijer e.a. 2013, p. 47. 134 Zonnenberg 2004, p. 41. 135

De voor- en nadelen van mediation. Utrechtse mediators, VMRU. http://www.utrechtsemediators.nl/page/2/voor-en-nadelen, geraadpleegd op 26-01-2015. 136 Zonnenberg 2010, p. 47-48 137 Teeffelen 1998, p. 267-272. 138 Zonnenberg 2010, p. 47-48. 139 Chin-A-Fat 2004, p. 59. 140 Teeffelen 1998, p. 267-272. 141 Zonnenberg 2010, p. 47-48. 142 Ingelse 2014.

32

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze voorwaarde werd in de Toelichting Meijers naar mijn mening echter ‘eng’ uitgelegd, in die zin dat dit – zoals uit bovenstaand citaat blijkt – slechts zou beteke- nen dat

Als de toepassing van vreemd recht gevolgen heeft die ken- nelijk onverenigbaar zijn met normen en waarden die voor Nederland van fundamenteel belang zijn, worden toepassingen

Indien echter dergelijke rechtersregelingen onder dezelfde benaming door (bijvoorbeeld) alle rechtban- ken zouden worden overgenomen als eigen regeling, zouden zij zich dan

In artikel 3:4, eerste lid van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of

Hieruit blijkt dat doorverwijzers bereid en in staat zijn zaken door te verwijzen naar mediation en dat partijen en hun raadslieden ook tijdens de procedure nog voor mediation

Op grond van – enerzijds – een feitelijke analyse van de effectiviteit van verschillende doorgeleidingsvarianten, en – anderzijds – een normatieve analyse van de toelaatbaarheid

Een uitweg wordt zichtbaar als we ons realiseren dat het uiteindelijk voor de klant niet om de kwaliteit van de mediator gaat, maar om de kwaliteit van het proces van

Specifiek voor mediation geldt dat het voor partijen mogelijk aantrekkelijker wordt voor deze wijze van geschilafdoe- ning te kiezen, als zij op voorhand weten dat zij bij