• No results found

Collectieve handhaving van de Wet Bescherming Persoonsgegevens : een probleemanalyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Collectieve handhaving van de Wet Bescherming Persoonsgegevens : een probleemanalyse"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Collectieve handhaving van de Wet Bescherming

Persoonsgegevens: een probleemanalyse

Masterscriptie Informatierecht

Patrick James Leerssen

Studentnummer 6038946

Onder begeleiding van dr. Frederik Zuiderveen Borgesius

(2)

1

Voorwoord

Ik gebruik dit voorwoord graag om mijn scriptiebegeleider, Frederik Zuiderveen Borgesius, te bedanken. Ik dank hem voor zijn behulpzaamheid, betrokkenheid en doordachte feedback. Daarnaast ben ik Tarlach McGonagle dank verschuldigd voor zijn feedback. Ook Vincent Böhre van Stichting PrivacyFirst bedank ik voor zijn hulp.

(3)

2

Inhoudsopgave

I. Inleiding ... 3

II. De collectieve vordering tot staking ... 5

II.1 De collectieve actie onder 3:305a BW ... 5

II.1.1 Wettelijke Regeling ... 5

II.1.2 Toepassing in de praktijk ... 7

II.2 Collectieve vorderingen tot staking in Frankrijk & Duitsland ... 8

II.2.1 Inleidende Opmerkingen ... 8

II.2.2 Wettelijke Regeling ... 9

II.2.3 Toepassing bij gegevensbeschermingsgeschillen ... 10

II.3 Vergelijkende analyse ... 11

II.3.I Ontvankelijkheid van collectieve acties ... 12

II.3.2 Naleving van het nationale gegevensbeschermingsrecht ... 12

II.3.3 Proceskosten en hun financiering ... 12

II.3.4 Publiekrechtelijke handhaving ... 14

II.3.5 Strategie en visie van belangenorganisaties ... 14

II.4 Tussenconclusie ... 16

III. De collectieve vordering tot schadevergoeding ... 16

III.1 De Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade ... 17

III.1.1 Wettelijke regeling ... 17

III.1.2 Toepassing in de praktijk ... 18

III.2 Collectief schadeverhaal in de Verenigde Staten ... 24

III.2.1 Inleidende Opmerkingen ... 24

III.2.2 Wettelijke Regeling ... 25

III.2.3 Toepassing bij privacygeschillen ... 26

III.3 Vergelijkende analyse ... 27

III.3.1 Dwingendrechtelijke geschilbeslechting ... 28

III.3.2 Proceseconomische problemen bij persoonsgebonden schade ... 28

III.4 Tussenconclusie ... 30

IV. Conclusie ... 31

Bibliografie ... 33

Literatuur ... 33

(4)

3

I.

Inleiding

De Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) kampt met een nalevingsprobleem. Zowel bij overheidsinstanties als bij grote bedrijven worden op steeds grotere schaal persoonsgegevens verwerkt, maar hierbij worden regelmatig de relevante beschermingsnormen verontachtzaamd.1 Het College Bescherming Persoonsgegevens oefent toezicht uit, en treedt regelmatig handhavend op tegen vermeende overtreders van de wet. Echter, zijn capaciteit is te beperkt om iedere mogelijke overtreding en iedere klacht van betrokkenen te kunnen onderzoeken.2 De Wbp kan ook

civielrechtelijk gehandhaafd dworden, maar deze optie heeft in de praktijk slechts zeer geringe toepassing gevonden.3 Een mogelijke oplossing die vele beleidsmakers en wetenschappers in dit kader noemen, is civiele handhaving door middel van collectieve rechtsmiddelen.4

Het gebrek aan civiele handhaving van de Wbp resulteert met name uit de onbekendheid van burgers met hun rechtsmiddelen, alsook uit de kosten van handhaving.5Het nadeel dat betrokken ervaren door onrechtmatige gegevensverwerking weegt in de regel niet op tegen de kosten van civiele handhaving. Dit handhavingsgebrek hangt samen met de aard van Wbp-overtredingen; hoewel een enkele overtreding duizenden zo niet miljoenen burgers tegelijk kan treffen, levert het

per individu in de regel een betrekkelijk gering nadeel op.6 Een overtreding kan op maatschappelijk niveau dan wel zeer nadelig zijn, maar geeft desondanks geen directe aanleiding voor individuen om naar de rechter te stappen. In dit kader vergelijkt Solove de privacyinbreuk met een bijensteek; ééntje is geen probleem, maar velen tegelijk zijn dat wel.7 Men zegt ook wel dat het nadeel uit Wbp-schendingen over een groot aantal gedupeerden verstrooid is.8

In andere rechtsgebieden waar zulke strooischade voorkomt, zoals consumentenbescherming en mileubescherming, is veel succes geboekt met collectieve rechtsmiddelen — middelen waarmee één persoon de belangen van een grotere groep belanghebbenden kan vertegenwoordigen en hun rechten kan handhaven.9 Door de betrokken belangen in één gezamenlijke geschil af te handelen, in plaats van duizenden individuele procedures, kan significant bespaard worden op proceskosten. Het

1 WODC 2008, p. 34-40. 2

Deze capaciteitsbeperkingen hebben in 2012 geleid tot kamervragen aan de Minister van Veiligheid en Justitie. In zijn reactie beschreef hij de werkwijze van het College als volgt:

‘De handhaving van regels moet altijd gebeuren binnen de kaders van de beschikbare middelen. Dat geldt ook voor het CBP. Het CBP stelt, met behulp van een risicogestuurde aanpak, prioriteiten en pakt op die manier de belangrijkstezaken aan.’ Vindbaar op: <rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2012/04/12/antwoorden-kamervragen-over-het-tekort-aan-capaciteit-bij-het-college-bescherming-persoonsgegevens>.

Meer in het algemeen over capaciteitsbeperkingen bij gegevensbeschermingdautoriteiten:

Irion & Luchetta 2013, p. 28. European Union Agency for Fundamental Rights 2010, p. 8. European Union Agency for Fundamental Rights 2014, p. 46-47.

3

WODC 2008, p. 36.

4

EU Aanbeveling 2013/396/EU, overweging 7. Van der Sype e.a. 2014. Zuiderveen Borgesius 2014. Artikel 29 Werkgroep 2009. European Agency for Fundamental Rights 2014. Gresser & Bromberg 2015.

5 WODC 2008. European Union Agency for Fundamental Rights 2013. 6 Zuiderveen Borgesius 2014, p. 308-310. 7 Solove 2013, p. 1891. 8 Tzankova 2005. 9 Tzankova 2005.

(5)

4

is dan wellicht geen verassing dat deze rechtsmiddelen in andere landen, zoals Frankrijk, Duitsland en de VS, regelmatig zijn ingezet ter handhaving van gegevensbeschermings- en privacyrechten. Gelet op de nalevingsproblemen van de Wbp en de verstrooide schade die daarbij speelt, lijkt collectieve handhaving hier een toepasselijk middel. In een aanbeveling van de Europese Commissie wordt gegevensbescherming expliciet genoemd als een kansrijke sector voor ‘collective redress’.10 Ook organisaties als de Artikel 29 Werkgroep en de European Agency for Fundamental Rights delen deze opvatting, alsook verschillende academici.11 Desalniettemin komen dergelijke procedures zelden tot nooit voor in Nederland. Gezien de succesverhalen uit het buitenland, rijst de vraag of hier geen kansen worden misgelopen door gebreken in de Nederlandse collectieve rechtsmiddelen. Dit onderzoek zal zich daarom richten op de volgende vraag: Zijn de huidige Nederlandse middelen voor collectieve privaatrechtelijke rechtsbescherming geschikt om de Wbp te handhaven?

Het toetskingskader van ‘geschiktheid voor handhaving’ ziet op procedurele voor- en nadelen van een rechtsmiddel bij handhaving van een bepaald rechtsgebied, in dit geval het Nederlandse gegevensbeschermingsrecht. Het onderzoek functioneert dan ook voornamelijk als

probleemanalyse; de doelstelling is om kenmerken van het Nederlandse rechtsstelsel te identificeren die het gebrek aan collectieve handhaving kunnen verklaren.

Voor de definitie van ‘collectieve privaatrechtelijke rechtsbescherming’ sluit ik aan bij de volgende definitie van ‘collective redress’, afkomstig uit voorgenoemde aanbeveling van de Europese Commissie:

i) een wettelijk mechanisme dat het mogelijk maakt dat twee of meer natuurlijke personen, rechtspersonen of instanties die gerechtigd zijn om een representatieve vordering in te stellen, collectief een vordering tot staking van onwettig gedrag instellen (collectieve vordering tot staking);

ii) een wettelijk mechanisme dat het mogelijk maakt dat twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen die aanvoeren schade te hebben geleden in een situatie van

massaschade, of instanties die gerechtigd zijn om een representatieve vordering in te stellen, collectief een vordering tot schadevergoeding instellen (collectieve vordering tot schadevergoeding).12

In navolging van dit onderscheid heeft dit onderzoek een tweedelige structuur. Eerst komt de collectieve vordering tot staking aan bod, vervolgens de collectieve vordering tot schadevergoeding. (In de officiële Nederlandse versie van deze Aanbeveling wordt ‘collective redress’ vertaald als ‘collectief verhaal’. Mijns inziens suggereert dit ten onrechte dat het concept zich slechts richt op vergoeding van schade, in plaats van rechtshandhaving met inbegrip van vorderingen tot staking. Om dit misverstand te voorkomen bezig ik de term ‘collectieve rechtsbescherming’.)

Een methodologische uitdaging van dit onderzoek is het gebrek aan praktijkvoorbeelden; juist omdat collectieve handhaving van de Wbp nog niet is voorgekomen, blijken mogelijke problemen bij deze

10

EU Aanbeveling 2013/396/EU, overweging 7.

11 Van der Sype e.a. 2014. Zuiderveen Borgesius 2014. Artikel 29 Werkgroep 2009. European Agency for

Fundamental Rights 2014.

12

(6)

5

vorm van handhaving niet ondubbelzinnig uit specifieke jurisprudentie. In plaats daarvan moeten de meer algemene nadelen van collectieve handhaving op hypothetische wijze op Wbp-overtredingen worden toegepast. Deze analyse is gebaseerd op algemene jurisprudentie en op kritiek uit literatuur. De auteur heeft ook een interview afgenomen met een vertegenwoordiger van PrivacyFirst, een belangenorganisatie die zich toespitst op de collectieve behartiging van privacy- en

gegevenbeschermingsbelangen. Deze hypothetische evaluatie kan worden versterkt door een vergelijking te maken met buitenlandse rechtsstelsels. In bepaalde landen komt collectieve handhaving van de Wbp namelijk wél met enige regelmaat voor, en uit deze buitenlandse

handhavingspraktijken kunnen lessen worden getrokken ter evaluatie van het Nederlandse systeem. Ten eerste kan worden onderzocht of de algemene bezwaren uit de Nederlandse literatuur ook in deze buitenlandse rechtsstelsels worden ervaren. Ten tweede kunnen mogelijk procedurele problemen of uitdagingen blijken die uniek zijn aan handhaving van de Wbp, welke vanwege een handhavingsgebrek nog niet in de Nederlandse praktijk zijn geïdentificeerd maar hier mogelijk ook van toepassing zijn. Voor collectieve bevelsvordering zal worden gekeken naar Duitsland en Frankrijk, en voor collectieve schadevergoeding naar de Verenigde Staten. De keuze voor deze landen is hoofdzakelijk ingegeven door de populariteit van gegevenbeschermingsgerelateerde collectieve procedures aldaar en zal nader worden toegelicht bij deze respectievelijke passages.13

II.

De collectieve vordering tot staking

In de Commissieaanbeveling van 11 juni 2013 wordt de collectieve vordering tot staking als volgt gedefinieerd: ‘een wettelijk mechanisme dat het mogelijk maakt dat twee of meer natuurlijke personen, rechtspersonen of instanties die gerechtigd zijn om een representatieve vordering, collectief een vordering tot staking van onwettig gedrag instellen.’14 Dit hoofdstuk behandelt ten eerste de Nederlandse wettelijk regeling op dit gebied, opgenomen in artikel 3:305a BW. Vervolgens worden mogelijke bezwaren tegen de inzet van dit rechtsmiddel onder de Wbp besproken op basis van jurisprudentie en literatuur. Daarna worden de wettelijke regelingen uit Franrijk en Duitsland uiteengezet, met verwijzing naar voorbeelden van hun inzet bij gegevensbeschermingsgeschillen. Op basis hiervan wordt een vergelijkende analyse uitgevoerd, waarbij gezocht wordt naar mogelijke verklaringen voor het gebrek aan handhaving in Nederland.

II.1 De collectieve actie onder 3:305a BW

II.1.1 Wettelijke Regeling

Een collectieve vordering tot staking kan in Nederland ingesteld worden krachtens artikel 3:305a BW, dat voorziet in de ontvankelijkheid van stichtingen en verenigingen ter instelling van

rechtsvorderingen ‘tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen.’ Hiervoor is wel vereist dat de de stichting deze belangen ingevolge haar statuten behartigt.15 Dergelijke

procedures kunnen in zoverre als een vorm van collectieve rechtsbescherming worden beschouwd, nu zij het mogelijk maken voor collectief gefinancierde instanties als consumentenbonden en

13 Paragraaf II.2 en III.2.

14 EU Aanbeveling 2013/396/EU, art. 3(a). 15

(7)

6

milieuorganisaties om de belangen van hun achterban te behartigen. Om deze reden worden zulke acties ook wel als representatieve vordering beschreven.

De invoering van 3:305a BW in 1994 werd blijkens de parlementaire geschiedenis door een aantal beleidsoverwegingen ondersteund. Ten eerste werd de mogelijkheid van representatieve

vorderingen van belang geacht ‘in situaties waarin per individu relatief kleine, maar in hun totaliteit aanzienlijke belangen op het spel staan’.16 De wetgever stelde vast dat deze belangen onvoldoende werden beschermd indien dit aan individuele burgers werd overgelaten, onder meer bij

productgebreken en milieuvervuiling.17 (gegevensbescherming werd uiteraard niet genoemd, nu de Wbp pas vijf jaar later is ingevoerd.) Voor belangenorganisaties zou de financiële drempel in de toegang tot de rechter minder hoog zijn. Bovendien werd beargumenteerd dat van het collectieve actierecht ‘een belangrijke preventieve werking *kan] uitgaan’.18

De hoofdregel van 3:305a BW is vervat in lid 1:

1. Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voorzover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt.

Het zou te ver voeren om deze regeling als een zelfstandige procedure te beschrijven. Dit artikel behelst simpelweg een aanpassing van ontvankelijkheidseisen, waardoor de generieke procedures van rechtshandhaving (kort geding, verzoekschrift, bodemprocedure) beschikbaar worden gesteld aan nieuwe partijen die in het belang van derden kunnen procederen. Bovendien is ontvankelijkheid onder 3:305a BW niet beperkt tot bepaalde rechtsgebieden of vorderingen; het artikel heeft een horizontaal karakter. Ook stelt het geen specifieke eisen aan de identiteit van de optredende rechtspersoon. In tegenstelling tot andere landen waar een limitatieve lijst van erkende organisaties wordt bijgehouden, kent Nederland een open stelsel voor de ontvankelijkheid van

belangenorganisaties.19

Naast de eis omtrent de inhoud van de statuten, gelden enkele aanvullende voorwaarden voor de ontvankelijkheid van collectieve verbodsacties. Ten eerste moet de optredende organisatie,

voorafgaand aan gerechtelijke handhaving, voldoende hebben getracht om door middel van overleg met de gedaagde zijn vordering te realiseren.20 Bovendien kunnen de benadeelden ook bezwaar maken tegen handhaving in hun naam.21 Wat betreft de toepasselijkheid van het uiteindelijke vonnis, geldt dat de vertegenwoordige benadeelden zich kunnen verzetten tegen werking van de uitspraak ten opzichte van hem of haar.22

Een cruciale beperking in de reikwijdte van 3:305a BW is de uitsluiting van vorderingen tot

schadevergoedingen. Collectieve schadevergoedingsacties worden expliciet verboden in3:305a lid 3 BW. Deze regel is tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel toegevoegd met het 16 Kamerstukken II 1991/92, 22 486, nr 3. 17 Kamerstukken II 1991/92, 22 486, nr 3. 18 Kamerstukken II 1991/92, 22 486, nr. 3, p. 2. 19

Van Boom e.a., p. 42.

20 3:305a lid 2 BW. 21 3:305a lid 4 BW. 22

(8)

7

amendement Soutendijk/Korthals.23 Ratio achter deze beperking was dat de schade voortvloeiend uit een onrechtmatige daad slechts individueel bepaald kan worden.24 De factoren die bij

schadebegroting meespelen zouden te sterk per persoon verschillen; elementen zoals de omvang van de schade, causaliteit en eigen schuld.25 Voor de behandeling van vorderingen tot

schadevergoeding zou het dan nodig zijn om alle gedupeerden bij het proces te betrekken waardoor het proces praktisch onwerkbaar kan worden. Wel kunnen collectieve acties een verklaring voor recht vorderen, zodat de onrechtmatigheid van een bepaalde gedraging komt vast te staan. Hierdoor wordt het eenvoudiger wordt voor betrokkenen om op individuele basis schadeverhaal te doen.

II.1.2 Toepassing in de praktijk

De collectieve heeft een ruime toepassing in de praktijk gevonden. Arons & Koster schrijven dat de collectieve actie sinds haar invoering in 1993 veel juristen en belangengroeperingen bezighoudt.26 Zo richt men in de financiële sector vaak rechtspersonen op om de collectieve belangen van

investeerders te behartigen.27 Ook bij milieubescherming vond de collectieve actie ook toepassing, zoals bij het welbekende klimaatproces van Urgenda tegen de Nederlandse staat.28 Op het gebied van consumentenrecht procederen de Consumentenbond en andere belangenorganisaties met enige regelmaat op grond van 3:305a BW.29 Het kwam echter nog niet tot een procedure op grond van de Wbp.

Lezers kunnen zich op dit punt afvragen of enkele collectieve acties jegens de Nederlandse staat niet over het hoofd worden gezien. Belangenorganisaties hebben immers op spraakmakende wijze opgetreden tegen internationale gegevensuitwisseling door de AIVD30 (ook wel ‘Burgers tegen Plasterk’); tegen de verplichte registratie van vingerafdrukken onder de Paspoortwet31 (ook wel ‘het Paspoortproces’); en tegen de bewaarplicht voor telecommunicatiediensten.32 In deze zaken beriepen eisers zich echter niet op de Wbp, maar op internationale normen uit het EU Handvest en het EVRM.33 De gegevensverwerkingspraktijken in kwestie golden niet als overtreding van de Wbp (onder andere vanwege de versoepelingen die deze Wet kent voor publiekrechtelijke

taakvervullingen) en zij werden ook niet als zodanig bestreden. Deze zaken vallen daarom buiten de

23

Kamerstukken II, 1993-1994, 22 486, nr. 15

24 Kamerstukken II, 1993-1994, 22 486, nr. 15 25

Voorontwerp wet afwikkeling massaschade in een collectieve actie, Stb. 2012, 65. Zie ook: HR 13 Oktober 2006, NJ 2008, 528 m. nt. C.C. van Dam NJ 2008, 529.

26 Arons & Koster 2014(a), p. 67. 27

Hof Amsterdam 1 maart 2007 (‘Dexia’), ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ9721.

28

Rb. Den Haag 24 juni 2015 (‘Klimaatzaak’), ECLI:NL:RBDHA:2015:7145.

29 Bijvoorbeeld: Rb. Den Haag 24 november 2015, ECLI:NL:RBSGR:1999:AA4128. Rb. Amsterdam 19 december

2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:8769. Rb. Rotterdam 2 augustus 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BR4955. Rb. Utrecht 16 mei 2015, ECLI:NL:RBUTR:2012:BW5843. Rb. Utrecht 6 april 2005, ECLI:NL:RBUTR:2005:AT3166. Rb. den Haag 5 augustus 2002, ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6154. Rb. Utrecht 31 Maart 2001, ECLI:NL:RBUTR:2001:AB0811.

30

Rb. Den Haag, 23-07-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:8966.

31

HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296.

32

Rb. Den Haag, 11 Maart 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2498.

33 Volledigheidshalve de kanttekening dat Privacy First zich in het Paspoortproces heeft beroepen op Richtlijn

95/44/EC , waarvan de Wbp een implementatie is. Ook heeft zij in de zaak ‘Burgers-tegen-Plasterk’ aangevoerd dat de principes uit de Wbp geraadpleegd dienen te worden ter interpretatie van de positieve verplichtingen van de staat onder artikel 8 EVRM. Zie, respectievelijk: HR 20 februari 2015,

(9)

8

reikwijdte van dit onderzoek, nu hier de Wbp centraal staat. Wel illustreren deze voorbeelden dat er in Nederland private organisaties actief zijn die de belangen van privacy en gegevensbescherming nastreven en hiertoe bereid zijn om collectieve procedures te starten. Betrokken organisaties in bovengenoemde zaken waren onder meer PrivacyFirst, Internet Society Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, de Nederlandse Vereniging voor Strafrechtadvocaten en het

Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten.

Uit paragraaf II.1.1 bleek reeds dat er geen formele bezwaren zijn tegen een beroep op de Wbp onder 3:305a BW. Deze regeling heeft immers een horizontaal karakter. Het is daarom zoeken naar factoren die kunnen verklaren waarom in dit rechtsgebied nog niet collectief is opgetreden

gehandhaafd en in andere rechtsgebieden wél. Hiertoe kan een vergelijking met buitenlandse collectieve acties nader inzicht verschaffen.

II.2 Collectieve vorderingen tot staking in Frankrijk & Duitsland

II.2.1 Inleidende Opmerkingen

Uit het voorgaande blijkt niet eenduidig waarom de collectieve verbodsactie in Nederland nog niet is ingezet voor handhaving van de Wbp. Om een duidelijker beeld te krijgen van de mogelijke

problemen die hier spelen, kan een vergelijking worden gemaakt met een buitenlands rechtsstelsel waar dergelijke handhaving wél voorkomt. Door de relatieve voor- en nadelen van hun regelingen te contrasteren kunnen factoren worden benoemd die de handhavingsdiscrepantie tussen deze landen kan verklaren.

De keuze om met Frankrijk en Duitsland te vergeleken is primair ingegeven door het feit dat deze landen een actieve rechtspraktijk kennen op het gebied van collectieve handhaving. In geen ander landwordt dit rechtsmiddel met een vergelijkbare regelmaat ingezet voor handhaving van het gegevenbeschermingsrecht. Deze vergelijkingslanden bieden bovendien het voordeel dat zij beiden sterke vergelijkenissen vertonen met het Nederlandse recht (het Nederlandse recht wordt

doorgaans gekwalificeerd als een onderdeel van de Franse legal family, maar de inrichting van het Burgerlijk Wetboek vertoont tevens gelijkenissen met het Duitse Bürgerliches Gesetzbuch).34 Nu zij allen lidstaten zijn van de Europese Unie is het gegevensbeschermingsrecht van deze landen ook geharmoniseerd.35

Wat betreft de objecten van vergelijking volgt dit onderzoek een functionalistische benadering; ten eerste wordt de rechtsregel onderzocht die dezelfde functie vervult als 3:305a BW, oftewel de regeling voor de ontvankelijkheid van belangenorganisaties in gegevensbeschermingsgeschillen. Zoals aangevoerd door Zweigert & Kotz kan een dergelijke analyse echter niet volstaan met een loutere vergelijking van de rechtsregels; ook de concrete toepassing van deze regels in de praktijk

34

Oderkerk 2001, p. 293 e.v.

35 Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de

bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

(10)

9

dient te worden meegewogen.36 In deze paragraaf worden daarom ook enkele voorbeelden uit de praktijk benoemd en besproken. Na dit beschrijvende segment volgt een rechtsvergelijkende paragraaf waarin de mogelijke verklaringen voor het verschil in handhaving worden besproken.37

II.2.2 Wettelijke Regeling

De harmonisatie op EU niveau van collectieve vorderingen tot staking is van beperkte strekking.38 Het voornaamste instrument op dit gebied is Richtlijn 2009/22/EG betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen.39 Deze richtlijn stelt de eis dat de lidstaten een representatieve vordering tot staking ter handhaving van enkele normen uit het consumentenrecht moeten toelaten.40 (Voor het overige regelt het voornamelijk de afhandeling van collectieve acties met een internationale strekking.) Welke belangenorganisaties voor deze

verbodsvordering ontvankelijk zijn, wordt op nationaal niveau bepaald. In Nederland heeft deze richtlijn vrijwel geen effect gehad, nu artikel 3:305a BW reeds sinds 1993 een veel bredere bevoegdheid aan belangenorganisaties toekende.41 Echter, in veel andere EU lidstaten zoals Frankrijk en Duitsland zijn representatieve verbodsvorderingen nog steeds beperkt tot bepaalde belangenorganisaties en/of bepaalde consumentenrechtelijke rechtsgronden.42 Hier is, in

tegenstelling tot Nederland, sprake van een ‘gesloten systeem’ van bevoegde belangenorganisaties. De verbodsvordering onder het Duitse recht (de Unterlassungsklage) kent een relatief strenge maatstaf voor ontvankelijkheid. Ontvankelijk zijn slechts de bij wet erkende

consumentenorganisaties – dit zijn er momenteel circa 70.43 Bovendien moet de rechtsgrond voor de vordering van consumentenrechtelijke aard zijn.44 Het gegevensbeschermingsrecht en/of andere privacynormen worden door de Duitse rechter niet als consumentenrechtelijk van aard

beschouwd.45 Zowel qua bevoegde organisatie als qua beschikbare rechtsgrond genieten representatieve vorderingen in Duitsland minder speelruimte dan in Nederland.

In Frankrijk is de representatieve actie ook beperkt tot een groep van wettelijk erkende

consumentenorganisaties.46 De materiële reikwijdte van deze vorderingen is echter breder opgezet dan in Duitsland, nu zij niet slechts op consumentenrechtelijke rechtsgronden gebaseerd dienen te zijn. In de Code de la Consommation geldt een minder strenge voorwaarde, namelijk dat de

36 J. Husa, ‘About the Methodology of Comparative Law – Some Comments Concerning the Wonderland…’,

Maastricht Faculty of Law Working Paper 2007/5.

K. Zweigert & H. Kötz, An Introduction to Comparative Law (Oxford: OUP 1998).

37 Hierna: de ‘handhavingsdiscrepantie’ 38

Europese Commissie 2007. Europees Parlement 2011.

39

Richtlijn 2009/22/EG betreffende Het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen, art. 2 jo.art. 3.

40

Ibid.

41

Europese Commissie 2011, p. 88.

42 Van Boom e.a. 2009, p. 84. 43

Europese Commissie 2009.

44

A1 § 4(1) Unterklassungsklagegesetz.

45

Entwurf eines Gesetzes zur Verbesserung der zivilrechtlichen Durchsetzung von

verbraucherschützenden Vorschriften des DatenschutzRechts, Berlin: Bundesministerium der Justiz und für Verbraucherschutz 2015. Online beschikbaar op:

http://www.bmjv.de/SharedDocs/Downloads/DE/pdfs/Gesetze/RegE-UKlaG.pdf;jsessionid=F5978D5984CF6D3E70BFA9BDEFFC9409.1_cid297?__blob=publicationFile

46

(11)

10

vordering ‘in het belang van consumenten’47 werkt, waarbij geen doctrinaal onderscheid gemaakt tussen consumentenrechtelijke normen en overige normen. Zoals in Nederland gaat het dus om de behartiging van de belangen van een achterban, zonder formeel onderscheid op basis van betrokken rechtsgronden. Wel dient het specifiek om consumentenbelangen te gaan en is slechts een aantal erkende consumentenorganisaties bevoegd.

II.2.3 Toepassing bij gegevensbeschermingsgeschillen

Duitse belangenorganisaties hebben ondanks bovengenoemde beperkingen actief opgetreden voor het beschermen van privacy- en gegevensbeschermingsrechten. Met name de federale

consumentenorganisatie Verbraucherzentrale Bundesverband (VZBV) heeft succesvolle collectieve verbodsvordering ingesteld ter waarborging van deze belangen. Zo heeft de Berlijnse rechter enkele bepalingen uit de algemene voorwaarden van Google onverbindend verklaard.48 Tevens zijn de algemene voorwaarden en ‘privacy policy’ van Facebook in 2009 deels nietig verklaard wegens strijd met consumentenrecht en gegevensbeschermingsrecht.49 In februari 2015, na een wijziging van hun algemene voorwaarden, is Facebook opnieuw gedagvaard door de VZBV.50 Op soortgelijke wijze zijn ook bepalingen uit algemene voorwaarden van de online winkels van Apple en Samsung

onverbindend verklaard.51 Naast deze internationale informatiediensten is ook een breed scala aan Duitse ondernemingen in soortgelijke procedures betrokken, met name gokwebsites en websites gericht op kinderen.52

De rechter achtte deze verbodsacties ontvankelijk omdat zij gericht waren op algemene voorwaarden en mede gebaseerd waren op consumentenrechtelijke grondslagen. (Enkele

bepalingen werden tevens als ‘onredelijk bezwarend’ bestreden). Deze collectieve acties zijn echter niet mogelijk bij privacy policies die in een losstaand document zijn opgenomen dan de algemene voorwaarden. Onder de Duitse jurisprudentie verliest het geschil dan zijn consumentenrechtelijke dimensie, waardoor de Unterlassungsklage niet langer toepasselijk is.53 Veel belangenorganisaties bekritiseren deze bevoegdheidsbeperking als een onnodige en arbitraire belemmering van hun handhavingsmogelijkheden.54 In 2015 gaf de Duitse regering gehoor aan deze kritiek en diende zij een wetsvoorstel in ter uitbreiding van de Unterlassungsklagegesetz, zodat

47

Art.L421-1 & L421-6 Code de la Consommation.

48

LG Berlin, 19.11.2013 - 15 O 402/12

49 C. Von Ulbricht, ‘Urteil des LG Berlin: Facebook Nutzungsbedingungen und Datenschutzerklärung teilweise

rechtswidrig’, Recht 2.0 6 Maart 2012. Online beschikbaar op: <http://www.rechtzweinull.de/archives/199-Urteil-des-LG-Berlin-Facebook-Nutzungsbedingungen-und-Datenschutzerklaerung-teilweise-

50 ‘Verbraucherzentralen verklagen Facebook’, Der Spiegel Online 16 October 2015.

http://www.spiegel.de/netzwelt/web/verbraucherzentrale-bundesverband-verklagt-facebook-a-1058144.html

51

‘Datenklausen von Apple Rechtswidrig’, VZBV 7 mei 2013. Online beschikbaar op: <http://www.vzbv.de/pressemitteilung/datenklauseln-von-apple-rechtswidrig>.

‘Samsung App Store Zahlreiche Klauseln Rechtswidrig’, VZBV 14 juni 2013. Online beschikbaar op: <vzbv.de/pressemitteilung/samsung-app-store-zahlreiche-klauseln-rechtswidrig>.

52 ‘Surfer Haben Rechte’, VZBV 2015. Online beschikaar op: < surfer-haben-rechte.de/service/urteile>. 53

‘Entwurf eines Gesetzes zur Verbesserung der zivilrechtlichen Durchsetzung von

verbraucherschützenden Vorschriften des DatenschutzRechts’. Bundesministerium der Justiz und Verbraucherschutz 15 maart 2015. Online beschikbaar op:

<dip21.bundestag.de/dip21/btd/18/046/1804631.pdf>

54

‘Verbände dürfen gegen Internetfirmen klagen’, Die Welt 11 juni 2014. Online beschikbaar op:

<welt.de/finanzen/verbraucher/article128968686/Verbaende-duerfen-gegen-Internetfirmen-klagen.html> . ‘Verbandsklagebefugnis für datenschutzrechtliche Verstöße ‘, VZVB 13 februari 2014. Online beschikbaar op: < vzbv.de/dokument/verbandsklagebefugnis-fuer-datenschutzrechtliche-verstoesse>.

(12)

11

gegevensbeschermingsrecht expliciet onder de reikwijdte van deze regeling zou vallen.55 Na deze aanpassing zou collectieve handhaving nog meer praktijken kunnen aankaarten en daarom wellicht nog vaker toepassing vinden.

Ook de Franse regeling heeft geleid tot vele procedures ter handhaving van het

gegevensbeschermingsrecht. Met name UFC-Que Choisir, de Europese zusterorganisatie van de VZBV en de Consumentenbond, heeft het op zich genomen om verbodsvorderingen in te stellen tegen populaire informatiediensten als Facebook, Twitter, Google en Amazon.56 Zij bestreed de algemene voorwaarden van deze diensten worden op uiteenlopende gronden aangevochten, waaronder het gegevenbeschermingsrecht maar het consumentenrecht omtrent onredelijk bezwarende bepalingen. In het geval van Amazon verklaarde rechter in totaal 18 clausules

onverbindend, waaronder die over gerichte advertenties, internationale gegevensoverdrachten en de publicatie van persoonsgegevens van de eindgebruiker.57 De overige zaken zijn nog niet beslecht. Uit bovengenoemde zaken blijkt hoe Duitse en Franse consumentenorganisaties de waarborging van privacy en gegevensbescherming steeds meer als een integraal aspect van hun taakstelling

beschouwen. Waar het huidige recht hun optreden niet toestaat, zoals in Duitsland, ageren zij zelfs voor een uitbreiding van hun bevoegdheden. De Duitse wetgever gaat hier ook in door een

dergelijke uitbreiding van hun bevoegdheden te willen invoeren (waar dit in Frankrijk reeds

bestond). Een commentator beschrijft deze stap dan ook als de ‘consolidering van een ontwikkeling die al jaren gaande is’.58 Dit sluit ook aan bij de bevindingen van de Europese Commissie, die in een evaluatief onderzoek over de Richtlijn 2009/22/EG het volgende concludeerde: ‘With a view to consumer protection and new media, laws on the protection of privacy and personal data are increasingly considered to be ‘consumer laws’.59

II.3

Vergelijkende analyse

De actieve Franse en Duitse praktijken steken scherp af tegen het Nederlandse landschap, waar representatieve acties nog nooit zijn ingezet ter handhaving van Wbp-rechten jegens private partijen. In deze paragraaf worden enkele elementen onderzocht die aan deze discrepantie kunnen

55

‘Entwurf eines Gesetzes zur Verbesserung der zivilrechtlichen Durchsetzung von

verbraucherschützenden Vorschriften des DatenschutzRechts’. Bundesministerium der Justiz und Verbraucherschutz 15 maart 2015. Online beschikbaar op:

<dip21.bundestag.de/dip21/btd/18/046/1804631.pdf>

56 G. Kalenborn, ‘UFC-Que Choisir attaque Twitter, Google et Facebook en justice’, 01net 25 Maart 2014.

Online beschikbaar op: < 01net.com/actualites/ufc-que-choisir-attaque-twitter-google-et-facebook-en-justice-616674.html>.

57 Tribunal de grande instance de Paris 1ère chambre, section sociale Jugement du 28 octobre 2008. (‘UFC Que

Choisir / Amazon.com et autres’). P. Gelly, ‘Global Privacy Dispatches - France - Consumer Group Challenges Amazon.fr’, The Privacy Advisor 1 Maart 2009. Online beschikaar op: < iapp.org/news/a/2009-03-global-privacy-dispatches-france-consumer-group-challenges-amazon>.

58 “Die vom Minister angekündigte Reform ist somit alles andere als revolutionär. Sie würde zur endgültigen

Konsolidierung einer Entwicklung führen, die bereits seit Jahren im Gange ist.”

Online beschikbaar op: <cr-online.de/blog/2014/02/11/datenschutz-mit-den-waffen-des-verbraucherrechts-was-von-klagerechten-der-verbraucherverbaende-zu-halten-ist/>.

59

(13)

12

bijdragen. De formele ontvankelijkheidseisen komen ten eerste aan bod. Hierop volgt nader onderzoek naar de facts behind the law, waarbij gekeken wordt naar de naleving van het gegevensbeschermingsrecht, de bekostiging van de procedure en de rol van publiekrechtelijke handhaving. Tot slot komen de visie en strategie van betrokken belangenorganisaties aan de orde.

II.3.I Ontvankelijkheid van collectieve acties

Ten eerste valt op dat de Nederlandse regeling voor de ontvankelijkheid van collectieve acties juist ruimer en meer vergeeflijk is dan de Duitse en Franse. In plaats van een gesloten systeem met limitatieve opsommingen van bevoegde instanties en/of betrokken rechtsgebieden, geldt als uitgangspunt dat ieder rechtsgebied en iedere belangengroep voor collectieve bescherming in aanmerking komt. Het is ook gebleken dat buitenlandse consumentenorganisaties, met name die in Duitsland, ervaren het gesloten systeem ook als een bezwaarlijke beperking van hun

handhavingsbevoegdheid in het kader van gegevensbescherming. Desalniettemin hebben zij vaker gebruik gemaakt van zulke opties dan hun Nederlandse evenknieën. De ontvankelijkheidseisen voor collectieve acties bieden dus als zodanig geen verklaring voor de verschillen in de praktijk. Sterker nog, ceteris paribus zou men juist het omgekeerde verwachten; het open systeem van collectieve acties in Nederland is relatief aantrekkelijk voor de collectieve handhaving van

gegevensbeschermingsnormen.

II.3.2 Naleving van het nationale gegevensbeschermingsrecht

Een tweede mogelijke verklaring voor de handhavingsdiscrepantie heeft te maken met verschillen in de naleving van de nationale gegevensbeschermingswet. Het zou kunnen dat de bestreden

overtredingen uit Frankrijk en Duitsland simpelweg niet voorkomen in Nederland, of slechts in mindere mate. Dit kan om twee redenen blijken: Ofwel de bestreden handelingen vinden in Nederland niet plaats, of zij zijn in Nederland niet verboden. Met andere woorden, het kan liggen aan feitelijke verschillen in de gegevensverwerkingspraktijk, of implementatieverschillen in het nationale gegevensbeschermingsrecht. Nader onderzoek van de hierboven aangehaalde casus sluit deze argumentatie echter grotendeels uit. De gedaagden in deze zaken waren immers internationale informatiediensten zoals Facebook en Google die zowel in Nederland als in Frankrijk en Duitsland opereerden en wel onder dezelfde contractuele voorwaarden. Het is daarom annemelijk dat ten minste een deel van de praktijken die in Duitsland en Frankrijk zijn bestreden, ook een overtredingen van de Wbp zouden opleveren. Meer in het algemeen heerst er een brede consensus dat de Wbp met gebrekkige naleving kampt; het gebrek aan handhaving volgt niet uit een gebrek aan

overtredingen.60

II.3.3 Proceskosten en hun financiering

Hoge proceskosten kunnen collectieve handhaving bemoeilijken.61 In een enquête over collectieve rechtsbescherming van de Europese Commissie wezen Nederlandse belangenorganisaties op proceskosten als een van de voornaamste argumenten tegen het instellen van collectieve acties.62

60

WODC 2008.

61 Paragraaf II.2.3.

62 Study on the application of Directive 2009/22/EC on injunctions for the protection of consumers’ interests

(14)

13

Het is mogelijk dat Nederlandse organisaties minder goed in staat zijn c.q. bereid zijn om benodigde proceskosten op te brengen dan hun Duitse en Franse collega’s.

Bij landen uit dezelfde legal family is het in rechtsvergelijkend perspectief niet eenvoudig om in algemene wijze uitspraken te doen over de gemiddelde kosten van procedures, omdat zulke kosten moeilijk voorspelbaar zijn en sterk per individuele zaak kunnen verschillen.63 Bovendien hebben partijen zelf grote invloed op de advocatenkosten die zij bij een procedure maken.64 Uit onderzoek van Hodges et al blijkt wel dat procederen in Duitsland in het algemeen relatief goedkoop is.65 De gemiddelde kosten in Frankrijk zijn echter niet systematisch hoger dan die in Nederland.66 Ook heeft ieder land een vergelijkbaar systeem van kostenverdeling op basis van het ‘loser pays’ principe.67 Tevens is de financiering van advocaten op vergelijkbare wijze geregeld, namelijk met uitsluiting van voorwaardelijke ‘no cure, no pay’ vergoedingen.68 De financiële drempel kan in individuele gevallen een reden zijn om van handhaving af te zien, maar hij ligt niet structureel hoger in Nederland. De betaalbaarheid van procedures hangt uiteraard niet alleen af van de kosten, maar ook van het financiën van de betrokken organisaties. Het is mogelijk dat buitenlandse organisaties simpelweg minder middelen tot hun beschikking hebben dan hun Nederlandse collega’s. De in Duitsland en Frankrijk betrokken organisaties, UFC-Que Choisir en VZBV, zijn de twee grootste

consumentenorganisaties van hun respectievelijke land. In dit kader ligt daarom een vergelijking met de Consumentenbond voor de hand.69 Uit raadpleging van de relevante jaarrekeningen ontstaat echter niet de indruk van een significante verschil. In het jaar 2013-2014 had de Consumentenbond namelijk een bedrijfsopbrengst van 39 miljoen euro.70 Dit is meer dan bij de Franse UFC-Que Choisir, die voor hetzelfde jaar een bedrijfsopbrengt van 28 miljoen rapporteerde.71 Bij de Duitse VZBV was de bedrijfsopbrengt nog minder, te weten 20 miljoen. Laatstgenoemde organisatie heeft echter wel een federale structuur; zij is gelieerd aan dochterorganisaties voor alle zestien Bundesländer, met onafhankelijke inkomsten en budgetten72 met een totaal van ongeveer 72,5 miljoen euro.73 Dit verschil bemoeilijkt een directe vergelijking; in deze federale structuur komen immers ook grotere kosten kijken. Iedere dochterorganisatie heeft bijvoorbeeld een eigen kantoor en eigen personeel.74 Ook hier is in ieder geval geen disproportioneel verschil in institutioneel vermogen. Hoe dan ook is er, zeker op basis van de Franse cijfers, geen grond om te concluderen dat collectieve acties in 63 Hodges e.a. 2009. 64 Hodges e.a. 2009, p. 18-19. 65 Hodges e.a. 2009. 66 Hodges e.a. 2009. 67 Hodges e.a. 2009, p. 40-43. 68 Europese Commissie 2011. 69

De Consumentenbond is de grootste consumentenorganisatie in Nederland en tevens internationaal samenwerkingspartner van UFC Que Choisir en de VZBV (Faure 2008). De auteur heeft de Consumentenbond gevraagd om haar visie over collectieve rechtsbescherming, maar ontving geen inhoudelijke reactie.

70

Jaarverslag Consumentenbond 2015. Online beschikbaar op:

http://www.consumentenbond.nl/over_ons/bestanden/jaarverslag-2014

71

Comptes Annuels de UFC Que Choisir 2014. Online beschikbaar op:

<http://www.journal-officiel.gouv.fr/publications/assoccpt/pdf/2012/3112/784672495_31122012.pdf> (p. 5 e.v.)

72 Jahresbericht Verbraucherzentrale Bundesverband 2014. Online beschikbaar op:

http://www.vzbv.de/dokument/vzbv-legt-jahresbericht-20142015-vor

73 Jaarrekeningen van de Verbraucherzentrale-organisaties. Beschikbaar op hun respectievelijke website.

Bijvoorbeeld: http://www.verbraucherzentrale-bayern.de/Jahresberichte

74

(15)

14

Nederland structureel minder betaalbaar zouden zijn dan een soortgelijke actie in Duitsland of Frankrijk. (Mogelijke verschillen in de strategie en prioriteiten van belangenorganisaties komen in 11.3.4 aan bod.)

II.3.4 Publiekrechtelijke handhaving

De Consumentenbond gaf in de eerder aangehaalde enquête van de Europese Commissie aan dat zij publiekrechtelijk toezicht doorgaans effectiever acht dan collectieve acties onder 3:305a BW.75 Het feit dat de Wbp wordt gehandhaafd door het College Bescherming Persoonsgegevens zou dan ook als verklaring kunnen gelden voor het gebrek aan collectieve handhaving. Een soortgelijk argument geldt echter ook voor Duitsland en Frankrijk, waar conform de eisen van de Privacyrichtlijn ook publiekrechtelijke toezichthouders actief zijn – de Bundesbeauftragter für den Datenschutz und die

Informationsfreiheit (BfDI) respectievelijk de Commission nationale de l'informatique et des libertés

(CNIL). Eventueel zou kunnen worden betoogd dat het optreden van het CBP zoveel effectiever is dan dat van de BfDI en de CNIL, dat Nederlandse belangenorganisaties relatief minder noodzaak ervaren om zelf tot handhaving over te gaan.

Er bestaat inderdaad een zekere overlap tussen de collectieve acties in Duitsland en Frankrijk en de activiteiten van het CBP. De algemene voorwaarden van Google, welke zowel door UFC-Que Choisir als door de VZBV civielrechtelijk zijn bestreden, zijn namelijk ook door het CBP onderzocht.76 De bestuurlijke last van het CBP in dezen komt op hoofdlijnen sterk overeen met de collectief bedongen verbodsvorderingen.77 Bovendien heeft het CBP in december 2014 een onderzoek gestart naar de nieuwe privacyvoorwaarden van Facebook, welke zowel in Duitsland in Frankrijk onderwerp van collectieve handhaving vormen.78 Voor deze specifieke gevallen is het dan ook niet wonderlijk dat Nederlandse belangenorganisaties geen eigen actie hebben ingesteld. Bij de overige in het buitenland aangevochte privacyvoorwaarden, zoals die van Twitter, Amazon, Samsung en Apple, heeft het echter CBP nog geen (gepubliceerde) actie ondernomen. Bestuursrechtelijk optreden van het CBP biedt daarom geen uitputtende verklaring voor de handhavingsdiscrepantie, hoewel het in enkele gevallen een rol speelt.

II.3.5 Strategie en visie van belangenorganisaties

Uit het bovenstaande blijkt geen overtuigende verklaring dat de Nederlandse regeling voor collectieve verbodsvorderingen minder geschikt is voor handhaving van het

gegevensbeschermingsrecht dan de Duitse of Franse. De eisen voor ontvankelijkheid, de naleving van de Wbp, de rol van publiekrechtelijke handhaving, noch de (financiering van) proceskosten bieden een overtuigende verklaring voor de handhavingsdiscrepantie tussen deze landen. Dit fenomeen is dan ook niet per se terug te voeren op structurele, rechtssystematische factoren. Het betreft immers een relatief klein aantal organisaties en een klein aantal procedures. Het is daarom

75

Europese Commissie 2011.

76

CBP 2013.

77 Een centraal twistpunt is in beide gevallen het verkrijgen van toestemming voor de combinatie van gegevens

uit verschillende Google-diensten zonder de daartoe vereiste toestemming of informatie in acht te nemen.

78 Persbericht: CBP onderzoekt nieuwe privacyvoorwaarden Facebook, College Bescherming Persoonsgegevens

16 december 2015. Online beschikbaar op: https://cbpweb.nl/nl/nieuws/cbp-onderzoekt-nieuwe-privacyvoorwaarden-facebook

(16)

15

ook mogelijk dat nationale discrepanties voortvloeien uit de verschillende beleidsopvattingen en visies bij deze specifieke organisaties.

Hoewel verschillende organisaties in Nederland instaan voor privacybelangen van burgers, kan hun concrete invulling van het meer abstracte privacyideaal sterk verschillen. Valcke, Wauters & Lievens merken echter op dat consumentenorganisaties vaak geen dringende noodzaak ervaren om op te treden tegen grootschalige online diensten vanwege het feit dat zij gratis worden aangeboden.79 Ook zijn de negatieve effecten van onrechtmatige gegevenswerking niet altijd (direct) merkbaar en leiden zij zelden tot eenvoudig kwantificeerbare vermogensschade.80 Dit kan ertoe leiden dat een organisatie als de Consumentenbond het niet als deel van zijn taakstelling beschouwt juridische stappen te nemen tegen het beleid van diensten zoals die van Google, Facebook en Amazon. Andere organisaties, zoals de stichting PrivacyFirst , geven aan dat zij een grotere dreiging ziet in privacyschendende gegevensverwerking door de Staat te bestrijden81 in tegenstelling tot private organisaties, en zij beroept zich hiertoe steeds op internationale verdragsbepalingen in plaats van op de Wbp.82 Zo kunnen uiteenlopende opvattingen bij belangenorganisaties over de aard van

consumenten- en privacybelangen hun handhavingsbeleid sterk beïnvloeden. Over de effectiviteit van handhavingsmiddelen kan ook anders gedacht worden. De

Consumentenbond geeft aan dat zij collectieve acties weinig effectief achten omdat zij onvoldoende afschrikkend effect zouden hebben; er kan immers geen vergoedingsclaim of andere monetaire sanctie aan worden gekoppeld.83 Hetzelfde geldt echter ook voor de handhavingsvoorbeelden uit Frankrijk en Duitsland; ook hier ontbrak een bijgaande geldvordering. Voor UFC-Que Choisir en de VZBV vormde het gebrek aan monetaire sancties evident geen doorsslaggevend argument tegen handhaving. Er is dan ook het een en ander af te dingen op de opvatting dat een vordering zonder monetaire dimensie geen preventieve werking kan hebben. Deze procedures kunnen immers wel een sterk afschrikkend effect hebben door hun imago-gerelateerde gevolgen. De publicatie van een gerechterlijk oordeel over de onwettelijke aard van gegevensverwerking kan vanuit public relations perspectief als zeer schadelijk worden ervaren, vooral bij verantwoordelijken die voor hun

bedrijfsvoering steunen op hun reputatie en imago bij consumenten.84 Het Franse en Duitse handhavingsbeleid kan ook ingegeven zijn door een groter vertrouwen in de imago-gerelateerde afschrikkende werking van collectieve acties.

Bij deze analyse dient te worden onthouden dat de handhavingsvoorbeelden uit Duitsland en Frankrijk niet uitsluitend op het gegevenbeschermingsrecht zijn gestoeld. Een meerendeel van de bovengenoemde collectieve acties waren immers ook op algemene consumentenrechtelijke normen gestoeld. Zij behartigde niet alleen privacybelangen van consumenten, maar diende in meer

algemene zin om hun contractuele positie ten opzichte van online dienstverleners te versterken. In de procesgeschiedenis van de Consumentenbond zijn dergelijke collectieve acties ter invalidatie van (bepaalde bepalingen uit) algemene voorwaarden zeer zeldzaam zijn, ongeacht of hierbij

79

Wauters, Lievens & Valcke 2014, p. 142.

80

Over schade uit Wbp-overtredingen, zie de analyse onder paragraaf III.1.2.

81

Toegelicht in persoonlijk gesprek van de auteur met vertegenwoordiger PrivacyFirst d.d. 27 november 2015.

82 Rb. Den Haag, 23-07-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:8966. HR 22-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1296. Rb. Den Haag,

11 Maart 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2498.

83 Europese Commissie 2011, p. 88. 84 Zuiderveen Borgesius 2014, p. 307.

(17)

16

gegevenbeschermingsrecht betrokken is. De buitenlandse praktijk illustreert aldus hoe het gegevenbeschermingsrecht kan meeprofiteren van sterke consumentenrechtelijke

handhavingspraktijken, met name ten opzichte van online informatiediensten.

Weliswaar hebben Nederlandse belangenorganisaties andere methoden dan collectieve

verbodsvorderingen ontwikkeld om consumentenbelangen te behartigen. Zo heeft Nederland een zeer ontwikkelde praktijk van beslechting door Geschillencommissies en neemt de

Consumentenbond ook regelmatig deel aan onderhandelingen over algemene voorwaarden.85 De mogelijkheid om via deze alternatieve mechanismen een soortgelijk resultaat te behalen kan ook een belangrijke strategische overweging zijn om van collectieve verbodsacties af te zien.86 Bij deze mechanismen is het ook mogelijk – doch niet evident - dat ook de gegevensbeschermingsbelangen van consumenten worden behartigd. In hoeverre van een dergelijk effect sprake is, vormt een vervolgvraag die buiten het bereik van dit onderzoek valt.

II.4 Tussenconclusie

In het Nederlandse recht blijken er geen duidelijke bezwaren tegen collectieve verbodsvorderingen op grond van de Wbp. In Duitsland en Frankrijk gelden meer restrictieve omstandigheden, maar blijkt desalniettemin een grote behoefte bij consumentenorganisaties om het

gegevenbeschermingsrecht op dergelijke wijze te handhaven. In Duitsland wordt deze behoefte zelfs zo sterk ervaren dat de wetgever specifieke wetten overweegt om hun bevoegdheden op dit gebied uit te breiden – bevoegdheden die de Nederlandse belangenorganisatie al heeft. Juist omdat Nederland relatief ruime mogelijkheden biedt voor collectieve verbodsvorderingen, is het des te opmerkelijker dat hier tot nu toe geen gebruik van is gemaakt.

Uit een vergelijkende analyse blijkt dat de door Nederlandse belangenorganisaties genoemde nadelen van collectieve handhaving geen volledige verklaringen kunnen bieden voor de handhavingsdiscrepantie met Duitsland en Frankrijk. De proceskosten, de bestuursrechtelijke alternatieven en het gebrek aan sanctionerend effect bij collectieve acties spelen in alledrie de landen een vergelijkbare rol. Het gebrek van dergelijke structurele verklaringen noopt tot de conclusie dat de handhavingsdiscrepantie voornamelijk voortvloeit uit de verschillende opvattingen en prioriteiten binnen nationale belangenorganisaties. Het is dan ook mogelijk, zo niet waarschijnlijk, dat Nederlandse belangenorganisaties in de voetsporen van hun Franse en Duitse collega’s zullen treden. In dit kader spelen immers ook Vooralsnog is de collectieve vordering tot staking in Nederland onbelemmerd, maar onbenut.

III. De collectieve vordering tot schadevergoeding

Een tweede vorm van collectieve rechtsbescherming is de collectieve schadevergoeding. Zoals ook in de Commissieaanbeveling over collectieve rechtsbescherming wordt betoogd, kunnen zulke

collectieve acties cruciaal zijn voor de afwikkeling van verstrooide schadeclaims in rechtsgebieden

85 Faure e.a. 2008.

86 Study on the application of Directive 2009/22/EC on injunctions for the protection of consumers’ interests

(18)

17

als mededinging, consumentenbescherming en gegevensbescherming.87 Alhoewel in voorgaand hoofdstuk is gebleken dat schadevergoedingsvorderingen expliciet zijn uitgesloten van de collectieve actie ex artikel 3:305a BW, bestaat er onder het Nederlandse recht een separate procedure om vele schadeclaims gezamenlijk af te wikkelen: de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). Net als in voorgaand hoofdstuk wordt onderzocht waarom dit collectieve rechtsmiddel nog niet ter handhaving van de Wbp is ingezet. Hierbij wordt in beginsel ook dezelfde methode gehanteerd; eerst worden potentiële processuele obstakels bij Wbp-geschillen uitgelicht op grond van regelgeving en jurisprudentie. Het zal blijken dat de Nederlandse regeling voor collectieve schadevergoeding, in tegensteling tot de verbodsactie onder 3:305a BW, enkele inherente

beperkingen kent die haar geschiktheid voor handhaving van de Wbp kunnen beperken (te weten: het gebrek aan gedwongen geschilbeslechting alsook de proceseconomische problemen bij individuele bewijsvoering). Hierbij zal in de eerste paragraaf dan ook relatief langer worden stil gestaan. Daarna volgt ook weer een vergelijkend element: in dit geval wordt een collectief

rechtsmiddel uit de Verenigde Staten besproken, de class action. Door voorbeelden uit deze praktijk te onderzoeken kan een concreter beeld worden gevormd van de processuele obstakels voor collectieve schadevergoeding bij privacyinbreuken. Dit leidt tot een vergelijkende analyse waarbij de haalbaarheid voor collectieve schadevergoeding onder de Wbp wordt geëvalueerd op basis van het Amerikaanse voorbeeld.

III.1 De Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade

III.1.1 Wettelijke regeling

De Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM) is een relatief nieuwe regeling, in werking getreden op op 27 juli 2005. De hiermee ingevoerde procedure is gericht op de totstandkoming van een schikking tussen één onrechtmatig handelend persoon (hierna: ‘laedens’) en een grote groep slachtoffers (hierna: ‘gelaedeerden’ of ‘gedupeerden’).88 Het wordt om die reden ook wel als een ‘collectieve schikking’89 beschreven, als ‘court annexed ADR’90 of als ‘class settlement’.91

De kern van de WCAM-regeling ligt besloten in artikel 7:907 lid 1 BW. De WCAM-schikking, ook wel bekend als een ‘vaststellingsovereenkomst’, wordt gesloten tussen de laedens en een stichting of vereniging die ingevolge haar statuten de belangen van de gelaedeerden behartigt. In de regel is dit een specifiek daartoe opgerichte rechtspersoon.92 Het treffen van deze schikkingen is geheel vrijwillig; met het oog op het eerder aangehaalde artikel 3:305a lid 3 BW (het verbod op collectieve schadevorderingen) kan collectieve afwikkeling niet door de gelaedeerden worden afgedwongen.93 De vaststellingsovereenkomst dient te zien op schade ‘die is veroorzaakt door een gebeurtenis of gelijksoortige gebeurtenissen’.94 Artikel 7:907 lid 2 BW schrijft voor welke afspraken in ieder geval in

87

EU Aanbeveling 2013/396/EU, overweging 7.

88

Ministerie van Justitie 2008.

89

Ministerie van Justitie 2008.

90 Tzankova 2007. 91

De Baere 2013.

92 Ministerie van Justitie 2008. 93 Tzankova 2007.

94

(19)

18

de schikkingsovereenkomst opgenomen dienen te worden. Het belangrijkst zijn definities van de te betalen schadevergoeding en van de groep personen die hiervoor in aanmerking komen. Ingeval de aard en/of omvang van de schade verschilt per gelaedeerde, dan dient daarmee rekening te worden gehouden. Hiertoe kunnen verschillende schadecategorieën worden opgesteld (ook bekend als

damage scheduling).95 Zo maakte de regeling in de Dexia-zaak een onderscheid tussen verschillende gelaedeerden op basis van de sluitingsdatum van hun bankovereenkomst alsook hun echtelijke status.96 Iedere groep had aanspraak op een verschillend percentage aan schadevergoeding. De WCAM voorziet aldus in een zekere mate van onderscheid tussen de gedupeerden op basis van verschillende individuele omstandigheden. In de volgende paragraaf worden de grenzen van deze methodiek nader besproken.

Partijen leggen de voltooide overeenkomst voor aan de rechter, die deze bindend kan verklaren op de gehele groep gedupeerden. De rechter toetst de overeenkomst eerst aan verschillende formele en inhoudelijke eisen opgenomen in artikel 7:907 lid 3 BW. Met name het onderdeel sub b is hierbij van belang: onderzocht dient te worden of de afgesproken bedragen per categorie redelijk zijn, mede gelet op ‘de omvang van de schade, de mogelijke oorzaken van de schade en de eenvoud en snelheid waarmee de vergoedingen verkregen kunnen worden’.97 De overige eisen strekken onder meer tot bescherming van niet-vertegenwoordigde partijen en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de onderhandelende partijen.98 Indien de overeenkomst deze toetsen kan doorstaan, zal de rechter haar verbindend verklaren.

Na verbindendverklaring kan eenieder die aan de in de overeenkomst opgenomen definities voldoet, aanspraak maken op de daarin afgesproken schadevergoedingscategorieën. Zij worden van

rechtswege gebonden, tenzij zij uitdrukkelijk afstand doen van hun aanspraak onder de

overeenkomst. Men spreekt hier ook wel van een opt out. Dit kunnen gelaedeerden overwegen als zij ontevreden zijn over de hoogte van de afgesproken vergoeding, of als zij vanwege persoonlijke omstandigheden een grotere aanspraak menen te hebben. De WCAM voorziet dan ook in regels omtrent de publicatie van de overeenkomst om oningelichte gedupeerden te informeren over hun vergoedingsaanspraak.

III.1.2 Toepassing in de praktijk

De WCAM is qua uitverkeerde vergoedingen de meest gebruikte collectieve

schadevergoedingsprocedure in Europa.99 Sinds haar invoering in 2005 heeft zij onder meer

toepassing gevonden voor claims uit ondeugdelijke financiële investeringsproducten100;de misleiding van aandeelhouders door onjuiste effectenopgave101; en gezondheidsschade door ondeugdelijke

95 Ministerie van Justitie 2008. . 96

Hof Amsterdam 1 maart 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ9721. Zie ook: Verweij 2007, p. 42-23.

97

7:907 lid 3 BW.

98

WCAM Memorie van Toelichting, Kamerstukken 2003-2004, nr. 29 414, p.4-5.

99 Europees Parlement 2011. 100

Hof Amsterdam 1 maart 2007 (Dexia), ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ9721. Hof Amsterdam 29 april 2009 (Vie d’Or), ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2717. Hof Amsterdam 4 november 2014 (DSB), ECLI:NL:GHAMS:2014:4560.

101 Hof Amsterdam 29 mei 2009 (Shell) ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1026. Hof Amsterdam 15 juli 2009 (Vedior)

(20)

19

hormoonmedicijnen.102Het gegevensbeschermingsrecht vertoont echter twee kenmerken die de toepassing van deze procedure zouden bemoeilijken: (I) het gebrek aan dwingendrechtelijke geschilbeslechting en (II) de proceseconomische problemen bij persoonsgebonden schade. Dit tweede probleem hangt samen met de jurisprudentie voor schadevergoeding onder de Wbp, welke ook kort besproken zal worden.

Gebrek aan dwingendrechtelijke geschilbeslechting

De WCAM kan alleen toepassing vinden bij de wederzijdse instemming van partijen. De voornaamste reden voor de laedens om in zulke onderhandelingen te treden, is dat zij anders riskeren om met een veelvoud aan individuele vorderingen te worden geconfronteerd. Door te schikken kan de gelaedeerden significant op proceskosten en transactiekosten besparen, en bovendien relatief snel rechtszekerheid verkrijgen over zijn totale aansprakelijkheid. Succesvolle toepassing van de WCAM is dus gebaseerd op een wederzijdse belang bij collectieve afwikkeling.

Deze vrijwillige methodiek heeft een keerzijde: naarmate de kans op individuele rechtshandhaving door gelaedeerden afneemt, heeft de laedens steeds minder reden om nog een schikking onder de WCAM te treffen. Omdat de collectieve schadevergoedingsregeling niet dwingendrechtelijk

gevorderd kan worden, leidt dit vaak tot een gebrekkige onderhandelingspositie voor gedupeerden. Tzankova schrijft in dit kader WCAM-onderhandelingen geen ‘stok achter de deur’ hebben. Deze kritiek wordt tevens gedeeld door belangenorganisaties zoals de Consumentenbond.103

Het gebrek aan een collectieve ‘stok achter de deur’ heeft grotere gevolgen voor bepaalde rechtsgebieden dan voor anderen. Het speelt met name in rechtsgebieden waar individuele handhaving niet of nauwelijks voorkomt. Dit is ook zichtbaar in de huidige praktijk; afgeronde schikkingen betreffen in de regel schade met aanzienlijke bedragen per individu, zoals financiële schade bij beleggingen en lichamelijk letsel bestaande in ernstige geboorteafwijkingen. De schade per gedupeerde was in deze gevallen aanzienlijk: In de Dexia-zaak over effectenleaseproducten bedroeg de gemiddelde vergoeding ongeveer €10.000.104 Bij een schikking met de DSB was dit gemiddeld €4900.105 In zulke gevallen is het aannemelijk dat (tenminste een deel) van de gedupeerden ook bij uitblijven van een collectieve regeling alsnog zelf hun rechten zouden handhaven. Deze mogelijkheid is niet louter hypothetisch: bij de Dexia zaak hebben bijvoorbeeld meer dan 20,000 gedupeerden hun opt-out recht uitgeoefend en volgde na verbindendverklaring van de schikking alsnog enkele honderde individuele procedures.106 Met zulke high stakes heeft de laedens een sterke prikkel om een regeling te treffen die zoveel mogelijk gelaedeerden tevreden kan houden. Omgekeerd is de WCAM nog niet is ingezet in rechtsgebieden zoals de door de Europese Commissie aangehaalde consumentenbescherming en milieubescherming waar relatief geringe individuele belangen spelen. Zoals eerder aangekaart valt de Wbp bij uitstek in deze tweede

102 Hof Amsterdam 24 juni 2014 (DES-II), ECLI:NL:GHAMS:2014:2371. Meer in het algemeen: Holtzer e.a. 2015,

p. 316 e.v.

103

‘Collectieve schadevergoeding voor consumenten in zicht’, Consumentenbond 8 november 2011. http://www.consumentenbond.nl/actueel/nieuws/nieuwsoverzicht-2011/collectieve-schadevergoeding-consumenten-in-zicht/

104

‘Belangrijke uitspraak aandelenlease Dexia’, Radar 12 oktober 2015. Online beschikbaar op: <http://www.radartv.nl/nieuws/archief/detail/article/belangrijke-uitspraak-aandelenlease-dexia/>

105 Hof Amsterdam 4 november 2014 (DSB). 106

(21)

20

categorie; individuele handhaving komt zeer zelden voor.107 Het afdwingen van een collectieve schikking onder de WCAM heeft daarom ook weinig kans van slagen.

Momenteel is een wetsvoorstel in voorbereiding om gedupeerden een sterkere

onderhandelingspositie te verlenen. In 2012, zeven jaar na invoering van de WCAM, werd de regering in een parlementaire motie van het kamerlid Dijksma verzocht ‘om te komen tot de toekenning van het recht voor representatieve belangenorganisaties om schade collectief te verhalen, door de WCAM en het BW op dit punt per 1 januari 2013 aan te passen’.108 In reactie daarop heeft de regering in 2015 een internetconsultatie gepubliceerd met betrekking tot een wetsvoorstel in voorbereiding (hierna: ‘het voorstel Dijksma’).109 Het bevat een voorstel van twee wetswijzigingen: ten eerste wordt het eerder besproken verbod op schadevergoedingsacties door vertegenwoordigende instellingen ex artikel 3:303a lid 3 BW opgeheven. Ten tweede wordt een ‘met waarborgen omklede, stapsgewijze collectieve schadevergoedingsprocedure’ ingevoerd.110 Deze voorgestelde procedure zou beginnen met een behandeling van de onrechtmatigheidsvraag, zoals dat in principe reeds onder 3:305a BW mogelijk is.111 Centraal staat hierbij het handelen van de gedaagde en de onrechtmatigheid en toerekenbaarheid van zijn handelen. De andere vereisten voor aansprakelijkheid, te weten schade en causaliteit, blijven hierbij in beginsel buiten beschouwing. Als onrechtmatigheid wordt vastgesteld kan de rechter een termijn stellen voor een schikking en zich eventueel ook uitspreken over overige rechtsvragen en feiten voorzover dit kan bijdragen aan de totstandkoming van een schikking. Een eventuele schikking kan vervolgens door partijen algemeen bindend worden verklaard zoals bij een reguliere WCAM-procedure. Echter, mochten partijen niet tot een schikking komen, dan kan de rechter als ultimum remedium het geschil zelfstandig

beslechten (wederom op verzoek van een der partijen). Hiertoe beveelt hij eerst

schikkingsvoorstellen van beide partijen. Aan de hand van deze voorstellen kan de rechter zelf een regeling vaststellen.112 Op deze regeling zijn dezelfde inhoudelijke vereisten van toepassing als op de overeenkomsten onder de WCAM.113 De rechter dient aldus een vergoeding vast te stellen met toepassing van schadecategorieën oftewel damage schedules. Bijkomend draagt de rechter er zorg voor dat de hoogte van de vastgestelde vergoeding redelijk is en dat de belangen van gedupeerden ook anderszins voldoende gewaarborgd zijn.114 Kort gezegd zou deze procedure hetzelfde resultaat opleveren als een succesvol afgeronde WCAM-schikking, maar voorziet het in de totstandkoming daarvan door gedwongen tussenkomst van de rechter.

Door de toevoeging van een afdwingbare collectieve beslechting, versterkt het voorstel Dijksma de onderhandelingspositie van gedupeerden bij hoogstens verstrooide vormen van schade. Vanuit het oogpunt van Wbp-handhaving zou een dergelijke wetswijziging dan ook erg voordelig kunnen uitpakken. Uiteraard noopt deze enkele vaststelling niet tot onvoorwaardelijke steun van het voorstel, aangezien het ook in andere rechtsgebieden verstrekkende gevolgen zal hebben.

107 WODC 2008. Zuiderveen Borgesius 2014. 108

MvT bij het Voorontwerp Dijksma, Stb. 2012, 65., p. 1. Kamerstuk 33 000 XIII, nr. 14.

109

Online beschikaar op: https://www.internetconsultatie.nl/motiedijksma

110 MvT bij het Voorontwerp, Stb. 2012, 65., p. 1. 111

Art 1018e vijfde lid Rv bij het Voorontwerp Dijksma.

112 art. 1018g lid 5 Rv bij het Voorontwerp Dijksma 113 1018g jo. 7:907 BW bij het Voorontwerp Dijksma 114

(22)

21

Vooralsnog is het echter aannemelijk dat de WCAM een zeer beperkte rol zal spelen bij de handhaving van de Wbp zolang er geen Dijksma-achtig collectief vorderingsrecht mogelijk is.

Proceseconomische problemen bij persoonsgebonden schade

Ook als gedupeerden een collectief vorderingsrecht krijgen, blijft er reden tot scepsis: het is namelijk maar de vraag of Wbp-overtredingen überhaupt tot schade leiden die zich voor collectieve

afwikkeling leent. Voor collectieve behandeling is immers een bepaalde mate van uniformiteit nodig tussen de vorderingen van gelaedeerden. Zij hoeven niet identiek te zijn qua aard en omvang dankzij de methodiek van damage scheduling, maar er dienen in ieder geval voldoende onderlinge

overeenkomsten te zijn om de gedupeerden in verschillende vergoedingscategoriën te kunnen indelen. De kwestie van uniformiteit is ook van belang bij de bewijsvoering voor de rechter die nodig zou zijn onder het voorstel Dijksma; zij zou vereisen dat ‘de rechtsvragen en feitelijke vragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn’.115 Deze processen zouden onbeheersbaar complex en overmatig kostbaar kunnen worden als tezeer uiteenlopende vorderingen worden gebundeld. Hieronder zal ik aanvoeren dat de schade uit Wbp-overtredingen zich in de regel niet op een proceseconomische wijze collectief laat afwikkelen. Daartoe wordt ten eerste stil gestaan bij het soort schade dat uit Wbp-overtredingen kan voortvloeien en de wijze waarop deze kan worden aangetoond en begroot. Vervolgens wordt betoogd dat de hoge mate van individuele factoren die bij dergelijke vorderingen spelen in de weg kunnen staan van collectieve afwikkeling.

Bij schadevergoeding kan een onderscheid worden gemaakt tussen materiële schade, oftewel schade die direct in een geldbedrag is uit te drukken, en immateriéle schade, die ziet op ontastbare benadelingen.116 De wetgever spreekt hier ook wel van vermogensschade respectievelijk ‘andere schade’. Dit onderscheid is nuttig om de schaderisico’s bij Wbp-overtredingen in kaart te brengen. In beginsel kunnen beide soorten zich voordoen bij Wbp-overtredingen, maar in de regel veroorzaken zij slechts immateriële schade; materiële schade is eerder van incidentele aard.117 Uit de

Nederlandse jurisprudentie blijkt hiervan slechts één voorbeeld van materiële schade veroorzaakt door een Wbp-inbreuk: In dit geschil maakte de onrechtmatige weigering door KPN van een inzageverzoek omtrent belgegevens het onmogelijk voor een klant om een buitensporige vordering van 1204 EUR door een erotische SMS-dienst te betwisten. KPN werd derhalve aansprakelijk gesteld voor deze som.118 Deze overtreding trof slechts één betrokkene en zou zich reeds daarom niet voor collectieve afwikkeling lenen. Maar ook indien KPN deze overtreding stelselmatig zou begaan, dan moge het duidelijk zijn dat niet iedere betrokkene zich op een dergelijke claim zou kunnen beroepen – de vordering in kwestie is immers nauw verweven met de unieke omstandigheden van de

betrokkene. Bij incidenten zoals gegevenslekken is het inderdaad denkbaar dat een groot aantal betrokkenen wezenlijk geschaad wordt; het kan onder meer leiden tot identiteitsfraude, ontslag of reputatieschade.119 Maar deze schade is dan steeds persoonsgebonden en geldt niet a priori voor iedere betrokkene. Het aantonen van schade en causaliteit en de begroting van de schade vereist

115 MvT bij het Voorontwerp, Stb. 2012, 65., p. 21. 116

Verburg 2009.

117

Van der Sype e.a. betogen hetzelfde in de Belgische context, waar een vergelijkbaar onderscheid wordt gemaakt tussen patrimoniale en morele vormen van schade. Zie: Van der Sype e.a. 2014.

118 Hof Den Haag 01 September 2015. (KPN Callfactory), ECLI:NL:GHDHA:2015:2332. 119

C. Baraniuk, ‘Ashley Madison: 'Suicides' over website hack’, BBC News 24 augustus 2015. Online beschikaar op: <http://www.bbc.com/news/technology-34044506>.R. Desir, ‘Ashley Madison hack leading to increase in local divorces, CBS News 24 augustus 2015. Online beschikbaar op:<http://wtvr.com/2015/08/24/ashley-madison-hack-leading-to-increase-in-local-divorces/>.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

meer handhaving op internet.. baar te stellen. Hierbij kan worden gedacht aan het kopiëren van gegevens uit een bedrijfsnetwerk door een werknemer op bijvoorbeeld een

Omdat planadvies en preventie nauw verbonden zijn aan de taken van vergunningverlening, toezicht en handhaving (hierna: VTH-taken), kiest Aa en Maas voor een integraal beleidsplan

In het VB is bij elke vrijgestelde gegevens- verwerking concreet aangegeven welke persoonsgegevens verwerkt mogen worden, voor welk doel of welke doeleinden de persoonsgegevens

Artikel 10 Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet langer mögen worden bcwaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene tc identificeren, dan noodzakelijk is voor

In het eerste lid van artikel 1:93h wordt “in deze wet opgedragen taak met betrekking tot de in artikel 3:267i opgenomen verplichtingen voor banken en andere

In artikel 2.9, tweede lid, wordt “last onder dwangsom of bestuurlijke boete” vervangen door: last onder dwangsom of bestuurlijke boete, opgelegd krachtens deze paragraaf,D.

Daarnaast vallen ook gastouderbureaus, die zelf geen opvang bieden maar gastouderopvang tot stand brengen en begeleiden, onder het gehele proces van toezicht en

Als een opdrachtgever u in deze periode inhuurt en wij achteraf constateren dat er sprake is van loondienst, zullen wij geen naheffingen, boetes en