• No results found

Implementatie intenties : een onderzoek naar het belang van de structuur en de doelgroep

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Implementatie intenties : een onderzoek naar het belang van de structuur en de doelgroep"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Implementatie intenties: een onderzoek naar het

belang van de structuur en de doelgroep.

Bachelorthese Datum: 02-06-2017 Naam: Thijs Veltman Studentnummer: 10001604 Begeleider: dr. Aukje Verhoeven Aantal woorden: 4253

(2)

2 Abstract

Gewoontes spelen een belangrijke rol bij zowel dagelijkse gedragingen als bij een aantal psychische aandoeningen. Een goed onderzochte methode om gewoontes te doorbreken zijn implementatie intenties. In eerder onderzoek werd onderzocht of de structuur van

implementatie intenties van invloed is op de effectiviteit ervan om gewoontes te doorbreken. Verwacht werd dat als-dan-plannen beter werken, maar er werd geen verschil gevonden. Mogelijk herformuleerden deelnemers hun plan tijdens de planfase. In de huidige studie werden opnieuw als-dan-plannen vergeleken met dan-als-plannen. Dit keer werd een deel van de deelnemers afgeleid zodat ze tijdens het formuleren van hun plannen geen tijd hadden om de structuur aan te passen. Het vermogen om gewoontes te doorbreken werd gemeten door middel van de Slips-of-action-taak (SOAT), een computertaak waarin deelnemers een gewoonte aanleren die ze vervolgens moeten doorbreken. Bovendien werd onderzocht of er een verband is tussen de mate van verslavingsgevoeligheid, gemeten door middel van de Substance Use Risk Profile Scale (SURPS) en het vermogen om gewoontes te doorbreken. Aan het onderzoek namen 56 studenten deel (Gemiddelde leeftijd M = 22.30 jaar, SD = 3.03). De structuur van implementatie intenties bleek niet van invloed op de SOAT-score. Er bleek ook geen verband te zijn tussen SURPS en SOAT-score.

(3)

3 Inleiding

Wel 35% van onze dagelijkse gedragingen bestaat uit gewoontes (Wood, Quinn & Kashy, 2002). Voorbeelden van gewoontes zijn sporten, veters strikken of een biertje aannemen in een café. Gewoontes ontstaan doordat handelingen die leiden tot een gewenste uitkomst herhaaldelijk worden uitgevoerd. Na verloop van tijd wordt zo´n handeling automatisch uitgelokt zonder dat er nog bewuste keuzeprocessen aan te pas komen. Het is dan een gewoonte geworden. Door gewoontes hoeft men niet alles met de volledige aandacht te doen, wat betekent dat er aandacht overblijft voor andere zaken en dat is voordelig.

Naast goede gewoontes, zoals sporten en recyclen, zijn er ook slechte gewoontes. Een slechte gewoonte kan ontstaan wanneer iemands prioriteiten veranderen. Wanneer iemand die gewend is om alcohol te drinken bijvoorbeeld besluit om te stoppen, kunnen gewoontes, zoals het aannemen van een biertje in een café, een probleem worden. Ook bij sommige psychische aandoeningen spelen gewoontes een belangrijke rol, zoals verslaving (Everitt & Robbins, 2005) en Obsessief-Compulsieve stoornis (Gillan, Morein-Zamir, Urcelay, Sule, Voon, Apergis-Schoute et al., 2004). Het is daarom van belang om gewoontes te kunnen doorbreken.

Vaak hebben mensen wel het voornemen om bepaald gedrag te veranderen, maar lukt het ze niet om dat uit te voeren. Dit heet de intention-behavior gap (Sheeran, 2002). Zo’n voornemen om gedrag te veranderen wordt ook wel een doelintentie genoemd. Een

doelintentie is een instructie aan jezelf om een bepaalde uitkomst te bereiken of om bepaald gedrag te vertonen en heeft meestal de vorm: “Ik neem me voor om uitkomst Z te behalen!” (Gollwitzer&Sheeran, 2006). Het lijkt erop dat alleen het hebben van een doelintentie niet voldoende is voor het veranderen van gedrag (Sheeran, 2002). Dit is logisch als men kijkt naar hoe gewoontes werken. Gewoontegedrag is ongevoelig voor devaluatie. Dat wil zeggen dat gewoontegedrag blijft plaatsvinden ongeacht of de uitkomst nog gewenst is of niet (Corbit, Nie & Janak, 2012). Om gedrag te veranderen waar gewoontes een rol bij spelen moet er behalve een doelintentie dus ook sprake zijn van het doorbreken van de betreffende gewoonte. Een goed onderzochte methode voor het veranderen van gewoontes zijn implementatie intenties (Gollwitzer&Sheeran, 2006). Implementatie intenties zijn specifieke plannen om een doel te

(4)

4 bereiken. In tegenstelling tot doelintenties benoemen implemenatie intenties de situatie

waarin het nieuwe gedrag plaats moet vinden. Ze hebben de structuur: “Als situatie X zich voordoet, dan zal ik reactie Y uitvoeren.” (Gollwitzer, 1999).

Implementatie intenties zijn effectief gebleken voor verschillende gewoontes en verschillende populaties, zoals het verminderen van alcoholgebruik bij studenten (Hagger, Lonsdale, Koka, Hein, Pasi, Lintunen et al., 2012), het recyclen op de werkvloer (Holland, Aarts & Langendam, 2006), het verbeteren van het professionele gedrag van dokters (Saddawi-Konefka, Schumacher, Baker, Charnin & Gollwitzer, 2016), het verminderen van ongezond snack-gedrag (Adriaanse, Vinkers, De Ridder, Hox & De Wit, 2011), het verhogen of verlagen van sociale projectie (Gollwitzer, Schwörer, Stern, Gollwitzer & Bargh, 2017) of het bijsturen van gedrag aan de hand van nieuwe informatie (Doerflinger, Martiny-Huenger & Gollwitzer, 2017). Implementatie intenties worden ook in de praktijk toegepast, zoals in de verslavingszorg. Cliënten die hun behandeling afronden formuleren bijvoorbeeld een implementatie intentie voor een potentiëel moeilijke situatie om terugval te voorkomen: “Als iemand mij een biertje aanbiedt, dan zeg ik: Nee, dank je, ik drink niet.”

Het is belangrijk om te onderzoeken hoe implementatie intenties precies werken, zodat men weet hoe ze het beste kunnen worden toegepast in de praktijk. Bovendien is het van belang om te onderzoeken of implementatie intenties voor iedereen even goed werken. Een doelgroep die erg zou kunnen profiteren van het doorbreken van gewoontes is mensen die risico lopen op het ontwikkelen van een stoornis in het middelengebruik. Bij het ontwikkelen van een middelenverslaving verandert het gedrag geleidelijk van doelgericht naar habitueel gedrag (Ostlund&Baleine, 2009). Mensen die verslaafd zijn hebben meer moeite met het doorbreken van gewoontes (Ersche, Gillan, Jones, Williams, Ward, Luijten et al., 2016). Maar is het niet kunnen doorbreken van gewoontes een oorzaak of gevolg van verslaving of geen van beide? Om dit onderzoeken moet er gekeken worden naar mensen met een verhoogde verslavingsgevoeligheid en hun vermogen om gewoontes te doorbreken. Deze doelgroep zou veel baat kunnen hebben bij goeie technieken om gewoontes te doorbreken. Als deze mensen namelijk leren dat ze zelf hun gewoontes kunnen doorbreken kunnen ze misschien voorkomen dat een slechte gewoonte zich ontwikkelt tot een verslaving.

(5)

5 Er zijn twee mechanismen werkzaam bij implementatie intenties. Ten eerste verhogen implementatie intenties de toegankelijkheid van de cue (Adriaanse, Golwitzer, De Ridder, De Wit & Kroese, 2011). In het bovengenoemde voorbeeld is de cue dat iemand een biertje krijgt aangeboden. Door het formuleren van een plan voor een specifieke situatie (Als iemand mij een biertje aanbiedt, dan zeg ik: “Nee, dank je, ik drink niet.”) wordt de situatie makkelijker herkend als deze zich in het echt voordoet. Ten tweede zorgen implementatie intenties voor

automatische activatie van het alternatieve gedrag (Adriaanse et al., 2011). Er wordt een nieuwe gewoonte aangeleerd die concurreert met het oude gedrag. Het oude gedrag zou in bovengenoemd voorbeeld zijn: het aannemen van het biertje. De nieuwe reactie “Nee, dank je, ik drink niet.” wordt na verloop van tijd automatisch uitgelokt door de cue: het aangeboden krijgen van een biertje.

Twee werkzame mechanismen achter implementatie intenties zijn dus het verhogen van de cue-toegankelijkheid en het aanleren van een nieuwe gewoonte. Er is echter nog weinig bekend over of de manier van het formuleren van een implementie intentie van invloed is op de effectiviteit ervan. Is de als-dan structuur essentieel voor het succes van implementatie intenties? Neem het voorbeeld “Als ik een biertje aangeboden krijg, dan zeg ik: ‘Nee, dank je, ik drink niet.’”. In deze implementatie intentie is het als-gedeelte: “Als ik een biertje aangeboden krijg.” Dit is de cue, de situatie waarin het nieuwe gedrag het oude gedrag moet vervangen. Het dan-gedeelte is “dan zeg ik: ‘Nee, dank je, ik drink niet.’”. Dit is het nieuwe gedrag. Aangezien er bij implementatie intenties een nieuwe stimulus-respons associatie wordt aangeleerd zou men verwachten dat het belangrijk is om de “als” vóór de “dan” te formuleren. Het is immers de cue die automatisch het nieuwe gedrag moet oproepen. Verrassend genoeg werd er in eerder onderzoek geen verschil gevonden in effectiviteit tussen als-dan en dan-als plannen.

(Verhoeven&De Wit, in preparation). Het kan zijn dat dan-als plannen even effectief zijn als als-dan plannen. Een andere mogelijke verklaring is dat de deelnemers in de voorgenoemde studie het dan-als plan in hun hoofd omdraaiden, waardoor het toch een als-dan plan werd. In de huidige studie wordt deze alternatieve verklaring onderzocht.

In de huidige studie wordt opnieuw onderzocht of dan-als plannen even effectief zijn als als-dan plannen voor het doorbreken van gewoontes. Dit keer echter wordt een deel van de

(6)

6 deelnemers afgeleid zodra ze hun plan hebben geformuleerd. Dit is opdat ze geen tijd hebben om hun plan te herformuleren. Er zijn vier condities: een als-dan conditie, een dan-als conditie, een als-dan conditie waarin de deelnemers worden afgeleid en een dan-als conditie waarin de deelnemers worden afgeleid. Ten eerste is de verwachting dat de deelnemers die worden afgeleid meer moeite hebben met het veranderen van een gewoonte dan de deelnemers in de condities zonder afleiding, ongeacht of ze een als-dan- of een dan-als-plan maken. Ten tweede is de verwachting dat er geen verschil is in het vermogen om gewoontes te doorbreken tussen de twee condities zonder afleiding, net als in het vorige onderzoek (Verhoeven&De Wit, in preparation). Ten derde wordt er wel een verschil verwacht tussen de twee afleiding-condities. De verwachting is dat de deelnemers in de dan-als-conditie meer moeite hebben met het doorbreken van een gewoonte dan de deelnemers in de als-dan-conditie. Bij implementatie intenties wordt immers een nieuwe stimulus-respons associatie aangeleerd. Het is daarom naar onze verwachting van belang dat de cue vóór het nieuwe gedrag komt te staan in de

formulering van het plan.

Naast de structuur van implementatie intenties wordt in de huidige studie ook onderzocht of implementatie intenties ook werken voor een doelgroep die veel baat zou hebben bij het kunnen doorbreken van gewoontes: mensen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van stoornis in het middelengebruik. De verwachting is dat mensen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een stoornis in het middelengebruik het moeilijker vinden om een gewoonte te doorbreken. Mensen met een verslaving hebben immers meer moeite met het doorbreken van gewoontes (Ersche et al., 2016) en de verwachting is dat het niet kunnen doorbreken van gewoontes daarbij een oorzakelijke rol speelt.

Methoden Deelnemers

Voor het onderzoek werden 75 deelnemers geworven op de Roeterseilandcampus en via de onderzoekswebsite van de Universiteit van Amsterdam. Voor hun deelname kregen ze 0.75 proefpersoonpunten toegekend of €7,50 plus een beloning tot €2,00, afhankelijk van hoe goed

(7)

7 ze de taak uitvoerden. Het onderzoek is goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam. Van de 75 participanten voldeden 56 aan de inclusiecriteria. Twaalf deelnemers werden geëxcludeerd omdat ze enkel verkeerde plannen hadden

geformuleerd, twee omdat ze boven de 40 jaar oud waren, één omdat hij de associaties had genoteerd op het symbolenblad, één omdat hij de associaties was vergeten, één omdat hij minder dan 75% goed scoorde op het laatste blok van de leerfase, één omdat ze de verkeerde structuur gebruikte voor het formuleren van de plannen, één omdat de computertaak

voortijdig afsloot en er was één outlier. Van de overgebleven 56 deelnemers was de

gemiddelde leeftijd 22.30 jaar (SD = 3.03). Van de deelnemers was 37,5% man en 62,5% vrouw. Design

Voor de eerste hoofdvraag is er gekozen voor een twee bij twee design. Er werd gekeken naar de invloed van twee onafhankelijke variabelen op één afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabelen waren: de variabele structuur van de implementatie intenties, als-dan of dan-als, en de variabele afleiding, wel of geen afleiding. De afhankelijke variabele was het vermogen om gewoontes te doorbreken, gemeten aan de hand van de SOAT.

Voor de tweede hoofdvraag werd er gekeken naar het verband tussen twee variabelen: de mate van verslavingsgevoeligheid, gemeten door middel van de SURPS, en het vermogen om gewoontes te doorbreken, gemeten aan de hand van de SOAT.

Procedure

Bij aankomst lazen de deelnemers een informatiebrochure door en ondertekenden ze een informed consent. De deelnemers werden om-en-om ingedeeld bij één van de vier condities: De als-dan conditie met afleiding, de dan-als conditie met afleiding, de als-dan conditie zonder afleiding en de dan-als conditie zonder afleiding.

Nadat de deelnemers aan een conditie waren toegekend werden ze naar de testruimte geleid waar een computer stond. De testleider gaf aan dat de deelnemers extra geld konden verdienen afhankelijk van hoe goed ze de taak uitvoerden. De deelnemers kregen op een apart blad alle symbolen die in de computertaak werden gebruikt te zien en ze werden gevraagd om

(8)

8 de symbolen te benoemen. Dit is om te voorkomen dat ze later problemen zouden krijgen bij het formuleren van de implementatie intentie. Daarna startte de testleider de computertaak. Eerst kregen de deelnemers de gelegenheid om te oefenen met een oefenversie van de Slips-of-action-taak (SOAT; de Wit, Standing, DeVito, Robinson, Ridderinkhof, Robbins et al., 2012). Bij deze oefenversie werd gebruikt gemaakt van andere symbolen dan in de normale SOAT, zodat er nog geen leereffecten optraden. Nadat de deelnemers de oefen-SOAT hadden uitgevoerd en gecontroleerd werd of ze het hadden begrepen begonnen ze aan de SOAT.

Na afloop van de SOAT werd door middel van een vragenlijst gecontroleerd of de

deelnemers de goede associaties hadden gevormd. Vervolgens werd de Nederlandse versie van de Substance Use Risk Profile Scale (SURPS-NL; Woicik, Stewart, Pihl & Conrod, 2009; Zengerink, 2011) afgenomen, gevolgd door een vragenlijst waarin werd gevraagd naar de variabelen leeftijd en geslacht. Het afnemen van de taken en de vragenlijsten duurde bij elkaar drie kwartier.

Meetinstrumenten

Het risico op het ontwikkelen van een stoornis in het middelengebruik werd gemeten aan de hand van de Nederlandse versie van de Substance Use Risk Profile Scale (SURPS) (Woicik et al., 2009; Zengerink, 2011). De verkorte versie van deze vragenlijst bevat 23 items. De SURPS bestaat uit vier subschalen: Hopelessness, Anxiety Sensitivity, Impulsivity en Sensation Seeking. De betrouwbaarheid van elke schaal was goed, Hopelessness: α = 0.88, Anxiety Sensitivity: α = 0.75, Impulsivity: α = 0.73, Sensation Seeking: α = 0.78. Elk item bestaat uit één stelling, waarbij de deelnemer moet aangeven in hoeverre men het met deze stelling eens is. Een voorbeeld van een stelling: Ik geniet van nieuwe en spannende ervaringen, zelfs als deze ongebruikelijk zijn. Er zijn steeds vier antwoordmogelijkheden: Helemaal mee oneens [1], mee oneens [2], mee eens [3] en helemaal mee eens [4]. De items 1, 4, 7, 13, 20 en 23 zijn contra-indicatief en worden omgescoord. Het bereik van de score ligt tussen de 23 en 92, waarbij geldt: hoe hoger de score, des te groter het risico op het ontwikkelen van een stoornis in het middelengebruik.

(9)

9 De Slips-of-action-taak (SOAT; de Wit, Standing et al., 2012) is een computertaak waarin

deelnemers een gewoonte aanleren die ze vervolgens moeten doorbreken. De taak bestaat uit drie fases: een leerfase, een planfase en een testfase.

In de leerfase krijgen de deelnemers op het scherm telkens een stimulussymbool te zien waarna ze zo snel mogelijk moeten drukken op een linker- of een rechterknop. Na het drukken op de knop krijgen ze feedback over of ze goed hebben gedrukt. Als ze goed hebben gedrukt verschijnt er een munt op het scherm met een nieuw symbool, het uitkomstsymbool. Bij elk stimulussymbool hoort een ander uitkomstsymbool. Bovendien krijgen ze bij elke keer dat ze drukken ook auditieve feedback: een kassa-geluid als ze goed drukken en een hoorn als ze fout drukken. Per keer dat ze goed drukken verdienen ze €0,02. Als ze fout hebben gedrukt

verschijnt er een nul en verdienen ze geen geld. Ze leren door middel van trial-and-error bij welke stimulussymbolen ze op welke knop moeten drukken. Er zijn vier verschillende

stimulussymbolen: een driehoek, rondje, bliksem en halve maan. Bij het zien van twee van de vier stimulussymbolen moeten ze drukken op links, bij de andere twee op rechts. Bij elk stimulussymbool hoort één van de vier uitkomstsymbolen: een vierkant, ster, lijn en plus. Zo leren de deelnemers vier verschillende associaties tussen stimulussymbool en

uitkomstsymbool. De computer bepaalt gecounterbalanced welke uitkomstsymbolen bij welke stimulussymbolen horen en voor welke symbolen links of rechts moet worden gedrukt.

Na de leerfase volgt de planfase. In de planfase krijgen de deelnemers te horen dat ze niet meer moeten drukken voor twee van de vier uitkomstsymbolen. Ze krijgen het

devaluatiescherm te zien: de vier uitkomstsymbolen verschijnen op het scherm, waarvan twee met een kruis erdoorheen. De deelnemers moeten zelf bedenken welke stimulussymbolen daarbij horen. Als dat stimulussymbool nu verschijnt moeten ze niet meer drukken. Als ze toch voor deze twee uitkomstsymbolen drukken verliezen ze geld in plaats van dat ze geld

verdienen. Ze moeten wel blijven drukken voor de andere twee uitkomstsymbolen om zoveel mogelijk geld te verdienen. Van de twee uitkomstsymbolen die gedevalueerd worden, is steeds één waarvoor op links moet worden gedrukt en één voor rechts. Dit is om te voorkomen dat de deelnemer simpelweg kan onthouden om niet meer voor één kant te drukken. Bij het scherm waarop staat voor welke uitkomstsymbolen niet meer moet worden gedrukt krijgen de

(10)

10 deelnemers de opdracht om een implementatie intentie te formuleren met daarin de

stimulussymbolen waarbij ze niet meer moeten drukken. Ze moeten zelf bedenken welk stimulussymbool bij welk uitkomstsymbool hoort. De deelnemers in de twee als-dan condities formuleerden een plan met de vorm: ‘Als stimulussymbool X of Y verschijnt, druk ik niet.’ De deelnemers in de twee dan-als condities formuleerden een plan met de vorm: ‘Ik druk niet, als stimulussymbool X of Y verschijnt.’

De planfase wordt gevolgd door de testfase. De deelnemers krijgen nu weer, net als in de leerfase, om en om de stimulussymbolen te zien. Ze moeten weer links of rechts drukken. Er zijn twee verschillen met de leerfase. Ten eerste moeten de deelnemers nu niet meer drukken bij twee van de vier stimulussymbolen waar ze net een plan voor hebben gemaakt. Ten tweede krijgen de deelnemers geen feedback meer over of ze goed hebben gedrukt. Dit is om te voorkomen dat er in de testfase nog leereffecten optreden.

Aan deze versie van de SOAT werd een extra taak toegevoegd, een getallentaak. Tijdens de tweede fase van de test, de planfase, krijgen de deelnemers door een koptelefoon een getallenreeks van zes willekeurige getallen tussen 0 en 10 te horen met de instructie om deze te onthouden. Vervolgens verschijnt een van de zes getallen op het scherm, en moeten de deelnemers intoetsen welk getal erna komt in de reeks. De deelnemers in de condities zonder afleiding voerden de getallentaak uit en kregen vervolgens het devaluatiescherm te zien waarbij ze hun plan formuleerden. (Zie afbeelding 1 voor de volgorde in de condities zonder cognitieve load). De deelnemers in de condities met afleiding kregen eerst de getallen te horen,

vervolgens moesten ze een plan formuleren terwijl ze de getallen in hun hoofd probeerden te houden en daarna moesten ze het volgende getal in de reeks aangeven. (Zie afbeelding 2 voor de volgorde in de condities met cognitieve load).

(11)

11 Afbeelding 1: Het formuleren van de plannen in de twee condities zonder cognitieve load.

Afbeelding 2: Het formuleren van de plannen in de twee condities met cognitieve load.

Het percentage dat de deelnemers goed drukten als ze moesten drukken min het percentage dat ze wel drukten als ze niet moesten drukken werd genomen als maat voor hoe goed ze een gewoonte konden doorbreken. Deze waarde kan variëren tussen de -100 en 100%, waarbij geldt: hoe hoger de waarde, des te beter heeft de deelnemer de gewoonte doorbroken.

Resultaten Standaardisatiecheck

Om te controleren of de verhouding mannen en vrouwen in de vier condities gelijk was werd een Chi-kwadraattoets uitgevoerd. Er werd voldaan aan de assumptie van sample-grootte en

(12)

12 onafhankelijkheid. Er bleek geen significant verschil in verhouding mannen en vrouwen te zijn tussen de vier condities, χ2(3) = 2.158, p = .54.

Er werd een One-way Independent ANOVA uitgevoerd om te zien of leeftijd significant verschilde tussen de vier condities. De onafhankelijke variabele was conditie. De afhankelijke variabele was leeftijd. Er werd voldaan aan de assumptie van gelijkheid van varianties. Leeftijd tussen de vier condities verschilde niet significant, F(3, 70) = 1.54, p = .22.

Hoofdanalyse 1: Structuur en cognitieve load

De gemiddelden en standaarddeviaties van de SOAT-scores in de vier condities staan

weergegeven in tabel 1. Er werd een One-Way Independent ANOVA uitgevoerd om te zien of de structuur van de implementatie intenties en cognitieve load effect hadden op de SOAT-score. De onafhankelijke variabelen waren structuur en cognitieve load. De afhankelijke variabele was SOAT-score. Er werd niet voldaan aan de assumptie van gelijkheid van variantie, F(3, 52) = 4.90, p = .004. Omdat de ANOVA een robuuste test is werd deze toch uitgevoerd. Er bleek geen significant hoofdeffect van structuur te zijn op SOAT-score, F(1, 56) = 2.22, p = .14. Er was wel een significant hoofdeffect van cognitieve load op SOAT-score, F(1, 56) = 10.71, p = .002. Deelnemers in de twee cognitieve-load-condities scoorden significant lager dan de deelnemers in de twee condities zonder cognitieve load. De gemiddelden en

standaarddeviaties staan weergegeven in tabel 2. Dit resultaat strookte met de verwachtingen. Tot slot was er ook geen significant interactie-effect tussen structuur en cognitieve load op SOAT-score, F(1, 56) = .41, p = .53. Dit resultaat was tegen de verwachtingen in.

Tabel 1: Gemiddelde SOAT-scores en standaardafwijkingen in de vier condities.

SOAT Geen cognitieve load Wel cognitieve

load

M SD M SD

Dan, als 0.91 0.07 0.78 0.14

(13)

13 Tabel 2: Gemiddelde SOAT-scores en standaardafwijkingen per variabele cognitieve load.

SOAT Geen cognitieve

load Wel cognitieve load

M SD M SD

0.87 0.03 0.73 0.03

Hoofdanalyse 2: SURPS

De gemiddelden en standaarddeviaties van de subschalen staan weergegeven in Tabel 2. Er werd voor de totaalscore en per subschaal een Pearson correlatie-analyse uitgevoerd om te zien of er een verband is tussen SURPS-score en SOAT-score. Er werd voldaan aan de

assumpties van normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit. Er bleek geen significante correlatie te zijn tussen totale SURPS-score en SOAT-score, r(56) = -.20, p = .13. Per subschaal werd bovendien ook geen significante correlatie gevonden tussen SURPS-score en SOAT-score, Hopelessness: r(56) = .18, p = .19, Anxiety Sensitivity: r(56) < .01, p = .96, Impulsivity: r(56) = -.21, p = .11, Sensation Seeking: F(56) = -.04, p = .75. De verwachting was dat er een negatieve correlatie zou zijn tussen de totale SURPS-score en SOAT-score, en tussen de afzonderlijke subschalen van de SURPS met de SOAT-score. De resultaten kwamen dus niet overeen met de verwachtingen.

Tabel 2: Gemiddelde SURPS-scores en standaardafwijkingen van de totaalscore en de vier subschalen.

SURPS Totaal Subschaal H Subschaal AS Subschaal IMP Subschaal SS

M 56.18 18.27 10.70 10.93 16.29

SD 6.03 3.14 2.57 2.39 3.85

Discussie

In de huidige studie werd onderzocht of de structuur van een implementatie intentie van invloed is op de effectiviteit ervan om een gewoonte te doorbreken. Bovendien werd

(14)

14 om gewoontes te doorbreken. Deze twee hoofdvragen zullen achtereenvolgend worden

besproken.

In dit onderzoek werd een deel van de deelnemers afgeleid tijdens het formuleren van de plannen zodat ze geen tijd hadden om hun plannen nog om te draaien. Dit werd gedaan om te onderzoeken of dan-als plannen even goed werken als als-dan plannen. De verwachting was dat de deelnemers die werden afgeleid meer moeite zouden hebben met het doorbreken van gewoontes dan de deelnemers die niet werden afgeleid, ongeacht of ze een als-dan of een dan-als plan hadden. De resultaten kwamen overeen met deze verwachting. Dit is volgens

verwachting omdat de deelnemers die werden afgeleid tijdens het formuleren van het plan een getallenreeks moesten onthouden. Hun werkgeheugen werd daardoor zwaarder belast en ze maakten vervolgens meer fouten in de computertaak dan de deelnemers die geen

getallenreeks hoefden te onthouden en zich alleen hoefden te focussen op het formuleren van het juiste plan.

De verwachting was dat de structuur van een implementatie intentie van invloed was op de effectiviteit van dat plan om een gewoonte te doorbreken. Gesteld werd dat een plan beter werkt als de situationele cue vóór de handeling wordt geformuleerd (als ik een rondje zie, druk ik niet) dan wanneer de handeling vóór de cue staat (ik druk niet, als ik een rondje zie), omdat de cue het nieuwe gewenste gedrag oproept. In voorgaand onderzoek werd er geen verschil gevonden tussen als-dan en dan-als plannen (Verhoeven&De Wit, in preparation). Gesteld werd dat dat mogelijk kwam doordat deelnemers dan-als plannen in hun hoofd omdraaiden tot als-plannen nadat ze de als-plannen hadden geformuleerd. Daarom werden een deel van de

deelnemers in dit onderzoek afgeleid terwijl ze de plannen formuleerden zodat ze geen tijd zouden hebben om de plannen om te draaien. Toch werden er dit keer opnieuw geen verschillen gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de deelnemers tijdens de testfase alsnog hun plannen herformuleerden. Ze werden afgeleid tijdens het formuleren van de plannen, maar tijdens de testfase was er ook gelegenheid om de plannen te herformuleren. Een voorbeeld: een deelnemer in de dan-als conditie met cognitieve load formuleerde

bijvoorbeeld het plan: “ik druk niet als ik het rondje of het maantje zie”. Dit plan bleef ongewijzigd tijdens de fase van de taak waarin de deelnemer werd afgeleid met de

(15)

15 getallentaak. Maar tijdens de testfase kreeg de deelnemer bij elk symbool de gelegenheid om alsnog z’n plan aan te passen. Na het zien van het eerste rondje kon de deelnemer denken “als ik het rondje zie, druk ik niet.” Sterker nog: navraag bij deelnemers wees uit dat sommigen zelfs nieuwe plannen maakten voor de symbolen waar ze nog wel voor moesten drukken. Het plan “ik druk niet, als ik het rondje of maantje zie” veranderde dan gedurende de testfase in

“driehoekje rechts, bliksem links”. Er werd wel gecontroleerd of de deelnemers vóór de testfase de juiste plannen maakten, maar het was niet duidelijk of de deelnemers tijdens de testfase hun plannen toch nog veranderden. Een manier om dit probleem te ondervangen is om in vervolgonderzoek deelnemers direct na de testfase van de SOAT te vragen welk plan ze op dat moment in hun hoofd hebben.

Er werd geen verband gevonden tussen de mate van verslavingsgevoeligdheid en het vermogen om gewoontes te doorbreken. De gemiddelde scores en de standaarddeviaties op de SURPS kwamen ongeveer overeen met resultaten uit eerder onderzoek (Woicik et al. 2009). Het ontbreken van een verband kan daarom niet worden verklaard door een gebrek aan spreiding. Het is mogelijk dat verslavingsgevoeligheid geen verband heeft met het vermogen om

gewoontes te doorbreken. Het zou ook zo kunnen zijn dat het niet kunnen doorbreken van gewoontes een gevolg is van het ontwikkelen van een verslaving. Het zou interessant zijn om het onderzoek te herhalen in een populatie met zowel deelnemers die verslaafd zijn als

deelnemers die dat niet zijn. Daarmee zou nader kunnen worden onderzocht of er een verband is tussen verslaving en het vermogen om gewoontes te doorbreken.

Uit het huidige onderzoek bleek dat de manier waarop een implementatie intentie wordt geformuleerd niet van invloed is op de effectiviteit ervan om een gewoonte te

doorbreken. Bovendien werd er geen verband gevonden tussen verslavingsgevoeligheid en het vermogen om gewoontes te doorbreken. Het is van belang om onderzoek naar het doorbreken van gewoontes voort te zetten. Gewoontes hebben immers een grote invloed op ons gedrag en slechte gewoontes spelen een rol bij vele psychische aandoeningen. Zoals de Amerikaanse theoloog Nathanael Emmons ooit zei: ‘Habit is either the best of servants or the worst of masters.’

(16)

16 Literatuurlijst

Adriaanse, M. A., Gollwitzer, P. M., De Ridder, D. T., De Wit, J. B., & Kroese, F. M. (2011). Breaking habits with implementation intentions: A test of underlying

processes. Personality and Social Psychology Bulletin, 37(4), 502-513.

Adriaanse, M. A., Vinkers, C. D. W., De Ridder, D. T. D., Hox, J. J., & De Wit, J. B. F. (2011). Do implementation intentions help to eat a healthy diet? A systematic review and meta-analysis of the empirical evidence. Appetite, 56, 183–193

Corbit, L. H., Nie, H., & Janak, P. H. (2012). Habitual alcohol seeking: time course and the contribution of subregions of the dorsal striatum. Biological psychiatry, 72(5), 389-395. Doerflinger, J. T., Martiny-Huenger, T., & Gollwitzer, P. M. (2017). Planning to deliberate

thoroughly: If-then planned deliberation increases the adjustment of decisions to newly available information. Journal of Experimental Social Psychology, 69, 1-12.

Everitt, B. J., & Robbins, T. W. (2005). Neural systems of reinforcement for drug addiction: from actions to habits to compulsion. Nature neuroscience, 8(11), 1481-1489.

Gardner, B. (2015). A review and analysis of the use of ‘habit’ in understanding, predicting and influencing health-related behavior. Health Psychology Review, 9(3), 277-295.

Gillan, C. M., Morein-Zamir, S., Urcelay, G. P., Sule, A., Voon, V., Apergis-Schoute, A. M., ... & Robbins, T. W. (2014). Enhanced avoidance habits in obsessive-compulsive

disorder. Biological psychiatry, 75(8), 631-638.

Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: Strong effects of simple plans. American Psychologist, 54, 493–503.

(17)

17

Gollwitzer, A., Schwörer, B., Stern, C., Gollwitzer, P. M., & Bargh, J. A. (2017). Up and down regulation of a highly automatic process: Implementation intentions can both increase and decrease social projection. Journal of Experimental Social Psychology, 70, 19-26.

Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement: A meta-analysis of effects and processes. Advances in experimental social psychology, 38, 69-119.

Hagger, M. S., Lonsdale, A., Koka, A., Hein, V., Pasi, H., Lintunen, T., & Chatzisarantis, N. L. (2012). An intervention to reduce alcohol consumption in undergraduate students using implementation intentions and mental simulations: A cross-national study. International journal of behavioral medicine, 19(1), 82-96.

Holland, R. W., Aarts, H., & Langendam, D. (2006). Breaking and creating habits on the working floor: A field-experiment on the power of implementation intentions. Journal of

Experimental Social Psychology, 42(6), 776-783.

Jager, W. (2003). Breaking bad habits: a dynamical perspective on habit formation and change. Human Decision-Making and Environmental Perception–Understanding and

Assisting Human Decision-Making in Real Life Settings. Libor Amicorum for Charles Vlek, Groningen: University of Groningen.

Jurk, S., Kuitunen-Paul, S., Kroemer, N. B., Artiges, E., Banaschewski, T., Bokde, A. L., ... & Frouin, V. (2015). Personality and substance use: psychometric evaluation and validation of the Substance Use Risk Profile Scale (SURPS) in English, Irish, French, and German

adolescents. Alcoholism: clinical and experimental research, 39(11), 2234-2248. Ostlund, S. B., & Balleine, B. W. (2009). On habits and addiction: An associative analysis of

(18)

18

Saddawi-Konefka, D., Schumacher, D. J., Baker, K. H., Charnin, J. E., & Gollwitzer, P. M. (2016). Changing Physician Behavior With Implementation Intentions: Closing the Gap Between Intentions and Actions. Academic Medicine, 91(9), 1211-1216.

Sheeran, P. (2002). Intention—behavior relations: A conceptual and empirical review. European

review of social psychology, 12(1), 1-36.

Verhoeven, A.A.C., & de Wit, S. (in preparation). Then-if plans: The effects of reversed implementation intentions on breaking habits.

de Wit, S., Standing, H. R., DeVito, E. E., Robinson, O. J., Ridderinkhof, K. R., Robbins, T. W., & Sahakian, B. J. (2012). Reliance on habits at the expense of goal-directed control following dopamine precursor depletion.Psychopharmacology,219(2), 621-631.

Woicik, P. A., Stewart, S. H., Pihl, R. O., & Conrod, P. J. (2009). The substance use risk profile scale: A scale measuring traits linked to reinforcement-specific substance use

profiles. Addictive behaviors, 34(12), 1042-1055.

Wood, W., Quinn, J. M., & Kashy, D. A. (2002). Habits in everyday life: thought, emotion, and action. Journal of personality and social psychology, 83(6), 1281.

Zengerink, L. G. J. (2011). Betrokkenheid bij agressie tijdens het uitgaan onder adolescenten: De relatie met alcoholgebruik, alcoholverwachtingen, en persoonlijkheid. Opgehaald van http://essay.utwente.nl/60971/1/BSc_L_Zengerink.pdf op 28-02-2017.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Bovendien kan een toevertrouwd belang volgens de memorie van toelichting niet alleen zijn gelegen in rechtstreeks uit de wet verkregen taken, maar even- eens in

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

de werkgever van de betreffende werknemer is. Van een afgeleid belang is geen sprake. Het is belangrijk hierbij aan te tekenen dat de Raad anders oordeelt in gevallen waarin de

Onderwijs BUAS (Breda University of Applied Science) afgemeld. Avans

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

De negatieve invloeden die alFitrah volgens de respondenten op de omgeving heeft, betreffen spanningen in het regulier onderwijs vanwege de dogmatische lijn van alFitrah, druk

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun