1
Premierestitutie
Student: M.N. Veerman
Privaatrechtelijke rechtspraktijk
Eerste begeleider: prof. mr. J.G.J. Rinkes Tweede begeleider: prof. mr. M.L. Hendrikse
2
Inhoud
Inleiding ... 3 Hoofdstuk 1: De verzekeringspremie ... 6 1.1 Introductie ... 6 1.2 Premie opbouw ... 6 1.3 Premie betaling ... 6 1.4 Verzuim ... 7 1.5 Balans ... 9Hoofdstuk 2: Premierestitutie op grond van artikel 7:938 BW ... 10
2.1 Introductie ... 10
2.2 Artikel 7:938 BW ... 10
2.3 Partiële restitutie ... 14
2.4 Artikel 7:939 BW ... 14
2.5 Bijzonder geval premierestitutie... 15
2.6 Onverschuldigde betaling ... 16
2.6 Parlementaire geschiedenis. ... 16
2.7 Balans ... 19
Hoofdstuk 3: Wetsvoorstel maart 2017 ... 22
3.1 Introductie ... 22
3.2 Artikel 7:928 BW ... 22
3.3 Wetsvoorstel 2017 ... 24
3.4 Balans ... 26
Hoofdstuk 4: Premierestitutie in PEICL en Belgisch recht ... 28
4.1 Introductie ... 28 4.2 PEICL ... 28 4.3 Belgisch recht ... 33 4.4 Balans ... 35 Conclusie ... 36 Literatuurlijst ... 40 Bijlagen ... 44 Bijlage 1 ... 44 Bijlage 2 ... 46 Bijlage 3 ... 52 Bijlage 4 ... 54
3
Inleiding
Een verzekering wordt afgesloten zodat er zekerheid is voor mensen die belang hebben bij de verzekerde zaak en dat zij de waarde hiervan als er schade optreedt, in ieder geval deels, weer terug kunnen krijgen.1
Twee partijen hebben hier belang bij. De partij die zich verzekert tegen het intreden van een bepaald risico, de verzekeringsnemer/verzekerde. En de partij die een bepaalde risico overneemt in ruil voor premie, de verzekeraar.2 Een verzekering is dan ook bedoelt voor risico-overdracht met een onzekerheidselement. De verzekeringsnemer draagt zijn of haar risico over en de verzekeringsnemer neemt het risico over waar tegenover staat een prijs en het alleen uitkeren onder bepaalde voorwaarden.3
Er wordt al sinds de middeleeuwen gebruik gemaakt van het verzekeren van risico’s.4 Dit is uiteindelijk door ontwikkelt en in het jaar 1838. Toen werd het verzekeringsrecht
gecodificeerd in het wetboek van Koophandel. Deze wet was algemeen in Nederland geldig en er werden weinig wijzigingen eraan toegebracht. Ontwikkelingen in het verzekeringsrecht kwamen toentertijd veelal buiten het wetboek tot stand. De wetgeving uit het wetboek van Koophandel werd uiteindelijk met de invoering van titel 7.17 en 7.18 afgeschaft per 1 januari 2006.5
Met de invoering van titel 7.17 en 7.18 heeft het Burgerlijk wetboek een gelaagde structuur gekregen om het verzekeringsrecht te regelen. Wettelijk gezien zijn op de
verzekeringsovereenkomst Boek 3, het algemeen vermogensrecht, Boek 6 het algemeen verbintenisrechtelijke deel, van toepassing. Alleen als titel 7.17 en 7.18 specifiek en uitdrukkelijk andere voorschriften geeft dan gaan deze voorschriften voor.6
Artikel 7:925 BW geeft aan welke elementen aanwezig moeten zijn om over een verzekering te kunnen praten. Er moet sprake zijn van een overeenkomst waarbij er risico wordt
overgedragen in de ruil voor premie en er dient een onzekerheidselement aanwezig te zijn. Daarnaast moet het gaan om een sommen of schadeverzekering.7
1
Art. 7:944 BW Asser 7-IX 2012/313.
2
Asser 7X-I 2012/1.
3 Tiggele-van der Velde & Wansink ea. 2015, p. 35. 4 Asser 7-IX 2012/3. 5 Asser 7-IX 2012/7. 6 Asser 5-VI 2007/12. 7
4 Voor het onzekerheidsvereiste geldt dat er een objectiefkenmerk is: in de normale gang van zaken zou het voorval niet plaatsvinden.8 Hierbij kan men denken aan: ‘dat, wanneer, of tot welk bedrag’. 9
Er wordt niet aan het onzekerheidsvereiste voldaan als alleen de omvangschade nog niet bekend is, maar wel dat er schade zich zal voortdoen. 10
Er is sprake van een schadeverzekering, artikel 7:944 BW, als er vermogensschade aanwezig is die vergoed dient te worden. Het gaat dan om elk vermogensrechtelijk nadeel, waarbij artikel 6:96 BW opmerkt dat het kan gaan om geleden verlies en gederfde winst. Eventuele schade kan dan worden geclaimd ten gevolge van het intreden van een verzekerde
gebeurtenis. Hierbij dient aangetoond te worden dat dit evenement zich heeft voortgedaan en dat het voorval als gedekt in de polis is opgenomen. Het evenement dient tevens tot een schadebedrag te hebben geleid, waarbij causaal verband aanwezig is tussen de schade en het evenement.11
Bij een sommenverzekering, artikel 7:964 BW, is hoeft er alleen te worden uitbetaald als een evenement zich voortdoet. Het bedrag, de hoogte is van te voren afgesproken en staat vast, dat wordt uitgekeerd staat los van de schade die is opgelopen. De intrede van het evenement moet wel worden aangetoond. Bij deze vorm van verzekeren is het indemniteitsbeginsel niet van toepassing. Het bedrag staat immers al vast en daardoor is het geen probleem als de
verzekerde in een voordeligere positie komt. Onder de sommenverzekering vallen ook de levensverzekering en de persoonsverzekering. Bij een levensverzekering, geregeld in artikel 7:975 BW gaat het meestal om een hypotheek. Het gaat meestal om een verzekering die op het leven of dood is gesloten. Ongevallenverzekeringen vallen hier niet onder. Bij de
persoonsverzekering gaat het om de gezondheid van de mens. Soms vindt hier een combinatie plaats met een schadeverzekering, het gaat dan om de ziektekostenverzekering.12 Op de ziektekostenverzekering is ook andere wetgeving van toepassing: onder andere de
zorgverzekeringswet. Een arbeidsongeschiktheidsverzekering kan zowel onder de schade- en sommenverzekering vallen.13 Zeker bij deze verzekering is er de laatste jaren veel ophef geweest dat mensen het geld dat is betaald aan premie niet terug konden krijgen nadat er bekend werd gemaakt dat de verzekeraar niet tot uitbetaling zou overgaan.14
8
Tiggele-van der Velde & Wansink ea. 2015, p. 32.
9
Tiggele-van der Velde & Wansink ea. 2015, p. 33.
10 Tiggele-van der Velde & Wansink ea. 2015, p. 33. 11 Hendrikse ea. 2015, p. 17-18 12 Hendrikse ea. 2015, p. 18-19 13 Hendrikse ea. 2015, p. 18 14
5 De persoonsverzekering, als het gaat om leven of de gezondheid van een mens, is apart
gekwalificeerd. Deze kwalificatie is gemaakt om een hogere mate bescherming te kunnen regelen voor consumenten.15
In deze scriptie zal het voornamelijk gaan over de schadeverzekeringen, ondanks dat er bepaalde artikelen en beginselen van toepassing zijn op beide soorten verzekeringen. Hiervoor is gekozen vanwege het vermogensrechtelijke aspect dat de schadeverzekeringen beogen. Er kan hierdoor meer of minder uitbetaald worden naar aanleiding van de schade en dus ook het risico, terwijl dit bij een sommenverzekering zal blijven gaan om meestal een vast afgesproken bedrag.
In deze scriptie wordt er gekeken naar het nieuwe wetsvoorstel van maart 2017. Hierbij komt vooral de vraag naar boven waarom de wetgever alleen in gaat op artikel 7:930 BW en er niet iets is gebeurd in het algemene artikel van premierestitutie. Deze vraag zal worden
beantwoord door te kijken naar het wetsvoorstel en de commentaren die hier op zijn geleverd, maar ook door te kijken naar de totstandkoming van artikel 7:938 BW en rechtsvergelijking. De vraag is dan eigenlijk ook waarom er extra bescherming blijft voor verzekeraars, die zich al beter kunnen beschermen in de polis. Doordat de verzekeraar een betere
onderhandelingspositie heeft dan een verzekeringsnemer, kan hij namelijk de polisvoorwaarden eenzijdig opstellen.16
15 Tiggele-van der Velde & Wansink ea. 2015, p. 24. 16
6
Hoofdstuk 1: De verzekeringspremie
1.1 Introductie
Artikel 7:925 BW geeft aan dat bij een verzekeringsovereenkomst een onzekerheid, risico, wordt overgenomen tegen het genot van een premie. Omdat het betalen van premie zo’n belangrijk onderdeel is van de verzekeringsovereenkomst, is er in deze scriptie besloten om aan dit onderwerp een hoofdstuk te wijden.
1.2 Premie opbouw
Premie wordt dus aan de verzekeraar betaald om het risico van de verzekerde over te nemen. Zonder deze premie kan de verzekeraar de toegezegde risicodekking niet realiseren.17
Door het nemen van het percentage, die gelijk is aan de statistische kans op verwezenlijking van het risico, en te vermenigvuldigen met een opslag voor de kosten en de winst, wordt de premie berekend. 18
Er dient dan uitgerekend te worden hoe vaak een bepaald verzekerd risico zich voortdoet en hoe groot het gemiddeld bedrag is dat de verzekeraar dan uitkeert. Daarbij dient er rekening mee gehouden te moeten worden dat het totale geschatte bedrag dat de verzekeraar kwijt is aan schade-uitkeringen moet worden gedeeld door het (gemiddeld) aantal verzekerden in die categorie. Daarnaast wordt dan nog gekeken naar wat er door de verzekerde moet worden betaald aan algemene beheerskosten. Als deze bedragen dan bij elkaar worden opgeteld, dan levert dit de kostprijs op van het risico dat wordt verzekerd. Deze kostprijs dient dan als laatste nog te worden opgehoogd met een winstmarge voor de verzekeraar.19
1.3 Premie betaling
De wet geeft geen bepaling voor de premiebetalingsverplichting. Deze verplichting wordt dan ook geregeld door het algemene contractenrecht van boek 6 BW.
De regeling van de vaststelling en de betaling van de premie kan op verschillende manieren.20 In beginsel zal de verplichting tot het betalen van de premie liggen bij de verzekeringsnemer, degene die het contract met de verzekeraar heeft gesloten. Als de verzekerde, bij de
17 Leerink 2011, p. 37 18 Hendrikse ea. 2015, p. 309 19 Hendrikse ea. 2015, p. 506 20 Asser 7-IX 2012/25
7 schadeverzekering artikel 7:945 BW, of de begunstigde, bij de sommenverzekering artikel 7:965 BW, een ander is dan de verzekeringsnemer dan ligt bij deze derde geen verplichting tot het betalen van premie. Alleen als in de overeenkomst is opgenomen dat de derde de premie dient te voldoen en de derde heeft dit beding specifiek aanvaard, dan ligt er op de derde een verplichting tot het betalen van premie.21 In beginsel kunnen contractspartijen namelijk alleen een verplichting aangaan ten laste van zichzelf.22
Tegenwoordig gebeurt het betalen van rekeningen vaak giraal. Artikel 6:114 BW lid 2 geeft aan dat er giraal is betaald als het op de rekening staat van de schuldeiser en deze over het geld kan beschikken. Als er gebruik wordt gemaakt van een automatisch incasso, dan is de schuld een haalschuld geworden en ligt het initiatief van de betaling bij de verzekeraar. De verzekeraar kan zich er dan niet op beroepen dat de verzekerde niet op tijd heeft betaald, de verzekerde kan dan niets beïnvloeden op de omstandigheden, artikel 6:46 BW. Dit is tenzij de verzekeraar de incasso wel verricht maar er wordt gestorneerd. Dan komt het wel voor
rekening en risico van de verzekeringsnemer. Het niet tijdig betalen is dan toe te rekenen aan de verzekerde zelf of zijn bank, die als hulppersoon functioneert op grond van artikel 6:76 BW.23
1.4 Verzuim
De verzekeraar kan in het verzekeringscontract een beding opnemen dat de dekking niet aanvangt, voordat de eerste premie is betaald. 24
Verzuim treedt bij een verzekeringsovereenkomst in zonder dat de verzekeraar de
verzekerde/verzekeringsnemer in gebreke hoeft te stellen. Er is al sprake van verzuim als er zonder de betaling van de premie een bepaalde termijn is verstreken zonder dat deze
verbintenis is nagekomen. Alleen als de termijn een andere strekking heeft dan is dat anders volgens artikel 6:83 sub a BW. Als het ging om een fatale termijn die is verstreken zonder nakoming, dan is ingebrekestelling niet noodzakelijk. Een beroep op het feit dat de
betalingstermijn geen fatale strekking had is wel mogelijk door de schuldenaar. De stelplicht en de bewijslast ligt dan wel bij diezelfde schuldenaar. 25
Als de verzekeringsovereenkomst en de dekking dus ook, is ingegaan en de vervolgpremie(s) worden niet betaald, dan kan dit leiden tot een beëindiging of schorsing van de
21 Hendrikse ea. 2015, p. 310 22 Asser 6-III 2010/514 23 Hendrikse ea. 2015, p. 310 24 Asser 7-IX 2012/256 25 Hendrikse ea. 2015, p. 311
8 verzekeringsovereenkomst of de dekking, volgens artikel 7:934 BW. Dit kan pas nadat
degene die premie verschuldigd is, door de verzekeraar is aangemaand om binnen 14 dagen na de vervaldag, alsnog de premie te voldoen. Deze 14 dagen gaan in vanaf de dag na de aanmaning. Deze regeling wijkt af van artikel 6:83 sub a BW en is bedoelt om de
verzekeringsnemer te beschermen tegen schorsing en beëindiging van de dekking of de verzekering. Echter kunnen er nog wel andere gevolgen van de niet-nakoming worden verbonden aan het niet betalen van de premie. Te denken valt aan de wettelijke rente en eventuele incassokosten.26
Artikel 7:934 BW ziet niet toe op de situatie waarbij de verzekering pas ingaat op het moment dat de eerste premie is betaald. Het geldt dus alleen voor de vervolgpremie.27 Leerink geeft aan dat als de dekking is ingegaan, maar door het vergeten van het betalen van de eerste premie en daarom wordt geschorst, er ook sprake is van een lopende verzekering en daarmee ‘beroving’ van de dekking. Hij geeft aan dat het voor hem onduidelijk is waarom er geen bescherming in deze situatie is.28
Hendrikse, Rinkes vinden het, net als Leerink, erg jammer artikel 7:934 BW wordt beperkt tot de vervolgpremie.29 Zij geven aan dat vergeetachtigheid mogelijk is bij de eerste premie. Een gezien dit het argument van de wetgever is om de bescherming van artikel 7:934 BW door te voeren, zouden zij graag een heroverweging zien van dit artikel. De wetgever geeft nu aan dat er een ander regime geldt voor de vervolgpremie. De verzekering loopt immers al en het zijn ernstige consequenties die een schorsingsclausule te weeg brengen, namelijk de schorsing van de dekking of de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst.30
De waarschuwingsplicht van de verzekeraar, uit artikel 7:934 BW, komt voort uit het Rederij
Koppe-arrest uit 1949. Hierin heeft de Hoge Raad aangegeven dat de verzekeraar eerst dient
aan te manen en te waarschuwen voordat hij een beroep kan doen op schorsing van de dekking of beëindiging van de verzekeringsovereenkomst.31
Artikel 7:934 BW is van semi-dwingend recht. Alleen bij een consumentenovereenkomst kan hier niet van worden afgeweken ten nadele van de consument. Hierbij gaat het dan om een consument in de zin van artikel 7:5 BW. Een natuurlijk persoon, niet-handelend in uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
26
Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 65
27 Hendrikse ea. 2015, p. 316 28
Hendrikse ea. 2015, p. 316
29
Hendrikse & Rinkes 2010, p. 115
30 Hendrikse ea. 2015, p. 316-317 31
9 Als een schorsingsclausule afwijkt van artikel 7:934 BW dan kan de rechter deze clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar verklaren.32
In deze schorsingsclausules staat in essentie opgenomen dat als premie te laat wordt betaald, de dekking wordt geschorst totdat de premie, vermeerderd met de rente en kosten en de periode waarover was geschorst, alsnog wordt voldaan. Een dergelijk beding valt niet onder een kernbeding.33
1.5 Balans
Mijns inziens is het betalen van een premie noodzakelijk om een verzekeringsovereenkomst voor de verzekeraar haalbaar te maken. Zonder de premie die dient te worden betaald, is het immers voor de verzekeraar niet mogelijk om de schade te betalen. Hierop is immers de premie gebaseerd en het staat zo opgenomen in artikel 7:925 BW.34 Daarnaast betreft de verzekeringsovereenkomst een wederkerige overeenkomst, beide partijen dienen aan hun verplichtingen te voldoen.35 De verzekeraar dient de schade uit te keren als het risico zich voortdoet, en de verzekeringsnemer/verzekerde dient de premie te betalen. De mogelijkheid die wordt geboden, als de premie niet wordt betaald of er wordt niet voldaan aan de
mededelingsplicht, om, in beginsel, de dekking te schorsen of de verzekeringsovereenkomst te beëindigen is in mijn ogen dan ook terecht.
Ook de opgenomen waarschuwingsplicht van artikel 7:934 BW, die voor
consumentenovereenkomsten van dwingend recht is, is in mijn ogen terecht. De sanctie is voor consumenten erg zwaar om bij een eventueel vergeten van de premiebetaling direct geen dekking meer te hebben. De stelling die Hendrikse, Rinkes en Leerink36 innemen dat artikel 7:934 BW heroverwogen moet worden ben ik het ook mee eens. Het is in mijn ogen ook zo dat men kan vergeten om de eerste premie te betalen en dat het dan vreemd is om als het gaat om een vervolgpremie, wel een waarschuwing te geven en bij de eerste premie niet.
32 Hendrikse ea. 2015, p. 312 33 Asser 7-IX 2012/261 34 Leerink 2011, p. 37 35 Asser 7-IX 2012/22 36
10
Hoofdstuk 2: Premierestitutie op grond van artikel 7:938 BW
2.1 Introductie
In dit hoofdstuk staat het onderwerp premierestitutie centraal. Er wordt voornamelijk ingegaan op het leerstuk wanneer het mogelijk is om premierestitutie wel en niet te mogen vorderen van de verzekeraar door de verzekeringsnemer. De geschiedenis van premierestitutie wordt ook besproken.
2.2 Artikel 7:938 BW
Artikel 7:938 BW gaat over premierestitutie. Hierin staat dat premierestitutie alleen mogelijk is als er in het geheel geen risico is gelopen. Dit geldt voor zowel de verzekerde als de verzekeraar.37
De wetgever geeft hier een voorbeeld van: premierestitutie is mogelijk als goederen die voor een bepaalde reis zijn verzekerd, niet worden verzonden. Beide partijen hebben dan geen risico gelopen. Het voorbeeld dat wordt gegeven als er wel risico is gelopen gaat over een pand dat is verzekerd tegen brandschade. De voorwaarde die is opgenomen in het contract is dat uitbetaling alleen plaats vindt als er bepaalde blusmiddelen in het pand aanwezig zijn. Mocht er brandschade komen zonder dat deze voorwaarde is vervult, hoeft de verzekeraar de schade niet uit te keren. Doordat er wel risico gelopen is door de verzekeringsnemer, kan er geen beroep worden gedaan op artikel 7:938 BW.38 Wel geeft artikel 7:943 BW aan dat artikel 7:938 BW van regelend recht is, dit betekent dat er in de verzekeringsovereenkomst vanaf mag worden geweken.39
In de tweede zin van artikel 7:938 lid 1 BW wordt aangegeven dat als er over een vol verzekeringsjaar geen risico is gelopen, de verzekeringsnemer dan ook geen premie aan de verzekeraar verschuldigd is. Door het opnemen van deze zin, wordt voorkomen dat de verzekeringsnemer af wacht met opzeggen tot het moment dat het duidelijk is of er schade in die periode optreedt. Om vervolgens na die periode omdat er geen schade is gelopen op te zeggen.40 Als de verzekerde aanspraak kan maken op premierestitutie dan heeft de 37 Hendrikse ea. 2015, p. 339. 38 Asser 7-IX 2012/274. 39 Hendrikse ea. 2015, p. 341 40 Hendrikse ea. 2015, p. 342
11 verzekeraar wel een aanspraak op een billijke vergoeding, wat een redelijk percentage van de premie mag zijn. Deze aanspraak heeft hij om de kosten die hij heeft moeten maken te
dekken. Het gaat dan voornamelijk om kosten zoals reeds betaalde provisies en
administratiekosten die zijn gemaakt.41 Lid 2 van artikel 7:938 BW geeft aan dat opzegging mogelijk is bij een situatie omschreven in lid 1 tweede volzin, gedurende één maand door elke partij met ingang van het nieuwe verzekeringsjaar. De tweede volzin geeft wel aan dat dit niet mogelijk is als er toch risico is gelopen tussen de aanvang van het nieuwe verzekeringsjaar en de opzegging. Door dit op te nemen in artikel 7:938 BW wordt er door de wetgever beoogt te voorkomen dat de verzekeringsnemer gebonden blijft aan een langdurige
verzekeringsovereenkomst en de premiebetalingsplicht die hierbij hoort, ondanks dat er door de verzekeraar en de verzekerde geen risico gelopen is.42
Als er sprake is van opzet door de verzekeringsnemer of een derde, zoals omschreven in lid 2 en 3, dan geeft artikel 7:938 lid 1 BW een uitzondering: de volledige premie mag dan worden behouden. Het voorbeeld dat wordt gegeven is als een niet-bestaande zaak wordt opgegeven als gestolen of vernietigd bij de verzekeraar.43 Ook kan de verzekeraar dan een billijke vergoeding eisen. Hieronder valt het uitgekeerde bedrag en administratiekosten die gebaseerd mag zijn op een percentage van de premie.44
Leerink geeft aan dat hij het niet eens is met de voorwaarde dat de verzekerde ook geen risico mag hebben gelopen. In zijn opinie doet het er alleen toe of de verzekeraar geen risico heeft gelopen. De verzekeraar neemt immer tegen betaling van premie het risico over. Als er dan door de verzekeraar geen risico wordt gelopen, is het moeilijk te begrijpen waarom deze dan wel de premie mag behouden. Dat de verzekeraar de kosten die hij heeft gemaakt vergoed kan krijgen, dat acht Leerink wel billijk, maar de grond om de risicopremie te behouden, die ontbreekt. 45
In het geval van oververzekering ligt de verzekerde som hoger dan de waarde van het risico dat is verzekerd. 46 De verzekerde betaald dan meer premie dan nodig is om het risico over te dragen aan de verzekeraar. Premierestitutie is helaas in dit geval niet mogelijk. De
verzekeraar heeft namelijk risico gelopen, al is dit niet voor het volle percentage waartegen
41
Asser 7-IX 2012/274 en MvT, Kamerstukken II 1985/86, 19 529, nr. 3, p. 18.
42 Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 82 43
Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 82
44
Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 82
45 Hendrikse ea. 2015, p. 340-341 46
12 verzekerd is.47
Van Huizen vindt dat bij alle gevallen, waarin het risico bij aanvang van de verzekering in het geheel of gedeeltelijk ontbreekt, artikel 7:938 BW van toepassing zou moeten zijn. Dus ook bij oververzekering, gezien daar een deel van het risico niet is geleden.48 Ook de Hoge Raad lijkt het hiermee eens te zijn bij artikel 281 Oude Wetboek van Koophandel (hierna
WvK(oud). Zij geven in 1950 aan dat de verzekeraar, in het geval dat er maar een gedeelte van het verzekerde belang een risico heeft gelopen, alleen recht heeft om een evenredig deel van de premie te mogen behouden.49 In het huidige recht is er bij oververzekering dus geen mogelijkheid voor premierestitutie, als de wetgever dit mogelijk wil maken is er een
wetswijziging nodig.50
Ook bij een dubbelverzekering, ofwel een meervoudige verzekering, is een beroep op artikel 7:938 BW niet mogelijk.51 Een meervoudige verzekering is een samenloop van
verzekeringen. Het verzekerde belang wordt dan gedekt door meerdere polissen en/of bij meerdere verzekeraars. Hierbij is er sprake van één verzekerde, die met hetzelfde belang die meerdere malen verzekerd is voor hetzelfde risico, in dezelfde tijdsperiode en voor dezelfde schade is verzekerd.52 In deze omstandigheden is het voor verzekeraars mogelijk om onderling op elkaar te kunnen verhalen.53 Dit gebeurd op grond van artikel 7:961 lid 3 BW. Het artikel is van regelend recht wat afwijken mogelijk maakt, volgens artikel 7:963 BW. Het verhaalsrecht wat verzekeraars onderling op elkaar hebben staat los van subrogatie.54 Het kan dan ook buiten die regels om worden toegepast. Doordat er wel risico gelopen is, is het net als bij de oververzekering niet mogelijk om premierestitutie op grond van artikel 7:938 BW te vorderen.55
Het komt vaak voor dat bij oververzekering of een dubbelverzekering, dat de som van het verzekerde belang hoger is dan de waarde van het verzekerde belang is.56 Deze overwaarde kan door de verzekeraar niet worden uitbetaald door het indemniteitsbeginsel uit artikel 7:960
47
Hendrikse ea. 2015, p. 340
48
Van Huizen ea. 2014
49 HR 17 februari 1950, NJ 1950/387 50
Hendrikse ea. 2015 p. 340
51
Hendrikse ea. 2015, p. 340
52 GS 2008, art. 961, aant. 1. & Hendrikse ea. 2015, p. 579, artikel 7:961 BW. 53
Zie hoofdstuk 1.3
54
Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 198
55 Hendrikse ea. 2015, p. 340 56
13 BW. 57 Er mag volgens artikel 7:960 jo. 7:944 BW niet meer worden uitgekeerd dan het verzekerde belang waard is. 58 Afwijken van artikel 7:960 lid 1 BW is volgens artikel 7:963 lid 1 BW niet mogelijk, gezien het een dwingendrechtelijke regeling is.59 De verzekerde mag van de wetgever niet in een voordeligere positie komen in de situatie nadat de schade zich heeft voortgedaan in vergelijking met de situatie alvorens de schade zich heeft voortgedaan.60 Daarnaast wordt alleen de, door de verzekering gedekte, geleden schade door het onzekere voorval vergoed.61 Dit betekend dat als er meer premie is betaald dan er aan daadwerkelijke schade kan worden teruggevorderd, de risicofactor in de premie te hoog is berekend. Het risico op de omvang van de schade is dan kleiner en kan worden gezien als een
risicovermindering. Bij risicoverzwaring wordt het volledige bedrag niet uitbetaald, of er wordt extra premie gevraagd, dit is opgenomen in het contract, aangezien er geen wettelijke regeling is opgenomen voor de veranderingen in het risico.
Als de kans op risico toe neemt na het sluiten van de overeenkomst, spreekt men van
risicoverzwaring. Er doen zich dan verzwarende omstandigheden voor, na het sluiten van de verzekeringsovereenkomst, die ervoor hadden kunnen zorgen dat als zij vooraf bekend waren geweest, dat de verzekeraar de overeenkomst niet of onder andere voorwaarden zouden hebben gesloten.62
Risicovermindering is het tegenovergestelde van risicoverzwaring. De verzekerde en de verzekeraar lopen dan minder risico dan wat er oorspronkelijk is begroot in de
verzekeringsovereenkomst. Voor zowel risicoverzwaring als voor risicovermindering is er geen wettelijke regeling opgenomen in de Nederlandse wet. Dit wordt geheel geregeld in de polisvoorwaarden van de verzekeringsovereenkomst. Een wettelijke regeling wordt door Mijnssen ook afgewezen wegens strijd met het uitgangspunt van artikel 7:938 BW. In dat artikel is opgenomen dat een beroep op premierestitutie alleen mogelijk is als er in het geheel geen risico gelopen is door zowel de verzekerde als de verzekeraar.63
Als men uit hoofdstuk 1 terug kijkt naar hoe de premie is opgebouwd, dan is de conclusie dat als er sprake is van risicoverzwaring dat de premie die is betaald te laag is om de kosten te kunnen dekken. Terwijl als er sprake is van riscovermindering de verzekerde teveel risico heeft betaald aan de verzekeraar. Bij risicoverzwaring zou er dan meer premie betaald moeten
57
Het begrip werd voor het eerst omschreven in HR 17 februari 1978, NJ 1978, 577 (Kraaijbeek arrest)
58
Asser 5-VI 2007/306.
59 Van Tiggele-van der Velde & Wansink ea. 2015, p. 18. 60 GS 2008, art. 956, aant. 3. 61 GS 2008, art. 956, aant. 4. 62 Asser 7-IX 2012/511 63
14 worden door de verzekerde en bij risicovermindering moet de premie dan naar beneden gaan voor de verzekerde.64
Ook hier is er weer een risico gelopen door de verzekeraar, waardoor een premierestitutie niet mogelijk is. Er mag immers geen enkel risico zijn gelopen door zowel de verzekeraar als de verzekerde.65
2.3 Partiële restitutie
Lid 3 van artikel 7:938 BW geeft aan dat als er minder risico is gelopen omdat er een kleiner aantal zaken was verzekerd of de hoeveelheid zaken minder was dan verzekerd, dat lid 1 en lid 2 van toepassing zijn. Dit houdt in dat de verzekerde partiële restitutie kan vragen en de bevoegdheid krijgt om partieel op te zeggen. Mijnssen66 geeft aan dat lid 3 moet worden gelezen als een beperking tot het geval waarin minder zaken verzekerd waren. Omdat het een uitzondering betreft kan er in andere gevallen, waarbij het risico is afgenomen, geen beroep worden gedaan op partiële restitutie of partieel te ontbinden.67 Daarnaast is lid 3 van regelend recht en kan de verzekeraar dit artikel in de verzekeringsovereenkomst uitsluiten. De reden die hiervoor gegeven wordt is dat deze situatie met regelmaat kan voorkomen, waardoor dit zorgt voor regelmatige terugvorderingen en de verzekeraar een grote administratieve belasting krijgt.68
2.4 Artikel 7:939 BW
Artikel 7:939 BW ziet op de tussentijdse opzegging. Als er tussentijds wordt opgezegd dan kan de lopende premie met in achtneming van de billijkheid in vermindering worden gebracht volgens artikel 7:939 BW. Een voorwaarde hiervan is dat het de verzekerde de verzekeraar niet misleid met de opzet de verzekeraar te benadelen. Afwijken van deze regeling is op grond van artikel 7:943 lid 1 BW niet mogelijk.69 De vraag wie de verzekeraar heeft misleid wordt niet beantwoord in artikel 7:939 BW. Maar uit de verwijzing in de MvT (p.19)70 mag worden afgeleid dat het zal gaan om de uitkeringsgerechtigde of de derde, zoals ook besproken bij
64 Hendrikse ea. 2015, p. 506 65 Hendrikse ea. 2015, p. 341 66 Mijnssen 2011, p. 67 67 Hendrikse ea. 2015, p. 342 68 Hendrikse ea. 2015, p. 342 69 Hendrikse ea. 2015, p.343. 70
15 artikel 7:938 BW.71
Met de lopende premie wordt bedoelt de premie die als laatst is vervallen en vaak al betaalde premie die mede betrekking heeft op de periode gelegen nadat de overeenkomst tussentijds is beëindigd.72
Volledige restitutie van de premie, van alle, vanaf het begin van de verzekering vervallen en betaalde premies, waarbij artikel 7:938 BW niet van toepassing is omdat er wel risico is gelopen door de verzekeraar, kan dus niet op basis van artikel 7:939 BW.73 Premierestitutie vorderen op basis van een schending van mededelingsplicht, artikel 7:929 lid 2 BW, kan niet op basis van artikel 7:939 BW en ook niet op basis van artikel 7:938 BW. De verzekerde heeft immers wel risico gelopen.74 Er zijn recentelijk over dit onderwerp kamer-vragen gesteld en er wordt gedacht aan een aanvulling van artikel 7:930 BW waarin de consequenties van artikel 7:928 BW, de mededelingsplicht,75 zijn opgenomen. Hieruit is een wetsvoorstel gekomen. Met deze aanvulling zou dan premierestitutie mogelijk moeten worden als iemand die niet opzettelijk de mededelingsplicht heeft geschonden.76 Het wetsvoorstel wordt verderop in deze scriptie uitgebreider behandeld.
De reikwijdte van artikel 7:938 BW is kleiner dan die de oude regeling, artikel 281 WvK (oud), bood. Artikel 281 WvK(oud) gaf aan dat de verzekeraar verplicht was premie te restitueren als de verzekering geheel of gedeeltelijk verviel of nietig werd verklaard.77 Het Hof Den Haag oordeelde dat de woorden ‘naar billijkheid’ uit artikel 7:939 BW geen betrekking heeft op de vraag of de verzekeringsnemer recht heeft op premievermindering, maar alleen kijkt in hoeverre de premie naar billijkheid vermindert dient te worden.78
2.5 Bijzonder geval premierestitutie
Als een verzekeraar failliet dreigt te gaan, dan kan deze een beroep doen op de noodregeling van artikel 3:160 Wft. Op grond van artikel 3:195 lid 1 Wft kan dan een machtiging worden verleend die zorgt voor een ‘verkorting van de duur van de verzekering’. De verzekeraar kan
71
Asser 7-IX 2012/275. Zie ook het stuk in de parlementaire geschiedenis hieronder over de uitkeringsgerechtigde en de derde. 72 Asser 7-IX 2012/275 73 Asser 7-IX 2012/275 74 Hendrikse ea. 2015, p. 343 75 Zie hoofdstuk 1.4 76 Zie bijlages 1, 2 en 3. 77 Asser 7-IX 2012/275. 78
16 de overeenkomst dan tussentijds beëindigen. 79
Als de verzekeringsovereenkomst op deze grond wordt beëindigt dan wordt het recht op premierestitutie geregeld door artikel 3:198 lid 2 sub g Wft en artikel 213m lid 2 sub g Fw. Er kan op dat moment door de verzekeringsnemer geen beroep worden gedaan op artikel 7:939 BW.80
2.6 Onverschuldigde betaling
Een beroep op onverschuldigde betaling, artikel 6:203 BW, is voor een verzekeringsnemer ook niet mogelijk. Opzegging heeft namelijk geen terugwerkende kracht. Na een
rechtsgeldige opzegging door de verzekeraar, zijn de betaalde premies niet onverschuldigd betaald. Hierdoor is een beroep op artikel 6:203 BW door de verzekeringsnemer niet mogelijk.81
2.6 Parlementaire geschiedenis.
Het oude verzekeringsrecht bood wel een mogelijkheid op premierestitutie, in artikel 251 Wetboek van Koophandel.
“Alle verkeerde of onwaarachtige opgave, of alle verzwijging van aan den verzekerde bekende omstandigheden, hoezeer te goeder trouw aan diens zijde hebbende plaats gehad, welke van dien aard zijn, dat de overeenkomst niet, of niet onder dezelfde voorwaarden zoude zijn gesloten, indien de verzekeraar van den waren staat der zaak had kennis gedragen, maakt de verzekering vernietigbaar.”
Deze nietigheidssanctie van art. 251 WvK had terugwerkende kracht.82 Als een beroep op art. 251 WvK slaagde, dan was de verzekeringsovereenkomst nooit tot stand gekomen. Mocht er wel een overeenkomst zijn geweest, dan diende de verzekeringsnemer ook de verschuldigde premie aan de verzekeraar te voldoen. Een tussenweg was onmogelijk.83
Uit artikelen 281 en 282 WvK(oud) bleek dat als de mededelingsplicht door de
verzekeringsnemer ter goedertrouw was geschonden, deze verzekeringsnemer premierestitutie kon vorderen. Als de mededelingsplicht ter kwader trouw werd geschonden, was
79 Hendrikse ea. 2015, p. 344 80
Hendrikse ea. 2015, p. 345
81
Engel & Leerink TvC&H 2016/4, par. 7.5
82 Engel & Leerink TvC&H 2016/4, par. 7.2. 83
17 premierestitutie onmogelijk. Het was op deze manier geregeld, omdat als er geen risico was gelopen, de verzekeringsnemer recht moest hebben op premierestitutie. Dit was het geval als, door een beroep op art. 251 WvK(oud) de overeenkomst door de verzekeraar werd vernietigd, omdat er door de verzekeringsnemer een schending had plaatsgevonden van de
precontractuele mededelingsplicht. Op dat moment achtte de wetgever dat er geen risico was gelopen door de verzekeraar en dat de betaalde premie terug moest naar de
verzekeringsnemer.84
In eerste instantie was artikel 12.1 ingediend:85
‘Lid 1: Indien en voor zover de verzekeraar het risico nooit heeft gelopen en noch de verzekeringsnemer noch de tot uitkering gerechtigde tegen beter weten in heeft gehandeld, vervalt de verplichting tot premiebetaling, tenzij het lopen van het risico afhankelijk was gesteld van de vervulling van een voorwaarde en deze niet was vervuld.
Lid 2: Indien een van de partijen de overeenkomst krachtens een daarbij gemaakt beding tussentijds opzegt, wordt de premie naar billijkheid verminderd.
Lid 3: Met ingang van een nieuw verzekeringsjaar is geen premie verschuldigd voor over de verzekering niet meer bestaat.’86
Uit de toelichting die Meijers87 blijkt dat deze bepaling van titel 7.17, als hoofdregel geeft dat voor zover de verzekeraar in het geheel of gedeeltelijk geen risico heeft gelopen, hij ook geen recht heeft op de premie. Een voorbeeld van gedeeltelijk dat wordt gegeven is als er een gedeelte van de lading niet is verscheept.
Als het risico echter voor korte tijd verdwijnt, valt het niet onder deze bepaling. Dan ontstaat er alleen een mogelijkheid tot vermindering op de premie, zoals te zien in leden 2 en 3.88 Tevens merkt hij op dat er twee beperkingen zijn op lid 1. De eerste is dat de
verzekeringsnemer en de tot uitkeringsgerechtigde niet tegen beter weten in hebben gehandeld, zoals voortvloeit uit de voorwaarde van ter goeder trouw, artikel 281 WvK
84
Engel & Leerink TvC&H 2016/4, par. 7.2.
85 OM: Ontwerp voor een Nieuw Burgerlijk Wetboek van prof. Mr. E.M. Meijers – ingevolge opdracht van de
Minister van Justitie opgesteld onder leiding van mr. F.J. de Jong TEKST Vierde gedeelte( Boek 7 ) Staatsdrukkerij- en uitgeverijbedrijf ’s-Gravenhage – 1972,
86 Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 80 87
TM: Ontwerp voor een Nieuw Burgerlijk Wetboek van prof. Mr. E.M. Meijers – ingevolge opdracht van de Minister van Justitie opgesteld onder leiding van mr. F.J. de Jong TOELICHTING Vierde gedeelte( Boek 7 ) Staatsdrukkerij- en uitgeverijbedrijf ’s-Gravenhage – 1972,
88
18 (oud).89
De tweede beperking is dat als er geen risico gelopen wordt, dit niet mag voortkomen uit het niet vervullen van de voorwaarden die in het contract zijn opgenomen.90
Als de overeenkomst tussentijds wordt opgezegd, maar hier in de verzekeringsovereenkomst niets is geregeld dan wordt door lid 2 de premie naar billijkheid verminderd.91 Het wordt niet met evenredigheid vermindert omdat ‘het enkele tijdsverloop niet steeds een juiste maatstaf vormt, met name niet bij verzekering van objecten in aanbouw.’92
Lid 1 van artikel 12.1 bevat net als 281 WvK (oud) geen voorbehoud ten aanzien van de duur van de verzekering. Dit zou betekenen dat als de verzekeraar voor een hele korte tijd risico zou hebben gelopen en er geen uitzondering zich voortdoet, dat deze het recht op premie kan blijven behouden. Ook als de verzekering nog vele jaren van premie betaling vereist. Lid 3 , die algemeen geldend is, zet deze consequentie terzijde.93
Het artikel is daarna gewijzigd:94
‘Lid 1: Behoudens het geval van opzet van de verzekeringsnemer of de tot uitkering
gerechtigde om de verzekeraar te misleiden is geen premie verschuldigd indien in het geheel geen risico is gelopen. Indien over een vol verzekeringsjaar geen risico is gelopen, is over dat jaar geen premie verschuldigd. De verzekeraar heeft recht op een billijke vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten.
Lid 2: Gedurende één maand na afloop van een vol verzekeringsjaar waarin geen risico is gelopen, mag elke partij de overeenkomst met ingang van het nieuwe verzekeringsjaar
opzeggen. Deze opzegging heeft geen rechtskracht, indien risico is gelopen tussen de aanvang van het nieuwe verzekeringsjaar en de opzegging.
Lid 3: Is slechts risico gelopen over een kleiner aantal zaken of een kleinere hoeveelheid dan was verzekerd, dan zijn de leden 1 en 2 van toepassing voor zover geen risico is gelopen.’95
De memorie van toelichting96 geeft vervolgens aan dat als er in het geheel geen risico is gelopen, er ook geen premie is verschuldigd. Dit artikel heeft een uitbreiding opgenomen in vergelijking met het vorige artikel. Er mag namelijk zowel door de verzekeraar als door de
89 Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 81 90
Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 81
91
Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 82
92 Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 29 93
Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 82
94
RO: Kamerstukken II 1985/86, 19 529, nr 1-2, ingediend 16 mei 1986
95 Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 82 96
19 uitkeringsgerechtigde geen risico zijn gelopen, terwijl dit eerst alleen de verzekeraar betrof.97 De verzekeraar heeft, als er gebruik wordt gemaakt van premierestitutie, recht op een billijke vergoeding ten aanzien van de gemaakte kosten, provisie en administratiekosten. Hier mag een percentage van de premie voor worden gebruikt.98
Als de verzekeringsnemer of de uitkeringsgerechtigde de verzekeraar door misleiding tot het sluiten van de overeenkomst heeft bewogen, dan blijft de premie volledig verschuldigd. Het tweede lid geeft wel de mogelijkheid aan een verzekeringsnemer, om als er een jaar lang geen risico is gelopen, een langlopende verzekering op te kunnen zeggen. De opzegtermijn is dan een maand, waarin ook geen risico mag zijn gelopen. De tweede zin heeft men ingebracht om ervoor te zorgen dat de verzekeraar niet kan opzeggen om onder de vergoedingsplicht die in die periode is ontstaan af te komen. Eventueel opzet is dan niet van toepassing.
Uiteindelijk is er nog 1 kleine wijziging doorgevoerd. De woorden ‘de tot uitkering gerechtigde’ zijn vervangen door ‘de derde bedoeld in artikel 4 lid 2 of lid 3’.99
Dit is gedaan om meer duidelijkheid te bieden met betrekking tot de vraag om wiens opzet tot misleiding het gaat. Dit zal gaan om ‘de derde wiens belangen bij het aangaan van de verzekering worden gedekt.’100
2.7 Balans
De premierestitutie is, zoals nu geregeld is in de wet, een achteruitgang ten opzichte van hoe het was geregeld onder het oude recht. Premierestitutie is nu alleen nog mogelijk als er in het geheel geen risico gelopen is door zowel de verzekerde als de verzekeraar.101 Dit betekent dat ondanks dat de verzekeraar geen risico heeft gelopen en geen uitkering hoefde te doen, de premie wel mag behouden. De verzekeringsnemer, ter goeder trouw, blijft met niets achter. Lid 3 geeft wel een mogelijkheid voor partiële restitutie, maar dit dient volgens Mijnssen102 te worden beperkt tot het geval waarin minder zaken verzekerd waren. Het is een uitzondering,
97 Het voorbeeld dat wordt genoemd in Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 82 is dat als goederen voor een reis zijn
verzekerd, maar niet worden verzonden, zowel de verzekeraar als de verzekerde geen risico hebben gelopen en dat er dan geen premie is verschuldigd. In geval van een verzekering tegen brandschade die alleen wordt uitgekeerd indien er bepaalde blusmiddelen aanwezig zijn en aan die voorwaarden wordt niet voldaan, dan is er wel risico gelopen door de uitkeringsgerechtigde en dient de premie te worden voldaan aan de verzekeraar. Ondanks dat de verzekeraar in die situatie geen risico heeft gelopen.
98 Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 82 99
Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 82-83
100
Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 83
101 Hendrikse ea. 2015, p. 339 102
20 en stel dat het risico is afgenomen, dan is een beroep op dit artikel niet mogelijk. In mijn ogen biedt dit dus ook niet de gewenste oplossing. Daarnaast kan de verzekeraar dit artikel ook uitsluiten in de verzekeringsovereenkomst omdat het van regelend recht is, zie artikel 7:943 BW.
In mijn opinie is het dan ook zeker geen voortuitgang door op te nemen in de wet, dat alleen in de gevallen waarin beide partijen risico hebben gelopen er premierestitutie mogelijk is. De gevolgen voor een verzekerde/verzekeringsnemer zijn groot. Zeker als er ter goeder trouw informatie wordt vergeten te melden, waarbij de mededelingsplicht van artikel 7:928 BW wordt geschonden. Bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen gaat het dan vaak om ZZP’ers die niet meer kunnen werken door een ongeluk. Zij hebben in de jaren hiervoor vaak een verzekering afgesloten tegen arbeidsongeschiktheid en dat ze dan niet zonder inkomen zouden komen te zitten. Zij hebben hier jaren hoge premies aan afgedragen. Als dan blijkt dat zij wegens schending ter goeder trouw van de mededelingsplicht geen uitkering krijgen en de verzekeraar de premies wel mag behouden, dan voelt dat niet goed. Ook Radar en uiteindelijk de wetgever zijn het hier mee eens en er wordt nu gekeken naar een oplossing voor deze situatie.103
Dat de verzekeraar een beroep kan doe om kosten, zoals reeds betaalde provisies en
administratiekosten, 104 te kunnen betalen bij premierestitutie is in mijn ogen redelijk, mits de verzekeraar ter goeder trouw is.
Het oude recht bood mijns inziens meer bescherming aan dan het nieuwe recht nu doet.105 Ook het voorstel van Meijers106 gaf naar mijn idee een eerlijkere mogelijkheid om de
verzekeringsnemer/verzekerde te beschermen door op te nemen dat premie gerestitueerd kan worden als de verzekeraar geen risico heeft gelopen.
Er zal een wetswijziging plaats moeten vinden om premierestitutie te kunnen vorderen bij oververzekering, meervoudige verzekering, risicoverzwaring en risicovermindering. Er is nu
103 Zie Bijlage 1 en uitzending van Radar op 18 januari 2016 104
Asser 7-IX 2012/274 en MvT, Kamerstukken II 1985/86, 19 529, nr. 3, p. 18.
105
Artikel 251 WvK bood danemlijk wel een mogelijkheid bij een brandverzekering. Ook waren er mogelijkheden bij transportverzekeringen.
106
OM: Ontwerp voor een Nieuw Burgerlijk Wetboek van prof. Mr. E.M. Meijers – ingevolge opdracht van de Minister van Justitie opgesteld onder leiding van mr. F.J. de Jong TEKST Vierde gedeelte( Boek 7 )
Staatsdrukkerij- en uitgeverijbedrijf ’s-Gravenhage – 1972, Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 80
TM: Ontwerp voor een Nieuw Burgerlijk Wetboek van prof. Mr. E.M. Meijers – ingevolge opdracht van de Minister van Justitie opgesteld onder leiding van mr. F.J. de Jong TOELICHTING Vierde gedeelte( Boek 7 ) Staatsdrukkerij- en uitgeverijbedrijf ’s-Gravenhage – 1972,
21 zo specifiek door de wetgever voor gekozen om premierestitutie alleen toe te staan in de gevallen waarin het geheel door partijen geen risico is gelopen, dat het in de hiervoor
genoemde gevallen anders niet mogelijk is. De meningen van Leerink107 en Huizen108 sluiten hierbij aan. Artikel 7:938 BW zou toegepast dienen te worden in de hiervoor genoemde gevallen, omdat het verzekerde belang bij het sluiten al geheel of gedeeltelijk ontbrak. Ook sluit deze visie aan bij wat de Hoge Raad in 1950 al aangaf in een arrest over artikel 281 WvK(oud). Hierin stond dat de verzekeraars alleen een evenredig deel van de premie moeten teruggeven, over dat deel waarover ook minder risico is gelopen.109
107
Hendrikse ea. 2015, p. 340-341
108 Van Huizen ea. 2014, p. 47 109
22
Hoofdstuk 3: Wetsvoorstel maart 2017
3.1 Introductie
In Nederland is het zo dat premierestitutie niet mogelijk is als er aan de mededelingsplicht (niet) opzettelijk niet is voldaan en de verzekeraar geen risico heeft gelopen.110 De
verzekeringsnemer krijgt, door een situatie waar hij feitelijk niets aan kon doen, geen uitkering en de betaalde premie krijgt hij ook niet terug.111 Radar heeft een uitzending gemaakt over de hoge premies bij een arbeidsongeschiktheidsverzekering die werden behouden door de verzekeraar, terwijl er geen uitkering geschiedde omdat de verzekerde de mededelingsplicht uit artikel 7:928 (al dan niet onbewust) had geschonden.112
Aan de hand van de uitzending van Radar113 zijn er kamervragen gesteld die zijn beantwoord door dhr. Dijsselbloem.114 Bij beantwoording van vraag vijf over het onbewust niet melden van bezoeken aan artsen of aandoeningen en de (eventuele) uitkering van de verzekeraar geeft hij aan dat het verbond van verzekeraars in 2012 al heeft laten weten dat zij bezig zijn om dit aan te passen en te herzien. Deze aanpassingen zijn voortgekomen uit de signalen die onder meer in de Radar-uitzending van 18 januari 2016 naar voren zijn gekomen.115
Naar aanleiding hiervan is er een wetsvoorstel gedaan in maart 2017.116
3.2 Artikel 7:928 BW
Om de risicofactor in de premie te kunnen bepalen heeft de verzekeraar tijdens de
precontractuele fase informatie nodig van de verzekeringsnemer. Ook wordt op grond van deze informatie beoordeeld of de verzekeraar de overeenkomst wel wil aangaan en als dat zo is op welke voorwaarden dit dan zal zijn. Dit staat in artikel 7:928 lid 1 BW. De informatie die de verzekeringsnemer dient te verstrekken, ziet op het over te dragen risico en op de moraliteit van de aspirant-verzekeringsnemer en/of de aspirant-verzekerde. Alle partijen hebben hier baat bij. De verzekeringsnemer/de verzekerde omdat als deze informatie goed wordt verstrekt de verzekeraar minder aannames hoeft te doen ten aanzien van de
110
Engel, AV&S nr 5, 1 februari 2017, parg. 1
111 Zie hoofdstuk 3, premierestitutie 112
Uitzending van 18 januari 2016, Radar
113
Uitzending van 18 januari 2016, Radar
114 Brief van de Minister van Financiën d.d. 11 februari 2016 met de titel ‘Beantwoording van de kamervragen
van de leden Aukje de Vries en Ziens over de Radar-uitzending over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (2016Z01123)’.
115 Zie bijlage 4 116
23 opslag die wordt meegenomen in de premie. Hierdoor zal de premie lager uit vallen dan als de verzekeraar deze informatie niet voor handen heeft. 117
Ook kan het geval zich voortdoen waarin de premie die wordt betaald niet alle kosten
(volledig) dekt. Hierdoor kan uiteindelijk de verzekeraar, maar ook de verzekerde, doordat de premies alsnog omhoog dienen te gaan om de totale schadelast van de verzekeraar te kunnen dekken, een probleem krijgen in de zin van onvoorziene kosten.118
Wat ook een rol speelt in het goed aandragen van gegevens zijn de kosten van het onderzoek die de verzekeraar moet doen als de aspirant-verzekeringsnemer de stukken niet aanlevert. Deze kosten worden dan weer berekend in de premie die de verzekeringsnemer/verzekerde betaalt. 119
Om deze reden is artikel 7:928 BW opgenomen. Leden 1 tot 3 geven de verplichting aan de aspirant-verzekeringsnemer om voor het sluiten van de overeenkomst op eigen initiatief informatie over te dragen aan de verzekeraar. Om te beslissen welke informatie relevant is, wordt er door de verzekeraar vaak gebruik gemaakt van een vragenlijst die ingevuld dient te worden.120
Om niet een van de sancties te krijgen die horen bij artikel 7:928 BW moet er worden voldaan aan vier vereisten: het relevantievereiste121, kenbaarheidsvereiste122, kennisvereiste123 en het moet verschoonbaar124 zijn.125
De sancties van artikel 7:928 BW zijn opgenomen en staan in artikelen 7:929 en 7:930 BW. Artikel 7:929 lid 2 BW regelt de mogelijkheid van een opzegging voor de verzekeraar. Artikel 7:930 BW geeft de gevolgen weer voor de uitkeringsverplichting van de verzekeraar.126
Het nieuwe wetsvoorstel zal betrekking hebben op lid 4 van artikel 7:930 BW. Waarbij het nieuwe wetsvoorstel een mogelijkheid biedt voor de uitbreiding van premierestitutie.127
117 Hendrikse ea. 2015, p. 201 118 Hendrikse ea. 2015, p. 201-202 119 Hendrikse ea. 2015, p. 201-202
120 Engel, AV&S nr 5, 1 februari 2017, parg. 1, ook vermeld in artikel 7:928 lid 6 BW 121
Hendrikse ea. 2015, p. 232. Redelijk handelend verzekeraar: HR 19 mei 1978, NJ 1978/607
ECLI:NL:HR:1978:AC6258 en in het huidige recht ook: Parl. Gesch. Boek 7 titel 7.17, p. 39. Hendrikse ea. 2015, p. 518, Asser 7-IX 2012/220, Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (kifid) 26 septemer 2016 nr. 2016-452, Hof Den Bosch 24 maart 2015 ECLI:NL:GHSHE:2015:1073 en Hendrikse ea. 2015, p.223
122
HR 20 december 1996, NJ 1997/638, r.o. 3.7, Hendrikse ea. 2015, p. 232-235
123 Hendrikse ea. 2015, p. 235, Engel, AV&S nr 5, 1 februari 2017, parg. 2 124
HR 15 november 1957, NJ 1958/67 (Baris/Riezenkamp), Hendrikse ea. 2015, p. 236-239
125
Hendrikse ea. 2015, p. 232
126 Hendrikse ea. 2015, p. 203 127
24 3.3 Wetsvoorstel 2017
In het nieuwe wetsvoorstel van maart 2017, wordt de mogelijkheid tot premierestitutie
uitgebreid, in het geval dat verzekeraars geen dekking hoeven te bieden bij een schending van de mededelingsplicht. Zij hebben dan ook geen risico gelopen.
Het voorstel betreft een extra zin die wordt opgenomen in artikel 7:930 lid 4 BW als een consequentie op het schenden van het mededelingsrecht128:
‘De verzekeringnemer is in dit geval evenmin premie verschuldigd.’129
Op dit moment regelt artikel 7:930 BW de rechtsgevolgen als er sprake is van een schending ter goeder trouw van de mededelingsplicht. Hierin wordt geregeld dat de verzekeraar de uitkering evenredig kan verminderen of vermeerderen naar de situatie wat hij bij kennis van de ware stand van zaken zou hebben gesloten. Eventuele premierestitutie komt hier niet aanbod. Hiervoor wordt gekeken naar artikel 7:938 BW. Uit dit artikel blijkt dan dat er in het geheel geen risico mag zijn gelopen door beide partijen. Een beroep op dit artikel zal dan niet slagen, en de premies zullen dan veelal verschuldigd blijven.130 Lid 4 regelt op dit moment dat er de verzekeraar, als er bij ware stand van zaken geen verzekeringsovereenkomst zou zijn gesloten, niet gehouden is om een uitkering te doen. De extra zin die zal worden opgenomen, betekend dan voor de verzekeraars dat zij in dit geval ook geen recht meer hebben om de premie te behouden. Zij zullen die dan moeten restitueren aan de verzekeringsnemer.
Verzekeraars mogen de premie in praktijk wel restitueren, maar dat gebeurd niet op een wettelijke basis. Volgens de orde van advocaten131 is iedereen het er over eens dat als
verzekeraars de overeenkomst niet zouden zijn aangegaan bij vooraf weten van de situatie als de mededelingsplicht niet zou zijn geschonden en om die reden ook geen dekking bieden, dat er in het algemeen enige coulance in de premie zal plaatsvinden. Het gaat er dus om dat er veel al premie is betaald en dat het uitkering uitblijft. Het verbond van Verzekeraars kan door zelfregulering hier betere vorm aangeven. Volgens de orde van advocaten komt het in de rechtspraak ook vaak voor dat verzekeraars zich beroepen op het ontbreken van een wettelijk recht op premierestitutie. De wetgever kan dan op basis van de consumentenbescherming een
128
Besproken in vorige paragraaf
129
Zie bijlage 1
130 Zie bijlage 1 131
25 aanpassing in de wet goed verdedigen.132
Hierbij dienen er strenge regels te worden gesteld aan het inroepen van artikel 7:930 lid 4 BW133 of 7:929 lid 2 BW134. De verzekeraar moet aantonen dat hij als ‘redelijk handelend verzekeraar’135
de overeenkomst niet zou hebben gesloten. Dit wordt beoordeeld aan de hand van wat er van een redelijk handelend verzekeraar mag worden verwacht.
De orde van advocaten acht het ook redelijk dat er een redelijk bedrag aan kosten mag worden ingehouden op de terug te betalen premie. Dit zal dan gaan om administratiekosten, polis opmaak kosten, provisies e.d. Het gedeelte dat is berekend in de premie om het risico te kunnen dragen, dat behoort wel te worden gerestitueerd. De verzekeraar heeft immers geen risico gelopen omdat hij geen uitkering hoefde te doen bij het intreden van de schade. De verzekeringsnemer moet in dit verhaal uiteraard wel ter goeder trouw hebben gehandeld. De verzekeringsnemer moet dit aannemelijk maken. Ook geeft de Orde van advocaten aan dat deze regeling in ieder geval voor consumenten van dwingend recht moet worden gemaakt en dat afwijken dus niet mogelijk is. 136
Het verbond van verzekeraars gaat in principe akkoord, maar wil in de wettekst wel enige verduidelijking op een paar punten. Zo willen zij dat premierestitutie alleen mogelijk is voor zaken van onbewuste verzwijging en niet voor frauduleus handelen. De mogelijkheid van verrekening van kosten moet expliciet worden opgenomen in de wet. De aanpassing mag alleen van kracht worden als de verzekeraar daadwerkelijk het verval van uitkering inroept en als er duidelijk in de wet wordt opgenomen dat de premie vanaf de ingangsdatum wordt gerestitueerd.137
132 Zie bijlage 2 133
Hierbij gaat het om de sanctie van schending van de mededelingsplicht en dat er bij ware stand van zaken geen verzekering zou zijn gesloten. De sanctie is dan dat er geen uitkering verschuldigd is door de verzekeraar als de verzekeraar ij kennis van de ware stand van zaken geen verzekeringsovereenkomst zou hebben gesloten.
134
Hierin wordt aangegeven dat de overeenkomst ontbonden kan worden als de verzekeringsnemer met het opzet tot misleiding de verzekeraar verkeerd heeft voorgelicht. Deze ontbinding kan dan plaats vinden 2 maanden na ontdekking, als de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen
verzekeringsovereenkomst zou hebben gesloten.
135
Zie voetnoot 65
136Zie bijlage 2 137
26 3.4 Balans
Op dit moment is premierestitutie niet mogelijk op basis van een schending van de
mededelingsplicht138 op grond van artikel 7:929 lid 2 BW jo. 7:939 jo 7:928 BW. Ondanks dat de verzekeraar geen risico heeft gelopen, heeft de verzekerde dat wel, waardoor een beroep op artikel 7:938 BW niet mogelijk is.139
Het nieuwe voorstel van maart 2017 heeft daarom zeker zijn voordelen. Kijkend naar het geheel is het mijns inziens wel apart dat de wetgever ervoor heeft gekozen alleen iets te doen aan de mogelijkheid tot premierestitutie bij de mededelingsschending.
Ook Leerink betoogde, naast Meijers, dat het alleen relevant zou zijn of de verzekeraar risico zou hebben gelopen en pleit voor een aanpassing van artikel 7:928 BW.140 Leerink geeft aan dat de verzekeraar tegen betaling het risico overneemt. Hij ziet niet in waarom premie
behouden mag worden als er geen risico gelopen wordt door de verzekeraar, hij acht het wel billijk dat de gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen.141
Hiernaast wordt er aangegeven dat de opmerking die wordt gemaakt door de Minister van Financiën142, waarin wordt aangegeven dat de verzekeraar wel een risico loopt omdat de overeenkomst vernietigbaar wordt en dus niet met terugwerkende kracht kan worden
opgeheven en dat de verzekeringsnemer premie verschuldigd zou zijn, niet goed onderbouwd is. Leerink geeft aan dat ondanks dat er opzegging geen terugwerkende kracht heeft dat de verzekeringsnemer automatisch geen recht meer heeft op de door hem betaalde premie. Daarnaast wordt er voorbij gegaan aan lid 4 van artikel 7:930 BW, waarbij de
verzekeringsnemer ter goeder trouw was en gewoon verzekerd zou zijn voor de
arbeidsongeschiktheid die geen verband houdt met het niet gemelde gegeven. Engel en Leerink achtten de opvatting van de Minister van Financiën dan ook niet gezaghebbend.143
Engel en Leerink achtten dus dat er wel een recht had moeten zijn die de verzekeringsnemer in staat stelt premie te kunnen restitueren. Zij geven aan dat er vroeger wel een recht bestond op premie restitutie bij verzwijging ter goeder trouw of onopzettelijke schending.144
Met deze redenering ben ik het eens en dit zal, mijns inziens, ook hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het nieuwe wetsvoorstel naast de politieke druk en de uitzending van
138
Wordt uitgewerkt in parg. 3.2
139
Hendrikse ea. 2015, p. 343
140 Engel & Leerink TvC&H 2016/4, par. 7.3 141
Engel & Leerink TvC&H 2016/4, par. 7.3
142
Zie bijlage 4 vraag 6
143 Engel & Leerink TvC&H 2016/4, par. 7.3 144
27 Radar in januari 2016. Deze politieke druk is in mijn opinie ook de reden waarom er voor gekozen is om alleen te kijken naar de mededelingsplicht. De enige beredenering van de wetgever die ik kan bedenken om de overige vormen van risicoveranderingen,
oververzekering en meervoudige verzekeringen niet aan te passen is dat er geen druk daarop is gekomen vanuit de media/bevolking. Deze reden is, in mijn ogen, niet goed genoeg om de deze gebieden niet wettelijk te gaan regelen.
28
Hoofdstuk 4: Premierestitutie in PEICL en Belgisch recht
4.1 Introductie
In dit hoofdstuk wordt er gekeken hoe het recht tot premierestitutie in andere landen is
geregeld. Omdat er bij ons alleen een mogelijkheid is voor premierestitutie in een gelimiteerd aantal gevallen en nu eventueel ook een schending van de mededelingsplicht ter goeder trouw. Er zal worden gekeken of de premierestitutie ook moet worden uitgebreid voor de situaties die zien op risicoverzwaring, risicovermindering, oververzekering en meervoudige verzekering. In dit hoofdstuk zal dit worden bekeken door gebruik te maken van de PEICL en de Belgische wetgeving.
4.2 PEICL
De PEICL staat voor de ´Principles of European Insurance Contract´. Dit is voortgekomen uit het kader van het Actieplan van de Europese Commissie. Ze zijn opgesteld door de Project Group Restatement on European Insurance Contract Law om een gemeenschappelijk referentiekader te ontwikkelen. De bepalingen uit de PEICL zijn van toepassing op alle vormen van verzekering, de uitzondering hiervan is herverzekering en bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op schadeverzekeringen, sommenverzekeringen en
levensverzekeringen. Partijen kunnen de PEICL kiezen als optie, in plaats van de nationale wetgeving, om de overeenkomst op te baseren.145
De PEICL is alleen van toepassing op privaatrechtelijke verzekeringen. Het is niet van toepassing op herverzekering en op sociale verzekeringen, volgens artikel 1:101 PEICL. 146 Partijen kunnen ervoor kiezen om de PEICL toe te passen, het is dus optioneel. Bij toepassing van de PEICL kunnen bepaalde artikelen niet worden uitgesloten, zo is bepaald in artikel 1:102 jo. 1:103 PEICL.
In de PEICL zijn verschillende regelingen opgenomen. Waaronder een regeling voor
risicoverzwaring, risicovermindering, oververzekering, onderverzekering en voor preventieve garantieclausules. Door deze onderwerpen op te nemen worden zowel de verzekeraars als de verzekerden beschermd tegen elkaar door verplichtingen over en weer tegen elkaar op te leggen. Op deze manier wordt er beoogd negatieve gevolgen te begrenzen. 147 Echter moeten
145
Asser 7-IX 2012/275
146
Basedow ea. 2015, p. 60-61
147 Blom, AV&S nr. 2, april 2009, par. I, dit artikel kan nog worden gebruikt, omdat de regelingen waarop het
29 wij voordat er gekeken kan worden naar deze regelingen eerst kijken wat de PEICL verstaat onder het verzekerde risico. Dit staat uitgelegd in artikel 1:201 PEICL onder ‘The risk insured’. Het begrip wordt niet gedefinieerd, maar er is dekking tegen een ‘bepaald risico’(‘cover against a specified risk’) en ‘verzekerd voorval (‘insured event’). Dit wordt gedefinieerd als ‘de verwezenlijking van het in de verzekeringsovereenkomst aangeduide risico’(of te wel: ‘materialisation of the risk specified in the insurance contract’). ‘The risk’ kan in correlatie dan ook worden gezien als ‘The risk specified in the insurance contract’. 148
Nu bekend is wat er onder het risico valt, kan er verder in worden gegaan op de regelingen die leiden tot de bescherming van de consument.
Zo gaf Blom in 2009 aan dat er sprake is van een onredelijk bezwarend beding, in de zin van artikel 2:304 PEICL, als er een clausule is opgenomen in de overeenkomst die bepaald dat er verplichtingen worden opgelegd aan de verzekeringsnemer (denk aan mededelingsclausule of preventieve garanties) op straffe van verval op de uitkering van de premie bij niet nakoming van de voorwaarden en het niet expliciet is gemeld aan de verzekerde/verzekeringsnemer. Hij geeft aan dat de verzekeraar hier op geen beroep zou mogen doen, omdat consumenten niet bedacht zijn op deze verplichtingen als zij er niet specifiek op gewezen worden. Het nadeel zou dan wel zijn dat de consument pas nadat de schade zich heeft voortgedaan, ondervindt dat dit evenement toch niet is verzekerd.149 In hoofdstuk 4 van de PEICL staan voorwaarden opgenomen waardoor de verzekeraar wordt beperkt in zijn rechten. Deze voorwaarden bieden de consument meer bescherming dan de Nederlandse wetgeving en jurisprudentie. Dit komt mede door de risicoverminderingsregeling die hierin opgenomen staat. 150 Maar ook doordat premierestitutie beperkter mogelijk is in Nederland.151
Bij risicovermindering is er, in de PEICL, geen sprake van terugwerkende kracht volgens artikel 4:301 PEICL. Er kan een verzoek plaats vinden van premievermindering als er sprake is van ‘material reduction of risk’. De omstandigheden, waardoor het risico is gewijzigd, moeten volgens artikel 4:201 jo. 2:103 sub b PEICL van invloed zijn geweest op de premie op het moment van het sluiten van de overeenkomst. De verzekeraar had in de situatie van het sluiten van de overeenkomst deze anders of helemaal niet gesloten. Dit wordt verstaan onder het begrip ‘material’.152 De verzekerde krijgt wel de mogelijkheid om de verzekering na 2
148 Blom, AV&S nr. 2, april 2009, par. I 149
Blom, AV&S nr. 2, april 2009, par. II
150
Blom, AV&S nr. 2, april 2009, par. II
151 Zie hoofdstuk 3 152
30 maanden te beëindigen als er niet tot overeenstemming gekomen kan worden. De bewijslast van artikel 4:301 ligt bij de verzekerde volgens artikel 150 RV. Blom acht echter dat de bewijslast beter bij de verzekeraar liggen. De verzekeraar heeft namelijk veelal de kennis over het beleid en een niet onderbouwde ontkenning van de relevantie van de vermindering van risico, is dan onvoldoende.153
Ook risicoverzwaring staat opgenomen in de PEICL. Dit is geregeld in artikel 4:102PEICL. In dit artikel is er sprake van een ‘material aggrevation of risk’. Het woord ‘material’ houdt dan weer hetzelfde in als bij artikel 4:201 PEICL, waarbij de verzekeraar in deze situatie de overeenkomst niet of onder andere voorwaarden zou hebben gesloten. Hierbij dient er door de verzekerde wel een melding te worden gedaan aan de verzekeraar, artikel 4:202 PEICL en heeft de verzekeraar de mogelijkheid tot opzegging als er niet wordt nagekomen op basis van artikel 4:203 PEICL.154
Het recht op premierestitutie als er een vermindering plaats vindt van het risico kan ook erg gunstig werken. Het kan worden gezien als overheidsmaatregel. Door een regeling van premierestitutie kan een verzekerde namelijk meer geprikkeld worden om maatregelen te nemen waardoor schade minder snel zal optreden. Risicovermindering kan namelijk
voortvloeien uit het handelen van een derde of de verzekeringsnemer. En als een verzekerde dan geprikkeld wordt door een verlaging in premie dan kan dit inhouden dat de verzekerde eerder gebaat is bij het nemen van maatregelen. Deze maatregelen worden dan sneller genomen.155
Hoofdstuk 5 van de PEICL geeft aan waarom het premierestitutie mogelijk is. Als argument wordt aangegeven dat de premie deelbaar is. Dit staat in artikel 5:104 PEICL:
‘If an insurance contract is terminated before the contract period has expired, the insurer shall only be entitled to premium in respect of the period prior to termination.’
De keuze voor deze clausules is gebaseerd op verschillende argumenten. Door de technologie van tegenwoordig is het mogelijk om tegen minimale kosten de premie pro rato te berekenen. De praktische reden dat premie ondeelbaar zou zijn, is niet langer gegrond.156
Het tweede argument dat de ‘risk pool’, de plek waar alle premies samen komen en van
153
Blom, AV&S nr. 2, april 2009, par. X
154
Basedow ea. 2015, p. 198-204
155 Basedow ea. 2015, p. 204-205 156
31 waaruit er schade kan worden betaald, gevuld moet worden met de volledige premies gaat ook niet meer op. De verzekeraar loopt namelijk minder risico en de premie waar de verzekeraar eigenlijk geen recht op heeft, heeft de verzekeraar ook niet nodig om zijn solvabiliteit te behouden.157
Het derde argument is dat het risico dat wordt overgenomen door de verzekeraar zelf ook deelbaar is. Dit kan worden berekend op basis van een dag, maand of jaar. Het risico is dan op te delen in tijd. Het risico valt in sommige seizoenen hoger uit dan in andere. Dit probleem kan de verzekeraar oplossen door een premie per maand te berekenen in plaats van per jaar.158 Het vierde argument is dat de verzekeraar het deel van de premie waar hij geen recht op had, niet kan behouden als een voorziening van geliquideerde verzekeringsuitkeringen. Vaak komt de beëindiging van de overeenkomst namelijk niet voort uit het tekortschieten van de
verzekeringsnemer. Daarnaast zal de hoeveelheid van de premie, die onterecht wordt behouden, ook afhangen van het moment van beëindigen van de overeenkomst. Het bedrag zal namelijk hoger uitvallen op het moment dat er vroegtijdig wordt beëindigd, terwijl als er op een later moment wordt beëindigd het bedrag, relatief gezien, laag zal uitvallen.159
Het laatste argument dat wordt aangedragen is dat de verzekeringsnemers het behoudt van de onverdiende premies door de verzekeraar als een boete zien. Terwijl de verzekeringsnemer, zoals eerder al is aangegeven, meestal niet tekortschiet jegens de verzekeraar. Wederom zal ook weer de hoogte van de boete bepaald worden door het moment van opzegging. Het tijdstip zal dan in veel gevallen toevallig zijn. 160
Mocht de verzekeringsnemer toch de verzekeraar bedriegen bij het sluiten van de
overeenkomst, dan mag de verzekeraar alle betaalde premies behouden aldus artikel 2:104 PEICL.161
Als er helemaal geen risico is gelopen, artikel 12:101 PEICL, dan heeft de verzekeraar geen recht op de premie. Wel mogen er kosten in rekening worden gebracht vanwege de
aanmelding die is gedaan. Deze kosten moeten wel ‘reasonable’ zijn. Dit wordt vastgesteld door de rechtbank omdat dit verschilt is per zaak. In lid 2 staat dat de overeenkomst niet meer bestaat vanaf het moment dat de verzekeraar is geïnformeerd van het niet meer bestaan van
157 Basedow ea. 2015, p. 217 158 Basedow ea. 2015, p. 217-218 159 Basedow ea. 2015, p. 218 160 Basedow ea. 2015, p. 218 161 Basedow ea. 2015, p. 115
32 het risico.162 Het is algemeen erkend dat als er geen verzekerd risico is, premie ook niet verschuldigd is en dat die premie kan worden teruggevorderd, tenzij sprake is van opzet aan de kant van de verzekeringsnemer.163
In hoofdstuk 8 van de PEICL staan de verschillende vormen van verzekeringen besproken in de PEICL. Het gaat dan om de onderverzekering, oververzekering en meervoudige
verzekering. Hierbij is ook een regeling opgenomen voor het indemniteitsbeginsel in artikel 8:101 PEICL, waarin staat dat er niet meer mag worden uitgekeerd dan het bedrag dat noodzakelijk is om iemand schadeloos te stellen.164 De onderverzekering is opgenomen in artikel 8:102 PEICL. Hierin is opgenomen dat de verzekeraar het volledige schadebedrag moet vergoeden. Lid 2 geeft wel aan dat als er sprake is van onderverzekering er een clausule mag zijn opgenomen in de overeenkomst die zegt dat vergoeding moet plaats vinden aan de hand van wat er aan premie is betaald.165
Oververzekering is opgenomen in artikel 8:103 PEICL. Hierin staat dat zowel de verzekeraar als de verzekeringsnemer de bevoegdheid hebben om verlaging van de verzekerde som en een evenredige vermindering van de premie voor de resterende duur van de verzekering te vragen. Binnen een maand moet er dan overeenstemming zijn, anders kan de verzekering door één van de partijen worden opgezegd.166
Bij oververzekering is er in de Europese wetgeving sprake van twee verschillende benaderingen:
1. De verzekeringsnemer heeft met frauduleuze intenties zijn belang oververzekerd wat leidt tot een ongeldige verzekeringsovereenkomst. Als de opzet mist bij de frauduleuze handeling dan blijft de verzekeringsovereenkomst van kracht. Echter zal de wet dan een mogelijkheid openlaten voor een verlaging van de premie die moet worden betaald. Dit om te compenseren omdat de verzekeraar niet meer dan het bedrag van de daadwerkelijke schade hoeft te betalen. 2. De wijze waarop deze premievermindering plaats vindt, verschilt per land. Daarbij zijn er ook landen, waaronder Nederland, waar premievermindering niet wettelijk is geregeld bij oververzekering.167 162 Basedow ea. 2015, p. 277-278 163 Leerink 2011, p. 211 164 Basedow ea. 2015, p. 243 165 Basedow ea. 2015, p. 246-247 166 Basedow ea. 2015, p. 248-249 167 Basedow ea. 2015, p. 249-250