• No results found

Automatische hand responsen en de rol van waargenomen mogelijkheid tot fysieke interactie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Automatische hand responsen en de rol van waargenomen mogelijkheid tot fysieke interactie"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Automatische Hand Responsen en de Rol van Waargenomen Mogelijkheid tot Fysieke Interactie

Joanna S. Vries (Sophie) 10890513

Datum: januari 2016

Document: Masterthese Sociale Psychologie

Faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen Begeleider: T. W. Faber, MSc

Tweede corrector: dr. M. van Elk Aantal woorden: 9.691

(2)

Abstract

Onderzoek binnen motor cognitie wijst uit dat zowel imitatie- en complementaire effecten kunnen plaatsvinden voor geobserveerde en uitgevoerde handgebaren. Deze effecten verwijzen naar een snellere reactietijd bij het reageren met een gespiegelde hand (imitatie effect) of met de contralaterale hand (complementair effect) na het zien van een handgebaar. Zo werd er onder andere een complementair effect voor een open handgebaar gevonden (Faber, van Elk, & Jonas, 2015; Liepelt, Prinz, & Brass, 2010).

De rol van afstand en bereikbaarheid op deze effecten is nog onduidelijk. Huidig onderzoek heeft gekeken naar de rol van (waargenomen) mogelijkheid tot fysieke interactie op automatische hand responsen. We vonden dat men sneller reageerde na observatie van een open handgebaar ten opzichte van een ander communicatief gebaar. Verder kon er geen eenduidig antwoord gegeven worden op de vraag of de mogelijkheid tot fysieke interactie invloed heeft op automatische hand responsen.

Aantal woorden: 143

Kernwoorden: (sociale) motor priming, imitatie en complementaire effecten, automatische hand responsen, peripersoonlijke afstand, sociale interactie

(3)

Inhoudsopgave

Abstract 2

Inleiding 4

Literatuuroverzicht 4

Motor priming 5

Peripersoonlijke afstand en interactie 9

Huidig onderzoek 14 Methode 16 Onderzoeksdeelnemers 16 Onderzoeksdesign 17 Materialen en stimuli 17 Procedure 19 Data-analyse 21 Exit-vragenlijst 22 Resultaten 23 Confirmatieve analyse 23 Exploratieve analyse 25 Manipulatiecheck 1 25 Manipulatiecheck 2 27 Discussie 29 Bevindingen 29 Limitaties 33 Conclusie en vervolgonderzoek 36 Referenties 37 Appendices 43

(4)

“To do just the opposite is also a form of imitation.” – Georg Christoph Lichtenberg

Automatische Hand Responsen en de Rol van Waargenomen Mogelijkheid tot Fysieke Interactie

Pinkelen. Een Hollands spelletje voor jong en oud waarbij je bepaalde handgebaren moet maken op een tafel. Hierbij moeten de commando’s van de spelleider worden

opgevolgd en is de opdracht om te reageren op wat je hoort en – belangrijk – niet wat je ziet. Alleen wanneer de spelleider ‘commando’ voor de actie noemt mag er gereageerd worden, anders lig je uit het spel. De spelleider noemt een actie en tegelijkertijd maakt hij een

handgebaar, welke zowel overeen kan komen met het genoemde commando of hij kan het je moeilijk maken door een ‘commandoactie’ expres verkeerd voor te doen. De instructies zijn duidelijk: er moet alleen worden gereageerd op de commandoacties en verder moet men er van bewust zijn dat niet alle geobserveerde handgebaren van de spelleider in

overeenstemming zijn met de genoemde actie. Toch kan het de beste speler overkomen dat hij onopzettelijk de verkeerde actie van de spelleider nadoet, in plaats van te reageren op wat er wordt gezegd. Hoe kan zo een op het oog simpel lijkend spelletje toch zo moeilijk zijn? Een vorm van automatische imitatie lijkt een goede verklaring te zijn voor dit verschijnsel.

Literatuur overzicht

Met automatische imitatie wordt de neiging verstaan om geobserveerde acties te kopiëren wanneer ze niet relevant zijn voor de uit te voeren taak (Heyes, 2011). Veel onderzoeken kijken naar handgebaren, waarbij de reactietijden van responsen na observatie van een bepaalde actie worden gemeten. Een voorbeeld van een studie naar automatische imitatie is een onderzoek van Stürmer, Aschersleben, en Prinz (2000). De deelnemers kregen afbeeldingen te zien en werden gevraagd zo snel mogelijk te reageren op een kleur, waarbij

(5)

ze tegelijkertijd een handbeweging zagen. Bij een bepaalde kleur moesten ze een handen-sluit beweging maken en bij een andere kleur moesten ze hand-opening beweging maken. De getoonde handbeweging kon overeenkomen met wat de kleur aangaf, maar kon ook

verschillen van hetgeen de kleur aangaf. Het onderzoek toonde aan dat volwassenen sneller waren bij het maken van een hand-opening beweging wanneer ze naar eenzelfde beweging keken dan wanneer ze naar een hand-sluit beweging keken. Dit congruentie effect (effect waarbij men sneller reageert wanneer dezelfde handeling moet worden uitgevoerd als dat wordt geobserveerd) werd ook gevonden wanneer de deelnemers geïnstrueerd werden een hand-sluit beweging te maken en naar eenzelfde beweging keken dan wanneer ze naar een hand-opening beweging keken.

Automatische imitatie wordt gekenmerkt door de topografische gelijkenis tussen actie stimuli en responsen. Het vindt automatisch plaats, wordt gemoduleerd door ervaring (Heyes, Bird, Johnson, & Haggard, 2005) en lijkt niet-intentioneel te zijn (Heyes, 2011). Het is niet aannemelijk dat de deelnemers in onderzoeken naar automatische imitatie de intentie hebben om hun gedrag te laten beïnvloeden. Zo wordt er geen instructie gegeven dat zij moeten letten op de taakirrelevante actie stimuli (e.g., het zien van een handbeweging en daar op reageren, terwijl een kleur de cue is waar op gereageerd moet worden). Daarnaast verstoort het vaak de prestaties waardoor ze niet doen wat van hen gevraagd wordt, zoals in het voorbeeld van pinkelen. Een extra moeilijkheidsdimensie bij pinkelen is dat de neiging om te imiteren op zich al sterk is, omdat de spelleider in een groot deel van de opgedragen acties wel geïmiteerd kan worden, zonder nadelige gevolgen.

Motor priming

Motor priming is het verschijnsel wat verwijst naar de activatie van een bijbehorende motor respons na het zien van een handeling, zoals het geval is bij automatische imitatie. Met een motor respons wordt een beweging als reactie op een stimulus bedoeld. Hoe kunnen de

(6)

effecten van motor priming verklaard worden? Hoewel er vele benaderingen zijn, zullen er een drietal worden besproken. Vervolgens zal gekeken worden naar de invloed van afstand op motor priming en wordt er toegespitst op het huidige onderzoek.

Iacoboni en collega’s (1999) kwamen met de direct matching hypothesis om de effecten van motor priming te verklaren. Deze stelt dat het observeren van een actie direct een representatie van dezelfde handeling activeert bij de observator, waardoor deze zowel cognitieve als neuronale representaties delen (Aziz-Zadeh, Maeda, Zaidel, Mazziotta, & Iacoboni, 2002; Iacoboni et al., 1999, 2001). De vraag is of deze koppeling van representaties wordt gedreven door het zien van de handeling of dat het door meer interpretatieve processen wordt beïnvloed (Liepelt, Brass, & von Cramon, 2008). De ideomotorische theorie van Greenwald (1970) komt gedeeltelijk overeen met de direct matching hypothesis en stelt dat alle acties worden weergegeven in de vorm van afbeeldingen van sensorische feedback en dat deze representaties worden gebruikt voor actie controle. Verder voorspelt de theorie dat het gemak waarmee een stimulus kan worden omgezet in een actie afhankelijk is van de

gelijkenis tussen de geobserveerde handeling en de uitgevoerde actie. Hoe groter de

overeenkomst, hoe sneller een respons kan worden uitgevoerd. Een laatste benadering is het model van associatieve sequentie leren (ASL) en deze suggereert dat (sociale) motor priming en het vermogen om te imiteren voortkomt uit de algemene processen van associatief leren (Brass & Heyes, 2005; Heyes, 2001; Heyes, 2011). Dit model biedt ons daarmee inzichten in facilitatie-effecten (e.g., congruente als incongruente motor priming effecten), aangezien deze effecten het gevolg zijn van hetzelfde sensomotorische leerproces. Door het associatieve leerproces blijkt dat deze effecten kunnen verdwijnen wanneer men een trainingssessie heeft gehad waarbij ze werden geïnstrueerd om een handgebaar te maken welke incongruent is aan het waargenomen handgebaar, bijvoorbeeld het maken van een hand-sluit gebaar wanneer een hand-opening gebaar werd waargenomen en andersom (Heyes et al., 2005).

(7)

De congruentie effecten bij motor priming, zoals bij het onderzoek van Stürmer en collega’s (2000), worden vaak verklaard aan de hand van het idee dat de observatie van andermans handelingen automatisch ons eigen motor systeem op een soortgelijke manier activeert (van Schie, van Watersloot, & Bekkering, 2008). Het spiegelneuronensysteem wordt veelal gebruikt als fysiologisch bewijs voor de effecten van motor priming (Brass & Heyes, 2005; Gillmeister, Catmur, Liepelt, Brass, & Heyes, 2008; Longo, Kosobud, & Bertenthal, 2008; Rizzolatti & Craighero, 2004). De ontdekking van spiegelneuronen heeft laten zien dat dezelfde corticale gebieden (de premotorische gebieden F5) actief zijn bij motor priming, dus bij het observeren en zelf uitvoeren van bepaalde acties (di Pellegrino, Fadiga, Fogassi, Gallese, & Rizzolatti, 1992; Gallese, Fadiga, Fogassi, & Rizzolatti, 1996; Rizzolatti, Fadiga, Gallese, & Fogassi, 1997; Rizzolatti & Sinigaglia, 2008, 2010). De meest geaccepteerde interpretatie van de functie van spiegelneuronen lijkt de betrokkenheid bij actie begrip.

In het echte leven observeren mensen niet alleen, maar reageren ze op wat er om hen heen gebeurt. Bij het bestuderen van het spiegelneuronensysteem is het daarom volgens Hamilton (2013) naast het kijken naar actie begrip (Iacoboni et al., 2005; Rizzolatti & Sinigaglia, 2010) en voorspellen van acties (Kilner, 2011; Wilson & Knoblich, 2005) ook belangrijk om responsen te bestuderen. Door responsen te bestuderen kan er meer inzicht worden verkregen in de sociale interactie die het spiegelneuronensysteem oproept. Zo laat een onderzoek van Sartori, Cavallo, Bucchioni, en Castiello (2012) zien dat de betrokkenheid van het spiegelneuronensysteem wordt gestuurd door sociale wederkerigheid (Sartori,

Cavallo, Bucchioni, & Castiello, 2012). Deelnemers kregen een video te zien waarop te zien was hoe een hand een kopje wilde pakken. Aan het begin van deze video lieten de

deelnemers een grote activatie van motor opgewekte potentialen (MEP) zien bij het observeren van een hele handgreep en een lage MEP bij een precisiegreep. De activiteit veranderde aan het einde; er was een grote activiteit te zien wanneer de afstand tussen het

(8)

kopje en de persoon groot was en een kleinere activiteit wanneer deze afstand klein was. Dit laat zien dat de observator reageert op de sociale cue die wordt getoond, namelijk het kopje kunnen aangeven. Deze sociale wederkerigheid stelt hiermee de observator in staat om op sociale cues te reageren. Echter moeten we wel bewust zijn van het feit dat spiegelneuronen worden gesuggereerd als mogelijke bron voor imitatie, maar dat er echter maar weinig studies zijn die deze link expliciet maken (Iacoboni et al., 1999).

Het idee dat actie observatie automatisch leidt tot imitatie (een gespiegelde handeling) bij de observator blijkt dus niet altijd op te gaan (Longo et al., 2008; Ocampo & Kritikos, 2010; Sartori & Betti, 2015). Afhankelijk van de context kunnen geobserveerde acties ook incongruente responsen (e.g., het aanvullen van een geobserveerde handeling) tot gevolg hebben. In een sociale context kan een sociale cue een imitatie respons of een

complementaire respons uitlokken (Faber et al., 2015; Liepelt et al., 2010; Sartori & Betti, 2015). Een complementaire respons kan plaatsvinden bij een sociale interactie tussen twee of meer individuen die samenwerken, waarbij acties op een incongruente manier aangevuld worden, in plaats van imiterend te reageren (Sartori & Betti, 2015). Een voorbeeld is het geven van een hand na observatie van een open handgebaar. Voor een open handgebaar blijkt dat men sneller reageert met een complementaire handeling dan met een gespiegelde

handeling na observatie (Faber et al., 2015; Flach, Press, Badets, & Heyes, 2010; Liepelt et al., 2010). Bij observatie van een vuist maken reageren mensen juist sneller met een

gespiegelde handeling (congruent) dan met een handeling met de contralaterale hand (incongruent). Het complementaire effect wordt alleen gevonden voor (menselijke) open handgebaren (Faber et al., 2015; Liepelt et al., 2010), wat betekent dat de snellere reactie wordt gedreven door de communicatieve betekenis van dit handgebaar of dat het iets zegt over de rol van ervaring; hoe vaak schud je immers de hand van een robot in vergelijking tot een echt persoon.

(9)

Sartori en Betti (2015) lichten uit dat wanneer een geobserveerd gebaar sociaal relevant is, dit een geanticipeerde complementaire activiteit tot gevolg kan hebben. Het open handgebaar vraagt om een sociale, aangeleerde respons en omvat daardoor meer dan een standaard spiegelrespons (Newman-Norlund, van Schie, van Zuijlen, & Bekkering, 2007; Sartori, Betti, & Castiello, 2013). Zo wordt er een sterke respons van het

spiegelneuronensysteem gevonden bij aangeleerde, sociale cues (Heyes, 2011). Deze bevindingen geven ondersteuning aan het idee dat motor priming afhankelijk is van leren (Catmur et al., 2008; Catmur, Walsh, & Heyes, 2009; Gillmeister et al., 2008). Echter is nog niet vastgesteld of juist het leren of het sociale aspect belangrijker is.

Peripersoonlijke afstand en interactie

Naast het soort actie blijkt de sociale context dus van invloed te zijn op de uitvoering van onze eigen acties, waarbij de sociale context ons informatie geeft over een gepaste en gewenste reactie na het zien van een actie. Affordances kunnen ons helpen meer inzicht te verkrijgen in (sociale) interactieprocessen. Met affordances worden relaties of

actiemogelijkheden bedoeld tussen de fysieke eigenschappen van een object en de

mogelijkheden van een gebruiker die bepaalde interacties met het object mogelijk maken, welke relevant zijn voor de beoogde doelen van de gebruiker (Gibson, 1979). Het gaat om de omgevings- en/of objectkenmerken (zoals de richting van het oortje van een kopje), maar ook om de motor capaciteiten van de gebruiker (Chemero, 2001, 2003; Costantini & Sinigaglia, 2011; Withagen & Chemero, 2009). Affordances kunnen onderverdeeld worden in twee hoofdcategorieën: de micro- en de macro-affordances (Ellis & Tucker, 2000). Onderzoek naar motor priming richt zich voornamelijk richt op de micro-affordances. Deze verwijzen naar simpele en specifieke soorten interactie met objecten, zoals trekken, drukken, bijten, reiken en grijpen. Onderzoek laat zien dat alleen al het zien van iets wat grijpbaar is

(10)

onmiddellijk een beschikbare set van hand-actie mogelijkheden ophaalt (Craighero, Fadiga, Rizzolatti, & Umiltà, 1999).

In een sociale context geven affordances informatie over interactiemogelijkheden. Zo helpen complementaire affordances onder andere bij het tot stand laten komen van een gezamenlijk doel, waarbij observatie van een open handgebaar kan leiden tot het geven een hand, het geven van een donatie en nog vele andere acties (Sartori, Becchio, Bulgheroni, & Castiello, 2009). De precieze rol van affordances in relatie tot de waargenomen mogelijkheid te kunnen interacteren met iets of iemand en wat voor automatische responsen dit teweeg brengt is nog niet duidelijk (Brass, Bekkering, Wohlschäger, & Prinz, 2000; Liepelt et al., 2010). Wellicht is alleen de informatie over de affordance – de relatie tussen de fysieke eigenschappen van een object en de mogelijkheden van een gebruiker die bepaalde interacties met een object mogelijk maken – voldoende om een motor respons uit te lokken, zonder dat de daadwerkelijke interactie plaats zou kunnen vinden (Costantini, Ambrosini, Scorolli, & Borghi, 2011). Echter is er voor sommige handelingen fysiek contact nodig om deze uit te kunnen voeren (e.g., hand schudden), waardoor afstand bij het interacteren met een object of sociale cue van belang kan zijn, en misschien wel cruciaal is voor het uitlokken van motor responsen.

Om te kijken naar het effect van afstand op (sociale) motor responsen moet afstand eerst worden gedefinieerd. Volgens Rizzolatti en collega’s (1997) kan afstand worden onderverdeeld in drie groepen van spatiele (ruimtelijke) representaties vanaf het lichaam gezien: de persoonlijke afstand, de oppervlakte die ons lichaam bedekt; de peripersoonlijke afstand, de oppervlakte onmiddellijk grenzend aan ons lichaam waarbinnen we kunnen reiken; en de extrapersoonlijke afstand, de afstand die ver van ons lichaam af ligt en onbereikbaar is met een simpele armbeweging. Het is gebleken dat objecten en cues in de peripersoonlijke afstand andere responsen uitlokken dan wanneer deze zich in de

(11)

extrapersoonlijke afstand bevinden. Zo liet een onderzoek van Costantini, Ambrosini, Tieri, Sinigaglia, en Committeri (2010) zien dat men sneller reageerde wanneer het oortje van een kopje (irrelevante stimulus) zich aan dezelfde kant bevond als de hand waarmee gereageerd moest worden (congruente trial) dan wanneer het oortje en de hand zich niet aan dezelfde kant bevonden (incongruente trial). Dit effect werd echter alleen gevonden wanneer het kopje zich in peripersoonlijke afstand van de deelnemer bevond. In de extrapersoonlijke afstand was er geen verschil in reactietijden voor congruente of incongruente trials. In een volgend experiment deelden ze de peripersoonlijke afstand op in bereikbaar en onbereikbaar door middel van een transparante plaat te weergeven op de afbeelding. Er bleek geen verschil in reactietijden te zijn voor congruente en incongruente trials in de onbereikbare sector van de peripersoonlijke afstand, maar lieten wel significant hogere reactietijden zien voor de incongruente trials in de afbeeldingen waarop geen scherm stond afgebeeld. De snellere reactietijden voor het uitvoeren van acties met objecten in peripersoonlijke afstand werd nogmaals gevonden door Ambrosini en Costantini (2013), waarbij dit keer de afstand werd gemanipuleerd door objecten in een fysieke setting te plaatsen. Deze bevindingen laten zien dat alleen de (bereikbare) peripersoonlijke afstand actie oproept, dus wanneer er een

mogelijkheid bestaat om te kunnen interacteren met het object. Fysiologisch onderzoek biedt ondersteunend bewijs voor deze bevinding (Caggiano, Fogassi, Rizzolatti, Thier, & Casile, 2009; Gallivan, Cavina-Pratesi, & Culham, 2009).

Afstand blijkt dus cruciaal te zijn voor het reiken, en daarmee van groot belang te zijn voor motor priming. Succesvol plannen en uitvoeren is afhankelijk van de spatiele relatie tussen het te-reiken-object en de betrokken lichaamsdelen (Rizzolatti & Sinigaglia, 2008). De waargenomen reikafstand kan daarbij gemanipuleerd worden met behulp van (observatie van) hulpmiddelen (Costantini, Ambrosini, Sinigaglia, & Gallese, 2011), wat betekent dat de perceptie van afstand kan worden gemoduleerd door het gemak waarmee het object of doel

(12)

kan worden gepakt (Linkenauger et al., 2009). Afstand speelt een cruciale rol voor interactie met objecten, maar hoe zit het met sociale cues, zoals het open handgebaar? De

waargenomen mogelijkheid tot interactie zou geen invloed moeten hebben op sociale motor priming in het algemeen, zoals de respons bij het observeren van een vuist, omdat fysieke interactie daar geen vereiste voor is. Wanneer een object of een andere interactiemogelijkheid zich in een peripersoonlijke afstand bevindt, maar interactie niet mogelijk is door

bijvoorbeeld een obstructie, dan zou dit van invloed zijn op het produceren van incongruente responsen (Heed, Habets, Sebanz, & Knoblich, 2010). In het geval van handgebaren zal dit het complementaire effect voor een open handgebaar (de snellere reactietijden wanneer men moet reageren met de anatomisch gelijke hand na observatie) kunnen verstoren, aangezien de fysieke handeling van een hand schudden niet meer mogelijk is met een obstructie.

Faber en collega’s (2015) hebben gekeken naar de rol van afstand en bereikbaarheid op imitatie en complementaire effecten. Voor de manipulatie van afstand kregen de

deelnemers een afbeelding te zien van een zittende acteur die in de ene conditie dichtbij leek te zitten (peripersoonlijke afstand) en in de andere conditie op een verre afstand

(extrapersoonlijke afstand, studie 1). Bij het manipuleren van de bereikbaarheid gebruikten zij afbeeldingen waarop de zittende acteur bij de helft van de trials te zien was achter een klein glazen frame (studie 2). Dit frame werd in de voorbereidingen van het onderzoek gekozen op basis van wat de meeste mensen als duidelijk belemmerend voor potentiële interactie ervoeren. De deelnemers kregen de opdracht om hetzelfde handgebaar te maken als de acteur die ze op de afbeelding zagen (vuist of open handgebaar). Afhankelijk van de kleur van de hand moesten zij in de helft van de trials het handgebaar spiegelen (congruente reactie) of in de andere helft van de trials reageren met de anatomisch gelijke hand

(incongruente reactie). Het observeren van een open handgebaar lokte een complementaire respons uit, maar de mogelijkheid om hier met een fysieke respons op te kunnen reageren had

(13)

geen invloed op dit effect. In andere woorden, het complementaire effect voor een open handgebaar werd niet verstoord door de (waargenomen) afstand of bereikbaarheid.

Doordat Faber en collega’s (2015) bij deze twee experimenten gebruik maakten van afbeeldingen met contextuele informatie miste de fysieke interactie. Hoewel er relatief weinig onderzoek naar is gedaan, lijkt het er toch op te wijzen dat fysieke objecten cognitief

verschillend zijn van hun 2D tegenhangers (Snow et al., 2011) en daarbij ook andere reacties tot gevolg hebben. Zo liet een onderzoek van Bushong, King, Camerer, en Ranger (2010) liet zien dat studenten bereid waren om tussen de 40-61 % meer te betalen voor objecten die fysiek aanwezig waren in vergelijking met tekstuele beschrijvingen van de objecten of afbeeldingen van de objecten. Echter blijkt dit effect te verdwijnen wanneer de objecten achter een transparant frame worden geplaatst, wat erop wijst dat het effect gedreven wordt door de omgevingscontext, zoals de mogelijkheid om met het object te kunnen interacteren.

In een derde studie hebben Faber en collega’s (2015) gebruik gemaakt van een 3D bril om de beleving van de interactie zo realistisch mogelijk te maken. Zij vonden een effect van afstand, waarbij er snellere responsen werden gegeven op open handgebaren in de

peripersoonlijke afstand in vergelijking tot de extrapersoonlijke afstand. Echter bleef het complementaire effect voor open handgebaren uit, welke het gevolg kan zijn van het

ontbreken van visuele feedback van de eigen acties. De gemaakte fouten van de deelnemers leken wel in de richting te wijzen van een complementair effect.

De bevindingen tonen aan dat de mogelijkheid tot fysieke interactie met een object invloed heeft op de toekomstige acties met het object (Ambrosini & Costantini, 2013; Bushong et al., 2010; Caggiano et al., 2009). De vraag rijst dan ook: wat voor invloed heeft de mogelijkheid tot fysieke interactie op observatie van sociale cues? Faber en collega’s (2015) hebben een goede eerste stap gemaakt in het geven van antwoorden naar deze relatie. Hun bevindingen laten een sterk complementair motor priming effect zien van open

(14)

handgebaren ongeacht de afstand of bereikbaarheid waar deze gebaren werden waargenomen. Echter is nog niet bekend wat voor een invloed de mogelijkheid tot fysieke interactie tussen twee individuen heeft op de complementaire en imitatie effecten van handgebaren (Faber et al., 2015; Flach et al., 2010; Liepelt et al., 2010).

Huidig onderzoek

De grote lijnen van het onderzoek van Faber en collega’s (2015) zullen worden gerepliceerd om de relatie tussen (waargenomen) mogelijkheid tot interactie en automatische hand responsen te onderzoeken. Bij het huidige onderzoek zal fysieke interactie tussen twee individuen mogelijk zijn. De mogelijkheid tot fysieke interactie wordt gemanipuleerd door het plaatsen van een transparant frame in de helft van de trials, waardoor de deelnemers de handelingen van elkaar kunnen zien, maar waardoor fysieke interactie niet mogelijk is. Er zal in huidig onderzoek gedeeltelijk worden afgeweken van de handgebaren die zijn gebruikt in de studies van Faber en collega’s (2015). De handgebaren zijn gekozen op basis van hun communicatieve aard (Liepelt et al., 2010). Door gebruik te maken van twee communicatieve gebaren (in plaats van één communicatief gebaar in het geval van Faber et al., 2015) kan de invloed van de communicatieve betekenis beter worden vergeleken tussen de sociale cues. Het open handgebaar (hand schudden) zal (mogelijk) een complementaire reactie uitlokken. Het peace-teken daarentegen lijkt geen complementaire reactie uit te lokken (Liepelt et al., 2010). Daarnaast vindt er bij het maken van een peace-teken geen direct contact tussen handen plaats, wat wel het geval is bij handen schudden.

Huidig onderzoek probeert bij te dragen aan de kennis over automatisch

imitatiegedrag, sociale motor priming waaronder imitatie en complementaire effecten en geeft daarmee theoretische ondersteuning aan de onderzoeken van onder andere Ambrosini en Costantini (2013), Faber en collega’s (2015) en Liepelt en collega’s (2010). Op een grotere schaal helpt onderzoek naar deze mechanismen ons bij het inzicht verschaffen in de

(15)

processen die een rol spelen bij het sociaal leren en sociale interactie (Iacoboni, 2008).

Daarnaast draagt het bij aan de kennis over het menselijke motor systeem in sociale contexten (Sartori & Betti, 2015). Een mogelijke toepassing van deze kennis zou kunnen worden

toegepast bij zorgrobots, welke op deze manier kunnen worden voorzien van het vermogen om betekenisvolle complementaire responsen te geven als reactie op geobserveerde acties.

Allereerst zal er worden gekeken of er een complementair effect wordt gevonden voor een open handgebaar. Hierbij zullen sneller incongruente (complementaire) responsen

worden bij het observeren van een open handgebaar worden vergeleken met congruente (imitatie) respons bij het observeren van een open handgebaar. De verwachting in lijn met eerdere studies (Faber et al., 2015) is dat dit complementaire effect wordt gevonden voor een open handgebaar, maar niet voor een peace-teken. Dit project probeert daarnaast de volgende hoofdvraag te beantwoorden:

Is de waargenomen mogelijkheid tot fysieke interactie van invloed op het complementaire effect van open handgebaren (hand schudden)?

Volgens bovenstaande literatuur kunnen er meerdere uitkomsten worden verwacht. Enerzijds is er aangetoond dat afstand en daarbij de mogelijkheid tot interactie van invloed is op de reactie bij het interacteren met objecten (Ambrosini & Costantini, 2013; Costantini et al., 2010). Anderzijds hebben Faber en collega’s (2015) onderzocht of dit ook het geval is bij sociale cues, handgebaren in het bijzonder, en daaruit bleek dat afstand en obstructie het complementaire effect bij het observeren van een open handgebaar niet verstoren. Dit leidt tot de volgende hypotheses:

Hypothese 1: Er vindt een imitatie effect plaats voor een peace-teken (snellere congruente reacties dan incongruente reacties na observatie van een peace-teken), waarbij afstand/obstructie geen invloed heeft op dit effect.

(16)

Hypothese 2: Er vindt een complementair effect plaats voor een open handgebaar (snellere incongruente reacties dan congruente reacties na observatie van een open

handgebaar).

Hypothese 3: De afstand/obstructie is niet van invloed op het uitvoeren van complementaire handgebaren. Zowel in bereikbare als onbereikbare peripersoonlijke afstand wordt een complementair effect van een open handgebaar gevonden.

Hypothese 3(alt): De afstand/obstructie is wel van invloed op het uitvoeren van

complementaire handgebaren. Het complementaire effect wordt alleen gevonden in bereikbare peripersoonlijke afstand (en niet in onbereikbare peripersoonlijke afstand) voor een open handgebaar.

Methode Onderzoeksdeelnemers

Uit een a priori poweranalyse van G*Power bleek dat er voor dit onderzoek 7

deelnemers benodigd waren. Om er zeker van te zijn dat er uitspraken gedaan konden worden gedaan over resultaten, rekening houdend met onbruikbare data en uitval van deelnemers werd er van een aantal van 25-30 deelnemers uitgegaan. Het onderzoek werd goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam. In totaal hebben 38

vrouwen deelgenomen aan dit onderzoek nadat zij toestemming hebben gegeven middels een geïnformeerde toestemming. De data van zes deelnemers is niet mee genomen in de analyse. Zo bleek dat de deelnemers van het eerste koppel niet goed hadden begrepen op welke stimuli zij moesten reageren, wat tot afwijkende responsen heeft geleid. Vanaf dat moment is de proefleider altijd aanwezig geweest bij de oefensessie om ervoor te zorgen dat de taak volledig duidelijk was. De andere vier deelnemers zijn uitgesloten van de analyse toen bleek dat hun data teveel responsfouten bevatte (>1 % van de trials), wat erop wees dat zij ondanks

(17)

de oefensessie de opdracht niet goed hadden begrepen of dat zij hun concentratie verloren waren. De deelnemers werden na de taak op de hoogte gesteld van het precieze doel.

Bij het selecteren van de deelnemers was er sprake van een gelegenheidssteekproef. De vrouwelijke deelnemers zijn geworven via een website waar zowel studenten van de Universiteit van Amsterdam zich kunnen intekenen voor participatie aan experimenten, als individuen van buitenaf die goedkeuring hebben gekregen om aan experimenten deel te nemen. Bij aanmelding aan het onderzoek was het voor de deelnemers nog niet duidelijk dat het om een interactietaak ging. De deelnemers van elk koppel hebben zich dan ook

afzonderlijk ingetekend, omdat het de bedoeling was dat zij elkaar niet of nauwelijks zouden kennen. Dit zou namelijk een andere interactie tot gevolg kunnen hebben. We hebben voor vrouwelijke deelnemers gekozen om op deze manier externe factoren, zoals flirten tussen man en vrouw, te vermijden. Op deze manier werd ook geprobeerd individuele verschillen tussen proefpersonen te minimaliseren. Van de deelnemers was er slechts één deelnemer linkshandig (3.1 %) en de overige 31 rechtshandig (96.9 %). De gemiddelde leeftijd was 22.7 (SD = 3.8) jaar. De deelnemers werden beloond met 0.5 proefpersoonpunt (voor studenten van de UvA) of met een vergoeding van €5.

Onderzoeksdesign

Voor dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van een 2 x 2 x 2 design met Handgebaar (open vs. peace-teken), Frame (frame vs. geen frame) en Hand respons (congruent vs. incongruent) als within-subject variabelen.

Materialen en stimuli

Het onderzoek vond plaats in een onderzoeksruimte van de UvA, waarbij twee deelnemers tegenover elkaar moesten plaatsnemen aan een vierkante tafel (80 x 80 cm). Zij kregen aan het begin van de taak de opdracht elkaar al zittend de hand te schudden. De deelnemers hadden allebei een response box voor zich staan en kregen via een koptelefoon

(18)

instructies. In het midden van de tafel zat een blauwe sticker die als fixatiepunt diende en waar de deelnemers gedurende de gehele taak hun aandacht op moesten richten. Daarnaast hadden we aan beide kanten een zwart gemarkeerd vlak gemaakt, tussen het scherm en de response boxen, waarboven de deelnemers het handgebaar moesten maken (eindpositie).

Frame. Om de bereikbaarheid te manipuleren, werd er gebruik gemaakt van een transparant, plastic frame (0.2x50x100 cm) wat op de tafel tussen de deelnemers geplaatst werd om fysiek contact onmogelijk te maken.

Exit-vragenlijst. In de exit-vragenlijst werd eerst naar een aantal demografische gegevens gevraagd, waaronder leeftijd en links-of rechtshandigheid. Vervolgens werd de deelnemers een aantal stellingen voorgelegd die ze konden beoordelen aan de hand van een 6-punts Likertschaal, met ‘nooit – soms – regelmatig – vaak – heel vaak – bijna altijd’ als mogelijke antwoorden. Zo werd onder andere aan hen gevraagd of zij het gevoel hadden dat fysiek contact met hun medeparticipant mogelijk was, zowel met als zonder scherm tussen hen in, om zo de manipulatie van de waargenomen mogelijkheid tot interactie te beoordelen. Daarnaast werd er gevraagd of zij bij het open handgebaar het gevoel hadden dat ze aan het handen schudden waren met hun medeparticipant. Verder werd er gevraagd of ze het gevoel hadden dat ze werden beïnvloed door het zien van de handbeweging van de ander en of ze het gevoel hadden dat ze volledige controle over hun eigen handbeweging hadden, om te kijken of ze zich misschien bewust waren van eventueel voorkomende imitatie responsen. Tot slot werd er gevraagd naar de waargenomen relatie met de medeparticipant, beoordeeld aan de hand van The Inclusion of Other in the Self scale (Aron, Aron, & Smollan, 1992).

Versies. Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van vier verschillende versies voor de taak, waarin de volgorde van de blokken werd gerandomiseerd (zie Appendix A). Op deze manier werd de kans op een oefen-effect geminimaliseerd. Elke versie is vier keer gebruikt voor de 16 koppels die uiteindelijk zijn meegenomen in de analyse.

(19)

Procedure

Bij aankomst stelden de twee deelnemers zich aan elkaar voor en namen zij beiden aan één kant van de tafel plaats, recht tegenover elkaar. Beide deelnemers hadden op deze manier recht voor zich een response box staan en in het midden van de tafel was een fixatiepunt. Hierna volgde een ingesproken instructie via de koptelefoon, waarbij tot slot werd gevraagd of de deelnemers elkaar de hand wilden schudden. Het was de bedoeling dat zij zich bewust werden van het feit dat er in huidige setting (zonder frame) fysieke interactie kon plaatsvinden, in dit geval dat het op dat moment mogelijk was om elkaar de hand te schudden. Na de instructie werd er gevraagd of alles duidelijk was en volgde er een

oefensessie, bestaande uit twintig trials. In deze twintig trials oefenden ze tien keer het hand schud gebaar en tien keer het peace-teken, waarbij beide deelnemers als eerste een toon te horen kregen. Om te zorgen dat de taak helemaal duidelijk was, keek de proefleider mee tijdens de oefensessie.

De opzet van het onderzoek bestond uit acht blokken van ieder twintig trials; dit waren acht condities van verschillende trial types. Een toon bepaalde met welke hand de deelnemer het handgebaar moest uitvoeren. Er waren vier soorten trials: 1) beginnende deelnemer (BD) krijgt een hoge toon te horen en de reagerende deelnemer (RD) krijgt een hoge toon te horen, 2) BD een hoge toon en RD een lage toon, 3) BD een lage toon en RD een hoge toon, en 4) BD een lage toon en RD een lage toon. Zo waren er dus twee congruente (imitatie) trials en twee incongruente trials (complementair in het geval van een open

handgebaar).Het was afhankelijk van het blok welke deelnemer de beginnende of de reagerende deelnemer was. In vier blokken was de tafel de enige obstructie tussen de twee deelnemers. In de andere vier blokken werd het frame op de tafel geplaatst, waardoor het niet meer mogelijk was om fysiek met elkaar te interacteren. Elke trial begon met het plaatsen van beide wijsvingers van beide deelnemers op de response boxen.

(20)

Om en om moesten de deelnemers een blok beginnen met het uitvoeren van de opgedragen handelingen. Gedurende de hele taak moesten ze naar het fixatiepunt blijven kijken. Afhankelijk van het blok en de versie, waarbij de deelnemers om en om moesten beginnen, maakten zij een open handgebaar (hand schud gebaar) of een peace-teken. Deze handgebaren moesten zij boven het zwart gemarkeerde vlak op de tafel uitvoeren, waardoor de afstand tot het scherm voor beide deelnemers ongeveer gelijk was. Daarnaast was hen verteld dat ze het handgebaar zo recht mogelijk moesten maken, dit om er voor te zorgen dat het handgebaar geen richting aanwees om op die manier de kans op een spatieel congruentie effect te verkleinen. Via een audio cue kreeg de beginnende deelnemer te horen of zij de handeling moest uitvoeren met haar rechter- of linkerhand. De niet-te-gebruiken hand bleef in een rustpositie, waarbij ze de response box ingedrukt moest houden. Na 100 ms kreeg ook de andere (reagerende) deelnemer een audio cue te horen, die aangaf of zij hetzelfde handgebaar met haar rechter- of linkerhand moest uitvoeren. De audio cues bestonden uit lage en hoge tonen. Na het horen van een hoge toon moesten de deelnemers hun rechterhand gebruiken en bij een lage toon moesten zij de handeling met hun linkerhand uitvoeren. Deze handeling kon dus congruent (imitatie) of incongruent (complementair, in het geval van het open

handgebaar) zijn. Een congruente trial bestaat bijvoorbeeld uit een hoge toon (rechterhand) voor de beginnende deelnemer, waarna de reagerende deelnemer na 100 ms een lage toon (linkerhand) doorkrijgt. De reactietijd werd vastgesteld door de tijd te meten tussen het afspelen van de audio cue en het loslaten van de wijsvinger van de response box door de reagerende deelnemer.

Zoals eerder besproken, is er voor gekozen om de volgorde van frame/geen frame en het type handgebaar (open/peace-teken) te randomiseren, om op deze manier de kans op een oefeneffect te minimaliseren. Zo hebben we vier versies gebruikt met verschillende volgordes

(21)

van blokken (zie Appendix A). De deelnemers bleven wel steeds om en om een blok beginnen.

De standaard opzet van het onderzoek (versie 1) was:

Open hand Peace-teken

Frame Geen frame Frame Geen frame

PP1 begint PP2 begint PP1 begint PP2 begint PP1 begint PP2 begint PP1 begint PP2 begint

Nadat de taak was afgelopen, werd er aan hen gevraagd de exit-vragenlijst in te vullen. Waarna deze voltooid was, werd het precieze onderzoeksdoel bekend gemaakt.

Data-analyse

Zoals besproken in de methode sectie zijn er 6 deelnemers van de data-analyse uitgesloten. Twee deelnemers bleken een extreem hoog aantal fouten gemaakt te hebben. Aangezien het om een interactietaak gaat, is het belangrijk dat de interactie goed is verlopen en is er om deze reden besloten om de data van de andere deelnemers van deze koppels ook te verwijderen.

Deze twee uitgesloten koppels hebben voor de taak versie 4 uitgevoerd. De instructie was voor iedereen hetzelfde, dus dit zou in principe geen invloed kunnen hebben gehad. Zou het beginnen zonder scherm van invloed zijn, dan zou dit ook voor versie 2 naar voren moeten zijn gekomen. Hetzelfde geldt voor het beginnen met een peace-teken. Als dit lastig zou zijn, dan had dit verschijnsel ook naar voren moeten komen bij. Daaruit kan worden geconcludeerd dat het extreme aantal fouten voor versie 4 waarschijnlijk op toeval berust.

Daarnaast week het eerste koppel erg af van de andere koppels wat betreft hoge reactietijden en uitschieters. Achteraf bleek dat zij de opdracht niet goed hadden begrepen,

(22)

waardoor er is besloten dit koppel ook uit te sluiten van de data-analyse. Om het aantal verschillende condities gelijk te houden is er voor gekozen versie 1 opnieuw te draaien met andere deelnemers en versie 4 twee maal opnieuw te draaien met andere deelnemers.

Voor de data-analyse zijn alleen de reactietijden van de ‘reagerende’ deelnemers die als tweede een audio cue te horen kregen gebruikt; dit kwam neer op 80 trials per deelnemer. In totaal zijn 220 van de 2560 trials verwijderd voorafgaand aan de data-analyse. Hiervan zijn 155 trials (6.1 %) verwijderd die toe te schrijven waren aan responsfouten door het geven van een andere respons dan was gevraagd, bijvoorbeeld reageren met de rechterhand bij het horen van een lage toon en vice versa. Doordat het aantal responsfouten te random verspreid was en daarnaast in onvoldoende mate voorkwam maakt dat dat een foutenanalyse niet mogelijk was. De overige 65 verwijderde trials (2.5 %) waren trials met reactietijden van 2.5 x SD boven of onder de gemiddelde reactietijd van de betreffende deelnemer.

Exit-vragenlijst

In de exit-vragenlijst werd aan de deelnemers gevraagd of zij het gevoel hadden dat fysiek contact met hun medeparticipant mogelijk was wanneer er juist wel of geen scherm tussen hen in stond. Voor de conditie met scherm gaf 81.3 % (26) aan nooit het gevoel te hebben dat fysieke interactie mogelijk was met de medeparticipant, in vergelijking met de 31.3 % (10) die nooit dit gevoel ervoeren in de conditie zonder scherm. Daarnaast gaven de deelnemers aan bij de conditie zonder scherm aan dat ze soms tot bijna altijd mogelijkheid tot interactie ervoeren, waarbij de grootste groep ‘regelmatig’ aangaf dit gevoel te hebben (21.9 %). De antwoorden bij de conditie met scherm varieerden aanzienlijk minder, waarbij het enige andere antwoord door 6 deelnemers (18.8 %) werd gegeven dat ze soms het gevoel hadden dat fysieke interactie mogelijk was.

Op de vraag of ze het gevoel hadden dat ze tijdens de taak aan het handen schudden waren, gaf 9.4 % (3) aan regelmatig of vaak het gevoel te hebben dat ze aan het schudden

(23)

waren met hun medeparticipant. De overige 29 deelnemers (90.6 %) had nooit of soms het gevoel van handen schudden. Verder werd er gevraagd of ze het gevoel hadden dat ze werden beïnvloed door het zien van de andere handbeweging; 40.6 % (13) gaf aan dit gevoel soms te hebben. Tevens gaf 40.6 % aan wel volledige controle over hun eigen handbeweging te hebben. Tot slot werd aan de deelnemers naar de waargenomen relatie gevraagd aan de hand van de IOS (Aron et al., 1992). Bijna de helft (46.9 %) voelde zich slechts matig verbonden met de medeparticipant. Een klein deel (12.5 %) voelde zich erg verbonden met de

medeparticipant.

Resultaten Confirmatieve analyse

Voor de hoofdanalyse is een 2 x 2 x 2 herhaalde metingen-analyse uitgevoerd met Handgebaar (open hand vs. peace-teken), Frame (frame vs. geen frame) en Hand respons (congruent vs. incongruent) als within subject variabelen. Uit deze analyse kwam één

significant effect naar voren; namelijk een significant hoofdeffect van Handgebaar, F(1, 31) = 4.18, p < .05,

η

2p = .12 (Figuur 1). Verdere hoofdeffecten en interactie-effecten werden niet gevonden (alle p > .05, zie Tabel 2 voor de resultaten), wat betekent dat het frame en

congruentie onafhankelijk geen invloed hebben gehad op de reactietijden. Daarnaast blijkt dat er geen complementair effect is gevonden voor een open handgebaar en ook geen imitatie effect voor het peace-teken. Tot slot blijkt uit het ontbreken van het drieweg interactie-effect dat de onbereikbaarheid in de peripersoonlijke afstand geen invloed heeft op complementaire en imitatie effecten.

Het bleek dat de deelnemers sneller reageerden bij het observeren en maken van een open handgebaar (M = 499.23, SD = 89.10) dan bij het observeren en maken van een peace-teken (M = 516.25, SD = 97.96). Verder was er voor het open handgebaar vrijwel geen

(24)

verschil in reactietijden voor responsen met de linkerhand (M = 500.87, SD = 95.50) of met de rechterhand (M = 497.60, SD = 88.88).

Figuur 1. Reactietijden (in ms) als een functie van Handgebaar (+ 1 x SE). Tabel 1

Gemiddelde reactietijden en standaarderrors als een functie van Frame en Respons voor zowel peace-teken als een open handgebaar.

Geen frame Frame

Congruent Incongruent Congruent Incongruent Peace 517.96 (22.82) 521.41 (16.89) 506.98 (21.05) 518.64 (14.20) Open 504.45 (18.89) 502.65 (15.43) 495.49 (17.91) 494.36 (16.24) 400 420 440 460 480 500 520 540 560 Open Peace-teken G em id d el d e rea ct iet ij d ( m s) Handgebaar

(25)

Tabel 2

ANOVA resultaten van de reactietijden per variabele, waarbij alleen een hoofdeffect van Handgebaar werd gevonden.

Effect Df F MSE p 2 p

η

Handgebaar (1, 31) 4.18 4,429.8 <.05 .12 Frame (1, 31) 1.04 3,712.1 .32 .032 Respons (1, 31) 0.13 4,422.9 .72 .004 Handgebaar x Frame (1, 31) 0.02 3,060.4 .90 .001 Handgebaar x Respons (1, 31) 1.15 1,133.6 .29 .036 Frame x Respons (1, 31) 0.50 634.4 .49 .016

Handgebaar x Frame x Respons (1, 31) 0.21 1,060.1 .65 0.007

Exploratieve analyse

Manipulatiecheck 1. Vervolgens hebben we Bereikbaarheid als between-subject factor toegevoegd aan de 2 x 2 x 2 herhaalde-metingen analyse met de drie within-subjects

variabelen om te kijken of de manipulatie invloed heeft gehad op de respons data. Daarvoor werden twee groepen voor de mate van Bereikbaarheid gevormd. De groepen werden bepaald aan de hand van het antwoord dat ze hadden gegeven op de vraag hoe vaak zij mogelijkheid tot fysieke interactie hebben ervaren voor zowel de conditie met als zonder scherm (variërend van ‘nooit’ – ‘bijna altijd’). Dit leidde tot de volgende groepen: 1) ‘Bereikbaar’: de

deelnemers die in de conditie met scherm nooit een gevoel van mogelijke interactie ervoeren maar dit gevoel wel (in ieder geval) soms tot bijna altijd hadden wanneer er geen scherm tussen hen in stond. Dit kwam neer op een groep deelnemers waarbij de manipulatie het gewenste effect heeft gehad (n = 16) en 2) ‘Onbereikbaar’: de overige deelnemers, dus zij die ofwel soms tot bijna altijd een mogelijkheid tot interactie ervoeren in de conditie met scherm

(26)

én zij die geen verschil in mogelijkheid tot interactie ervoeren in de condities met of zonder scherm (n = 16).

Het hoofdeffect van Handgebaar bleef significant na het toevoegen van

Bereikbaarheid, F(1, 30) = 4.22, p < .05,

η

2p= .12, waarbij men sneller reageerde na het zien van het open handgebaar (M = 499.23, SE = 15.96) dan na het peace-teken (M = 516.25, SE = 17.35). Daarnaast kwamen er geen significante andere hoofdeffecten evenals interactie-effecten naar voren (p > .05). Ook het verwachte drieweg interactie-effect van Handgebaar x Frame x Respons bleef uit (p > .05). Alleen voor Handgebaar x Respons x Bereikbaarheid kwam er een marginaal significant effect naar voren, F(1,30) = 3.42, p = .074, = .10.

Tabel 3

Toetsen van within-subject effecten van manipulatiecheck 1

Effect Df F MSE p 2 p

η

Handgebaar Handgebaar x Bereikbaarheid Frame Frame x Bereikbaarheid Respons Respons x Bereikbaarheid Handgebaar x Frame

Handgebaar x Frame x Bereikbaarheid Handgebaar x Respons

Handgebaar x Respons x Bereikbaarheid Frame x Respons

Frame x Respons x Bereikbaarheid

(1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) 4.22 1.27 1.02 .39 .013 .004 .016 1.80 1.24 3.42 .50 1.45 4,391.11 3,786.62 4,558.45 2,983.81 1,051.62 625.38 <.05 .27 .32 .54 .72 .95 .90 .19 .28 .074 .48 .24 .12 .041 .033 .013 .004 .00 .001 .056 .040 .10 .016 .046 2 p η

(27)

Handgebaar x Frame x Respons

Handgebaar x Frame x Respons x Bereikbaarheid (1, 30) (1, 30) .21 .006 1,095.17 .65 .94 .007 .00

Manipulatiecheck 2. Om de manipulatie op een andere manier te testen is nogmaals

Bereikbaarheid als between-subject factor aan de 2 x 2 x 2 herhaalde-metingen analyse met de drie within-subject factoren toegevoegd, maar ditmaal werden de groepen van

Bereikbaarheid op een andere manier gevormd. Net als bij de eerste manipulatiecheck zijn deze groepen bepaald aan de hand van het gegeven antwoord op de vraag hoe vaak zij mogelijkheid tot fysieke interactie hebben ervaren voor zowel de conditie met als zonder scherm. Deze verdeling van deelnemers resulteerde in de volgende groepen: 1) ‘Bereikbaar’: de deelnemers die zonder scherm vaker een gevoel van mogelijkheid tot interactie ervoeren dan wanneer er wel een scherm tussen hen in stond (n = 19), bijvoorbeeld wanneer iemand soms een gevoel van mogelijkheid tot interactie heeft ervaren in de conditie met scherm, maar vaak dit gevoel regelmatig had in de conditie zonder scherm. En 2): ‘Onbereikbaar’: de overige deelnemers, dus zij die geen verschil in waargenomen mogelijkheid tot fysieke interactie hebben ervaren in de condities met of zonder scherm (n = 13), aangezien niemand met scherm een groter gevoel van mogelijkheid tot interactie heeft ervaren dan zonder scherm. Het hoofdeffect van Handgebaar bleef ook nu significant na het toevoegen van Bereikbaarheid, F(1, 30) = 5.25, p <.05, = .15, waarbij men sneller reageerde na het zien van het open handgebaar (M = 498.97, SE = 16.30) dan na het peace-teken (M = 518.12, SE = 17.83).

Verrassend was dat er nu een significant interactie-effect van Handgebaar x Hand respons x Bereikbaarheid naar voren kwam, F(1, 30) = 4.36, p < .05, = .13. Wanneer er wordt ingezoomd op dit interactie-effect, blijkt Handgebaar x Respons significant te zijn voor

2 p η 2 p η

(28)

groep 1 ‘Bereikbaar’, F(1, 18) = 4.98, p < .05, = .22, maar niet voor groep 2 ‘Onbereikbaar’, F(1, 12) = .76, p = .40, = .059. Dit betekent dat het significante interactie-effect voor Handgebaar x Respons x Bereikbaarheid wordt veroorzaakt door de groep ‘Bereikbaar’. Daarnaast blijkt dit interactie-effect in de verwachte richting plaats te vinden, waarbij er snellere reactietijden worden gevonden voor de incongruente trials (M = 497.16, SE = 15.04) dan voor de congruente trials (M = 503.57, SE = 19.14) op open

handgebaren. Naast de genoemde effecten werden er geen andere significante hoofdeffecten of interactie-effecten gevonden (zie Tabel 5). Het toevoegen van Bereikbaarheid heeft daarnaast ook niet geleid tot een significant drieweg interactie-effect van Handgebaar x Frame x Respons.

Tabel 4

Gemiddelde reactietijden en standaarderrors als een functie van Bereikbaarheid en Respons voor zowel peace-teken als een open handgebaar (hand schud gebaar).

Onbereikbaar Bereikbaar

Congruent Incongruent Congruent Incongruent Peace 530.78 (42.96) 525.39 (27.61) 499.95 (21.12) 516.36 (15.11) Open 494.70 (34.42) 500.46 (29.94) 503.57 (19.14) 474.16 (15.04)

Tabel 5

Toetsen van within-subject effecten van manipulatiecheck 2

Effect Df F MSE p 2 p

η

Handgebaar Handgebaar x Bereikbaarheid Frame Frame x Bereikbaarheid (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) 5.25 1.85 1.00 .010 4,311.83 3,834.54 <.05 .18 .32 .92 .15 .058 .032 .00 2 p η 2 p η

(29)

Respons

Respons x Bereikbaarheid Handgebaar x Frame

Handgebaar x Frame x Bereikbaarheid Handgebaar x Respons

Handgebaar x Respons x Bereikbaarheid Frame x Respons

Frame x Respons x Bereikbaarheid Handgebaar x Frame x Respons

Handgebaar x Frame x Respons x Bereikbaarheid (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) (1, 30) .091 .078 .19 2.67 .51 4.36 .18 2.19 .31 .31 4,558.45 2,904.16 1,022.87 610.98 1,084.040 .77 .78 .67 .11 .48 <.05 .67 .15 .58 .58 .003 .003 .006 .082 .017 .13 .006 .068 .010 .010

Doordat een foutenanalyse niet mogelijk was, kunnen er helaas geen uitspraken worden gedaan over de fouten die zijn gemaakt als gevolg van congruente of incongruente trials, open hand of peace-teken. Daarnaast kunnen we niet nagaan of onze interactie-manipulatie verantwoordelijk is voor gemaakte fouten of dat deze effect heeft gehad op het type respons.

Discussie

Huidig onderzoek heeft zich gericht op de invloed van (waargenomen) mogelijkheid tot fysieke interactie op automatische hand responsen (open handgebaar en peace-teken). De waargenomen mogelijkheid tot fysieke interactie werd gemanipuleerd door bij de helft van de trials een obstructie te plaatsen in de peripersoonlijke afstand (afstand waarbinnen men kan reiken) tussen twee deelnemers die tegenover elkaar zaten, waardoor zij elkaar nog wel konden zien maar fysiek contact niet mogelijk was.

(30)

Allereerst laten de resultaten zien dat men sneller reageert na observatie van een open handgebaar in vergelijking met het peace-teken. Daarnaast blijkt dat er geen imitatie of complementaire effecten van het type handgebaar optreden in een interactiesetting, wat afwijkt van eerdere bevindingen (Faber et al., 2015; Liepelt et al., 2010). Het frame heeft daarnaast geen invloed gehad op de reactietijden van het type handgebaar en tot slot kan er geconcludeerd worden dat obstructie geen rol speelt in de relatie tussen type handgebaar en de mate van congruentie. Echter, wanneer er exploratief wordt gekeken naar de deelnemers voor wie de manipulatie van de interactiesetting (gedeeltelijk) had gewerkt, bleek dat er nu, naast de nog steeds snellere reactietijden van het open handgebaar in vergelijking met het peace-teken, er wel een (marginaal) complementair effect voor het open handgebaar naar voren kwam. Echter bleken het type handgebaar, het frame en de soort respons niet direct met elkaar te interacteren. Aangezien een foutenanalyse niet mogelijk was, kan er niks gezegd worden over het voorkomen van de fouten in de taak.

Wanneer er wordt gekeken naar de onderzoeksvraag van dit project: ‘Is de

waargenomen mogelijkheid tot fysieke interactie van invloed op het complementaire effect van open handgebaren (hand schudden)?’, kan slechts met enige voorzichtigheid worden gesteld dat de waargenomen mogelijkheid tot fysieke interactie geen invloed heeft op het complementaire effect van open handgebaren. Hoewel Faber en collega’s (2015) een sterk complementair motor priming effect vonden van open handgebaren ongeacht de ruimte waar deze gebaren werden waargenomen, bieden de resultaten slechts een matige ondersteuning aan deze bevinding.

Hoe kan het zijn dat er in huidig onderzoek in eerste instantie geen complementair effect van een open handgebaar wordt gevonden? Wat betekent het dat alleen een

complementair effect van een open handgebaar optreedt wanneer de manipulatie gedeeltelijk heeft gewerkt? Voordat er mogelijke verklaringen voor deze bevindingen worden besproken,

(31)

wordt er eerst gekeken naar de bevinding dat er sneller wordt gereageerd bij observatie van een open handgebaar.

Zoals Heyes en collega’s (2005) al aantoonden wordt automatische imitatie

gemoduleerd door ervaring. Het zien van een open handgebaar leidt door die kennis tot een sociale respons preparatie (Hamilton, 2013), waarbij men ziet dat er om een respons wordt gevraagd, onafhankelijk van de gewenste reactie. Dit is niet per definitie het geval bij alle communicatieve (hand)gebaren (Faber et al., 2015; Liepelt et al., 2010). Deze sociale respons preparatie zorgt er blijkbaar voor dat er snel een set van mogelijke hand-acties wordt

opgeroepen om te reageren op de stimulus, waardoor er een snellere reactie wordt vertoond. Echter gaf vrijwel iedereen aan niet of soms het gevoel te ervaren dat ze tijdens de taak de handeling van handen schudden aan het maken waren. Dit laat zien dat misschien slechts de kennis van een voorspelde actie voldoende is om deze set van hand-actie mogelijkheden te activeren (Craighero et al., 1999).

Het ontbreken van een duidelijk complementair effect van een open handgebaar zou er wellicht mee te maken kunnen hebben dat de eerdere bevindingen van sociale cues in peripersoonlijke afstand niet opgaan in een fysieke interactie. Hoewel in de onderzoeken van onder andere Faber en collega’s (2015) en Liepelt en collega’s (2010) naar voren komt dat een sociale cue voldoende is om een complementaire hand respons uit te lokken, zou dit onderzoek nieuwe inzichten kunnen bieden over de invloed van een sociale interactie op automatische hand responsen. Het ontbreken van het complementaire effect kan daarmee bevestigen dat sociale cues in een interactie andere affordances of dezelfde affordances in een andere mate opwekken dan sociale cues op een afbeelding. Hoewel verscheidende

onderzoeken (e.g., Ambrosoni en Costantini, 2013) hebben aangetoond hoe de waargenomen afstand van objecten interactie met objecten en observatie moduleert, is er nog niet veel onderzoek gedaan naar sociale affordances in een interactiesetting (Catmur et al., 2009).

(32)

Door deze interactie wordt het geven van een sociale respons misschien salient, waarbij men geen onderscheid maakt tussen communicatieve gebaren. Dit zou in dat geval wel

vraagtekens zetten bij de bevinding van de snellere reactietijden bij een open handgebaar. Daarnaast zou het kunnen dat de gebruikte handgebaren niet als sociaal relevant werden waargenomen in deze taak en daarom niet de verwachte sociale respons tot gevolg hebben gehad (Sartori & Betti, 2015).

Dat het complementaire effect voor open handgebaren alleen wordt gevonden voor de deelnemers die een verschil in mogelijkheid tot interactie ervoeren met en zonder scherm is een erg tegenstrijdige bevinding. Uit het subjectieve oordeel van de deelnemers blijkt dat de manipulatie gedeeltelijk heeft gewerkt; 19 van de 32 deelnemers ervoeren verschil in de mogelijkheid tot fysieke interactie tussen de condities met en zonder frame, echter werd dit gevoel tot mogelijke interactie niet bij iedereen geheel onmogelijk gemaakt. Dit kan er toe hebben geleid dat voor deze deelnemers wel een complementair effect van het open

handgebaar plaatsvond. Het is niet duidelijk waarom er geen drieweg interactie is tussen de gemaakte handgebaren, het frame en de type respons. Hieruit zou dan geconcludeerd kunnen worden dat de obstructie geen invloed heeft op het complementaire effect van open

handgebaren, wat in overeenstemming is met de bevindingen van Faber en collega’s (2015). In andere woorden, motor priming zou in dat geval de automatische simulatie van het doelgerichte gedrag van de medeparticipant gedurende de observatie reflecteren, welke niet afhankelijk is van afstand (Brass et al., 2000).

Wellicht berust het gevonden complementaire effect voor deze deelnemers op toeval of zijn er mogelijk andere factoren bij betrokken die moduleren in de relatie tussen obstructie in peripersoonlijke afstand. Om deze drieweg interactie te testen is het verstandig eerst vast te stellen of het complementaire effect bij observatie van een open handgebaar daadwerkelijk

(33)

optreedt in een fysieke interactiesetting. Indien dit het geval is, zou men vervolgens kunnen kijken of obstructie/bereikbare operationele afstand wel of geen invloed heeft op dit effect.

Daarnaast zou het kunnen zijn dat door het gegeven dat een groot deel slechts een matig gevoel van interpersoonlijke verbondenheid voelde met de medeparticipant, dit geen neiging activeerde om met een sociaal, aangeleerde respons te reageren. Door het buiten beschouwing laten van het communicatieve aspect was mede hierdoor geen verschil in reactietijden te zien bij congruente en incongruente trials voor het open handgebaar en het peace-teken. Er wordt immers meer geïmiteerd naarmate men zich meer verbonden voelt met de ander (Iacoboni, 2009). Het kan zijn dat de communicatieve betekenis van de handgebaren in voorgaande onderzoeken geen rol speelde, omdat men bewust was van het feit dat de persoon op de afbeeldingen niet echt was en dat dat niet aanzette tot sociale wenselijkheid. Echter zou dit tegenstrijdig zijn met de eerdere bevindingen welke laten zien dat de

communicatieve betekenis van het handgebaar juist wordt herkend en daardoor een sociale respons teweeg brengt (Faber et al., 2015). Verder zou een grotere mate van verbondenheid wellicht ook invloed kunnen hebben op de waargenomen operationele afstand. Hoewel bekend is dat de mate van verbondenheid een grote rol speelt bij onbewuste mimicry (Iacoboni, 2009) is de relatie met motor mimicry nog niet onderzocht en zou zich daar bij vervolgonderzoek op kunnen richten.

Limitaties

Naast de besproken punten zijn er ook nog een aantal algemene discussiepunten te noemen wat tot het ontbreken van het complementaire effect voor een open handgebaar zou kunnen hebben geleid. Zoals besproken heeft de manipulatie niet voor iedereen het gewenste effect gehad. De bedoeling was dat deelnemers in de conditie met scherm fysieke interactie als onmogelijk zouden ervaren en fysieke interactie zonder scherm juist wel (altijd) als mogelijk zouden ervaren. Dit bleek echter maar bij de helft van de deelnemers het geval te

(34)

zijn. Om er zeker van te zijn dat de waargenomen fysieke mogelijkheid tot interactie, door manipulatie van afstand/obstructie, effect heeft op automatische hand responsen, moet er eerst voor gezorgd worden dat de manipulatie het beoogde doel verwezenlijkt. In

vervolgonderzoek zou men zich kunnen richten op hoe obstructie in peripersoonlijke afstand het beste gemanipuleerd zou kunnen worden.

Daarnaast is het mogelijk dat de reagerende deelnemers beïnvloed zijn door de

beweging van de deelnemer die als eerste een cue hoorde. In veel onderzoeken wordt gebruik gemaakt van afbeeldingen met sociale cues, waarbij alleen een eindpositie te zien is en niet de voorafgaande beweging (Faber et al., 2015; Flach et al., 2010; Liepelt et al., 2010). Dat de deelnemers weten welk handgebaar geobserveerd gaat worden op basis van het blok, maakt nog niet onmogelijk dat observatie van de beweging eerder de hand van de spatieel gelijke kant activeert, waarna observatie van de sociale cue pas later plaatsvindt. Michaels (1988) vond dat een spatieel compatibiliteit effect gebaseerd is op de richting van de handeling en niet op de fysieke locatie van het object. Men zou dan sneller reageren met de hand welke zich aan de kant van de eindlocatie van de handeling bevindt. Hoewel een richting aan het handgebaar is vermeden door gebruik te maken van zwart gemarkeerde vlakken waarboven ze hun handgebaar moesten uitvoeren, kan het zijn door observatie van de aanzet van de handeling dit toch effect heeft gehad. Daarnaast zou het fixatiepunt er toe moeten dienen dat men alleen de sociale cue waarneemt, echter hebben we niet kunnen controleren of dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Het zou kunnen zijn dat men ondanks het richten op het fixatiepunt toch een aanzet van een beweging heeft kunnen waarnemen. Het is puur speculeren, maar wellicht heeft er een spatieel compabiliteit effect plaatsgevonden welke is tegengewerkt door een complementair effect, waardoor de effecten elkaar hebben opgeheven. In

vervolgonderzoek zou men voor een dergelijk bewegingseffect kunnen controleren door gebruik te maken van shutter glasses (Ambrosini & Costantini, 2013). Op deze manier kan

(35)

men achterhalen of de sociale cue, dus het handgebaar, een eventueel effect veroorzaakt of dat dat het gevolg zou zijn van een spatieel effect.

Tot slot is het mogelijk dat de SOA (de tijd tussen het tonen van de irrelevante

stimulus en de cue waar op moet worden gereageerd) van 100 ms te kort was om een imitatie of complementair effect te veroorzaken. Onderzoek van Liepelt en collega’s (2010) maakte gebruik van een grotere SOA, waardoor de deelnemers langer werden blootgesteld aan de taakirrelevante stimulus. Philips en Ward (2002, studie 1) onderzochten de tijdsduur van een compatibiliteit effect welke toegeschreven kan worden aan de object affordance. Hieruit volgde dat een langere blootstelling aan de priming stimulus tot een sterker congruentie effect leidt, met kortere reactietijden als gevolg. Dit bleek ook op te gaan voor congruentie effecten met de contralaterale hand (studie 2). De tijd zou invloed kunnen hebben in de periode voorafgaand aan de respons, waarbij men een representatie van het doel of de fysieke beweging kan vormen, waarna bepaald moet worden of dit congruent is met de beoogde representatie. Dit zou laten zien dat stimuli niet alleen spatiele of anatomische gelijkenissen vertonen, maar dat sociaal leren ook een rol speelt in dit proces (Liepelt et al., 2010). Wanneer de geobserveerde actie niet overeen komt met de audio cue, zou dit een langere reactietijd door bijvoorbeeld het inhibitieproces tot gevolg kunnen hebben. Wellicht waren de deelnemers niet in staat om in 100 ms te reageren op basis van aangeleerde, sociale

responsen, waardoor de responsen niet gebaseerd zijn op observatie van de sociale cue. Echter werd er in de studie van Stürmer en collega’s (2000) al een congruentie effect gevonden bij een SOA van 0 ms en werd dit effect niet groter bij een SOA van 400 ms. Het effect verdween echter wanneer de SOA groter dan 400 ms was, wat betekent dat de tijd tussen de taakirrelevante stimulus en de cue wel degelijk van invloed is op een dergelijk effect. Vervolgonderzoek zou kunnen bepalen hoe groot de periode tussen taakirrelevante en

(36)

taakrelevante cues moet zijn om representaties op te kunnen halen voor activatie van sociale responsen.

Conclusie en vervolgonderzoek

Concluderend kan gesteld worden dat er geen eenduidig antwoord is op de vraag óf en hoe de (waargenomen) mogelijkheid tot interactie invloed heeft op automatische hand

responsen. Het is gebleken dat ervaring invloed heeft op de snelheid waarmee men reageert op een communicatief handgebaar in een sociale context, ongeacht of deze invloed sociaal wenselijk is of niet. Verder blijkt dat contextuele informatie van invloed is op automatische hand responsen en daarmee ook op complementaire handelingen, waardoor het onderzoek theoretische implicaties biedt voor automatische hand responsen in een sociale context. Ondanks de beperkingen schuift deze masterthese een belangrijke hypothese naar voren: de waargenomen mogelijkheid tot fysieke interactie zou in theorie een zekere mate van invloed hebben op automatische hand responsen, echter kan dit in de praktijk een andere uitwerking hebben. Meer onderzoek is nodig naar de invloed van de sociale context en interactie op imitatie en complementaire effecten. Verder is het interessant om te kijken of visuele input van een beweging vereist is om een reactie uit te lokken of dat de kennis van een toekomstige actie voldoende informatie bevat om een respons uit te lokken. Tot slot is het een interessant vraagstuk om vast te stellen wanneer iets precies binnen bereikbare peripersoonlijke afstand valt in een sociale context en daarbij het gevoel van mogelijke interactie opwekt, om op deze manier meer inzicht te krijgen in de rol van affordances in een sociale interactie.

(37)

Referenties

Ambrosini, E., & Costantini, M. (2013). Handles lost in non-reachable space. Experimental Brain Research, 229, 197-202.

Aron, A., Aron E. N., & Smollan, D. (1992). Inclusion of other in the self scale and the structure of interpersonal closeness. Journal of Personality and Social Psychology, 63, 596-612.

Aziz-Zadeh, L., Maeda, F., Zaidel, E., Mazziotta, J., & Iacoboni, M. (2002). Lateralization in motor facilitation during action observations: a TMS study. Experimental Brain Research, 144(1), 127-131.

Bekkering, H., Wohlschläger, A., & Gattis, M. (2000). Imitation of gestures in children is goal-directed. The Quarterly Journal of Experimental Psychology Section A, 53(1), 153-164.

Brass, M., Bekkering, H., Wohlschläger, A., & Prinz, W. (2000). Compatibility between observed and executed finger movements: comparing symbolic, spatial, and imitative cues. Brain and Cognition, 44, 124-143.

Brass, M., & Heyes, C. (2005). Imitation: is cognitive neuroscience solving the correspondence problem? Trends in Cognitive Sciences, 9, 489-495.

Bushong, B., King, L. M., Camerer, C. F., & Rangel, A. (2010). Pavlovian processes in consumer choice: the physical presence of goods increases willingness-to-pay. American Economic Review, 100, 1-18.

Caggiano, V., Fogassi, L., Rizzolatti, G., Their, P., & Casile, A. (2009). Mirror neurons differentially encode the peripersonal and extrapersonal space of monkeys. Science, 324, 403-406.

(38)

Catmur, C., Gillmeister, H., Bird, G., Liepelt, R., Brass, M., & Heyes, C. (2008). Through the looking glass: counter-mirror activation following incompatible sensorimotor

learning. European Journal of Neuroscience, 28, 1208-1215.

Catmur, C., Walsh, V., & Heyes, C. (2009). Associative sequence learning: the role of experience in the development of imitation and the mirror system. Philosophical Transactions of the Royal Society, 364, 2369-2380.

Chemero, A. (2001). Dynamical explanation and mental representations. Trends in Cognitive Sciences, 5(4), 141-142.

Costantini, M., Ambrosini, E., Sinigaglia, C., & Gallese, V. (2011). Tool-use observation makes far objects ready-to-hand. Neuropsychologica, 49(9), 2658-2663.

Costantini, M., & Sinigaglia, C. (2011). Grasping affordance: a window onto social

cognition. Axel Seemann, Joint Attention: New developments (431-460). MIT press. Costantini, M., Ambrosini, E., Scorolli, C., & Borghi, A. M. (2011). When objects are close

to me: affordances in the peripersonal space. Psychonomic Bulletin & Review, 18, 302-308.

Costantini, M., Ambrosini, E., Tieri, G., Sinigaglia, C., & Committeri, G. (2010). Where does an object trigger an action? An investigation about affordances in space. Experimental Brain Research, 207, 95-103.

Craighero, L., Fadiga, L., Rizzolatti, G., & Umiltà, C. (1999). Action for perception: a motor-visual attentional effect, Journal of Experimental Psychology, 25(6), 1673-1692. di Pellegrino, G., Fadiga, L., Fogassi, L., Gallesse, V., & Rizzolatti, G. (1992).

Understanding motor events: a neurophysiological study. Experimental Brain Research, 91(1), 176-180.

Ellis, R., & Tucker, M. (2000). Micro-afforance: the potentiation of components of action by seen objects. British Journal of Psychology, 91, 451-471.

(39)

Faber, T. W., van Elk, M., & Jonas, K. (2015). Automatic hand responses in peri- and extrapersonal space. Manuscript in preparation, Department of Psychology, University of Amsterdam, Netherlands.

Flach, R. Press, C., Badets, A., & Heyes, C. (2010). Shaking hands: priming by social action effects. British Journal of Psychology, 101, 739-749.

Gallese, V. (2007). Before and below ‘theory of mind’: embodied simulation and the neural correlates of social cognition. Philosophical Transactions of the Royal Society B Biological Sciences, 362, 659-669.

Gallese, V., Fadiga, L., Fogassi, L., & Rizzolatti, G. (1996). Action recognition in the premotor cortex. Brain, 119, 593–609.

Gallivan, J. P., Cavina-Pratesi, C., & Culham, J. C. (2009). Is that within reach? fMRI reveals that the human superior parieto-occipital cortext encodes objects reachable by the hand. The Journal of Neuroscience, 29(14), 4381-4391.

Gibson, J. J. (1979). The Ecological Approach to Visual Perception. Boston: Houghton Mifflin.

Gillmeister, H., Catmur, C., Liepelt, R., Brass, M., & Heyes, C. (2008). Experience-based priming of body parts: a study of action imitation. Brain Research, 1217, 157-170. Greenwald, A. G. (1970). Sensory feedback mechanisms in performance control: with special

reference to the ideomotor mechanism. Psychological Review, 77, 73-99.

Hamilton, A. F. (2013). The mirror neuron system contributes to social responding. Cortex, 15, 1-3.

Heed, T., Habets, B., Sebanz, N., & Knoblich, G. (2010). Others’ actions reduce cross-modal integration in peripersonal space. Current Biology, 20, 1345-1349.

Heyes, C. (2001). Causes and consequences of imitation. Trends in Cognitive Sciences, 5, 253-261.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

statushouders geldt dat (her)kwalificatie via een Nederlandse opleiding de beste kans op

Het is niet de geciteerde exemplar in de productadvertentie dat overtuigender is, maar juist de geparafraseerde exemplar in de productadvertentie dat meer effect heeft op

Wanneer een antwoord is gegeven als: “Er worden nieuwe bindingen gevormd tussen calciumionen en O-atomen (van watermoleculen).” of “Er worden nieuwe bindingen gevormd

A De twee voorbeelden aan de hand waarvan een antwoord wordt gegeven op de vraag naar politieke gelijkheid, moeten op het terrein van de politiek in de Stalintijd liggen. per

Ook tussen het aantal dieren in de familie en het aantal geplaatste scent marks, werd in de Gelderse Poort geen verband gevonden (figuur 9: r = -0.328, N=7, P&gt;0.2)..

Naar aanleiding van het recent vaststellen van deze vogelgriep bij enkele eenden in het Plaswijckpark in Rotterdam heeft het ministerie aanvullende maatregelen genomen om het

D e grote waarde en betekenis van dit de- bat is naar onze overtuiging geweest, dat de socialistische luisteraars via hun eigen microfoon nu eens hebben kunnen

De moslims die verlangen naar een staat waar zij onbevangen kunnen zijn wie ze zijn, moeten wij duidelijk maken dat die niet in het Midden-Oosten ligt, dat daar de hel is.. Die