• No results found

De land- en tuinbouw in de gemeente Gemert

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De land- en tuinbouw in de gemeente Gemert"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ir. J.M. Biemans C.M. van Elk Ir. B.M. Kamphuis

DE LAND- EN TUINBOUW IN DE GEMEENTE GEMERT

Mededelingen No. 256 januari 1982

4p DE»

HA»G

^ .

S

|

G N

. ixr^-rsk

S EX. NO; £ MLV-, • BIBLIOTHEEK

Landbouw-Economisch Instituut Afdeling Structuuronderzoek Conradkade 175, Den Haag, Telefoon: 070-614161

(2)

I N H O U D SAMENVATTING

Blz.

HOOFDSTUK I 1.1. 1.2. 1.3. I N L E I D I N G 1

Doel en opzet van het onderzoek 1

De deelgebieden 1 De economische betekenis van de landbouw in de gemeente

Gemert 2 HOOFDSTUK H II.l. II.2. II.3. II.4. II.5. II.6. II.7. HOOFDSTUK ffl III.l. III.2. III.3. III.4. III.5. III.6. III.7. III.8. III.9. III.10. III.ll. HOOFDSTUK IV

D E L A N D - E N TUINBOUW I N D E GEMEENTE GEMERT

I N DE PERIODE 1972-1980 4

A a n t a l bedrijven naar beroepsgroep 4 Cultuurgrond, grondgebruik en bedrijfsoppervlakte 4

Samenstelling productie en productie-omvang per bedrijf 5

Bedrijfstypen 5 Arbeidsbezetting 6 Opvolgingssituatie 7 Productie-omvang per mannelijke arbeidskracht 7

DE L A N D - E N TUINBOUW I N DE DEELGEBIEDEN

I N DE PERIODE 1976-1980 9

A a n t a l hoofdberoepsbedrijven 9 Oppervlakte cultuurgrond en wijze van grondgebruik 9

Productie-omvang en samenstelling productie 11

Bedrijfstypen 12 Bedrijfsoppervlakte en verkaveling 13 Bedrijfsomvang 15 De bedrijfstakken 17 Arbeidsbezetting 23 Opvolgingssituatie 23 Productie-omvang per arbeidskracht 24

De "overige" bedrijven 24

EEN BEKNOPTE SCHETS V A N DE L A N D - E N TUINBOUW

PER DEELGEBIED 26 HOOFDSTUK V V . l . V.2. V.3. V.4. V.5. V.6. V.7. TE VERWACHTEN ONTWIKKELINGEN I N DE L A N D -E N TUINBOUW I N D-E NAAST-E TO-EKOMST

A a n t a l bedrijven Cultuurgrond Bedrijfstypen

Productie-omvang per bedrijfstak Totale productie-omvang

Productie-omvang per bedrijf en per man Slotopmerkingen 29 29 30 30 30 33 33 34

(3)

Overzicht van bijlagen en kaarten

Bijlagen

1 . Enkele veel gebruikte t e r m e n met t o e l i c h t i n g .

2. Berekening van de netto-toegevoegde waarde van de landbouw in G e m e r t in 1980.

3. De hoofdberoepsbedrijven naar bedrijfstype in 1976 en 1980.

4. De hoofdberoepsbedrijven naar oppervlakte cultuurgrond in 1976 en 1980.

5. Enige kengetallen van de hoofdberoepsbedrijven in de gemeente G e m e r t naar deelgebied.

K a a r t e n

1. Deelgebieden.

2. Gemiddelde bedrijfsoppervlakte van de hoofdberoepsbedrijven in 1980. 3. Gemiddeld aantal kavels per hoofdberoepsbedrijf in 1976.

4. Gemiddeld aantal sbe per hoofdberoepsbedrijf in 1980.

5. Gemiddeld aantal melkkoeien per hoofdberoepsbedrijf in 1980.

6. Gemiddeld aantal g.v.e. per ha grasland en voedergewassen op hoofd-beroepsbedrijven in 1980.

7. Percentage hoofdberoepsbedrijven (met melkkoeien) met ligboxenstal-len in 1980.

8. Opvolgingssituatie op hoofdberoepsbedrijven in 1980 (bedrijfshoofd ouder dan 50 jaar).

9. Gemiddeld aantal sbe per vaste mannelijke arbeidskracht op h o o f d -beroepsbedrijven in 1980.

(4)

SAMENVATTING

Doel en opzet van het onderzoek

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied heeft het Landbouw Economisch I n s t i t u u t in opdracht van de gemeente G e m e r t een onderzoek v e r r i c h t naar de positie van de land-en tuinbouw in deze gemeente.

D i t onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking m e t het stedebouwkundig bureau Kuiper Compagnons te R o t t e r d a m .

Het doel van dit onderzoek is i n z i c h t te verschaffen in de ontwikkelingen in de agrarische bedrijfstak in de afgelopen periode en de te verwachten ontwikkelingen in de naaste toekomst.

Het onderzoek is gebaseerd op de C.B.S.-Landbouwtellingen van 1972, 1976 en 1980.

Oe deelgebieden

Om een goed i n z i c h t te verkrijgen in de agrarische structuur binnen de gemeente was het noodzakelijk enige deelgebieden te onderscheiden. In overleg met de gemeente en het stedebouwkundig bureau zijn zes deel-gebieden onderscheiden (zie kaart 1.):

Esdonk: gelegen in het noordwesten van de gemeente.

Gemert - Handel - M o r t e l ; het centrale deel van de gemeente met de kern G e m e r t en de kerkdorpen Handel en M o r t e l .

Broekkant: ten westen van de kom G e m e r t .

Elsendorp-Noord: noord-oostelijke ontginningsgebied met kerkdorp Elsen-dorp.

Elsendorp-Zuid; het voornamelijk beboste deel van het ontginningsgebied. Mortelse Peel; overgang tussen jonge ontginningsgebieden en het overige deel van de gemeente.

In bijlage 5 w o r d t een overzicht gegeven van enige belangrijke kengetallen betreffende de land- en tuinbouw in de deelgebieden.

A a n t a l bedrijven

In 1980 waren er in Gemert in t o t a a l 341 geregistreerde agrarische bedrijven. Hiervan waren er 292 hoofdberoepsbedrijven (dat w i l zeggen bedrijven waarop het bedrijfshoofd het merendeel van zijn arbeidstijd aan het b e d r i j f besteedt); 40 bedrijven van niet-agrariërs en 9 bedrijven van rustende (niet-)agrariërs. Deze laatste 49 bedrijven gebruikten in 1980 5% van de oppervlakte cultuurgrond en leverden 3% van de t o t a l e p r o d u c t i e -omvang. In het hierna volgende zullen deze bedrijven buiten beschouwing b l i j v e n . D i t geldt eveneens voor een t w e e t a l zeer specifieke bedrijven, namelijk het leghennenbedrijf Euro-Ei en de Helso K w e k e r i j .

Het aantal hoofdberoepsbedrijven is in de periode 1972-1980 gedaald van 337 t o t 292. Deze daling vond voornamelijk plaats tussen 1972 en 1976. Deze o n t w i k k e l i n g is analoog aan die in de provincie Noord-Brabant.

Op basis van i n f o r m a t i e verkregen van de ter plaatse goed bekende personen in de gemeente Gemert zijn de continueringskansen van de bedrijven nagegaan. H i e r u i t b l i j k t , dat het aantal hoofdberoepsbedrijven in

(5)

II

de naaste toekomst minder snel zal dalen dan voorheen en wel t o t ongeveer

260 in 1990.

Evenals in de voorgaande jaren zal deze afname voornamelijk plaatshebben in GemertWest, in het bijzonder in het deelgebied G e m e r t Handel

-Mortel.

A a n t a l arbeidskrachten

In 1972 waren er in de Gemertse land- en tuinbouw nog 401 vaste mannelijke arbeidskrachten w e r k z a a m . In 1980 was d i t gedaald t o t 339. Analoog aan de o n t w i k k e l i n g van het aantal bedrijven had deze v e r m i n -dering voornamelijk plaats in de periode 1972-1976 en in het deelgebied G e m e r t - Handel - M o r t e l . Ongeveer 45% van de bedrijfshoofden in 1980 was ouder dan 50 jaar. Van hen had 35% een opvolger hetgeen overeenkomt met het provinciale c i j f e r . Opvallend laag was het opvolgingspercentage in Gemert - Handel - M o r t e l . Vandaar ook dat hier in de toekomst een r e l a t i e f sterke daling van het aantal bedrijven en arbeidskrachten w o r d t v e r w a c h t . Het t o t a l e aantal arbeidskrachten in de Gemertse land- en tuinbouw zal naar schatting dalen t o t ongeveer 300 in 1990.

B e d r i j f soppervlak te

De oppervlakte cultuurgrond van de hoofdberoepsbedrijven in Gemert verminderde van 3.662 ha in 1972 t o t 3.332 ha in 1980, met name in het deelgebied Gemert - Handel - M o r t e l .

Ook in de komende jaren zal een verdere vermindering optreden, zowel t e n gevolge van de o n t t r e k k i n g van cultuurgrond aan de landbouw voor n i e t -agrarische doeleinden als van het f e i t dat personen die uit de r e g i s t r a t i e verdwijnen, nog grond aanhouden. Verwacht wordt dat de t o t a l e afname in de komende 10 jaren ongeveer 10% zal bedragen, zodat de oppervlakte in gebruik bij de hoofdberoepsbedrijven in 1990 nog ongeveer 3.000 ha zal bedragen.

Aangezien deze afname gelijk is aan de afname van het aantal bedrijven zal de gemiddelde oppervlakte per bedrijf zich handhaven op het niveau van 1976 en 1980. Daarvoor was nog sprake van een toename van 11 ha in 1972 t o t 12 ha in 1976. De gemiddelde oppervlakte l i g t in Gemert op een lager niveau dan het provinciale gemiddelde. Binnen het plangebied komen aanmerkelijke verschillen in de gemiddelde bedrijfsoppervlakte voor. Gemiddeld waren de bedrijven het kleinst in het deelgebied Gemert Handel

M o r t e l met 9 ha en het grootst in ElsendorpZuid met 35 ha. In Gemert -Handel - M o r t e l en in Broekkant is de gemiddelde oppervlakte in de afgelopen jaren kleiner geworden, hetgeen waarschijnlijk samenhangt m e t de o n t t r e k k i n g van cultuurgrond voor niet-agrarische doeleinden en met de komst van nieuwe gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven.

Grondgebruik

Bijna d r i e k w a r t van de oppervlakte cultuurgrond in Gemert was in 1980 in gebruik als grasland. Van het overige was ongeveer 80% in gebruik voor de t e e l t van snijmais (680 ha). Daarnaast was er een geringe oppervlakte tuinland (87 ha). Ongeveer de h e l f t van het areaal snijmais wordt verbouwd in het deelgebied Gemert - Handel - M o r t e l , waar reeds van oorsprong de oude bouwlandgronden liggen. De t o t a l e oppervlakte snijmais is in de

(6)

Ill

-afgelopen periode sterk toegenomen, maar zal in de naaste toekomst waarschijnlijk niet verder worden u i t g e b r e i d . Evenals in het verleden zal de vermindering van de oppervlakte cultuurgrond voornamelijk t e n koste gaan van het grasland. In 1990 zal de oppervlakte grasland globaal ongeveer 2.200 ha bedragen tegen ca 2.500 ha in 1980.

Bedrijfstypen

Op grond van de omvang van de verschillende bedrijfstakken kunnen de bedrijven worden ingedeeld in verschillende t y p e n . De belangrijkste be-d r i j f s t a k k e n in G e m e r t vormen be-de runbe-dveehoube-derij en be-de intensieve vee-houderij. Van de 292 hoofdberoepsbedrijven in 1980 waren 129 voornamelijk of uitsluitend gericht op de rundveehouderij en 130 op de intensieve veehouderij. Van de overige bedrijven waren 20 voornamelijk gericht op de tuinbouw. Zowel van de genoemde groep rundveebedrijven als van de intensieve veehouderijbedrijven was r u i m 60% gespecialiseerd in de b e t r e f -fende b e d r i j f s t a k . Dat w i l zeggen dat meer dan 80% van de t o t a l e productie-omvang van deze bedrijven u i t deze bedrijfstak k o m t . Het aandeel van de gespecialiseerde bedrijven in het t o t a a l is in de loop der t i j d duidelijk toegenomen. Men mag ervan uitgaan, dat deze tendens zich in de naaste toekomst zal v o o r t z e t t e n . Evenals in de zeventiger jaren zal d i t specialisatieproces zich vooral manifesteren in de intensieve veehouderij. In de melkveehouderij zal de o n t w i k k e l i n g naar verdere specialisatie waarschijnlijk geringer z i j n , omdat het e f f e c t van de overschakeling van melkbussen op melktanks nagenoeg is u i t g e w e r k t .

Productietakken

Met 44% van de t o t a l e productie-omvang in 1980 was de rundveehouderij de belangrijkste productietak in G e m e r t . Tussen 1976 en 1980 steeg het t o t a l e aantal melkkoeien met 10%, t e r w i j l het aantal melkveebedrijven m e t bijna 25% verminderde. Daardoor nam de gemiddelde veebezetting toe van 35 melkkoeien per bedrijf in 1976 t o t 52 in 1980. R e l a t i e f klein was de gemiddelde melkveestapel in Gemert - Handel - M o r t e l , (38 melkkoeien) t e r w i j l deze in Elsendorp-Zuid meer dan het dubbele van de andere gebieden bedroeg (116 melkkoeien).

De toekomstige ontwikkeling van de melkveehouderij is in belangrijke mate afhankelijk van het aanwezige areaal grasland en voedergewassen.

Zoals in het voorgaande reeds is aangegeven zal d i t afnemen met ongeveer 300 ha. Teneinde de t o t a l e veestapel op peil te houden is een verhoging van de veedichtheid noodzakelijk. Gemert kende reeds een hoge veedichtheid (3,1 grootvee-eenheden per ha), die mede mogelijk is gemaakt door de t e e l t van snijmais. Een verdere stijging is nog mogelijk, onder meer in die gebieden, waar de externe productie-omstandigheden in het kader van de r u i l v e r k a v e l i n g Bakel in het recente verleden z i j n verbeterd en in de naaste toekomst nog zullen worden verbeterd. Verder zal aankoop van voer van elders nodig z i j n . Het is dan w e l l i c h t mogelijk de veedichtheid te verhogen t o t 3,5 grootveeeenheden per ha, zodat de omvang van de t o t a l e m e l k -veestapel kan worden gehandhaafd. Doordat het aantal melkveebedrijven verder zal dalen, zal de gemiddelde veestapel per bedrijf in omvang toenemen.

(7)

I V

-Het aandeel van de intensieve veehouderij in de t o t a l e productie-omvang is in de afgelopen periode sterk toegenomen. De voornaamste takken van veredeling zijn de fokvarkens- en de mestvarkenshouderij, die samen 75% van de intensieve veehouderij in Gemert u i t m a k e n . De groei van de intensieve veehouderij is samengegaan met een sterke specialisatie in deze b e d r i j f s t a k .

Het aantal bedrijven met intensieve veehouderij neemt af, t e r w i j l het aantal dieren per bedrijf sterk toeneemt. Als e x t r e e m voorbeeld hiervan kan worden genoemd het leghennenbedrijf E u r o - E i . D i t bedrijf is bij het landbouwonderzoek buiten beschouwing gelaten wegens z i j n specifieke aard.

Verwacht mag worden, dat de productie-omvang in de intensieve veehou-derij in de naaste toekomst nog w e l verder zal toenemen, z i j het niet zo spectaculair als in de zeventiger j a r e n , gezien de verwachte problemen met betrekking t o t de a f z e t , de mestoverschotten en de hinderwet. In aanslui-t i n g op de Provinciale Saanslui-trucaanslui-tuurnoaanslui-ta "Wijzer naar 1985" w o r d aanslui-t ervan uitgegaan dat de t o t a l e productie-omvang van de Gemertse intensieve veehouderij tussen 1980 en 1990 met slechts 20% zal toenemen tegen 86% in de periode 1972 - 1980. Deze groei zal voornamelijk plaatshebben op bestaande bedrijven.

De tuinbouw in Gemert is van een bescheiden omvang. In 1980 leverde deze bedrijfstak 10% van de t o t a l e productieomvang, waarvan ca 40% c h a m -pignons. Verder is er wat glas- en open grondtuinbouw. Evenals in de voorgaande periode wordt er enige groei van de tuinbouwproductie ver-w a c h t , door uitbreiding van het glasareaal en van de oppervlakte champig-nons.

Productie-omvang per bedrijf en arbeidskracht

De ontwikkelingen in de onderscheiden productietakken hebben ertoe geleid dat de betekenis van de intensieve veehouderij in de loop der t i j d sterk is toegenomen bij een afnemende betekenis van de rundveehouderij. De verwachting is dat deze tendens zich in de naaste toekomst zal v o o r t z e t -t e n . Gezien de in voorgaande omschreven ui-tgangspun-ten, zal namelijk r u i m 90% van de groei van de t o t a l e productie-omvang geleverd worden door de intensieve veehouderij. Het aandeel van deze bedrijfstak in het t o t a a l zal daarmee kunnen toenemen van ca 40% in 1980 t o t 45% in 1990, t e r w i j l de rundveehouderij het omgekeerde beeld te zien geeft.

Vergeleken met de voorgaande periode zal de t o t a l e productie-omvang in de naaste toekomst slechts in beperkte mate toenemen, namelijk met nog geen 1 % per jaar tegen r u i m 4% per jaar in de periode 1972 - 1980. Door een iets sterkere daling van het aantal bedrijven zal de productie-omvang per bedrijf met ongeveer 2% per jaar kunnen s t i j g e n , maar ook deze groei b l i j f t achter bij die in het recente verleden (ruim 6% per jaar). U i t de ramingen volgt dat de gemiddelde omvang van de hoofdberoepsbedrijven in 1990 ongeveer 235 sbe zal bedragen. In 1980 was d i t 192 sbe. De verschillen in de gemiddelde bedrijfsomvang tussen de deelgebieden zullen waarschijn-l i j k gehandhaafd b waarschijn-l i j v e n .

In 1980 was het gemiddelde aantal sbe per bedrijf het laagste in Gemert -Handel - M o r t e l met 161 sbe. In de Mortelse Peel was dit 232 sbe, in Elsendorp-Zuid 289 sbe en in de overige deelgebieden rond de 190 sbe.

(8)

V

Globaal genomen dient een bedrijf bij een doelmatige bedrijfsvoering een omvang van ongeveer 140 sbe te hebben om productieve werkgelegenheid t e bieden aan een volwaardige arbeidskracht. In Gemert had r u i m één derde van de bedrijven in 1980 een geringere productie-omvang.

In G e m e r t - Handel - M o r t e l was dit zelfs ongeveer de h e l f t . Daarentegen in de Mortelse Peel slechts één k w a r t .

De gemiddelde productie-omvang per vaste mannelijke arbeidskracht laat ongeveer hetzelfde beeld z i e n . Deze zal volgens de ramingen stijgen van 163 sbe in 1980 t o t 202 sbe in 1990. Dat w i l zeggen een toename van 2,4% gemiddeld per jaar tegen 6,4% in de periode 1972 - 1980. Aangezien een ongeveer gelijke o n t w i k k e l i n g wordt verwacht voor de gehele Brabantse agrarische sector, zal echter ook in de toekomst de gemiddelde p r o d u c t i e -omvang per man in Gemert nog gunstig afsteken tegen het provinciale gemiddelde.

Enige slotopmerkingen

Rond het midden van de zeventiger jaren is een trend-breuk opgetreden in de o n t w i k k e l i n g van de Gemertse land- en tuinbouw. De gemiddelde jaarlijkse stijgingspercentages van het aantal sbe per bedrijf en per vaste mannelijke arbeidskracht illustreren dit erg duidelijk. Overigens is d i t geen typisch Gemerts verschijnsel. De gesignaleerde o n t w i k k e l i n g heeft zich in de gehele Brabante agrarische sector voorgedaan.

In de periode 1980-1990 zullen waarschijnlijk de mogelijkheden om het aantal sbe per bedrijf en per man te vergroten naar verhouding nog geringer worden. Bovendien dient te worden bedacht, dat deze mogelijk-heden in zeer aanzienlijke mate worden bepaald door de intensieve veehouderij, t e r w i j l de geraamde uitbreiding van deze sector niet zonder meer zeker is, gezien de problemen waarmee deze w o r d t geconfronteerd. I n de vooruitberekening is ervan uitgegaan, dat het aantal sbe voor de intensieve veehouderij tussen 1980 en 1990 nog zal kunnen toenemen m e t 20%. Bij een minder gunstige ontwikkeling zullen de mogelijkheden t o t vergroting van de productie-omvang per bedrijf en per arbeidskracht geringer zijn en daarmee ook de mogelijkheden t o t verbetering of zelfs handhaving van de inkomenspositie.

(9)

a d w a \ ""3,'''^*. \ » » ; - f » i >' -'fV.»- 'HP' » .' *»*»" * r - r

V "'

,3-

s-\ V - V""! I

\%*P>

Esdonk

y«rr

*. «2 n/fll

\ : Esdonk f ^ J ^ f ^

;

" Jy»

Gemert^ jtendeî-Mpf$e! *-* . ..'V £ ' x ' *'

, EJsendorp-Noord

*C?*—"**"

V s t - "

* J L . - \

Elsendorp-Zuid

/ „*V" ' . / / / / /

V

u

Mortelse Peel

• - - .. '

/ /

) /

S

»>.-\: • • 4 -i..J..J ^. ! I T~

11

« - ^ - • - » gemeentegrens grens deelgebieden

grens Gemert oost - Gemert west

(10)

HOOFDSTUK I I N L E I D I N G

1.1. Doel en opzet van het onderzoek

In verband met de voorbereidende werkzaamheden voor het bestemmings-plan buitengebied achtte het bestuur van de gemeente Gemert het gewenst een onderzoek t e l a t e n v e r r i c h t e n naar de positie van de l a n d - en tuinbouw in de gemeente.

Het Landbouw Economisch I n s t i t u u t is gevraagd in samenwerking met het bureau Kuiper Compagnons een dergelijk onderzoek u i t te voeren.

Het doel van dit onderzoek is i n z i c h t te verschaffen in de ontwikkelingen in de agrarische bedrijfstak in de afgelopen periode en de te verwachten ontwikkelingen in de naaste toekomst. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij het LEI-onderzoek: "De land- en tuinbouw in het gewest H e l m o n d " , waarbij ook de agrarische bedrijven in de gemeente Gemert waren b e t r o k k e n . D i t onderzoek had betrekking op de periode 1965-1976 met een daaruit afgeleide vooruitberekening t o t 1986.

Het onderzoek in de gemeente Gemert r i c h t zich met name op de ontwikkelingen na 1972 t e r w i j l de prognoses reiken t o t 1990.

Verder verschaft deze nota gedetailleerde i n f o r m a t i e over verschillen in de agrarische structuur binnen de gemeente. In het gewestelijk onderzoek maakte de gemeente Gemert deel uit van twee deelgebieden, t e r w i j l in dit onderzoek zes deelgebieden zijn onderscheiden. H e t onderzoek is gebaseerd op de C.B.S.-landbouwtellingen van 1972, 1976 en 1980. In de resultaten van het voorliggend onderzoek is een t w e e t a l bedrijven wegens hun zeer specifieke karakter buiten beschouwing gelaten.

1.2. De deelgebieden

De gemeente Gemert kan worden onderscheiden in twee gebieden: het hooggelegen v r i j jonge ontginningsgebied in de oostelijke h e l f t en het in het westen gelegen lagere gedeelte dat langer in cultuur is. In het westelijk deel van de gemeente zijn de drie volgende deelgebieden onderscheiden:

"Esdonk":

gelegen in het noordwesten van de gemeente met een duidelijk agrarisch k a r a k t e r . D i t gebied maakte deel uit van de r u i l v e r k a v e l i n g " B o e k e i " , die inmiddels is afgerond.

" G e m e r t - Handel - M o r t e l " :

het centrale deel van de gemeente met de kern Gemert en de kerkdorpen Handel en M o r t e l . H e t deelgebied w o r d t gevormd door de eerste nederzet-tingen met de aangrenzende oude bouwlanden en ontginningen.

"Broekkant":

het gebied ten westen van Pandelaar - kom Gemert - Oudestraat. De gronden zijn laag gelegen en als grasland in gebruik bij de bedrijven die van oorsprong aan de rand van dit deelgebied, in de k e r n , liggen.

(11)

Ook in het oostelijke deel van de gemeente zijn drie deelgebieden onder-scheiden:

"Elsendorp-Noord":

v o r m t het noordoostelijke deel van de gemeente met daarin het kerkdorp Elsendorp. D i t jonge ontginningsgebied is intensief bij de landbouw in gebruik m e t r e g e l m a t i g verspreide boerderijen aan een r e c h t l i j n i g wegen-patroon.

"Elsendorp-Zuid":

d i t deel van het jong ontginningsgebied bestaat voor een groot deel uit bossen en heidevelden. Hiertussen liggen landbouwgronden en er bevindt zich het kerkdorp Vossenberg.

"Mortelse P e e l " :

l i g t ten oosten van het kerkdorp M o r t e l . H e t gebied kan worden beschouwd als een overgangsgebied tussen de jonge ontginningen en het overige deel van de gemeente.

De begrenzing van de deelgebieden is in overleg met het bureau Kuiper Compagnons vastgesteld en berust voornamelijk op landschappelijke c r i -t e r i a (zie kaar-t 1.).

1.3. De economische betekenis van de landbouw in de gemeente Gemert

De laatste jaren zijn de bedrijfsresultaten in de landbouw naar b e d r i j f s -economische maatstaven veelal negatief. Hierdoor is men geneigd het economisch belang van de landbouw als geheel te onderschatten. De economische betekenis van een bedrijfstak kan men onder andere aangeven aan de hand van de hoeveelheid inkomen, die hierin w o r d t gevormd: men koopt op elk bedrijf grondstoffen aan, betaalt voor diensten en verkoopt producten. Als op de verkoopwaarde van de producten de kosten van aangekochte grondstoffen en diensten in mindering worden gebracht, resteert de beloning van de op de bedrijven geleverde arbeid en van het in de grond en goederen geïnvesteerde vermogen.

Op basis van bedrijfseconomische gegevens over de boekjaren 1975/1976 t o t en met 1978/1979 en de samenstelling van de productie in de gemeente Gemert kon worden berekend dat de bedrijven met rundveehouderij, akkerbouw en intensieve veehouderij in 1980 globaal genomen voor ca 47 miljoen gulden aan goederen en diensten aankochten en voor ca 68 m i l j o e n aan producten verkochten. Voor de inbreng van k a p i t a a l , grond en arbeid op de bedrijven ontving men agrariërs, werknemers, verpachters en v e r -mogenverschaffers - globaal genomen 21 miljoen gulden (zie tabel 1.1. en bijlage 2.).

(12)

Tabel 1 . 1 . Netto toegevoegde waarde in 1980 (x miljoen gulden)

Productietak Opbrengsten Non f a c t o r N e t t o toegevoegde kosten 1) waarde 2)

Rundveehouderij 3 2 , 8 2 0 , 6 1 2 , 2 Intensieve veehouderij 35,5 2 6 , 9 8 , 6 Totaal 6 8 , 3 4 7 , 5 2 0 , 8

1) kosten voor grondstoffen en diensten (inclusief afschrijvingen). 2) opbrengsten minus de non f a c t o r k o s t e n .

(13)

4

-HOOFDSTUK H DE L A N D - E N TUINBOUW I N DE GEMEENTE GEMERT I N DE PERIODE 1972-1980

n . l . Aantal bedrijven naar beroepsgroep , N

In G e m e r t liep het aantal geregistreerde bedrijven tussen 1972 en 1980 terug van 374 t o t 3 4 1 . D i t betekent een afname van gemiddeld 1 , 1 % per j a a r , hetgeen geringer is dan in de hele provincie (1,6%).

De daling van het aantal hoofdberoepsbedrijven in G e m e r t , vond evenals in de provincie voornamelijk plaats tussen 1972 en 1976, daarna daalde het aantal veel minder s t e r k . Het aantal "overige b e d r i j v e n " nam tussen 1972 en 1980 t o e ; deze toename vond plaats tussen 1972 en 1976, daarna bleef het aantal v r i j constant.

In 1980 bestond 14% van alle bedrijven uit "overige b e d r i j v e n " , waarvan 40 van niet-agariërs en 9 van rustende (niet-)agrariërs. Deze groep gebruikte 5% van de oppervlakte cultuurgrond en leverde 3% van de t o t a l e productie-omvang. Gezien vooral het geringe aandeel in de productie-omvang zullen in het vervolg van dit hoofdstuk uitsluitend de hoofdberoepsbedrijven in beschouwing worden genomen.

n.2. Cultuurgrond, grondgebruik en bedrijfsoppervlakte

De oppervlakte cultuurgrond in gebruik bij de hoofdberoepsbedrijven be-droeg in 1972 3.662 ha tegen 3.332 ha in 1980. Een daling van 330 ha, waarvan 228 ha (69%) tussen 1972 en 1976.

Bijna drie k w a r t van de cultuurgrond is in gebruik als grasland. De oppervlakte bouwland is ondanks de afname van het t o t a l e areaal c u l t u u r -grond groter geworden. Oorzaak hiervan is de sterke toename van de oppervlakte snijmais. In 1972 werd voor deze t e e l t 3 1 % van de oppervlakte bouwland benut tegen 89% in 1980; een toename die voor twee derde deel tussen 1972 en 1976 t o t stand k w a m . Door deze o n t w i k k e l i n g stond in 1980 95% van de oppervlakte cultuurgrond in de gemeente ten dienste van de rundveehouderij. De vermindering van het tuinland w o r d t veroorzaakt door het minder telen van groenten in de open grond.

Tabel 2 , 1 . Grondgebruik in 1972,1976 en 1980 (hoofdberoepsbedrijven)

Bouwland Grasland Tuinland Totaal Ha per bedrijf 1972 ha 670 2.792 200 3.662 11,1 ha 707 2.618 109 3.434 12,0 1976 index 1972=100 106 94 55 94 108 ha 771 2.474 87 3.332 11,9 1980 index 1976=100 109 94 80 97 99

(14)

- 5

In 1980 had ongeveer 4 % van de hoofdberoepsbedrijven geen grond in gebruik. De gemiddelde oppervlakte van de hoofdberoepsbedrijven nam toe van 11 ha in 1972 t o t 12 ha in 1980. Deze toename vond plaats tussen 1972 en 1976.

Zowel in 1972 als in 1980 beschikte de h e l f t van de bedrijven (met grond) over niet meer dan 10 ha.

11.3. Samenstelling productie en productie-omvang per bedrijf

De productie-omvang van de bedrijven is uitgedrukt in standaardbedrijfs-eenheden (sbe). Naast de oppervlakte wegen hierin ook mee de verschillen in i n t e n s i t e i t van het grondgebruik en de omvang van de intensieve veehouderij en de champignonteelt.

H e t t o t a l e aantal sbe op de hoofdberoepsbedrijven is in de periode 1972-1980 m e t 39% toegenomen. Deze stijging was in de peride 1972-1976 een paar procent meer dan in de periode 1976-1980 (19% respectievelijk 17%). De groei van de productie in Gemert was in de onderzochte periode r e l a t i e f groter dan in de provincie als geheel.

Van de t o t a l e agrarische productie leverde in 1980 de rundveehouderij met 44% het grootste d e e l , onmiddellijk gevolgd door de intensieve veehouderij m e t 4 1 % .

Tabel 2.2. De productie-omvang op hoofdberoepsbedrijven naar pro-ductierichtingen in 1972,1976 en 1980 P r o d u c t i e r i c h t i n g Akkerbouw Rundveehouderij Intensieve veehouderij Tuinbouw Totaal

Sbe per bedrijf

1972 sbe (x 1000) 2 , 7 1 8 , 5 1 2 , 4 4 0 , 3 119 1976 sbe (x 1000) 2 , 9 22,7 16,8 5 , 4 4 7 , 8 159 index ('72=100) 110 123 135 80 119 134 1980 sbe index (x 1000X'76=100) 2 , 9 24,3 2 3 , 1 5,8 5 6 , 1 192 100 107 138 108 117 121

H e t aantal sbe voor akkerbouw is na 1976 niet meer gestegen en dat voor rundveehouderij nog nauwelijks. De groei bij de intensieve veehouderij ging daarentegen onverminderd v o o r t .

H e t gemiddelde aantal sbe per bedrijf nam in de periode vôôr 1976 sterker toe dan daarna.

Vooral tussen 1972 en 1976 is het aantal bedrijven met minder dan 90 sbe sterk v e r m i n d e r d , t e r w i j l de middengroep (90-130 sbe) het meest tussen 1976 en 1980 in betekenis a f n a m .

(15)

6

-n . 4 , Bedrijfstype-n

In tabel 2.3. w o r d t een o v e r z i c h t gegeven van de indeling der bedrijven naar een aantal b e d r i j f s t y p e n . De volgende typen bedrijven worden onder-scheiden:

a. gespecialiseerde rundveebedrijven: 80% of meer van de bedrijfsomvang (uitgedrukt in sbe) komt voor rekening van het rundvee;

b. rundveebedrijven m e t intensieve veehouderij: 4080% van de b e d r i j f s -omvang k o m t voor rekening van het rundvee en 20-40% voor rekening van de intensieve veehouderij;

c. gemengde rundveebedrijven: het rundvee omvat 4080% van de b e d r i j f s -omvang en de intensieve veehouderij minder dan 20%;

d . gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven: de intensieve veehou-derij o m v a t 80% of meer van de bedrijfsomvang;

e. gemengde intensieve veehouderijbedrijven: het aandeel van de i n t e n -sieve veehouderij in de bedrijfsomvang bedraagt 40-80%.

f . glastuinbouw en champignonbedrijven: 60% of meer van de b e d r i j f s o m -vang komt voor rekening van de glastuinbouw of champignonteelt; g . overige tuinbouwbedrijven: het aandeel van de tuinbouw omvat 6 0 % of

meer van de bedrijfsomvang; h . overige bedrijven.

Wanneer in het vervolg van de nota sprake is van gespecialiseerde bedrijven dan w o r d t gedoeld op bedrijven gerangschikt onder de hierboven genoemde bedrijfstypen a., d . en f .

Tabel 2.3. De hoofdberoepsbedrijven naar bedrijfstype in 1972,1976 en 1980

Bedrijfstype

Gespecialiseerde rundveebedrijver Rundveebedrijven m e t intensieve veehouderij

Gemengde rundveebedrij ven Gespecialiseerde intensieve vee-houderijbedrijven

Gemengde intensieve veehouderij-bedrijven Glastuinbouw- en champignonbe-drijven Overige tuinbouwbedrijven Overige bedrijven Totaal 1972 aantal i 66 45 71 36 71 10 24 14 337 1976 aantal index ('72=100) 75 37 38 57 68 8 14 3 300 114 82 54 158 96 80 58 21 89 1980 aantal index ('76=100) 77 33 19 81 50 9 11 12 292 103 89 50 142 74 113 79 400 97

U i t tabel 2.3. b l i j k t dat er sprake is van een toenemende specialisatie m e t name in de intensieve veehouderij. Ook de gespecialiseerde rundveebe-drijven z i j n in aantal toegenomen; een o n t w i k k e l i n g die uiteraard samen ging met een afname van gemengde bedrijven. De specialisatie nam tussen 1976 en 1980 alleen toe ten aanzien van de intensieve veehouderij; bij de rundveehouderij is het aantal gespecialiseerde bedrijven v r i j w e l constant gebleven in die periode.

(16)

7

-n . 5 . Arbeidsbezetti-ng

In de periode 1972-1980 is het aantal mannelijke arbeidskrachten op de hoofdberoepsbedrijven m e t 61 v e r m i n d e r d . Analoog aan de o n t w i k k e l i n g van het aantal bedrijven vond deze afname voornamelijk plaats in de periode vóór 1976.

In tegenstelling t o t het aantal bedrijfshoofden en meewerkende zoons is het aantal vreemde arbeidskrachten toegenomen. Van deze categorie is r u i m de h e l f t werkzaam op de glastuinbouw- en champignonbedrijven.

Tabel 2.4. Vaste mannelijke arbeidskrachten op hoofdberoepsbedrijven in 1972,1976 en 1980 Categorie arbeidskrachten Bedrijfshoofden Meewerkende zoons + andere meewerkende gezinsleden Vreemde arbeidskrachten T o t a a l Vaste mannelijke

arbeidskrachten per bedrijf

1972 aantal 332 54 15 401 1,19 1976 aantal 296 30 19 345 1,15 index (1972=100) 89 56 127 86 97 1980 aantal index (1976=100) 281 32 26 339 1,16 95 107 137 98 101

Naar bedrijfstype gezien was in 1980 de gemiddelde arbeidsbezetting het hoogst op de glastuinbouwbedrijven (namelijk 2,56 per b e d r i j f ) en het laagst op de overige bedrijven (0,50 per b e d r i j f ) . Boven het algemeen gemiddelde (1,16) komen de gemiddelde arbeidsbezetting op de overige tuinbouwbedrij-ven (1,27), de gemengde intensieve veehouderijbedrijtuinbouwbedrij-ven (1,24) en de rundveebedrijven met intensieve veehouderij (1,18).

I I . 6 . Opvolgingssituatie

Onder opvolgingssituatie w o r d t verstaan het al dan niet aanwezig zijn van één of meer potentiële opvolgers op bedrijven met een bedrijfshoofd van 50 jaar en ouder. Van de hoofdberoepsbedrijven m e t een bedrijfshoofd van 50 jaar en ouder (45% van alle bedrijfshoofden) had in 1980 35% een opvolger. In 1972 bedroeg d i t percentage 39% t e r w i j l het in 1976 lager was namelijk 33%. Het percentage bedrijfshoofden met opvolger is dus tussen 1972 en 1976 gedaald, maar is daarna weer iets gestegen.

(17)

I I . 7 . Productie-omvang per mannelijke arbeidskracht

Het aantal sbe per vaste mannelijke arbeidskracht is toegenomen van 99 in 1972 naar 163 in 1980, w a t een jaarlijkse stijging betekent van 6,4%.

In t a b e l 2.5. w o r d t een beeld gegeven van het aantal sbe per man naar b e d r i j f s t y p e .

Tabel 2.5. H e t aantal sbe per vaste mannelijke arbeidskracht op hoofd-beroepsbedrijven naar bedrijfstype in 1972,1976 en 1980

Bedrijfstype

Gemiddelde aantal sbe per man

1972 1976

1980

index ('72=100) index ('76=100) 84 Gespecialiseerde rundvee-bedrijven Rundveebedrijven met i n t e n -sieve veehouderij Gemengde rundveebedrijven Gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven

Gemengde intensieve vee-houderijbedrijven Glastuinbouw en champignonbedrijven 130 Overige tuinbouwbedrijven Overige bedrijven Totaal

138

164

167 121

111

81

95

109

130

140

80

99

145

123

120

141

168

156

164

137

131

152

126

129

129

111

205

138

233

117

165

144

162

142

48

163

161

95

138

102

96

91

29

119

De groei van het gemiddelde aantal sbe per man was tussen 1972 en 1976 nog al w a t hoger dan in de periode daarna. D i t geldt voor alle bedrijfstypen m e t uitzondering van de rundveebedrij ven met intensieve veehouderij en de gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven. Bij vier bedrijfstypen b l i j k t in 1980 het aantal sbe per man zelfs lager te z i j n dan in 1976.

(18)

HOOFDSTUK H I . D E L A N D - E N TUINBOUW I N D E DEELGEBIEDEN I N D E PERIODE 1976-1980

In hoofdstuk II is een indruk gegeven van enkele agrarische ontwikkelingen in de gemeente G e m e r t tussen 1972 en 1980, waarbij die acht jaar is gesplitst in t w e e perioden van ieder vier j a a r .

In dit hoofdstuk zal - aan de hand van gegevens die betrekking hebben op de jaren 1976 en 1980 - nader worden ingegaan op de o n t w i k k e l i n g van de agrarische situatie in de zes onderscheiden deelgebieden.

In dit hoofdstuk zullen uitsluitend de hoofdberoepsbedrijven in beschouwing worden genomen, met uitzondering van de laatste paragraaf, waarin aandacht zal worden besteed aan de "overige b e d r i j v e n " .

U L I . Aantal hoofdberoepsbedrijven

Tabel 3 . 1 . Aantal hoofdberoepsbedrijven in 1976 en 1980

Deelgebied Î 9 7 6 Ï98Ö Esdonk 24 24 G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l 118 109 Broekkant 26 28 Elsendorp-Noord 63 60 Mortelse Peel 61 62 Elsendorp-Zuid 8 9

Totaal 300 292

De afname van het aantal hoofdberoepsbedrijven in Gemert vond voorna-m e l i j k plaats in het deelgebied G e voorna-m e r t - H a n d e l - M o r t e l .

Bij de i n t e r p r e t a t i e van de gegevens ten aanzien van Elsendorp-Zuid dient men bedacht t e zijn op het geringe aantal bedrijven.

I I I . 2 . Oppervlakte cultuurgrond en wijze van grondgebruik

De hoofdberoepsbedrijven gebruiken 95% van de oppervlakte c u l t u u r g r o n d . D i t percentage w i j k t alleen in het gebied G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l - m e t 89% -naar beneden af; in de overige gebieden l i g t het in beide jaren tussen de 95% en 100%.

(19)

- 10

Tabel 3.2. Oppervlakte cultuurgrond in 1976 en 1980 (hoofdberoepsbe-drijven) Deelgebied Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid T o t a a l Oppervlakte 1976 344 1.121 333 654 686 296 3.434 in ha 1980 376 951 316 649 765 275 3.332 index ('76=100) 109 85 95 99 112 93 97

De toename van de oppervlakte cultuurgrond in de deelgebieden Esdonk en Mortelse Peel doet wat merkwaardig aan. Twee f a c t o r e n kunnen mogelijk een r o l spelen. Enerzijds kan er sprake zijn van het verwerven van grond gelegen in een ander deelgebied of over de gemeentegrens, anderzijds kunnen administratieve invloeden niet worden uitgesloten.

In het gebied G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l is tussen 1976 en 1980 de oppervlakte cultuurgrond met 15% gedaald, wat aanzienlijk boven het gemeentelijk niveau van 3% l i g t . De ligging van de drie dorpen in d i t gebied met de daaruit voortvloeiende aanspraken op agrarische grond zal hieraan niet vreemd z i j n .

R e l a t i e f gezien is de oppervlakte bouwland in 1980 in het gebied G e m e r t -H a n d e l - M o r t e l het g r o o t s t . D i t b e t r e f t in hoofdzaak oude bouwlandgronden. In de overige gebieden l i g t dit op ongeveer gelijk niveau, met uitzondering van Elsendorp-Zuid. H e t gebruik van de grond als tuinland b l i j k t in meer of mindere mate over v i j f gebieden te zijn verdeeld.

Tabel 3.3. Grondgebruik in 1980 (hoofdberoepsbedrijven)

Deelgebied Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal A a n t a l ha 376 951 316 649 765 275 3.332

Percentaqe in qebruik voor bouwland grasland tuinland

24 37 20 17 17 7 23 75 60 74 82 79 93 74 1 3 6 1 4 3

Opgemerkt dient te worden dat een klein gedeelte van het grasland in de gemeente Gemert niet in gebruik is als weide- of hooiland, maar dient voor de productie van graszoden. In t o t a a l b e t r e f t dit in 1980 ongeveer 80 ha waarvan + 50 ha in Elsendorp-Zuid en + 30 ha in Elsendorp-Noord.

(20)

- 1 1

m . 3 . Productie-omvang en samenstelling productie

De productie-omvang, uitgedrukt in sbe, is tussen 1976 en 1980 het meest gestegen in Gemert-Oost (22%), m e t name in het daarin gelegen deelgebied "de Mortelse Peel" (32%). In dit gebied nam het aantal sbe voor de intensieve veehouderij het sterkst t o e . In Gemert-West nam het aantal sbe met 13% t o e ; in het daarin gelegen gebied Gemert-Handel-de M o r t e l was de toename het geringst namelijk 12%. D i t gebied is dan ook het enige gebied waar het aantal sbe voor rundvee daalde.

Tabel 3.4. Deelgebied Productie-omvang in 1976 en 1980 (hoofdberoepsbedrijven) A a n t a l sbe (x 1000)

1976

Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal

3,9

15,7

4,6

10,3

11,0

4 7 , 8 1980 4 , 5 17,6 5 , 3 1 1 , 7 14,4 2 , 6 5 6 , 1 index ('76=100) 116 112 116 113 132 113 117

De betekenis van de rundveehouderij is, r e l a t i e f gezien, in alle deelgebieden teruggelopen, t e r w i j l die van de intensieve veehouderij, met u i t z o n -dering van Esdonk, is toegenomen. In dit laatste gebied komt twee derde van de t o t a l e productie uit de rundveehouderij.

Een gebied waar de rundveehouderij eveneens op het eerste plan staat is Elsendorp-Zuid. In de overige vier gebieden v o r m t de intensieve veehou-derij naast de rundveehouveehou-derij een belangrijke bron van bestaan.

Tabel 3.5. De productie-omvang op hoofdberoepsbedrijven naar productierichtingen in 1976 en 1980 Deelgebied Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal Akkerbouw 1976 8 9 5 5 3 5 6 1980 9 8 4 3 3 2 5 Percentage sbe Rundvee 1976 68 40 46 43 48 88 48 1980 67 31 46 42 44 80 44 voor: Intensieve veehouderij 1976 23 38 32 42 36 7 35 1980 23 48 35 45 42 18 41 Tuinbouw 1976 1980 1 1 13 13 17 15 10 10 13 11 TT TÜ

(21)

1 2

-m . 4 . Bedrijfstypen

Van alle hoofdberoepsbedrij ven b l i j k t in 1980 57% t e behoren t o t de gespecialiseerde bedrijven (1976: 47%). D i t percentage is in G e m e r t - O o s t iets hoger dan in Gemert-West (60 respectievelijk 55). H e t verschil was in 1976 groter (respectievelijk 55 en 40%). In Elsendorp-Zuid z i j n in 1980 alle negen bedrijven gespecialiseerd; in Elsendorp-Noord en Broekkant geldt dat voor bijna twee derde van de bedrijven.

Tabel 3.6. Specialisatie hoofdberoepsbedrij ven in 1976 en 1980

Deelgebied

Percentage van alle hoofdberoepsbedrijven gespeciali- gespecialiseer-de bedrijven 1) seergespecialiseer-de rundvee- gespecialiseer-de intensieve

(totaal) bedrijven 1) veehouderij-bedrijven 1976

54

1 40

35

64

41

88 47 1980

50

54

61

65

51

100 57 1976

50

17

27

29

18

88 25 1980

50

18

32

25

23

78 26 1976

4

20

4

30

21

Î9

1980

33

22

35

26

22 28 Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l 40 Broekkant Elsendorp-Noord

Mortelse Peel

Elsendorp-Zuid T o t a a l 1) zie paragraaf I I . 4 .

H e t percentage gespecialiseerde rundveebedrijven is tussen 1976 en 1980 ongeveer gelijk gebleven; ook per deelgebied waren de verschuivingen gering. Het aantal gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven is met 9 procenten gestegen, wat voornamelijk is veroorzaakt door de v r i j sterke groei van dit type bedrijf in de gebieden G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l en Broekkant.

(22)

13

Tabel 3.7» De hoofdberoepsbedrijven naar bedrijfstype in 1976 en 1980

Deelgebied Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal Percentage rundvee-bedrijven 1976 75 44 54 40 56 88 50 1980 75 35 39 43 47 78 44

van alle hoofdberoepsbedrij intensieve veehouderij bedrijven 1976 21 46 35 54 36 12 42 1980 21 51 43 50 44 22 45 jven overige bedrijven 1976 4 10 11 6 8 ~8 1980 4 14 18 7 9

ïï

In de gebieden Esdonk en Elsendorp-Zuid kan in beide jaren drie kwart of

meer van de bedrijven tot de rundveebedrijven worden gerekend. In de

overige gebieden, met uitzondering van de Mortelse Peel is in 1980 het

intensieve veehouderijbedrijf relatief het meest voorkomende bedrijfstype.

Vooral in het westelijke deel van de gemeente is tussen 1976 en 1980 het

percentage rundveebedrijven afgenomen, terwijl dit voor de intensieve

veehouderijbedrijven steeg.

Voor een volledig overzicht van het aantal bedrijven naar bedrijfstype en

deelgebied wordt verwezen naar bijlage 3.

BJ.5. Bedrijfsoppervlakte en verkaveling

a. Bedrijfsoppervlakte

De hoofdberoepsbedrijven (met cultuurgrond) beschikten in 1976 over

gemiddeld 12,0 ha per bedrijf tegen 11,9 ha in 1980. Daaruit blijkt dat in

die periode de oppervlakte cultuurgrond iets sterker is verminderd dan het

aantal bedrijven. Dit blijkt op te gaan voor drie van de zes deelgebieden.

Tabel 3.8. De gemiddelde oppervlakte van

1976 en 1980 Deelgebied Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid T o t a a l hoofdberoepsbedrijven in Gemiddelde i in ha 1976 14,3 9 , 8 1 3 , 3 11,2 1 2 , 0 3 7 , 0 12,0 per Dppervlakte bedrijf 1980 15,7 8 , 9 1 1 , 7 11,6 1 3 , 0 3 4 , 5 1 1 , 9 index ('76=100) 110 91 88 104 108 93 99

(23)

tot 10 ha 10-15 ha 15 ha en meer

Gemiddelde bedrijfsoppervlakte

(24)

- 1 4

Van belang in tabel 3.8. is vooral de teruggang van de gemiddelde oppervlakte in de gebieden G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l en Broekkant, beiden gelegen in het westelijke deel van de gemeente, waar blijkbaar meer cultuurgrond aan de land- en tuinbouw is o n t t r o k k e n dan in het oostelijke deel. Waarschijnlijk bestaat er ook verband met de in deze gebieden r e l a t i e f sterke uitbreiding van de intensieve veehouderij en de toename van gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven (zie ook kaart 2.).

In bijlage 4 zijn de bedrijven ingedeeld naar de oppervlakte cultuurgrond. H i e r u i t b l i j k t dat in het gebied G e m e r t H a n d e l M o r t e l 6 1 % van de h o o f d -beroepsbedrijven in 1980 minder dan 10 ha in gebruik had, in de gebieden Esdonk en Elsendorp-Zuid bedroeg dit percentage 29 respectievelijk 13; de overige gebieden z i t t e n tussen 41 en 48%. Omdat voor de rundveebedrijven de beschikbare bedrijfsoppervlakte belangrijk is, worden voor deze b e d r i j -ven in tabel 3.9. nog enkele gemiddelden gege-ven. H i e r u i t b l i j k t dat de gemiddelde oppervlakte per rundveebedrijf in het gebied de Mortelse Peel tussen 1976 en 1980 het meest is gestegen, t e r w i j l de gemiddelde opper-vlakte in de gebieden Elsendorp-Noord en Zuid l i c h t daalde.

Tabel 3,9. De gemiddelde oppervlakte in ha op rundvee(hoofdberoeps-bedrijven) in 1976 en 1980 Deelgebied in 1976 1 5 , 7 13,4 16,9 19,8 1 5 , 3 4 1 , 3 16,8 Gemi ha per iddelde oppervlakte bedrijf 1980 16,6 14,2 17,7 18,9 19,0 39,0 18,2 index ('76=100) 106 106 105 95 124 94 108 Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid T o t a a l b. Verkaveling

In tabel 3.10. wordt een beeld gegeven van de verkaveling op de hoofdbe-roepsbedrijven in 1976, naar deelgebied.

Tabel 3,10. De verkaveling (hoofdberoepsbedrijven) in 1976

Deelgebied Percentage bedrijven met .... kavels

Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal 1 21 11 8 52 25 25 23 2 21 13 12 27 19 25 18 3-4 12 29 24 14 32 38 25 5-9 38 42 40 5 19 12 29 10 e.m. 8 5 16 2 5 -5

(25)

fee v.-j'f^- • I i L J i f -- -,-x-, >*'

s

r ^ i -

l

\ " w*S '*"'* ^ / & z • î --î 4-+. >~

/ , - v r / lf<,n ', •/''"•!

2 - 3 kavels 3 - 4 kavels 4 kavels en meer

Gemiddeld aantal kavels

per hoofdberoepsbedrijf in 1976

(26)

15

U i t deze gegevens b l i j k t dat de verkaveling het gunstigst is in ElsendorpNoord en het slechtst in het gebied Broekkant, t e r w i j l in G e m e r t H a n d e l -M o r t e l de verkavelingssituatie ten opzichte van de andere gebieden ook verre van ideaal is. Deze indruk w o r d t door de c i j f e r s in tabel 3.11. duidelijk bevestigd (zie ook kaart 3.). Opgemerkt dient t e worden dat door de uitvoering van de r u i l v e r k a v e l i n g Bakel de situatie in de naaste toekomst aanmerkelijk zal v e r b e t e r e n .

Tabel 3 , 1 1 . Gemiddeld aantal kavels en gemiddelde kavelgrootte in 1976 (hoofdberoepsbedrijven)

Deelgebied Gemiddeld aantal

kavels per bedrijf

Gemiddelde k a v e l -g r o o t t e in 3 , 4 2 , 1 2 , 1 5,5 3 , 5 1 2 , 3 3 , 1 ha Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid T o t a a l 4 , 3 4 , 6 6 , 4 2 , 1 3,4 3 , 0 3,9 m . 6 . Bedrijfsomvang

Globaal genomen dient een bedrijf bij een gemiddelde bedrijfsvoering een omvang van ongeveer 140 sbe te hebben om - bij een doelmatige bedrijfsor-ganisatie - productieve werkgelegenheid te bieden aan één volwaardige arbeidskracht 1). Van de 292 hoofdberoepsbedrijven in 1980 hadden er 188 (65%) een omvang van 130 sbe of meer. In Gemert waren er dus minimaal 104 bedrijven die niet aan de genoemde norm toekwamen. In Gemert-West is de s i t u a t i e op dat punt wat ongunstiger dan in G e m e r t - O o s t .

Tabel 3,12, Bedrijfsomvang hoofdberoepsbedrijven in 1976 en 1980

Bedrijfsomvang in sbe 10 70 90 130 190 -250 en Totaal 70 90 130 190 250 meer 1976 aantal bedrijven 57 23 63 70 42 45 300 i n % 19 8 21 23 14 15 100 1980 aantal in % bedrijven 51 18 17 6 36 12 52 18 56 19 80 27 292 100 index ('76=100) 89 74 57 74 133 178 97 1) Zie " B e d r i j f s u i t k o m s t e n in de landbouw" L E I - p u b l i c a t i e 3.103.

(27)

160 -190 sbe 190 - 200 sbe > 200 sbe

Gemiddeld aantal sbe

(28)

- 16

U i t tabel 3.12. b l i j k t dat de laatste vier jaar het aantal bedrijven in alle klassen t o t 190 sbe is gedaald. A l l e e n in de klassen van 190 sbe en meer is er een toename en wel van in t o t a a l 17%.

H e t percentage bedrijven m e t 130 sbe en meer is in 1980 het grootst in het gebied de Mortelse Peel en het geringst in G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l . In het eerstgenoemde gebied is ook het percentage bedrijven m e t minder dan 90 sbe sterk verminderd, t e r w i j l dat in G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l tussen 1976 en 1980 v r i j w e l gelijk bleef.

Tabel 3.13. Bedrijfsomvang hoofdberoepsbedrijven in 1980 naar deelgebied Deelgebied Esdonk G e m e r t H a n d e l -M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal A a n t a l bedrijven 24 109 28 60 62 9 292

Percentaqe bedrijven naar aantal sbe t o t 70- 90- 130- 190 70 90 130 190 e.m. 17 4 8 8 63 27 6 13 22 32 11 7 14 18 50 10 8 13 17 52 11 3 11 18 56 2 2 - 1 1 - 67 17 6 12 18 47 G e m . aantal sbe per bedrijf 190 161 188 195 232 289 192

H e t gemiddelde aantal sbe per bedrijf is tussen 1976 en 1980 gestegen met 2 1 % . De stijging was het grootst in de Mortelse Peel (29%); gelijk bleef het (hoge) gemiddelde in Elsendorp-Zuid (zie ook kaart 4.).

Zowel in 1976 als in 1980 is het gemiddelde aantal sbe op de glastuinbouw en champignonbedrijven, in alle vier gebieden waar dit bedrijfstype voor-k o m t , het hoogst. Opvallend hoog scoren, eveneens in alle gebieden, de rundveebedrijven met intensieve veehouderij.

Tabel 3.14. Aantal sbe naar bedrijfstypen in 1980 (hoofdberoepsbedrijven) Bedrijfstype Bedrijven aantal P r o d u c t i e -omvang

% sbe

(x

1000)

% G e m . sbe per bedrijf Gespecialiseerde rundveebedrijven 77 26 1 4 , 7 Rundveebedrijven met intensieve

veehouderij 33 11 9 , 1 Gemengde rundveebedrijven 19 7 2 , 4 Gespecialiseerde intensieve

vee-houderijbedrijven 81 28 1 4 , 8

26

16

4

26

191

276

125

183

(29)

< 50 50 -100 >100

Gemiddeld aantal melkkoeien

(30)

17

Gemengde intensieve veehouderij-bedrijven Glastuinbouw- en champignonbe-drij ven Overige tuinbouwbedrijven Overige bedrijven Totaal 50 9 11 12 292 17 3 4 4 100 8,9 3,7 2,0 0,5 56,1 16 7 4 1 100 179 415 181 38 192 n i . 7 . De bedrijfstakken a. Rundveehouderij

M e t 44% van de totale productie is in Gemert de rundveehouderij de belangrijkste p r o d u c t i e t a k . Tussen 1976 en 1980 steeg het t o t a l e aantal melkkoeien met 10%, (van + 6.300 naar + 7.000 stuks) t e r w i j l het aantal bedrijven m e t die diersoort verminderde m e t 24%. Er is dus duidelijk sprake van schaalvergroting in deze b e d r i j f s t a k .

Tabel 3.15. Rundvee op de hoofdberoepsbedrij ven in 1976 en 1980

Esdonk G e m e r t H a n d e l -Mortel Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal Aantal bed melkk 1976 21 64 16 30 40 7 178 oei en 1980 18 38 12 29 33 5 135 rijven m e t mest vee 1976 3 15 3 4 9 3 37 1980 3 12 3 4 3 5 30 P e r c e n t a g e melkk 1976 88 54 62 48 66 88 59 :oeien 1980 75 32 43 48 53 56 46 bedrijven m e t mest vee 1976 13 13 12 6 15 38 12 1980 13 11 11 7 5 56 9

H e t t o t a l e aantal melkkoeien is tussen 1976 en 1980 het meest gestegen in de Mortelse Peel (+ 32%); het enige gebied waar het t o t a l e aantal melkkoeien daalde was het gebied G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l (-13%). In d i t laatste gebied is de daling van het aantal bedrijven m e t melkkoeien eveneens het grootst geweest (- 41%). Ook in het gebied Mortelse Peel liep het aantal bedrijven met melkkoeien terug en w e l m e t 17%.

H e t percentage bedrijven met mest vee daalde evenals het aantal stuks mestvee, dat terugliep van + 700 i n 1976 t o t + 500 i n 1980, waardoor het gemiddelde aantal per bedrijf verminderde van 19 t o t 17 stuks. In z i j n t o t a l i t e i t is het houden van mestvee in Gemert van ondergeschikte betekenis.

Bijna de h e l f t van de hoofdberoepsbedrij ven m e t melkkoeien had in 1980 een melkveestapel van minstens 50 melkkoeien. In 1976 betrof d i t bijna een k w a r t van de bedrijven, zodat dus gesproken mag worden van een forse toename.

(31)

minder dan 3,0 3,0 - 3,5

3,5 en meer

Gemiddeld aantal gve per ha grasland + voedergewassen

(32)

18

Tabel 3.16. De omvang van de melkveestapels op hoofdberoepsbedrij ven in 1976 en 1980 A a n t a l melkkoeien per bedrijf 1976 % 1980 % 1 10 20 30 40 50 -9 19 29 39 49 en meer Totaal 14 15 22 9 16 24 100 13 4 10 8 16 49 100

Het gemiddelde aantal melkkoeien per bedrijf is in alle gebieden toege-nomen. De groei per bedrijf was het sterkst in het gebied Broekkant (65%) en het minst in Elsendorp-Noord (14%). In beide jaren waren de veestapels gemiddeld het grootst in ElsendorpZuid en het kleinst in G e m e r t H a n d e l -M o r t e l (zie ook kaart 5.).

Tabel 3.17. Omvang melkveestapel per bedrijf en veedichtheid per ha op hoofdberoepsbedrijven in 1980 Deelgebied Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal A a n t a l melkkoeien per 1976 37 26 34 44 35 81 35 bedrijf 1980 51 38 56 50 56 116 52 A a n t a l eenhet grasland + \ 1976 3,37 2,62 2,87 2,77 3,27 2,73 2,89 grootvee-Jen per ha 'oedergewassen 1980 3,65 2 , 6 1 3,36 2,89 3,55 3,00 3,10

In Gemert is sprake van een hoge veedichtheid die mede mogelijk is gemaakt door de t e e l t van snijmaïs. De oppervlakte cultuurgrond die in 1980 werd benut ten behoeve van de rundveehouderij l i g t tussen 90% (Esdonk) en 100% (Elsendorp-Zuid).

Het aantal grootvee-eenheden per ha grasland en voedergewassen was in 1980, evenals in 1976, het grootst in Esdonk en het laagst in G e m e r t -H a n d e l - M o r t e l . De groei was met 17% het sterkst in het gebied Broekkant (zie ook kaart 6.).

(33)

< W * " ' Vf / ^ *

tJX•'i \ ' \ -«

Umin i t t i l . i -"TAI. ' / » . k'.sl/\ minder dan 5 0 % 5 0 - 7 5 % 75% en meer

Percentage hoofdberoepsbedrijven (met melkkoeien)

(34)

19

De opkomst van de ligboxenstal h e e f t ten aanzien van de vrij snelle groei van de veestapels een belangrijke r o l gespeeld. In 1978 beschikte in G e m e r t 55% van de bedrijven met melkkoeien over een dergelijke accommodatie. Van de bedrijven m e t een ligboxenstal h e e f t 7 1 % 50 melkkoeien of meer, 25% houdt er tussen de 30 en 50 stuks, de overige 4 % minder dan 30. M e t name in Elsendorp-Noord komen r e l a t i e f veel kleine bedrijven m e t een ligboxenstal voor (zie ook kaart 7.).

Tabel 3.18. Ligboxenstallen op hoofdberoepsbedrij ven in 1978

Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal A a n t a l bedrijven met melkkoeien 18 46 15 29 37 5 150 Percentage bedrijven met een ligboxenstal

61 39 60 76 49 100 55

Bij moderne melkveebedrijven dient een groot gedeelte van de grond rond de bedrijfsgebouwen te liggen om een o p t i m a a l gebruik van gebouwen en machines mogelijk te maken. Per koe moet een oppervlakte van + 25 are grasland bij de bedrijfsgebouwen liggen. Uitgaande van 50 à 60 melkkoeien moet dus minimaal 12 à 15 ha bij de bedrijfsgebouwen liggen. Van alle bedrijven met melkkoeien had in 1978 6 1 % een huiskavel van 10 ha of g r o t e r . Van de bedrijven met een ligboxenstal was dit d r i e k w a r t ; van de bedrijven zonder ligboxenstal één derde.

Tabel 3.19. Hoofdberoepsbedrij ven met melkkoeien met een huiskavel van minstens 10 ha in 1978 Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal Bedrijven Totaal aantal 11 22 8 23 23 5 92

met een huisk Percentage (1) 61 48 53 79 62 100 61

:avel van mi instens 10 ha waarvan in % m e t l i g -boxenstal 91 59 100 78 70 100 76 zonder l i g -boxenstal 9 41 -22 30 -24

(35)

20

U i t tabel 3.19. kan worden afgeleid dat vooral in het gebied G e m e r t -H a n d e l - M o r t e l , r e l a t i e f weinig bedrijven z i j n m e t een ligboxenstal, hetgeen waarschijnlijk samenhangt met de r e l a t i e f geringe bedrijfsoppervlakte.

b. Intensieve veehouderij

Als p r o d u c t i e r i c h t i n g is de intensieve veehouderij, gemeten in sbe, in 1980 met 4 1 % bijna even belangrijk als de rundveehouderij. In 1976 was de s i t u a t i e anders; toen kwam 48% uit de rundveehouderij en 35% u i t de intensieve veehouderij. De voornaamste takken van veredeling zijn de f o k -en mestvark-enshouderij, waarvan de omvang in 1976 70% -en in 1980 75% van de t o t a l e intensieve veehouderij bedroeg.

Tabel 3.20. t Diersoort Mestkalveren Msstvarkens Fokvarkens Leghennen Slachtkuikens Intensieve veehouderij op 1980 Aantal bedrijven 1976 26 119 80 12 15 1980 18 133 83 12 16 met .... % (1) 6 46 28 4 5 hoofdberoepsbedrijven in 1976 en A a n t a l dieren (x 1976 43 330 46 967 3.378 100) 1980 66 459 73 699 3.951 index (•76=100) 153 139 159 72 117

(1) percentage van alle hoofdberoepsbedrijven in 1980.

Van de 18 bedrijven m e t mestkalveren in 1980 behoren 14 t o t de gespecia-liseerde intensieve veehouderijbedrijven en deze houden 89% van alle mestkalveren in de gemeente met een gemiddelde van 417 per b e d r i j f . Van deze 14 hebben dan ook 9 bedrijven 300 kalveren of meer.

Ten aanzien van de mestvarkens b l i j k t dat ook daar de specialisatie doorzet: bijna de h e l f t van alle mestvarkens in 1980 w o r d t gehouden op gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven. Het gemiddelde aantal mestvarkens op dit type bedrijf bedraagt in 1980 479 stuks.

De ontwikkelingen ten aanzien van de fokvarkens z i j n v r i j w e l analoog aan die in de mestvarkenshouderij. R u i m de h e l f t van alle fokvarkens w o r d t gehouden op gespecialiseerde bedrijven met een gemiddelde van 111 stuks per bedrijf.

Van de 12 bedrijven met leghennen behoren er 7 t o t de gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven, die met elkaar 96% van alle leghennen

1) Opgemerkt dient te worden dat het omvangrijk leghennenbedrijf "Euro-E i " buiten beschouwing is gelaten.

(36)

- 21

houden.

De h e l f t van de hoofdberoepsbedrijven met slachtkuikens behoort t o t de gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven die met elkaar 46% van alle slachtkuikens houden. De overige slachtkuikens worden voornamelijk gehouden op gemengde intensieve veehouderijbedrijven.

De relatieve betekenis van de intensieve veehouderij is voor Gemert-West en Gemert-Oost g e l i j k : 4 1 % . Verschil is er wel bij opdeling van de gemeente in de zes deelgebieden. Dan b l i j k t dat in G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l de intensieve veehouderij m e t 48% van het totale aantal sbe de belang-r i j k s t e pbelang-roductietak is in tegenstelling t o t Elsendobelang-rp-Zuid, waabelang-r maabelang-r 18% van de totale productie uit de intensieve veehouderij k o m t .

Tabel 3.21. De intensieve veehouderij op hoofdberoepsbedrijven in 1976 en 1980 naar deelgebied

Deelgebied Sbe intensieve veehouderij in % van de t o t a l e productie-omvang 1976 1980 Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal 23 38 32 42 36 7 35 23 48 35 45 42 18 41

In Esdonk en Broekkant houdt in 1980 de h e l f t of meer van de hoofdberoepsbedrijven mestvarkens, t e r w i j l het percentage bedrijven met f o k v a r -kens het grootst is in G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l . In dit gebied w o r d t 47% van alle fokvarkens gehouden.

De mestkalveren zijn geconcentreerd in de gebieden G e m e r t H a n d e l -M o r t e l (34%) en de -Mortelse Peel (59%). Bij de leghennen doet dat verschijnsel zich voor in Elsendorp-Noord, waar 84% van alle leghennen wordt gehouden. Voor slachtkuikens is geen duidelijk concentratiegebied aan te w i j z e n .

(37)

22

-Tabel 3.22. Aantal hoofdberoepsbedrij ven naar de mate waarin intensieve veehouderij voorkomt in 1980

Deelgebied Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant EIsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal A a n t a l bedrijven 24 109 28 60 62 9 292 mest- kalve-ren 4 6 -3 13 -6 Waarvan in mest-varkens 54 45 50 45 44 33 46 f o k -% m e t l e g - slacht-varkens hennen kuikens

17 37 21 18 34 11 28 5 4 10 -4 8 4 11 5 6 -5

H e t gemiddelde aantal mestkalveren per hoofdberoepsbedrijf is tussen 1976 en 1980 het meest gestegen in de Mortelse P e e l . Op de bedrijven m e t mestkalveren houdt men er in 1980 484 stuks gemiddeld per b e d r i j f , vergeleken m e t 1976 een stijging van 1 2 1 % .

H e t gemiddelde aantal mestvarkens per bedrijf steeg tussen 1976 en 1980 m e t 25%. Een grotere stijging namelijk 58% werd gerealiseerd in Elsen-dorp-Noord.

Het gemiddelde aantal leghennen per bedrijf liep terug in alle gebieden; in drie gebieden komen in 1980 geen leghennen meer voor.

Tabel 3.23. Intensieve veehouderij; gemiddeld aantal dieren per hoofdberoepsbedrijf in 1980 Deelqebied Esdonk Cïemert-Handel-Mortel Uroekkant EIsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendnrp-Zuid l o l . aal mestkalveren 19011 50 516 -217 mit W> index ('76=100) 50 |9H -105 221 2 2 l

Gemiddelde nnntal dieren per bedrijf mes! 19H0 257 2/5 204 515 400 '409 54 5 varkens index ('76=100) 109 125 94 150 111 nu Ï25 fukvarknns 19UU 44 B6 m 87 76 190 HB index ('76-100) l'»2 1 SI IB0 132 109 520 met leqhennen I90Ü index C76--I00) X 21 9 97 -5ÎÎ 100 60 50 na -71 slnehtktiikens 19(10 X 290 U,} 590 145 277 246 index ('76=100) 100 12(1 90 147 94 92 ÏÏI9

(38)

2 3

-c. Tuinbouw

Het aandeel van de tuinbouw in de t o t a l e productie-omvang is tussen 1976 en 1980 nauwelijks veranderd (1976:11%, 1980:10%).

Van het t o t a l e aantal sbe voor tuinbouw nam de glastuinbouw (8 bedrijven m e t 4 ha glas) in 1980 bijna een k w a r t voor zijn rekening en de champignonteelt 4 1 % . In Gemert waren in 1980 5 bedrijven met champig-nonteelt, waarvan 4 als gespecialiseerd bedrijf kunnen worden beschouwd. Het gemiddelde aantal m2 champignons per bedrijf bedroeg + 1900 m2. Van de 407 are in gebruik ten van de glastuinbouw bevindt twee derde zich in Elsendorp-Noord, geconcentreerd op twee bedrijven.

II1.8. Arbeidsbezetting

Tussen 1976 en 1980 is het aantal mannelijke bedrijfshoofden alleen in G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l noemenswaardig afgenomen; het aantal meewer-kende zoons + inwonende mannelijke familieleden en vreemde mannelijke arbeidskrachten is daarentegen in dat gebied wat toegenomen. In de overige gebieden waren er nauwelijks veranderingen van enige betekenis.

Tabel 3.24. Vaste mannelijke arbeidskrachten op hoofdberoepsbedrij ven in 1976 en 1980 Deelgebied Esdonk G e m e r t H a n d e l -M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal Totaal aantal mannelijke arbeids-krachten 1976 26 125 33 76 75 10 345 1980 28 116 33 72 77 13 339 b e d r i j f s -hoofden 1976 22 117 30 59 60 8 296 1980 25 100 29 57 61 9 281 waarvan: meew. zoons + inwonende familieleden 1976 4 4 1 12 8 1 30 1980 3 7 2 12 7 1 32 vreemde arbeids-krachten 1976 4 2 5 7 1 19 1980 9 2 3 9 3 26

De gemiddelde arbeidsbezetting per bedrijf bleef in Gemert tussen 1976 en 1980 v r i j w e l gelijk (1,15 respectievelijk 1,16). Per deelgebied varieerde de arbeidsbezetting van 1,07 in G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l t o t 1,45 in Elsendorp-Z u i d .

m . 9 . Opvolgingssituatie

In de periode 1976-1980 is het percentage bedrijfshoofden van 50 jaar en ouder op hoofdberoepsbedrijven met een opvolger iets gestegen. In tabel 3.25. w o r d t deze o n t w i k k e l i n g per deelgebied weergegeven, waarbij dient te worden bedacht dat de percentages veelal betrekking hebben op kleine aantallen. Opvallend laag is het opvolgingspercentage in G e m e r t H a n d e l -M o r t e l (zie ook kaart 8.).

(39)

< 3 0 % 30 - 40 % > 4 0 %

Opvolgingssituatie (bedrijfshoofd ouder dan 50 jaar)

(40)

24

Tabel 3.25. De opvolgingssituatie op hoofdberoepsbedrijven met een bedrijfshoofd van 50 jaar en ouder in 1976 en 1980

Deelgebied Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendor p-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal Percentag met c 1976 40 23 25 37 50 33 33

e bedrij f shoof den van ipvolqer 1980 33 27 45 44 41 33 35 zonde 1976 60 77 75 63 50 67 67 50 jaar en ouder r opvolger 1) 1980 67 73 55 56 59 67 65

1) inclusief bedrijven waarop de opvolgingssituatie (nog) onduidelijk is.

III.10. Productie-omvang per arbeidskracht

Tussen 1976 en 1980 is het aantal sbe per vaste mannelijke arbeidskracht m e t 19% toegenomen en w e l van 137 sbe in 1976 t o t 163 sbe in 1980. De groei was het grootste in de Mortelse P e e l , t e r w i j l in Elsendorp-Zuid sprake was van een daling.

In het laatstgenoemde deelgebied was de productie-omvang per arbeids-kracht evenwel duidelijk groter dan in de overige deelgebieden. Deze was het laagst in G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l (zie ook kaart 9.).

Tabel 3.26. H e t aantal sbe per vaste mannelijke arbeidskracht op hoofdberoepsbedrijven in 1976 en 1980

Deelgebied Gemiddelde aantal sbe per vaste

mannelijke arbeidskracht 1976 149 125 138 134 145 231 137 1980 163 149 159 158 186 200 163 index ('76=100) 109 119 115 118 128 87 119 Esdonk G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l Broekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal

(41)

L^W-*'"V " " ,

14' ' . k l „,-*<% f1* T • ' - > • - • ' • ' • * • • .\\\

-i^x •'-— /- '•

/

' ' f* / / /^

'#^--A -v. Vv,,,r-1K

YM 7\\

„urv

-f- f -r J

. i.

%

./

r ... IX,

V

< 150 sbe 150 -170 sbe > 170 sbe

Gemiddeld aantal sbe per vaste mannelijke arbeidskracht

(42)

25

-III.ll. De "overige" bedrijven

Van alle bedrijven in 1980 kunnen 49 bedrijven (14%) worden gerekend t o t de zogenaamde " o v e r i g e " bedrijven (dat w i l zeggen bedrijven van personen met een hoofdberoep buiten de landbouw of van rustende (niet-)agrariërs); een situatie v r i j w e l gelijk aan die in 1976.

Van de oppervlakte cultuurgrond was in 1980 5% in gebruik bij deze categorie bedrijven tegen 6% in 1976. Van de totale productie was 3% van deze categorie bedrijven a f k o m s t i g , wat ten opzichte van 1976 een vermindering betekende (1976:5%).

Op deze gang van zaken vormt alleen het gebied Esdonk een uitzondering: daar is het aandeel van de "overige bedrijven" in de totale productie tussen 1976 en 1980 enigszins gestegen. Het geringere aandeel van de overige bedrijven in de totale productie wordt veroorzaakt door het teruglopen van het aandeel in de tuinbouw.

In het gebied G e m e r t - H a n d e l - M o r t e l was en is het aandeel van de " o v e r i g e " bedrijven in de totale productie-omvang het g r o o t s t , hetgeen voor de hand l i g t , daar in 1980 20% van de bedrijven in dit gebied gerekend kan worden t o t deze categorie.

Tabel 3.27. Productie-omvang op de "overige" bedrijven

Doolqnbunl Esdonk Gemert-Handel - M o r t e l üroekkant Elsendorp-Noord Mortelse Peel Elsendorp-Zuid Totaal sbe in % van totaal Procent akker-bouw 1976 1980 1976 2 4 9 6 4 2 2 2 3 2 5 3 9 9 1 13 8 9 1980 11 18 2 6 5 13 ueel aandeelsbe in rundveeh. 1976 21 16 17 14 21 17 1980 10 32 24 23 13 25 intensieve veehouderij 1976 70 46 51 43 71 50 1980 79 41 65 71 82 56 i tuinbouw 1976 1980 29 31 30 -24 9 9 -6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van Tabel 2.1.6 zijn de volgende N vervluchtigingspercentages per diercategorie berekend: • Melkvee: drijfmest 8,5% en vaste mest 21,5% • jongvee jonger dan 1 jaar:

Kwalificatiedossier Tandartsassistent.. zorgaanbod) en hun emoties/reacties tijdens de tandheelkundige behandeling; - de zorgvuldigheid en nauwkeurigheid waarmee de assistent

Deze publicatie werd gerealiseerd door een onderzoeksteam dat bestond uit: • L’Unité Hygiène et Physiologie du travail de l’UCL (Prof. Piette) • Departement Onderzoek

Geef hier alle opmerkingen en acties weer die u op het einde van elke rubriek hebt genoteerd Nr Opmerkingen en te

wijs hierbij de volgende persoon aan als mijn vertegenwoordiger indien ik zelf niet in staat ben om beslissingen te nemen over de aan mij te verstrekken gezondheidszorgen

Het doel van het boek wordt door Buettner omschreven als ‘om mensen te overtuigen dat geschiedenis van kolonialisme en dekolonisatie niet meer mogelijk is zonder ver- gelijkingen

Daar werden genoteerds melkkruid (Glaux maritimus), levermos,(Pellia fabbroniana), noordse rus (Juncus balticus), zeegroene zegge (Carex flacca), knopbies (Schoenus nigricans),

De kookkwaliteit was dooreengenomen minder goed dan van de groene erwten; gemiddeld kwam 7 % spatters en stugge erwten voor tegen bij de groene erwten 4,8 %; 24 partijen (48 %)