• No results found

Onderzoek naar de aspecten van de bedrijfsvoering in de consulentschappen Eindhoven en Oss in 1950/51

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar de aspecten van de bedrijfsvoering in de consulentschappen Eindhoven en Oss in 1950/51"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT

DEN HAAG (Sch.v.) - VAN STOLKWEG 29 - TELEFOON 55.23.50 - GIRO 41.22.35 TELEFOON No. AFD. BEDRIJFSECONOMISCH ONDERZOEK LANDBOUW 55.74.13

Kiet voor p u b l i c a t i e Interne nota nr 19

Nadruk verboden

ONDERZOEK SAAB DI ASPICT1N VAN DB BEDEIJFSVOESING I I DE

CONSüLMf-SCUPPM EINDHOVEN m OSS IN 1950/51

Bespreking

¥o ensdagocht end

26 Augustus 1953

Inhoudi

A. Be aspecten van de bedrijfsvoering

1. "Doel van het onderzoek

Da gegevens

D Q aspect

©nt ab

el

Ds interpretatie van de aspeotentabel

Conclusies

B. De beoordeling van individuele bedrijven

A, De aspeoten van de bedrijfsvoering

§ 1, S o e 1 v a n n e t o n d e r z o e k

Indien men een aantal bedrijven onderling v e r g e l i j k t koatn

er a l l e r l e i v e r s c h i l l e n naar voren. Zo i s er verschil i n

vee-b e z e t t i n g , in f i n a n c i ë l e r e s u l t a t e n , in l e e f t i j d van het jongst©

kind van de boer en in nog v e l e andere kengetallen, die aan het

bedrijf kunnen worden waargenomen. I n t u ï t i e f i a het gemakkelijk

t e begrijpen, dat het financiële r e s u l t a a t belangrijker i s dan

de l e e f t i j d van het jongste kind, Ivenao i s het gemakkelijk in

t e eien, dat voor de boerin h e t finanoiële r e s u l t a a t belangrijker

i s dan d© veebezetting. Voor de boer kunnen wij .dit echter a l n i e t

meer zeggen. De f i n a n c i ë l e r e s u l t a t e n kunnen in een bepaald j a a r

door afwijkende ooraaken z i j n beheerst, aoals veeziekte of

hagelschadej de boer moet echter een plan hebben voor z i j n b e d r i j f s

-voering en daarin speelt de veebezetting misschien een central©

rol»

. Door beeohouwingen a l s boven gegeven, kan men trachten

inaioht t e verkrijgen in de economie van het bedrijfj deze

be-schouwingen z i j n zeker n i e t waardeloos. Toch i s het wenselijk de

inzichten i n een min of »eer objectief onderzoek te kunnen toetsen*

Hiertoe i s gebruik gemaakt van de zogenaamde factor-»analyse,

Bij de factor»-analyse zijn twee stadia t e onderscheiden, nl*

de contrast-analyse en de aapeot-analyse. De o.pntrast-analyBe_

bestudeert de vraagstukken aangaande de wijze waarop oen de s t e r k s t

sprekende v e r s c h i l l e n tussen de diverse bedrijven kan vinden»

Meetkundig i s het antwoord-gemakkelijk te doorzien* indien men

ieder bedrijf grafisch v o o r s t e l t a l s een punt i n d© ruimte dan

liggen de s t e r k s t sprekende v e r s c h i l l e n in de r i c h t i n g van de

lan gst e as van de puntenzwenso De contrast-analyse aoekt dus de

achtereenvolgens langste assen van de (»eer-diaensionale)

punten-zwerm. Wiskundige verfijningen kunnen h i e r onbesproken b l i j v e n .

Wel dient men t e weten, dat het r e s u l t a a t voor iedere as een r i j

c i j f e r s l a a t aien« deze c i j f e r s kunnen oontgastbindingen worden

genoemd« Deze contrastbindingen geven aan i n welke »ate de v e r

-schillende kenmerken van het bedrijf medewerken aan da opbouw

van het c o n t r a s t . Kenmerken, die . geen enkel contrast helpen

opbouwen, hebben hun nut n i e t beweatn.

De contrastanalyse s t r e e f t n i e t naar economische i n t « p r e t e e r

-baarheid, ïooh i s i n t e r p r e t a t i e nodig, feneinde het i n t e r p r e t e r e n

t e vergemakkelijken vervormt de aspeot-analyge de r e s u l t a t e n van de

(2)

- 2 - '

oontrast-analysej h i e r b i j wordt gestreefd naar eenvoud en

over-z i c h t e l i j k h e i d . Oet spreekt vanover-zelf dat h i e r b i j geen s t r a f f e

normen kunnen worden gesteldi het hangt van het inzioht van de

onderzoeker af hoe h i j zijn aspeoten k i e s t .

De r e s u l t a t e n van de aspeot-analyse worden in preoies dezelfde

vorm gegeven a l s de r e s u l t a t e n van de contrast-analysej de vermelde

getallen zullen aspectbindin^en worden genoemd. Vaak wordt een

grote overzichtelijkheid verkregen door zoveel mogelijk

aspect-bindingen ongeveer nul t e maken. In deze nota zijn de r e s u l t a t e n

van de aspeot-analyse gegeven.

Samenvattend kunnen wij dus zeggen, dat de factor-analyse

tweeërlei doel heeftï in de oontrast-analyse wordt het nut van

iedere variabele gecontroleerd, in de aspeot-analyse wordt gezocht

naar zinvolle samenhangen tussen de variabelen. De variabelen

worden geoombineerd t o t aspeoten van do bedrijfsvoering.

§ 2 . D e g e g e v e n s

De gegevens voor dit onderzoek zijn ontleend aan de Over-zichten No 292 en 297 betreffende de bedrijfsresultaten in het boekjaar 195°/51 in 4© Consulentschappen Eindhoven en Oss. Het onderzoek omvat 136 gemengde bedrijven, verdeeld als volgti

VERWERKTE BEDRIJVEÎ

: 4 - 7 ha

7 - 10 ha

10 - 15 ha

15 - 25 ha

>25 ha

•Totaal

Eindhoven

14

32

33

14

5

98

Oss

•*•

16

18

4

38

Totaal

14

48

51

18

5

136

(3)

- 3

In het onderzoek zijn de volgende gegevens of variabelen verwerkt!

VERWERKTE GEGEVENS

Kolom van het overzicht

Symbool

Omschrijving

13

49

121+122+123+124

81

20

83

85

22+23

24

101

109

52

29

51-46

berekend

31*1

46

1

33

60

N

Pt

G

BV

Mv

0

Va

Ki

RVa

RKi

MG

Kil

K-L

B

A

E

Ak

Ah

Kg stikstof per ha grasland

pacht in gld per ha oultuurgrond

percentage gemaaid grasland en

kunstweide

bijkomende voederkosten in gld per

melkkoe (Hierin zijn mede begrepen

de voederkosten voor het jongvee en

het overig rundvee. Onder bijkomende

voederkosten wórdt verstaan de

markt-bare produoten uit het eigen bedrijf,

gewaardeerd tegen verkoopprijs plus

de kosten van aangekocht veevoer»)

aantal melkkoeien per 100 ha grasland

en voedergewassen

kg melkvet per melkkoe

omzet en aanwas in gld per melkkoe

aantal fokzeugen en mestvarkens

per bedrijf

aantal leghennen per bedrijf

resultaat van de varkenshouderij per

f. 100,- voer

resultaat van de pluimveehouderij per

f. 100,- voer

bruto-opbrengst marktbare gewassen in

gld per ha cultuurgrond (Ontvangen en

te ontvangen bedragen voor die

akker-bouwproducten, welke doorgaans voor de

verkoop zijn bestemd, In eigen bedrijf

vervoederde hoeveelheden zijn niet als

opbrengsten gerekend. Marktbare

gewas-sen zijn granen, peulvruohten,

handels-gewassen, aardappelen en suikerbieten»)

kapitaal per ha

f

geïnvesteerd in dode

inventaris

totale kosten verminderd met de lonen

(hier overige kosten genoemd), gemeten

per ha oultuurgrond

standaarduren per ha oultuurgrond

aantal volwaardige arbeidskrachten

be-sohikbaar per ha oultuurgrond

lonen + sooiale lasten per ha

cultuur-grond (Dit omvat zowel de betaalde

lonen als de voor de handenarbeid van

de boer en de gezinsleden berekende

lonen, )

oppervlakte cultuurgrond

arbeidsinkomen per arbeidskracht

arbeidsinkomen per ha oultuurgrond

(4)

4

-§ 3 « D s a s p e c t e n t a 'b e 1

• De gegevens zijn verwerkt tot de aan de laatste pagina bevestigde uitklapbare aspectentabel, waaruit blijkt, welke complexen van bedrijfskenmerken typerend zijn voor bepaalde aspecten van de bedrijfsvoering. De kolommen geven de verschil-lende aspeoten weer, terwijl de getallen, de aspectbindingen, de mate aangeven waarin de variabelen in het aspect zijn vertegen-woordigd. Dit wordt nader gepreciseerd door de tussen haakjes

toegevoegde getallen, die vermelden welk percentage van de variatie (de kwadraatsom der afwijkingen van het gemiddelde) door het aspect wordt omvat. Dit percentage is gelijk aan een honderdste van het kwadraat van de aspectbinding. In de tabel zijn de aspectbindingen, die meer dan 5$ van de variatie omvatten, dus groter zijn dan 22, met grote cijfers en de aspectbindingen kleiner dan 23 met kleine oijfers aangeduid. De oravattingstabel vermeldt het percentage van de variatie, datwü. en dat niet door de aspeoten tezamen wordt omvat. De percentages boven de 50 zijn hier in grote cijfers weergegeven.

(5)

- 5

Aan de hand van aspect I zullen wij nu de "betekenis van de

aspect-"bindingen nader t o e l i c h t e n . V/ij zien dat de aspeotbindingen voor

veebezet-t i n g (V) a l s 75 i s aangegeven en d i e voer ai'beidsbehoef veebezet-t e (B) a l s 83. Biveebezet-t

"betekent dat het i n t e n s i t e i t s a s p e o t een c o r r e l a t i e tussen V en B

veroorzaakt van 0,75 x 0,83 ° 0,62. Door andere aspeoten kan deze c o r r e l a t i e

-ooëffioiönt worden verhoogd of verlaagd. In de tabel zien wij dat de

aspeothinding voor omzet en aanwas (O) in aspeot I negatief i s .

AÊCïho-tekent, dat aspeot I een tendentie geeft tot negatieve c o r r e l a t i e tussen

omzet en aanwas (O) en b i j v . veebezetting (V). Le o o r r e l a t i e tussen omzet

en aanwas (0) en b e d r i j f s g r o o t t e (H) i s eohter weer p o s i t i e f . De

oorrela-t i e - c o ë f f i c i ö n oorrela-t e n veranderen n i e oorrela-t wanneer men a l l e oorrela-tekens in kolom I

om-k e e r t , zodat d i t dus zonder bezwaar om-kan geschieden. Wanneer er een aantal

aspecten i s gevonden, kan men vragen welke de belangrijkste i s . Ter

beoordeling hiervan i s er een bepaalde maat voor de belangrijkheid nodig«

Als zodanig kar. worden genomen de kwadraatsora van de aspeotbindingen aan

het betreffende aspeot. Op de onderste regel van de aspectentabel z i j n

deze kwadraatsommen vermeld. Deze maat i s n i e t volledig objectief, want

de kwadraatsom i s afhankelijk van de keuze der variabelen, In d i t

onder-zoek z i j n zowel arbeidsaanbod (A) a l s loon (L) a l s variabelen opgenomen.

Indien L wordt weggelaten, a l s overbodig geaoht, wordt de kwadraatsom

van aspeot I I slechts 1,47» zodat d i t aspeot dan na het varkensaspeot

komt. Verder kleven er nog een paar wiskundige bezwaren aan de maat in

de gegeven vorm. Een mathematische verfijning maakt de hanteerbaarheid

misschien geringer»

Een aspect wordt opgebouwd u i t de kenmerken van het bedrijf« Indien

wij het zo formuleren beschouwen wij de aspecten a l s grootheden, die

af-geleid z i j n u i t de aparte kenmerken. Mathematisch i s d i t j u i s t ,

econo-misoh n i e t . Het aspect dient t e worden beschouwd a l s een ordeningsprincipe,

waardoor de kenmerken in hun onderling verband worden geordend. Zo l a a t

het i n t e n s i t e i t s a s p e c t zien, dat er een tendentie b e s t a a t , dat een hoge

s t i k s t o f g i f t ( N ) , een hoge p a c h t ( P t ) , een hoog peroentage gemaaid g r a s

-land (G), weinig bijkomende voederkosten (BV), een hoge veebezetting ( v ) ,

woinig omzet en aanwas (0) en nog een groep andere kenmerken samen o p t r e

-den of samen afwezig z i j n . De gezochte i n t e r p r e t a t i e i s , d a t deze ten-dentie

v o o r t s p r u i t u i t een ongelijke mogelijkheid of begeerte van de boeren t o t

i n t e n s i v e r i n g . Als deze i n t e r p r e t a t i e j u i s t i s , mogen wij concluderen dat

het gehele aspeot weg zal v a l l e n , indien a l l e boeren dezelfde graad van

i n t e n s i t e i t hebben b e r e i k t . Dan zullen a l l e r l e i c o r r e l a t i e s tussen'de

ken-merken geheel anders worden. De c o r r e l a t i e - c o ë f f i c i ë n t e n , die na deze

veronderstelde wijziging zullen gelden kunnen worden berekend u i t de a s

-pecten I I t o t VI,

In de loop van de t i j d kunnen de aspecten door zulke oorzaken i n

sterke mate in belangrijkheid schommelen. Een onderzoek geeft in de eerste

p l a a t s een objeotieve maat voor de toestand op een bepaald ogenblik.

De aard van de samenhang tussen de kenmerken wordt door de c i j f e r s

n i e t weergegeven en kan dus alleen door bedrijfseconomische i n t e r p r e t a t i e

worden gevonden. Bij het i n t e n s i t e i t s a s p e o t ( i ) l i g t het voor de hand het

arbeidsinkomen per ha (Ah) a l s gevolg t e zien van de i n t e n s i t e i t . Wij

kunnen dan de e e r s t e kolom ongeveer a l s volgt lezens het arbeidsinkomen

per ha (Ah) wordt gunstig beïnvloed, indien men er in slaagt een hoge

arbeidsbehoefte t e scheppen door middel van eon dichte veebezetting (v)

en een goede varkens- (Va) en pluimveestapel ( K i ) , indien men er althans

door een f l i n k e s t i k s t o f g i f t (u) in slaagt op het eigen bedrijf voldoende .

gras t e maaien (G), zodat men weinig behoeft u i t t e geven voor bijkomende

voederkosten (BV). Eet gunstige r e s u l t a a t kan worden verkregen

niettegen-staande de "overige kosten" (K-L) opvallend hoog (moeten) z i j n , terwijl

de omzet en aanwaspost (O) gering i s . Deze vorm van inkomstenverbetering

kan worden b e r e i k t met iedere legaliteit van het vee - gemeten door

melk-vet per koe (Mv) - en b i j iedere mate van geschiktheid voor varkens- en

(6)

f

-pluimveehouderij (gemeten door RVa en RKi). Er worden ook geen s p e c i a l e

e i s e n aan de i n v e s t e r i n g i n de dode i n v e n t a r i s g e s t e l d (KID),

In h e t bovenstaande i s n i e t aangegeven i n welke mate de k w a l i t e i t

van de grond begrenzend i s v o o r . d e mogelijkhedenj i n de t a b e l komen

immers geen g r o n d k a r a k t e r i s t i e k e n v o o r .

Let men op een ander kenmerk dan kan men een z e l f d e kolom geheel

anders l e z e n . Wij kunnen b i j v . ook conoluderens een p r i k k e l om k w a n t i

-t a -t i e f -t e i n -t e n s i v e r e n i s vooral aanwezig op k l e i n e b e d r i j v e n (H) me-t

een hoog arbeidsaanbod (A), Nog een geheel andere c o n o l u s i e i s de

volgendes i n d i e n men de v e e b e z e t t i n g v e r g r o o t door meer s t i k s t o f (N)

t e geven, dan h e e f t men gewoonlijk ook een g r o t e r e v a r k e n s en k i p p e n

-s t a p e l (Va en K i ) ,

B i j deze l a a t s t e c o n c l u s i e moet men v o o r a l nagaan of een ander

a s p e c t n i e t t o t een t e g e n g e s t e l d e c o n o l u s i e l e i d t j hetgeen nu n i e t

h e t geval i s . Zo zou de volgende o o n o l u s i e f o u t z i j n : i n d i e n men door

een hogere s t i k s t o f g i f t (N) h e t arbeidsinkomen p e r ha (Ah) v e r g r o o t ,

dan h e e f t men weinig bijkomende voederkosten (BV) gehad. Aspect I I I

l a a t h e t a n d e r s z i e n . U i t h e t voorgaande z a l d u i d e l i j k geworden z i j n ,

dat h e t i n t e r p r e t e r e n van een a s p e c t e n t a b e l een k u n s t op z i c h z e l f i s .

Op grond van de i n t e r p r e t a t i e van de a s p e o t e n t a b e l i s i n § 4

i e d e r a s p e o t genoemd n a a r de g e z i c h t s h o e k w a a r u i t de b e d r i j f s v o e r i n g

wordt b e z i e n . Zo beschouwt a s p e c t I de b e d r i j f s v o e r i n g u i t oogpunt

van de i n t e n s i t o i t en a s p e o t I I u i t oogpunt van de a r b e i d s v o o r z i e n i n g .

De a s p e o t e n t a b e l kan op 2 manieren worden g e l e z e n . Men kan u i t

-gaan van de a s p e o t e n en de p l a a t s van de v e r s c h i l l e n d e v a r i a b e l e n i n

h e t a s p e o t b e p a l e n . Men kan ook u i t g a a n van de v a r i a b e l e n en nagaan

i n welke aspeoten deze v a r i a b e l e n een p l a a t s v i n d e n . Beide wegen z u l l e n

worden gevolgd,

§ 4 , D e i n t e r p r e t a t i e v a n d e a s p e c t e n t a b e l

A» De aspeoten

1. Het intensiteitsaspeot (i)

Bij de beschouwing van dit aspect valt het op dat het

arbeids-inkomen per hectare (Ah) in belangrijke mate samenhangt met de intensiteit van de bedrijfsvoering. Deze intensiteit komt tot uiting in de hoge

arbeidsbehoefte ( B ) . Het hiertegenoverstaande arbeidsaanbod (A) is weliswaar vaak boven .het gemiddelde doch slechts 28^ó van de variatie hierin is hierdoor opgevangen. Voor zover men er volgens dit aspect

dus in geslaagd is het arbeidsaanbod productief te maken door het scheppen van een hoge arbeidsbehoefte, heeft men dit vooral gezocht in een hoge veebezetting (V)j 56% van de variatie in het aantal melk-koeien per ha hangt met dit aspect samen. Hierbij is de kwantitatieve

richting sterker dan de kwalitatieve, getuige de negatieve aspectbindingen voor de omzet en aanwas per koe (o) en de hoeveelheid melkvet per koe (Mv). Ook de resultaten van de varkens en pluimveehouderij (RVa en RKi) behoe-ven niet opvallend goed te zijn. Bij deze intensiveringstendentie is er een matige neiging meer dan de gemiddelde hoeveelheid stikstof per ha grasland (N) te strooien enmeeordan gemiddeld te maaien (G), waardoor iets wordt bespaard op de bijkomende voederkosten per koe (BV), Tegelijk is vrij vaak de varkens-(Va) en kippenstapel (Ki) niet onbelangrijk, Dit springt temeer in het oog indien men bedenkt dat deze intensive-ringsneiging zich in grotere mate voordoet op kleine dan op grote bedrijven (H) en het aantal varkens (Va) en leghennen (Ki) gemeten zijn per bedrijf. Het is duidelijk dat deze intensiveringsneiging samengaat met het maken van meer dan gemiddelde overige kosten ( K - L ) , waarvan 42$ van de variatie met dit aspect samenhangt.

(7)

7

-Het intensiteitsaspect legt vooral de nadruk op de veehouderij, zowel wat betreft rundvee, leghennen als varkens« De "bruto-opbrengst van de marktbare gewassen per ha cultuurgrond (MG) houdt geen enkel verband met dit aspect. De intensiteit van .de productie heeft geen

noemenswaardige invloed op het arbeidsinkomen per arbeidskracht (Ak), maar werkt wel gunstig in op het arbeidsinkomen per ha (Ah).

2. Het a^beidsaspeot (II)

Opvallend is hier de grote invloed van het verschil in het aantal volwaardige arbeidskrachten * per ha (A). Er komt 61$ van de variatie in het arbeidsaanbod volgens dit aspeot tot uiting. De samenhang met de bedrijfsgrootte (H) is niet groot, hoewel er een zwakke tendentie is, dat het arbeidsoverschot in grotere mate voorkomt op kleine dan op grote bedrijven. Volgens aspect I hebben de kleine bedrijven meer moeite gedaan het overschot produotief te maken, doch ze hebben volgens

aspect II toch een achterstand gehouden. Het lijkt merkwaardig dat een groot arbeidsoverschot gepaard gaat met een hoge loonpost. Dit komt doordat het arbeidsoverschot waarschijnlijk uit gezinsleden bestaat en ook voor dezen loon is berekend.

Het is opmerkelijk, dat in dit aspect de arbeidsbehoefte (B) er niet noemenswaard in voorkomtj dit aspect handelt dus over verschillen

in volledig onproductief arbeidsaanbod.'

Voor 61$ van de 'variatie in het arbeidsaanbod (A) is men er dus niet in geslaagd emplooi te vinden. Gezien de cijfers voor de omzet

en -aanwas (o) heeft men waarschijnlijk getracht compensatio te zoeken in de fokkerij. Dit bracht in het jaar van onderzoek geen oplossing» niet alleen werd er geen arbeidsbehoefte geschapen, maar ook geen

inkomen (Ah). Wanneer wij nu in aanmerking nemen, dat tevens de resul-taten van de varkenshouderij (RVa) aan de slechte kant zijn en de neiging bestaat tot een meer dan gemiddelde investering in de dode

inventaris (KID), dan zou dit kunnen duiden op een manco in de vak-bekwaamheid van de boer.

Bezien volgens dit aspect heeft het arbeidsoverschot een ongunstige invloed op het arbeidsinkomen per arbeidskracht (Ak), terwijl er geen enkele samenhang is met het arbeidsinkomen per ha (Ah). De overtollige arbeidsreserve produceert derhalve in het geheel niets.

3 . Productie-aspeot ( l i l ) \

Er zijn vrij grote tegenstellingen in de tendentie met de vee-houderij in de kwalitatieve richting te gaan. Deze richting wordt gekenmerkt door de aspectbindingen voor de melkvetgift (Mv) en de omzet en aanwas per koe (O), Van deze variabelen blijkt resp. 21 en 19$ in het aspeot vertegenwoordigd te zijn. Dit gaat samen met de neiging iets meer stikstof per ha grasland (N) te strooien en iets meer dan gemiddelde bijkomende voederkosten te maken. De kracht in

de richting van een goede productie blijkt voorts uit redelijke resultaten van de varkenshouderij (RVa) en hoge bruto-opbrengst van de marktbare gewassen per ha ouituurgrond (MG). Dit kan er op wijzen dat het productie-aspeot samenhangt met een hoog percentage bouwland. Het kan ook zijn, dat men de minder geschikte producten van eigen

grond verkoopt en daarvoor betere voedermiddelen terugkoopt.

Het productie-aspect blijkt niet samen te hangen met de bedrijfs-grootte ( H ) . Volgens dit aspect is de invloed van de kwaliteit van de productie op het inkomen gunstig. Dit geldt in het bijzonder voor het arbeidsinkomen per ha (Ah), welker variatie door dit aspeot voor 49$ wordt verklaard.

(8)

8

-Van de variatie in arbeidsinkomen per arbeidskracht (Ak) hangt 24$ samen met dit aspect. Deze vorm van intensivering is mogelijk bij iedere veedichtheid (V) en bij ieder arbeidsaanbod (A).

4. Varkensaspeot (IV)

Dit aspect vertoont 6ïfo van de variatie in het aantal vsakens (Va). Aangezien het aantal varkens gemeten is per bedrijf is blijkbaar de belangrijkste mededeling over het aantal varkens, dat op grote

bedrijven meer varkens voorkomen dan op kleine bedrijven. Waarschijnlijk was het beter geweest het aantal varkens per ha uit te drukken.

Dit aspect wordt voorts gekenmerkt door de drang meer dan gemiddeld te maaien (G)» 35 % van de variatie in het percentage gemaaid grasland wordt door dit aspect bestreken. De opbrengst der marktbare gewassen per ha cultuurgrond (MG) is iets boven het gemiddelde»

-De negatieve aspectbinding voor de lonen (L) kan er op wijzen, dat er een voorkeur voor jonge arbeidskrachten bestaat. Wanneer men de bedrijven volgens dit aspect beziet, heeft dit aspect geen noemens-waardige invloed gehad op het arbeidsinkomen. Dit is merkwaardig, want alle genoemde factoren wijzen op de mogelijkheid van een hoger inkomen. Zwakke punten zijn het melkvet (Mv) en het resultaat met de varkens (EVa) en kippen (EKi). Misschien is de voornaamste reden, dat de bedrijfsgrootte sneller stijgt dan de varkensstapel} dit moet nader worden nagegaan.

5. Rundvee-aspeet (V)

Dit aspect meet de neiging tot het met lage kosten (K-L) houden van een iets grotere melkveestapel (v) dan gemiddeld. Dit

aspect beziet dus de zuinige bedrijfsvoering. Hierbij ligt de omzet en aanwas per koe (o) onder het gemiddelde, terwijl het resultaat van de varkenshouderij (RVa) in het algemeen goed is. Dit aspect is voorts gekenmerkt door enig arbeidsoverschot (A). Hiertegenover staat de neiging het grasland iets meer dan gemiddeld te maaien (G). Blijkbaar betreft het hier een poging het arbeidsoverschot door meer vee productief te maken, zonder dat er voldoende geld in wordt

gestoken. De zuinigheid blijkt behalve uit de overige kosten (K-L) ook uit de investering in dode inventaris (KID).Het arbeidsinkomen wordt niet volgens dit aspect beïnvloed. Ter nadere verklaring hiervan moet men dit aspect vergelijken met aspect I. Het blijkt dan dat door de zuinigheid een extra stikstofgift ( N ) achterwege is gebleven. Verder is het aantal varkens te gering.

6. Kippenaspect (Vi)

Het belangrijke in dit aspect is de tendentie, dat het houden van een groot aantal leghennen per bedrijf (Ki) enigszins samengaat met goed resultaat (EKi). Blijkbaar hangt het aantal leghennen meer samen met de vakbekwaamheid dan met de bedrijfsgrootte (H), Ook het resultaat van de varkenshouderij (RVa) vertoont de neiding redelijk te zijn.

De resultaten van de varkens- en pluimveehouderij hebben in het algemeen weinig invloed gehad op het arbeidsinkomen. De oorzaak hiervan kan zijn gelegen in het feit, dat de varkens- en pluimvee-houderij bijzaak zijn en de rundveepluimvee-houderij hoofdzaak is. Hier doet zich echter ook een onvolkomenheid bij de keuze van de variabelen gelden.

(9)

9

-Het aantal leghennen is gemeten per "bedrijf, het inkomen per hectare. Het aantal leghennen per hectare zal evenwel een aanwijsbaardere invloed hebben op het inkomen per hectare.

In dit aspect is 46$ van de afwijking in het aantal leg-hennen verklaard. Opvallend is dat het hoge aantal legleg-hennen geen verband houdt met bedrijfsgrootte (H), arbeidsbehoefte (B) en arbeidsaanbod (A).

B. De variabelen

1. Stikstof (N)

De stikstofgift per ha grasland is alleen van belang volgens de aspecten I en III. Alle aspecten tezamen omvatten slechts 24$ van de variatie in de stikstofgiften; een groot deel staat dus los van de bedrijfsresultaten. Bij een nadere beschouwing van de aspecten I en III blijkt, dat bij beide de neiging bestaat tot een positieve invloed op het arbeidsinkomen per ha (Ah). Deze gunstige invloed is echter verkregen langs verschillende wegen. In het- x

intensiteitsaspect (i) is de stikstof nodig geweest voor de productie van voldoende voeder voor de grote veestapel. Ook het

percentage gemaaid grasland (G) wijst hierop, Volgens het productie-aspect (til), dat los staat van de veebezetting (V) heeft het mede-gewerkt tot de verkrijging van veel melkvet (Mv) en een goede omzet en aanwas (o).

2. Pacht (Pt)

Van de pacht blijkt 12$ samen te hangen met de gevonden

aspecten. De pacht heeft dus weinig te maken met de bedrijfsvoering. Alleen volgens aspeot I komt iets van de variatie in de pacht tot

uiting, zonder dat hier met voldoende waarschijnlijkheid iets kan worden gezegd over de economische positie van de paoht t.o.v. de

overige variabelen. Voor het onderzoek had de variabele pacht dus wel kunnen worden gemist.

3. Peroentage gemaaid grasland (G)

65$ van de variatie in het percentage gemaaid grasland is in de gevonden aspecten naar voren gekomen. Een belangrijk deel hangt samen met het varkensaspect (IV) dat door de meting van het aantal varkens per bedrijf en niet per ha een enigszins dubieus karakter heeft gekregen. Als we aspect IV vergelijken, met aspeot I krijgen wij de indruk dat men op kleine bedrijven er min of meer in

geslaagd is het gemaaide gras door intensivering te benutten, dit in tegenstelling tot het grote bedrijf. Volgens de aspecten I en V blijkt er een positieve correlatie te bestaan met de veebezetting (V). Er blijkt geen algemeen geldend verband te bestaan met de stikstofgift ( N ) , In aspect I en IV is de correlatie hiermee positief; volgens aspect III en V iets negatief,

4» Bijkomende voederkosten (BV)

In de aspecten I, II en III blijkt er een positieve correlatie te bestaan met de omzet en aanwas per koe (o). Het verband met de hoeveelheid melkvet per koe (Mv) blijkt minder sterk te zijn, waarbij in de bovengenoemde aspecten de neiging tot een positieve

(10)

- 10 ~

Het nauwe verband tussen omzet en aanwas en de bijkomende voederkosten wijst er op, dat de "beide variabelen een maat zijn voor de hoeveelheid jongvee en mestvee, zodat dus een van heide overbodig is. De aspecten omvatten iezamen 38$ van de variatie in bijkomende voederkosten en 47$ van de variatie in omzet en aanwas, zodat dus de variabele "bijkomende voederkosten" over-bodig is. Bij beschouwing van de aspecten I en V blijkt een hoge veebezetting gepaard te gaan met een lage omzet en aanwas en lage bijkomende voederkosten per koe. Het kan zijn dat een hoge vee-bezetting een lage omzet en aanwas met zich brengt, waardoor op bijkomende voederkosten pe^kco kan worden bespaard. Handelsvee heeft dus kennelijk meer bijkomende voederkosten nodig dan melkvee. Het geconstateerde verband wordt echter doorkruist door de keuze van de variabelen. De omzet en aanwas en de bijkomende voederkosten aijn gemeten per koej het aantal koeien per ha (grasland en voeder-gewassen). Mathematisch impliceert dit, dat bij gelijkblijvende omzet en aanwas per ha een hogere veebezetting leidt tot lagere omzet en aanwas per koe. Hetzelfde geldt voor de bijkomende voeder-kosten. Indien de beide variabelen per ha waren gemeten, dan zouden

de aspectbindingen in de aspecten I en IV lager zijn of misschien zelfs geheel verdwijnen. Dit maakt het moeilijk een conclusie te trekken omtrent het verband tussen omzet en aanwas en het inkomen, dat per ha is gemeten.

5. Veebezetting (V)

De veebezetting is in de aspecten sterk vertegenwoordigd» 74$ van de variatie is hier teruggevonden en wel voornamelijk volgens het intensiteitsaspect (i) en het rundvee-aspeot (v). Beide aspecten wijzen op een kwantitatieve richting in de rundvee-houderij, waarbij het met de omzet en aanwas (o) matig is gesteld.

/ 6. Melkvet (Mv) .

De hoeveelheid melkvet per koe treedt alleen op de voorgrond volgens het productie-aspeot (lil). Opvallend is dat dit kwaliteits-aspect slechts 21$ van de variatie = melkvet omvat. Dit aspeot

karakteriseert het streven veel aandacht te besteden aan de kwali-teit van de verschillende bedrijfsonderdelen. Zo zijn de resultaten van de rundveehouderij, de varkenshouderij en het bouwland goed. De zorg voor een goede hoeveelheid melkvet hangt blijkbaar nauw samen met de vakbekwaamheid van de boer. Buiten dit aspeot blijkt er vrijwel geen verband te bestaan met de bijkomende voederkosten (BV), veebezetting (V) of omzet en aanwas (O).

7. Omzet en aanwas (O)

De variatie in de omzet en aanwas per koe wordt voor 47$ door de aspecten omvat. Een deel van de omzet en aanwas blijkt volgens de aspeoten I en V samen te hangen met de veebezetting. Op grond van hetgeen hieromtrent reeds bij de behandeling van de bijkomende voederkosten is vermeld zal men de omzet en aanwas waarschijnlijk moeten besohouwen als een maat voor de v/aarde van het handelsvee. Er is een variatie in de omzet en aanwas welke geen verband houdt met de veebezetting. Dit hangt volgens het arbeidsaspect enigszins

samen met het arbeidsoverschot. Misschien leidt het arbeidsoverschot tot het besteden van meer tijd aan de veehandel, zodat het vee een

hogere prijs opbrengt. Een ander deel van de variatie in omzet en aanwas zal volgens het produotieaspect v/ijzen op de kwaliteit van het

(11)

11

-8. Varkens (Va)

Hoewel van de variatie in het aantal varkens 75$ samenhang vertoont met de overige variabelen, is dit hier toch nog geen

bevredigend resultaat. De meting van het aantal varkens per "bedrijf heeft volgens aspect IV tot de conclusie geleid, dat grote bedrijven in het algemeen meer varkens houden dan kleine bedrijven. Dit zegt uiteraard nog niets over het aantal varkens per ha. Indien het aantal varkens per ha zou zijn gemeten, zou het kunnen zijn, dat het varkens-aspect verdwijnt,althans onbelangrijker wordt. Eeeds is bij de behan-deling van dit aspeot op de mogelijkheid gewesen, dat het aantal varkens per ha op grote bedrijven de neiging vertoont kleiner te zijn dan op kleine bedrijven. Ook aspect I wijst in deze richting.

9. Leghennen (Ki)

De aspecten tezamen omvatten 75$ v a n ^e variatie in het aantal

leghennen. De meting van het aantal leghennen per bedrijf heeft hier niet zo'n onbevredigend resultaat gehad als bij de varkens. Volgens het kippenaspect (VI) bleek, dat het aantal leghennen geen verband hield met de bedrijfsgrootte. De pluimveehouderij heeft geen betekenis voor het scheppen van arbeidsbehoefte, terwijl het evenmin verband houdt met het arbeidsaanbod per ha.

10. Resultaat Varkenshouderij (RVa)

De variatie in het resultaat van de varkenshouderij wordt door de aspecten voor 39$ omvat. Het aantal varkens blijkt niet" van invloed te zijn op het resultaat. De aspecten III en VI wijzen er op, dat de vakbekwaamheid hier een rol speelt, .Ook het arbeidsaspect (il) duidt in deze richting. Dit aspect betreft nml. een mislukte poging om aan een arbeidsoverschot een nuttige aanwending te geven.

11. Resultaat Pluimveehouderij (RKi)

De variatie in het resultaat van de pluimveehouderij hangt slechts voor 21$ samen met de gevonden aspecten. Alleen in' het kippenaspeot is het van belang, waarbij het .zeer weinig verband houdt met het arbeidsinkomen per arbeidskracht en per ha.

12. Marktbare gewassen (MG)

In de aspecten komt 26$ van de variatie in de bruto-opbrengst van de marktbare gewassen naar voren en wel vooral volgens het

productie-aspect (lil) en volgens het varkensaspect (IV), Volgens het productie-aspeot is het waarschijnlijk dat, gezien het streven naar kwaliteitsproductie waarvan dit aspect getuigt, de kwaliteit van de marktbare gewassen dit goede resultaat heeft veroorzaakt.

Deze variabele is de enige karakteristiek,) die iets zegt over de akkerbouw op deze gemengde bedrijven. De bruto-opbrengst van de marktbare gewassen is gemeten per ha cultuurgrond. Een hoge bruto-opbrengst kan dus alleen een indicatie zijn voor de mate waarin deze gewassen worden verkocht. De hoge opbrengst kan een gevolg zijn van een hoog percentage bouwland of van een goede kwaliteit van het gewas of van een hoog percentage verkocht gewas.

(12)

12

-De akkerbouw zóu ongetwijfeld beter naar voren zijn gekomen, indien deze variabele aangevuld zou worden met de verhouding tussen bouwland en grasland en de bruto-opbrengst per ha marktbaar gewas.

13» Kosten van de dode inventaris (KID)

De aspecten omvatten slechts 20$ van do variatie in de inves-teringen in de dode inventaris. Het grootste deel van de variatie blijkt dus niet met de overige variabelen samen te hangen. Volgens het arbeidsaspeot kan de neiging tot een boven het gemiddeld liggende investering misschien worden gemeten aan een tekortkoming in het bedrijfsbeleid, temeer waar hier een onproductief arbeidsoverschot aanwezig is. Volgens het rundvee-aspect, waar nogal wat arbeids-aanbod aanwezig is, is waarschijnlijk geldgebrek de oorzaak van de aan de lage kant zijnde investering.

14« Overige kosten (E-!)

69$ van de variatie in de overige kosten blijkt in de aspecten naar voren te komen. Volgens aspect I, dat getuigt van een algemene kwantitatieve intensiteit door hoge aantallen melkkoeien, varkens en kippen, schijnt het maken van hoge overige kosten noodzakelijk voor een goede exploitatie van het aanwezige vee. De grote arbeidsbehoefte zal mede zijn voortgekomen uit het feit, dat hier nogal wat kosten worden gemaakt. Beziet men nu het rundvee-aspect (V), waar door het -opvoeren van het aantal melkkoeien een poging wordt gedaan hot

arbeidsoverschot een nuttige aanwending te geven, blijkt dat bij de lage overige kosten de arbeidsbehoefte de neiging vertoont iets onder het gemiddelde te liggen.

1 5 . Arbeidsbehoefte (B)

De aspaoten verklaren tezamen 77$ van de variatie in de arbeids-behoefte. Het scheppen van arbeidsbehoefte kan alleen geschieden door volgens het intensiteitsaspeot de melkveebezetting op te voeren, tevens veel varkens en kippen te houden en voor deze veestapel de nodige kosten te maken. Uit de overig© aspecten blijkt, dat door slechts van een van de productiemiddelen een grotore kwantiteit aan te houden, nog gßen arbeidsbehoefte wordt geschapen. De pluimvee-houderij (VI) en de varkenspluimvee-houderij (IV) hebben ieder op zichzelf niets met de arbeidsbehoefte te maken, de rundveehouderij (v) maar

zeer weinig. Dit is zeer merkwaardig, daar de arbeidsbehoefte een grootheid is die o.m. berust op de rundvee-, varkens- en pluimvee-stapel. Alleen volgens het productie-aspeot brengt de aandacht voor de kwaliteit van de productie de neiging tot het scheppen van een geringe arbeidsbehoefte met zich.

16. Arbeidsaanbod (A)

De variatie in het arbeidsaanbod komt volledig in de aspecten tot uiting. Het intensiteitsaspect (i), het arbeidsaspeot (il) en het rundvee-aspect (V) worden alle gekenmerkt door het zoeken van

een nuttige aanwending van het arbeidsoverschot.

(13)

13

-Het intensiteitsaspect "beschouwt dit voor zover het gelukt is hiervoor voldoende arbeidsbehoefte te scheppen op de reeds boven heschreven wijze. Eet zijn vooral kleine "bedrijven geweest, die deze weg hebben bewandeld. Voor zover zij deze weg insloegen, zijn zij er in geslaagd tot een bevredigend evenwicht tussen arbeidsaanbod en arbeidsbehoefte "te komen. Hiermede is evenwel slechts 2Qfo van de variatie in het arbeidsaanbod opgevangen.

Voor 6ïfo is het volgens aspect II op een mislukking uitgelopen.

Ook dit heeft zich meer voorgedaan bij kleine dan bij grote

bedrijven. Volgens het rundvee-aspect (V) heeft men onafhankelijk van de bedrijfsgrootte (H) getracht een arbeidsoverschot te com-penseren in de rundveehouderij. Kapitaalgebrek heeft evenwel ver-hinderd, dat het arbeidsinkomen per arbeidskracht (Ak) hiervan de gunstige invloed zou ondergaan» Anderzijds is er ook geen nadelige invloed te constateren.

17. Lonen ( L )

De lonen hangen zeer nauw samen met het aantal beschikbare arbeidskrachten (A). Van de lonen is dan ook een hoog percentage (87) van de variatie verklaard. Voor de beschouwing van de aspecten I en II heeft men aan het arbeidsaanbod (A) voldoende. De lonen zijn

hier geen aanleiding geweest tot belangrijke gevolgtrekkingen.

Alleen in het varkensaspect blijken de lonen meer van invloed te zijn dan het arbeidsaanbod. Hiermede zijn echter geen belangrijke kanten belicht, temeer waar het belang van het varkensaspeot enigszins dubieus is geworden door de meting van het aantal varkens per bedrijf. Voor dit onderzoek had de variabele "Lonen" wel kunnen worden gemist.

18. Bedrijfsgrootte (H)

De bedrijfsgrootte welker variatie voor 53$ door de aspecten wordt omvat, blijkt van belang te zijn in verband met de aanwending van het arbeidsaanbod. Volgens het intensiteitsaspect I zijn vooral kleine bedrijven er in geslaagd door een kwantitatieve intensiteit van de bedrijfsvoering het arbeidsaanbod nuttig te gebruiken, hetgeen een gunstige invloed heeft gehad op het arbeidsinkomen per ha (Ah). Volgens het arbeidsaspect echter blijkt, dat een belangrijk deel van het arbeidsaanbod geen bestemming heeft gevonden. Voorts komt de bedrijfsgrootte naar voren in het varkensaspect IV, v/aar slechts kan worden geconstateerd, dat er een neiging bestaat, dat grote bedrijven meer varkens hebben dan kleine bedrijven,

19» Arbeidsinkomen per arbeidskracht (Ak)

De variatie in het arbeidsinkomen per arbeidskracht is volgens de aspecten voor 63$ verklaard. Dit inkomen is alleen belangrijk volgens het arbeidsaspeot (il) en het productie-aspect (III), Het volledig onproductieve arbeidsoverschot. dat geen enkel verband houdt met het arbeidsinkomen per ha (Ah), heeft volgens aspect II geleid tot een laag arbeidsinkomen per arbeidskracht. De enige weg tot opvoering van het arbeidsinkomen zowel per arbeidskracht als per ha is gelegen in de kwaliteit van de produotie (lil). Het op-voeren van de veebezetting in het algemeen (i), noch specialisatie

op een dee':, hiervan» varkens (i), rundvee (V) of pluimvee (VT) heeft

invloed van betekenis op het arbeidsinkomen per arbeidskracht.

(14)

14

-20« Arbeidsinkomen per hectare (Ah.)

Het arbeidsinkomen per ha, welker variatie voor $0%> met de overige variabelen samenhangt, wordt alleen beïnvloed volgens de aspecten I en III. Wil men dus een hoog arbeidsinkomen per ha, dan zijn hiertoe 2 mogelijkheden nl. via de kwantiteit en via de kwaliteit van de productie., Beide mogelijkheden kunnen tezelf-dertijd verwezenlijkt worden. Eet blijkt, dat volgens aspeot I de kwantitatieve richting vooral door kleine bedrijven is gekozen, terwijl de kwalitatieve richting onafhankelijk is van de bedrijfs-grootte.

Evenals bij het arbeidsinkomen per arbeidskracht het geval is, betekenen de specialisaties IV, V en VI weinig voor het

arbeidsinkomen per ha.

(15)

15

-§ 5 « C o n c l u s i e s

Met betrekking tot de bedrijfsvoering in de

Consulent-schappen Eindhoven en Oss kunnen voor het boekjaar 1950/51

de volgende conclusies worden getrokkens

1. Een neiging tot kwantitatieve intensivering is vooral

aanwezig op de kleine bedrijven (i).

2. Kleine bedrijven iebben in sterkere mate dan grote

bedrijven getracht een arbeider/verschot productief te

maken (i), doch ze hebben t.a.v. de grote bedrijven nog

een achterstand behouden (il).

3. Arbeidsbehoefte kan alleen worden geschapen door een

kwantitatieve intensivering (rundvee, varkens en kippen)

(I). .

4. Jien arbeidsoverschot kan niet productief worden gemaakt

door een hogere veebezetting zonder de hiervoor benodigde

kosten te maken, (V).

5« Een arbeidsoverschot kan niet productief worden gemaakt

door 'uitsluitend de fokkerij te bevorderen (II).

6. Het voorkomen van onproductief arbeidsoverschot zal vaak

samengaan met onbekwaamheid van de boer (il).

7. Kwalitatieve intensivering door goed rundvee en een goed

resultaat van de varkenshouderij en een hoge

bruto-geld-opbrengst per ha cultuurgrond van de marktbare gewassen

is mogelijk bij iedere veebezetting, ieder arbeidsaanbod

en iedere arbeidsbehoefte (lil).

8. Het aantal leghennen houdt geen verband met de

bedrijfs-grootte, het arbeidsaanbod en de arbeidsbehoefte (VI),

9. Het arbeidsinkomen per ha wordt alleen gunstig beïnvloed

door kwantitatieve en/of kwalitatieve intensivering (i en

III).

10. Het arbeidsinkomen per arbeidskracht wordt alleen gunstig

beïnvloed door kwalitatieve intensivering (III), of door

een matige arbeidsbezetting.

11. Kwantitatieve (i) en kwalitatieve (lil) intensivering

vereisen hoge stikstofgiften.

12. Kleine bedrijven zijn er min of meer in geslaagd een hoog

percentage gemaaid grasland door kwantitatieve intensivering

te benutten (i), dit in tegenstelling tot grote bedrijven IV,

13. Het trekken van stellige conclusies omtrent de speoialisätie

op de rundvee-, varkens- of pluimveehouderij wordt

door-kruist door een onvolkomenheid bij de keuze van de variabelen.

Het rundvee is gemeten per ha grasland en voedergewassen en

het aantal varkens en kippen per bedrijf. Het arbeidsinkomen

en de arbeidsbehoefte zijn uitgedrukt per ha cultuurgrond.

Ter verklaring van de invloed op de beide laatstgenoemde

variabelen wa~.ahet beter geweest de veestapel eveneens per

ha cultuurgrond uit te drukken.

De enige conclusie die uit de analyse van de aspectentabel

kan worden getrokken is, dat de specialisatie op rundvee-,

varkens- of pluimveehouderij niet zover is gegaan dat hiervan

geen merkbare invloed is uitgegaan op de arbeidsbehoefte en

het arbeidsinkomen per ha

B.'De beoordeling van individuele bedrijven

Ieder bedrijf kan worden bestudeerd uit het oogpunt

van iedor aspect. Indien de bedrijfsvoering in een bepaalde

richting wordt gestuurd zal het ene aspect een duidelijker

(16)

16

-beeld geven van de bedrijfsvoering dan het andere. Voor

het vellen van een oordeel is het dus noodzakelijk na

te gaan volgens welke aspecten de bedrijfsvoering zinvol

kan worden bezien. Hiertoe zijn de aspecten verkort door

in een bepaald aspect 'alleen die variabelen op te nomen,

die sterk met elkaar samenhangen. Naast deze variabelen

zullen de bedrijfsgegevens worden geplaatst. Van de

variabelen en van de bedrijfsgegevens zijn alleen de

tekens aangegeven, zodat alleen iets kan worden gezegd

omtrent de richting van de bedrijfsvoering van een bepaald

bedrijf.

Ondanks de zware afronding van de gegevens en de

beperkingen die dit oplegt aan het trekken van conclusies

omtrent een bedrijf, wordt de volgende beschouwing

gegeven als indicatie van de weg waarlangs de, aspecten

kunnen worden toegepast op individuele bedrijven. Dit deel

van het onderzoek bevindt zich nog :'.n een te vroeg stadium

om tot definitieve uitspraken te kunnen komen. Met behulp

van de aspectentabel kan aan de bedrijfsgegevens een

kwantitatieve inhoud worden gegeven, waardoor de

bedrijfs-analyse aanmerkelijk kan worden verfijnd. Dekwantitatiove

inhoud van het teken van een variabele is nl. niet in

alle aspecten dezelfde. De afwijking, welke een bepaalde

variabele heeft t.o.v. het gemiddelde,wordt, evenals bij

de aspe^tentabeljdoor ieder aspect voor een deel omvat.

In onderstaande tabel zijn de samengevatte aspecten

weergegeven met de tekens,welke de variabelen in de

verschillende aspecten hebben.

ASPECTEN

I

intensiteits-aspect

B +

V +

K - L+

Ah +

A +

H ,

-# i

BV

-0

II

arbeids-aspect

A +

L +

Ak

-Bv +'

0 +

H

III

productie-,aspect

Ah +

Ak +

Mv +

0 +

' MG +

BV +

EVa +

N +

IV

varkens-aspect

Va +

G +

H +

Ki +

MG +

L

V

rundvee-aspect

V +

KL

-A +

RVa +

KID

-VI

kippen-aspect

Ki +

RKi +

RVa +

1. Bedrijf 122 (Eindhoven serie I, 4-7 ha)

AFWIJKING VAN BEDRIJF 122 VAN HET GEMIDDELDE

N

Pt

G

BV

V

Mv

0

gem.

68,2

66,8

49,2

216,4

107,2

134,1

359,4

122

39

-61 0

16

142

86

95

-361 0

Va

Ki

RVa

RKi

MG

KID

K-L

gem.

12,8

98,8

134,5

141,5

150,7

321,4

705,6

122

4,5

51

-137 0

140 0

61

-552 +

690 0

B

A

L

H

;.k

Ah

gsm.

580,1

0,198

343,3

11,8

3556,6

668,8

122

530

-0,29 +

897 +

6,25

1000

274

(17)

17

-aspecten

*

I

intensiteits-aspect

B +

V +

K—L +

Ah +

+

H

Ki +

Va ' + .

II +

BV

0

122

122

-0

+

-- . . -—

0

->

II

arbeids-aspect

A +

•L +

Ak

-BV +

0 +

H

-122

+

+ '

-0

_

+

ASPECTEN

III

productie-aspect

Ah +

Ak +

Mv +

0 +

MG +

BV +

RVa +

N +

122

_

-0

-0

-• IV . .

varkens-aspect .

Va +

G +

H +

Ki .+

MG +

L

-122

_

-+

-V

rundvee-aspect

V +

K~L

-A +

EVa +

KID

-122

_

0

+

0

+

V I I

kippen-aspent

Ki +

RKi +

RVa +

122

_

0

0

De bedrijfsvoering is vooral in de richting van de aspecten I, III, II en IV opgevallen. Eet lage arbeidsinkomen per ha blijkt dus te zijn ontstaan, doordat dit bedrijf volgens het intensiteitsaspect een te lage rundvee-, varkens- en kippenstapel heeft en derhalve

weinig arbeidslehoefte heeft geschapen. De overige kosten ( K - L ) komen met het gemiddelde overeen, maar vergeleken met de lage vee-stapel zijn ze te hoog, zodat dit ongunstig heeft ingewerkt op het arbeidsinkomen per ha.

• Een andere slechte invloed op het arbeidsinkomen per ha

komt tot uiting, indien het bedrijf wordt bezien volgens aspect III. Hier blijken het melkvet en de bruto-geldopbrengst der marktbare gewassen en de stikstofgift zwakke punten te zijn. Een relatief voordeel is geweest, dat dit bedrijf bij lage bijkomende voeder-kosten toch nog een gemiddelde omzet en aanwas heeft.weten te verkrijgen.

Het lage arbeidsinkomen per arbeidskracht wordt verklaard volgens het boven reeds behandelde productieaspect en volgens het

arbeidsaspect, waaruit blijkt dat dit kleine gezinsbedrijf met een groot arbeidsaanbod en een-hoge loonpost geen kans heeft gezien dit arbeidsaanbod productief te maken.

De lage varkonsstrpel wordt ten dele verklaard volgens het intensiteitsaspect en ten dele volgens het varkensaspeot. Zo spruit de lage opbrengst van de marktbare gewassen eendeels voort uit de neiging tot een slechte kwaliteit der productie en

anderdeels uit het varkensaspeet.

Bedrijf 122 is dus een gezinsbedrijf met een onproductief arbeidsoverschotj waar men er noch in geslaagd is door een

uitbreiding van de veestapel arbeidsbehoefte te scheppen, noch door goede zorg voor de kwaliteit van de producten een redelijk arbeidsinkomen te verkrijgen. Het bedrijf blijkt verder nogal wat kapitaal te hebben geinvesteerd in. do dode inventaris.

Bovenstaande factoren kunnen wijzen op een matige vakbekwaamheid van de boer of op andere ongunstige omstandigheden.

(18)

» i8

-2. Bedrijf 92 (Eindhoven eerie I, 4-7 ha)

AFWIJKING VAN BEDRIJF 92 VAN HET GEMIDDELDE

N

Pt

G

BV

V

Mv

0

Va

Ki

RVa

gemiddelde

68,2

66,8

49,2

216,4

107,2

134,1

359,4

12,8

98,8

134,5

92

73 +

84 +

47 0

215 0

185 +

131 0

273

-12,6 0

175 +

156 +

RKi

MG

KID

K-L

B

A

L

H

Ak

Ah

gemiddelde

141,5

150,7

321,4

705,6

580,1

0,198

343,3

11,8

3556,6

668,8

92

200 +

145 0

280

-1011 +

826 +

0,3 +

729 +

6,35

-3700 +

1254 +

ASPECTEN

aspecten 92

I

intensiteii

aspect

B +

V +

K-L +

Ah +

A +

H

Ki +

Va +

N +

Bv

0

;s-92

+

+

+

+

+

~

+

0

+

-+

II

arbeids-aspect

A +

L +

Ak

-BV +

0 +

H

-92

+

+

+

0

-III

productie-aspect

Ah +

Ak +

Mv +

0 +

MG +

BV +

RVa +

N +

92

+

+

0

-0

-+

+

IV

varkens-aepect

Va +

G +

H +

Ki +

MG +

L

92

0

0

-+

0

+

V

rundvee-aspect

V +

KL

-A +

RVa +

KID

-92

+

+

+

+

-VI

kippen-aspect

Ki +

RKi +

RVa +

92

+

+

+

Dit is een klein bedrijf met een zeer gunstig

arbeids-inkomen per ha (Ah), Het bedrijf is er volgens aspect I

kennelijk in geslaagd voor het grote arbeidsaanbod (A) voldoende

werkgelegenheid (B) te scheppen. Het bijzonder hoge

arbeids-inkomen per ha (Àh) bijna 2 1 het gemiddelde heeft ongetwijfeld

het arbeidsinkomen per arbeidskracht (Ak) iets boven het

gemiddelde doen uitkomen. Dat het bedrijf het vooral heeft gezocht

in de kwantiteit blijkt eveneens uit het rundvee- en het

kippen-aspect. Dat do overige kosten zeer hoog zijn hangt samen met

het intensiteitsaspect. Het lcippenaspect wijst op vakbekwaamheid

in de varkens- en pluimveehouderij. Een zwak punt in de

bedrijfs-voering is de omzet en aanwas van het rundvee.

In tegenstelling tot bedrijf 122 ziet men hier een klein

bedrijf met een groot, maar productief arbeidsaanbod, wru-^oij de

feiten wijzen op een goede vakbekwaamheid van de boer.

(19)

19

-3. Bedrijf 77 (Eindhoven serie III, 10-15 ha)

AFWIJKING VAN BEDRIJP 77 VAN EET GEMIDDELDE

N

Pt

"0

BV

V

Mv

0

gemiddelde

68,2

66,8

49,2

216,4

107,2

134,1

359,4

77 I

60 -flVa

66 OÏKi

31 -IRVa

244 +SRKi

101 OflMG

144 +BKID

284 -|K-L

gemiddelde

12,8 .

98,8

134,5

141,5

150,7

321,4

705,6

77 I

12,5 o

67

-144 +

153 +

131

378 +

577

B

A

L

H

Ak

Ah

I

Gemid.

590,1

0,198

343,3

11,8

3556,6

668,8

77

489

0,13

-340 0

14,1 0

4700 +

630

-•

I

intensiteits-aspect

B +

V +

K-L +

Ah +

A +

H

Ki +

Va +

N +

BV.

0

aspeoten 77

77

_

0

-0

-0

-+

-II

arbeids-aspect

A +

L +

Ak

-BV +

0 +

H

-77

m.

0

+

,+

-0

ASPECTE.

III

productie-aspeot

Ah +

Ak +

Mv +

0 +

MG +

BV +

RVa +

N +

77

_

+

+

-+

+

••• |

BT

IV

varkens-aspect

Va +

G +

H +

Ki +

MG +

L

-77

0

0

-0

V

rundvee-aspect

V +

KL

-A +

RVa +

KID

-77

0

-+

+

"

VI

kippen

aspect

Ki +

RKi +

RVa +

77

_

+

+

Bij dit bedrijf is het merkwaardig dat geen enkel aspeot

duidelijk op de voorgrond treedt. Het lage arbeidsaanbod, dat

tot een goed arbeidsinkomen per arbeidskracht heeft geleid,

noopte niet tot het scheppen van extra arbeidsbehoefte. Het

bedrijf heeft een met het gemiddelde-overeenkomende veestapel«

Niettemin zijn er aanwijzingen voor een niet te grote

kwantitatieve intensiteit van de productie. Het arbeidsinkomen

per ha is volgens het intensiteitsaspect slecht beïnvloed door

de hoge bijkomende voederkosten tegenover de lage omzet en

aanwas, terwijl verder de stikstofgift aan de lage kant is en

er weinig overige kosten worden gemaakt. Wat de kwaliteit van

de producten betreft ligt bovendien de bruto-opbrengst van de

marktbare gewassen onder het gemiddelde. De resultaten van de

varkens- en pluimveehouderij liggen daarentegen iets boven het

gemiddelde.

Behalve het arbeidsinkomen per arbeidskracht, het

arbeids-aanbod en de overige kosten wijken de variabelen zeer weinig

van het gemiddelde af.

(20)

20

-4» Bedrijf 30 (Eindhoven serie I, 15 - 25 ha)

N

Pt

G

BV

V

Mv

0

AFWIJKING VAN BEDRIJF 30 VAN

gemiddelde

68,2

66,8

49,2

216,4

107,2

134,1

359,4

30

67 0

69 0

35

-249 +

91

-153

-

!

-452 +

Va

Ki

RVa

RKi

MG

KID

K-L

gemiddelde

12,8

98,8

134,5

141,5

150,7

321,4 •

705,6

HET GEMIDDELDE

30

16 +

0

141 +

0

268 +

196

593

-B

A

L

H

Ak

Ah

gemiddelde

580,1

0,198

343,3

11,8

3556,6

668,8

30

515

0,18

254

-21,6 +

4C00 +

735 +

ASPECTEN

aspecl

I

intensiteit

aspect

B +

V +

K-L +

Ah +

A +

H

Ki +

Va +

N +

BV

0

s—

30

-+

-+

+

+

0

+

+

-en 30

II

arbeids-. aspect

A +

L +

Ak

-BV +

0 +

H

30

-+

+

+

+

-> III

productie

aspect

Ah +

Ak +

Mv +

0 +

MG +

BV +

RVa +

N +

i-30

+

+

+

+

+

+

+

0

+

IV

varkens-aspect

Va +

G +

H +

Ki +

MG +

L

30

+

-+

+

-+

V

rundvee-aspect

V +

KL

-A +

RVa +

KID

-30

-+

-VI

kippen-aspect

Ki +

RKi +

RVa +

30

+

Bedrijf 30 heeft vooral de kwalitatieve zijde van de

productie ontwikkeld, waaruit een hoog arbeidsinkomen per

ha en per arbeidskracht is voortgevloeid (aspect III). Ten

dele heeft de matige arbeidsbezetting volgens het

arbeids-aspect een gunstige invloed gehad op het arbeidsinkomen

per arbeidskracht. Voor het overige hangt de matige

arbeids-bezetting samen met de volgens het intensiteitsaspect geringe

intensiteit van de productie, met het gevolg dat ook de

arbeidsbehoefte gering is. Dat de omzet en aanwas een

positief teken vertoont wordt veroorzaakt door het feit,

dat de bedrijfsvoering vooral op de kwaliteit van de

productie is gericht. De lage arbeidsbehoefte is er waarschynlyk

de oorzaak van dat de overige kosten (K-L) laag zijn.

Bedrijf 30 is een rationeel gevoerd bedrijf, dat door

een gering arbeidsaanbod niet in de noodzaak verkeerde

arbeids-behoefte te scheppen door kwantitatieve intensivering. Het is

er in geslaagd het arbeidsinkomen per ha en per arbeidskracht

door kwalitatieve intensivering op te voeren.

•s Gravenhage, 24 Augustus 1953.

A.H.J. Liberg ec. drs

(21)

Eu <J H t r i M S) H ' O O f Y EU c f CD CD 0*3 ci- H - | P< O N M (V) O •mX V» —3 o »O» *• 0 \ o o CO o «• 00 - A V I •f* -fi» CA

£

p^ CA ro « T N CO _». o « — N -F* vo i o > •«•-0 •«•-0 vo O o fe m t1 t*» w w w tr1 ö ^ | i ^ U l c o C A - 4 <=» v i o U J u< v i "^ (\3 - A r o CA -IS» — O CA CO VO .O s — ' » « • «»--• N - ' v _ ^ c\ M - j -4 i zî ro O v i -< co ui u> v i en ON O i v o - * V I ±s. • r po —» ) yp, ~ J * ts> K> * * -^ - v ro 4 * « w •_» v i ro , , ^ - —»• ON a» r o r o c o »*—s « — ^ ro CA - 4 M u» . L 4 * ro u M ! J co - * co \ o _* ro 4=>. u » CD CO -J> —» O O I M l u , - O i CA V I CO O —O CA r o 4* u» - J o -a vo ° CT 5 c5 o G " o

1 R

H-_^ • J . co ro *" , < • - * - j . ~ j ro , CA ù i en i c o l U » * • CO t / — S * 4 * r o r o a » «-» - 0 - 0 •t* vo <1 f-' _, — i 1 ro 4 * CA ro vo *-*^ Co t - O C J CA ro *~*. CO CO CA - j .

w

H' -t* ro •_». co ( O I c o U i Ö vo t A CA CO ,*-** 4=. CA - J V I r<o e n < Ü J CA _ j » U ; * w * i ~ j -^3 CO CA « W t 0 0 i - 4 V I r o t n O

rb

co co s-»» o vo -F* « * • — * —» vo _* c o ro CA e n S V I KjJ S < CO ( O 45» CA < — N ro ~^ • w " _ 1 CO o> «d tri :*5 <1 I —3 ro u» v i vo 4=* V I - * CA co ro c o '-'J n»o -X O ^ - U i o> ^—^ •-!> - A

-* «^ H!

C3 V O V I 4=» i u » O £ ro CA O Sw* «•_• i l r o | « o <*» r O l O K - 3 ^ CA - J U» - ^ V I ro. CA " * - r o e n HS te! ro u» VO - J »_fc 0 0 4a. o i r o ! M c o ~ 0 ^ - v -~J « 4 —k o > Ci r o *-» r o r o *t*-0 *t*-0 —J CO CA r" Pi P c+ 03 CD CD to H O H-C+.JC+ CD H-c f W ! çu H « » H CD *-"• O P-c f M 1 »d p o W p . H *d 0 H O O H O rie f H -CD 1 M H H O CD O Ö c f 01 1 H P S ta P •Ö o . < < o <J CJ CD c f CD J ta H-•o >d « i CD »d H ^ S c f P i P P ' f r j o co o CD 0 »Ö O H <! co H o PO o c f c f P J U CD O c f » p w •y^ra w • c f O

13

c f c f

ET

Cd c f EL ©

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De budgetten accelerator en early adopter (afzonderlijk voor elk van de 2 sectoren: algemene (inclusief gespecialiseerde) ziekenhuizen enerzijds en psychiatrische

De aanbodkaart voor groen wandelen vanuit je buurt Figuur 2 laat zien dat er grote verschillen zijn in de opvangcapaciteit van de recreatiegebieden in het Hart van Holland gebied..

In theorie zal er zeker sprake zijn van een relatie van maisteelt met bodemdaling, maar deze heeft dan vooral betrekking op de teeltwijze en niet direct op het gewas mais..

Op 3 juni zijn er standcijfars gegeven, waarbij tevens een beschrijving van het gewas werd gegeven.. Bij da zaadvruchten is een samenvattende beschrijving

If we give some credibility to the Quote-500 figures, these force us to interpret the top wealth shares from the household surveys as minimum estimates: if the top 500 of

Uit correlatieberekeningen tussen enerzijds de waarnemingen aan zaad, planten op het zaaiveld en planten in de improduktieve jaren op het produktieveld en anderzijds de

Alle gemeenten leveren hun aandeel in het realiseren van de regionale doelstelling die is gebaseerd op de (oude) rijksdoelstelling van 20% duurzame energie in 2020.. Het

centen voor oogst Basisprijs '. 2) Ontleend aan het door het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouv;producten berekende gemiddeld ontvangen bev/aarloon voor