• No results found

Enkele resultaten van een geohydrologisch onderzoek in het Prunjegebied (Schouwen-Duiveland)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Enkele resultaten van een geohydrologisch onderzoek in het Prunjegebied (Schouwen-Duiveland)"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I,

Enkele resultaten van een geohydrologisch onderzoek

in het Prunjegebied (Schouwen-Duiveland)

(2)
(3)

134/086?./35

INSTITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN .WATERHUISHOUDING NOTA No. 141 dd. 22 augustus 1962

(4)

-2-INHOUD

INLEiniNG __ _

I. BESCHRIJVING VAN HET GEBIED II. LITHO-STRATIGRAFISCHE EENHEDEN

Het pleistoceen

1, .Het mariene Icenien en de oudere formaties

2. De Afzetting van Vlissingen Het Holoceen

3.

Het Veen-op-grotere-diepte(Basisveen)

4.

De laag van Velzen

5.

Oud-holocene wadafzettingen

6.

Oude Zeeklei

7.

Het Oppervlakteveen

8. Subatlantische Wadafzettingen (Jonge Zeeklei, Jong Zeezand)

III. HET GEHALTE AAN CHLORIDE VAN HET GRONDWATER IN DE PLEISTOCENE FORMATIES

1. Inleiding

2. Vergelijking van de beide bemonsteringen

3.

De chloridegehalte-verdeling van het grondwater

op verschillende diepten

IV. DE BEPALING VAN ENKELE HYDROLOGISCHE BODEMCONSTANTEN

1. Inleiding

2. Het horizontaal doorlatend vermogen LITERATUUR 3 4 5

5

5

6

7

7

8 8 9 10 10 12 12 12 13 15 15 15 20

(5)

·.

-3-INLEIDING

Ten behoeve van een kwelonderzoek, dat in het kader van het Deltaplan in het Prunjegebied op Schouwen-Duiveland wordt uitgevoerd, is de geohydro-logische gesteldheid van dit gebied onderzocht. In het volgende zullen de belangrijkste resultaten van dit onderzoek worden besproken.

De gegev.ens zijn verkregen uit een vrij groot aantal .diepe puls- en spoelboringen, die vrijwel alle als peilput zijn ingericht, door 1 m lange

filters op diepten van ca.

20, 30

en

40

m te plaatsen. Aan deze filters zijn

watermonsters onttrokken, waarvan het gehalte aan chloride is bepaald. De putten zijn verder gebruikt om de stijghoogten van het diepe grondwater te meten .• De hydrologische bodemconstanten zijn op. verschillende manieren be-paald, onder andere door middel van pompproeven, waarvan er drie zijn uitge-voerd.

Na een korte beschrijving van het gebied in hoofdstuk I, volgt in hoofd-stuk II een overzicht van de stratigrafie. Hoofdhoofd-stuk III is gewijd aan de chloridegehalte-verdeling van het grondwater op verschillende diepten, ter-wijl in hoofdstuk IV de resultaten van de bepaling van enige hydrologische bodemconstanten zullen worden besproken.

(6)

I. BESCHRIJVING V~N HET GEBIED

Het prunjegebied, dat een oppervlakte van 980 ha heeft, is een

onder-bemaling ;ebied van de polder Schouwen. Het ligt oostelijk van Seroosker~-ce

en wordt.aan de zuidzijde door de Oostersehelde begrensd. De noordelijke en oostelijke begrenzing wordt gevormd door het af\·mteringskanaal, dat bij

de "Prommelsluis11 in de Oostersehelde loost (fig. 1).

Langs de zuidzijde liggen enkele inlagen en bij de dichting van de stroomgeul bij de Schelphoek zijn enkele gronden buitengcdijkt. Het is een vrij vlak. gebied zonder noemenswaardige reliefverschillen. Het·maaiveld

ligt op 1 à 1,5 m- N.~~F., het polderpeil bedraagt 2,80 m- N.A.P.

Volgens KUIPERS (1960) bestaat het grootste deel van dit gebied uit

Oudland. De Oude Z.eeklei ligt over een g:;.~oot deel van de polder nagenoeg

aan de oppervlakte, slechts bedekt door een 10 ~ 20 cm dik laagje venige

Jonge Zeeklei. Het veen tussen de Oude en de. Jonge Zeeklei is door moerne-ring gr.otendeels verdwenen. Gezien de vlakke, niet opvallend laag gelegen gronden, met een laag kalkvrije kl.ei aan de oppervlakte, naar beneden over-gaande in een kalkrijke zavelgrond, moet het gebied tot de kwelderformatic cerckend worden.

In het westen en noorden van de polder komt Middelland voor, bestaan-de uit overgangsgronbestaan-den en jonge krcekruc;gronbestaan-deno Gedurenbestaan-de bestaan-de verschil-lende holocene transgressiefasen zijn op Schotlwen-Duiveland vele kreken gevormd, die naderhand weer zijn dichtgeslibd. Een dergelijke jonge kreek is bekend-bij Serooskerke, waar zij vanuit het noordwesten het gebied bin-nendringt.

(7)

-5-II. LITHO-STRATIGRJ~ISCHE EENHEDEN

In het volgende zullen de verschillende litho-stratigrafische een-heden, die in de ondergrond van het gebied voorkomen, in het kort worden besproken. Daarbij zal in hoofdzaak de indeling op micropaleontologische

basis, zoals deze door Vi.N VOORTHUYSEN (1957) is gegeven, worden gevolgd.

Bij het volgende·raadplege men de zes geologische profielen, waaruit het voorkomen en de·verbreiding van de verschillende litho-stratigrafische eenheden blijkt. De ligging van de boringen en van de profielen is weer-gegeven in figuur 1.

Het Pleistoceen

1. Het mariene Icenien en de oudere formaties

De oudste pleistocene afzettingen, die in het gebied zijn aangeboord behoren tot het. mariene Icenien. Vri.jwel alle boringen hebben deze

af-zetting bereikt, uitgezonderd enkele, die in een tevoren onbekende diepe

kreekbedding zijn geplaatst, zoals onder andere K76 en K78 •

. De diepte waarop de bovenzijde van het Icenien ligt, varieert enigs-zins, maar kan in het algemeen op 29 à 33 m - N.A.P. gesteld worden.

Over de dikte van deze afzetting staan vrijwel geen betrouwbare ge-gevens ter beschikking. Wel is bekend. dat in het westen van Schouwen-Duiveland het Icenien plaatselijk een dikte van ca. 40 m bezit. De

borin-gen in het Prunjegebied hebben slechts de bovenste

5

à 10 m van het

lee-nion getroffen, zodat over het grootste deel van de afzetting niets be-kend is.

Wat .de samenstelling van deze bovenste

5

à 10 m betreft, kan worden

opgemerkt, dat de afzetting uit overwegend matig fijne tot middel fijne, slibhoudende tot slibrijke zanden en kleien bestaat. De zanden zijn

veel-al groenig tot bruingrijs van kleur; zij zijn rijk aan foraminiferen, glimmer, glauconiet, schelpen en schelpfragmenten, terwijl er soms veel gele tot bruine klei-ijzerconcreties in voorkomen. Deze laatste vormen een aanwijzing voor een regressie van de zee aan hot einde van het Icenien. Het gebied moet toen. lange tijd land zijn geweest, waarbij een diepe ver-waringszone ontstond, die soms een dikte van ca. 10 m kan bereiken.

In figuur 2 is een facieskaartje van het leenion weergegeven,

waar-uit blijkt, dat in het centrale deel van de polder en aan de oostzijde

het Icenien uitsluitend in zandige facies is aangetroffen. Icenien in 134/0862/35/5

(8)

.,;--_

kleiige tot zandige facies komt vooral langs de zuidzijde en in het noord-westen van het gebied voor.

Mineralogisch kenmerkt. het Icenien zich door een hoornblenderijke, granaat-epidoot associatie, waarbij vooral het relatief lage gehalte aan

het voor Rijnsedimenten karakteristieke mineraal saussuriet -opv:alt(f~gQ·3).

Wat de afzettingen betreft die ouder zijn dan het Icenien is door he~

ontbreken van voldoentie diep~ boringen niets bekend. Uit d.e eerder

genoem-de diepe boring in westelijk Schouwen is echter gebleken, dat het Icenien daar op een 20 m dikke laag zanden, behorende tot het Poederlien, is ge-legen. Hieronder komt een 30 m dik prudcet pliocene sedimenten voor, die rusten op Oligoceen, dat uit zware klei bestaat en deswege als de ondoor-latende basis van het bovenliggende watervoerende pakket is te beschouwen.

De bovenzijde van deze klei ligt hier op ca. 140 m diepte~

Nu ligt door tektonische .dalingen de bovenzijde van het Oligoceen in Zeeland niet meer horizontaal, maar vertoont een zwakke helling in noor-delijke tot noordwestelijke richting. In het centrum van het eiland, i.c.

het Prunjegebied1 moet rekening worden gehouden met een diepere ligging

van het Oligoceen. Op grond van geo-eleëtrische o~derzoekingen meent VAN

DAM (1957) dat het Oligoceen op Schouwen-Duiveland ongeveer op een diep-te van 215 m verwacht kan worden. Uit een boring bij Sdiep-teenbergen is be-kend, dat het Oligoceen hier van 215 tot 330 m beneden maaiveld voorkomt.

2. De Afzetting van Vlissingen

Uit de periode na het Icenien tot aan het Eemien zijn in het betref-fende gebied geen afzettingen bekend, zodat er een groot stratigrafisch hiaat is. Van de verschillende gebeurtenissen gedurende het overige Pleistoceen is het alleen de Eemtransgressie, die zijn sporen in het ge-bied heeft achtergelaten. Vrijwel overal vindt men dan ook op het Icenien afzettingen uit deze Eemzee; zij zijn door VAN VOORTHUYSEN (1957) aange-duid als "Afzetting van Vlissingen".

De diepte waarop de bovenzijde van deze afzetting ligt, varieert van

ongeveer 17 tot 22 m - N.A.P. Deze variaties zijn ten del~ een gevolg van

latere erosie onder andere gedurende het Holoceen, toen soms diepe stroom-geulen werden gevormd, die de afzetting grotendeels en soms geheel hebben opgeruimd (K76 en K78).

(9)

•;;

-i-van Mariaanshoofd tot ongeveer 16 m bij Seroaskerke en in het noordwes-ten van de polder. Van het zuidoosnoordwes-ten naar het noordwesnoordwes-ten neemt de laagdikte dus toe.

Wat de samenstelling van de afzetting betreft, kan worden opgemerkt dat zij bestaat uit vaalbruine tot grijze, matig grove tot matig fijne zanden, met soms veel schelpen en schelpgruis. Kleilagen komen er niet in voor. Wel blijken de zanden in het onderste deel van de afzetting ge-woonlijk grover te zijn dan in het bovenste deel, hetgeen op een snelle transgressie van de Eemzee zou kunnen wijzen. Behalve lithologisch, is ook paleontologisch de invloed van de open zee in d.e onderste lagen merkbaar, namelijk door het voorkomen van mollusken, die uit de open zee stammen. Naar boven in het profiel worden de zanden gewoonlijk fijner en draagt de fauna het karakter van een waddenfauna. Deze zanden dragen duidelijke kenmerken van een littoraal-estuariene facies.

Mineralogisch kenmerken de zanden zich door een granaat-epidoet--hoornblende associatie met opvallend hoge percentages aan

saussuriet--alteriet (fig.

3).

De invloed van de Rijn weerspiegelt zich niet alleen

door deze hoge saussuriet-gehalten, maar ook door de aanwezigheid van vulkanische mineralen. Mineralogisch is er dus een duidelijk onderscheid met de onderliggende mariene afzettingen van het Icenien.

Het Holoceen

3. Het Veen-op-grotere-diepte (Basisv.een)

Onder het Veen-op-grotere-di.epte, tegenwoordig ook wel het Basisveen genoemd, wordt het veen verstaan, dat op de mariene Eemlagen en onder de Oud-holocene Wadafzettingen ligt. In figuur 4 is de verbreiding van dit veen weergegeven. Uit dit kaartje blijkt, dat wij hier niet met een sa-menhangende veenlaag te doen hebben, maar met verspreid voorkomende res-ten. Dat de verbreiding van dit veen zo'n grillig beeld vertoont, is een gevolg van erosie gedurende het Holoceen, waarbij het veen over grote op-pervlakten is opgeruimd. Ook de diepe ligging van de grens Pleistoceen/

/Holoceen in sommige boringen waarin geen veen is aangetroffen (bijv, . ~

K74) wijst op erosie.

De diepte waarop het veen is aangetroffen varieert van 16 tot 18 m -- N.A.P.

Het Veen-op-grotere-diepte is zandig tot kleiig en soms zelfs sterk kleiig ontwikkeld. De kleirijkdom is een gevolg van een snelle overstro-134/0862/35/J

(10)

ming, aanvankelijk met zoet, slibrijk water, onder invloed van een stij-gende zeespiegel. Er ontstond een kleiige gyttja met verslagen veen. Door de. snelle zeespiegelrijzing werd deze afzetting met brak water over-stroomd, waarin plaatselijk nog een humeuze, zware gyttja-achtige klei tot afzetting kwam. Door de druk der bovenliggende wadafzettingen is do

slappe laag, die niet veel dikker dan 1 à 2 m geweest is, tenslotte

ge-reduceerd tot een enkele decimeters dikke laag samengeperst veen tot

venige klei ..

4.

De Laag van Velzen

Op verschillende plaatsen in het westen van Nederland is op het Veen-op grotere-diepte en direct onder de zandige wadafzettingen een kleilaag aangetroffen, die in de literatuur beschreven is als d.e "Laag van Velzen" (BENNEMA, 1954) of als "Hydrobiaklei" (VAN STRAATEN, 1954). Deze. klei zou in een ondiepe, brakke lagune die bij laag water droog viel, zijn ontstaan. Door de snelle zeespiegelrijzing is de klei spoe-dig door zanspoe-dige wadafzettingen bedekt of door de krachtiger wordende getijstromen zelfs weggeërodeerd.

In enkele boringen in het. Prunjegebied, onder andere in K70, K721

K117 en K119 is deze kleilaag, die niet meer dan 1/2 à 1 1/2 m dik is,

eveneens aangetroffen. De diepte waarop de klei voorkomt varieert van 15 tot 18 m - N.A.P. Het gehalte aan afslibbare delen is vrij hoog en bedroeg bijvoorbeeld in K117 ruim 64%.

5.

Oud-holocene Wadafzettingen

Onder invloed van de rijzende zeespiegel gedurende het Atlanticum werden in het gebied de zogenaamde Oude Wadafzettingen gesedimenteerd.

D.eze afzettingen bestaan uit matig fijne, middel fijne en soms zeer

fijne, slibhoudende zanden en dunne kleilaagjes~ In de onderste lagen

van het pakket overweegt de zandige facies en in het algemeen kan men een afname in korrelgrootte van het zand van beneden naar boven in het profiel waarnemen.

De diepte waarop de basis van deze atlantische wadafzettingen ligt,

bedraagt 17 à 18 m, maar indien het Veen-op-grotere-diepte ontbreekt,

20 à 22 m - N.A.P.

(11)

-9-maar in het zuiden van de polder overheerst de kleiige facies sterk, zo-dat de dikte van de zanden hier niet meer dan 1 m bedraagt (boring K69).

Door de snelle .transgressie gedurende het Atlanticum trad een krach-tige erosie op, die, zoals reeds werd opgemerkt, er de oorzaak van is dnt het Veen-op-grotere-diepte op vele plaatsen thans ontbreekt. Gedurende deze periode werd ook een aantal diepe tot zeer diepe kreken en stroom-geulen gevormd. Eén van deze atlantische stroom-geulen bevindt zih in het oosten van het gebied. en loopt van de kust af bij boring K118, via de boringen K78, K109 en K76 in noordelijke richting (fig. 5). Deze stroomgeul moet meer dan 40 m diep geweest zijn. In boring K76 is op 40 m diepte nog geen

Icenien bereikt, hetgeen uit figuur 3 moge blijken. De samenstelling der

zware mineralen is tot d.e einddiepte der boring zeer uniform. Min.eralen àls saussuriet en augiet, die in het Icenien sporadisch voorkomen, zijn tot onder in de boring aangetroffen •. Een en ander is in overeenstemming

met de bevindingen van SPAINK (1958~, die een grote eenvormigheid.van de

molluskenfauna tot einddiepte van de boring vaststelde. Ook granulome-trisch is er een duidelijk verschil met de begrenzende afzettingen van het Icenien en de Eemlagen, doordat er van beneden naar boven in het pro-fiel een geleidelijke afname in korrelgrootte van do zanden valt waar te nemen.

Uit de bedekking der geulafzettingen met Oude Zeeklei, Oppervlakte-veen en Jonge Zeeklei volgt, dat de betreffende geul con atlantische ou-derdom moet hebben.

De kreek bij Sercoskerke is door enkele boringen van de pompproef bij K104 getroffen, waarbij bleek dat de diepte ca. 28 m moet zijn geweest. Het opvullingsmateriaal bevat namelijk veel recente on subrecente forami-niferen, zoals dr.VAN VOORTHUYSEN kon vaststellen.

6. Oude Zeeklei

Op vele plaatsen in het gebied gaan de Wadafzettingen naar boven

ge-leidelijk in zwaardere afzettingen over, de zogenaamde Oude Zeeklei. Tot de Oude Zeeklei zijn die afzettingen gerekend, die 10% of meer afslibbare delen beyatten, met andere woorden de lichte zavels tot en met de zware kleien.

De diepte waarop de basis van de Oude Zeeklei ligt wisselt sterk,

na-melijk van ongeveer

3

tot 17 m - N.A.P. De bovenzijde ligt vrij vlak en

(12)

wel op ca. 2 à 2,5 m- N~A.P., bij Seroaskerke echter 3 m- N.A.P.

De dikte varieert eveneens sterk, maar een waarde van 4 à 6 m komt.

veel voor. Plaatselijk is echter een dikte van minder dan 1 m gevonden, terwijl aan de zuidkust de kleilaag plaatselijk 15 m dik is (boring K69). Deze extreme dikte past niet in het beeld van het ontstaan van deze

kleilaag, die immers gedacht wordt te zijn gevormd aan het einde van het Midden Atlanticum. Veeleer kan worden aangenomen, dat reeds van het begin der atlantische transgressie af plaatselijk omstandigheden hebben geheerst, die gunstig waren. voor sedimentatie van klei:lge afzettingen. Het is dus nie.t uitgesloten, dat de Oude Zeeklei niet overal dezelfde ouderdom bezit, een opvatting waartoe ook PONS en WIGGERS (1959) komen voor deze klei in Noord-Holland.

7. Het Oppervlakteveen

In het voorgaande is reeds opgemerkt, dat dit veen door moernering grotendeels is verdwen.en. Op sommige plaatsen zijn ebhter nog duidelij-ke resten aangetroffen, onder andere in het westen van de polder bij bo-ring K73, K74 en K75. Het veen komt als een dunne laag van enkele centi-meters tot enkele decicenti-meters, dicht onder de oppervlakte voor.

8. Subatlantische Wadafzettingen (Jonge Zeeklei, Jong Zeezand)

Tot .de Subatlantische Wadafzettingen worden gerekend de mariene se-dimenten, die gedurende verschillende tr.ansgressiefasen, die kort voor het begin van onze jaartelling aanvingen, zijn gevormd. Zij bestaan uit Jonge Zeeklei en Jong Zeezand. In verschillende boringen is op het opper-vlakte-veen een dunne laag Jonge Zeeklei aangetroffen. De dikte van deze kleilaag wisselt van enkele decimeters. tot 1 1/2 m.

De Jonge Zeeklei bestaat uit zavel, maar soms ook uit zware klei met een gehalte aan afslibbare delen van 7o%. Vooral in het westen en noor-den van het gebied is het Jonge Zeeklei landschap ontwihlteld. Voor gede-tailleerde gegevens zij verwezen naar KUIPERS (1960).

Ten behoeve van het kwelonderzoek is de dikte van de slecht doorla-tende deklagen van belang en daarom is in figuur 6 een diktekaartje van de Oude en Jonge Zeeklei en het daartussen gelegen veen weergegeven. Uit het verloop van de isopachen blijkt, dat in het oostelijke deel van de polder de deklagen zeer dun zijn (0 tot 2·m). Boven de voormalige kreken ontbreekt de afsluitende laag soms geheel. Waar sloten deze dunne deklaag

(13)

-11-doorsnijden, zal men in beginsel. een sterke kwel kunnen verwachten.

Voor-al het zuidoostelijke kustgebied, waar de deklaag plaatselijk ontbreekt,

kan als een belangrijk kwelgebied. beschouwd worden. Deze opvatting vindt steun in de hoge chloridegehalten, die hier in het polderwater zijn

waar-genomen (mondelinge mededeling van VAN 1T LEVEN). In het overige deel van

de polder varieert. de dikte van de deklagen van

4

tot 10 .m, terwijl langs

de zuidelijke rand, in de inlaag, een dikte van 10 tot 16 mis gevonden.

(14)

III. HET GEHALTE AAN CHLORIDE VAN HET GRONDW~TER IN DE PLEISTOCENE FORM~TIES

1 .. Inleiding

De verschillende in zeewater aanwezige ionen komen in een vaste ver-houding voor. Aangenomen mag worden, dat dit eveneens zal gelden voor het grondwater, dat zich in de pleistocene formaties bevindt en :v.an

verschil-lende transgressies afkomstig is. Aangezien de chloriden de bel~ngrijkste

zouten in het grondwater zijn en hun analytische bepaling eenvoudig is, kan het· gehalte aan·chloorionen dienen als indicator van het totale io-nengehalte van dit verdunde zeewater.

Een inzicht in de grootte en de verdeling van het ehloridegehalte van het grondwater is van belang voor het kwelonderzoeko Ook na de af-sluiting van de zeearmen zal immers de zoute kwel nog langere tijd voort-duren en een belangrijke zoutbelasting voor het Zeeuwse meer betekenen •. Indien het zoutgehalte van het grondwater gebiedsgewijze sterk varieert, zullen voor het vervaardigen van isohypsenkaarten de gcmeten stijghoog-ten moestijghoog-ten worden omgerekend op water van eenzelfde zoutconcentratie (ERNST, 1962).

Aan alle putten, waarin filters waren gesteld, zijn watermonsters onttrokken, waarvan door het Bedrijfslaboratorium in Goes het chloride-gehalte is bepaald, Een eerste bemonstering van het grondwater vond plaats in november 1958. De resultaten zijn reeds besproken door V.i.N DAM en DE RIDDER (1960). Een tweede bemonstering is in september 1961 uitgevoerd.

De uitkomsten hiervan zijn in een nota van

v:JN

DER V/EERD ( 1961) behandeld.

2. Vergelijking van. d.e beide bemonsteringen

In de figuren 7a, b en c zijn de chloridegehalten van de bemonste-ring in 1958 uitgezet tegen die van 1961. Bij 18% van de monsters bleek het verschil in chloridegehalte tussen beide data van bemonstering meer

dan 1 gr Cl'. per liter te bedragen~ In het algemeen valt uit de figuren

af te leiden, dat de gevonden chl.oridegehalten in september 1961 wat la-ger zijn dan die in november 1958, maar ook het omgekeerde komt voor. De-ze hogere gehalten zijn vooral gevon.den langs de randen van het gebied onder andere in de boringen K72, K90, K92, K100 en K109.

Een mogelijke verklaring voor deze verschillen kan in de gevolgde

boortechniek gezoeht worden. De meeste boringen zijn 4a~elijk als

(15)

....

-13-gebruikt, dat een gehalte aan chloride bevat van 2000 tot 8000 mgjl. Een deel van het spoelwater verdwijnt tijdens het boren in de formaties. Het is dus mogelijk, da.t de filters bij de eerste bemonstering niet lang genoeg zijn doorgepompt, zodat dit de oorzaak van sommige der ~vonden verschillen zou kunnen zijn. Het grondwater is echter aanmerkel~jk zou-ter dan het oppervlaktewazou-ter en het ligt daarom voor de hand, dat bij de tweede bemonstering hogere chloridegehalten gevonden zouden moeten worden. Voor een aantal monsters is dit ook. inderdaad het geval, maar het merendeel geeft lagere gehalten te zien, zodat ook andere oorzaken een rol gespeeld moeten hebben.

3. De cl1l....ori.degehalte.-verdeling van het grondwater op verschillende diepten

In de figuren 8,

9

en 10 zijn de isohalinen van het grondwater op 20, 30 en 40 m beneden maaiveld weergegeven. Deze figuren zijn ontleend aan bovengenoemde nota van V.tJ.N ·DER WEERD en hebben dus betrekking op da

bemonstering in september 1961.

In het algemeen vertoont de chloridegehalte-verde]::f.ng op genoemde diepten min of meer eenzelfde beeld. De hoogste chloride-concentraties

(16 à 18 gr per liter) komen voor langs de zuideliJke randstrook van het

gebied. In noordelijke richting neemt het chloridegehalte geleidelijk af tot ca. 13 gr per liter~ om vervolgens weer toe te nemen tot ca. 15 gr per liter in de noordelijke randstrook van de polder.

Opmerkelijk is een klein gebied met relatief lage chloridegehalten in het oosten van het gebied. Als laagste waarde is

7

à 8 gr Cl' per li-ter op 20 m diepte gevonden. Op 30 en 40 m diepte komen waarden voor van 8 à

9

gr per liter.

Bij de verklaring. van de gevonden chloridegehalte-verdeling dient er aan herinil:erd te worden, dat het gebied gedurende het Kwarto.ir afwisselend

land en zee geweest is. Aan het einde van het Icenien (500.000 jaar ge-leden) trok de zee terug en viel het gebied droog, waarbij ontzilting zal zijn opgetreden. Gedurende het Eemien (150.000 tot 10P.OOO jaar geleden) transgradeerde de zee opnieuw en zal het zoete water weer grotendeels door zeewater zijn verdrongen. Ook gedurende het Holoceen zijn verschil-lende regressie- en transgressiefasen bekend. Deze afwisseling van land en zee is de oorzaak van de relatief lage chloridegehaltcn, die in het centrale deel van de polder gevonden worden. Er zal vermeJing van zout en zoet water zijn opgetreden. Vanaf de kust vindt thans weer een geleide-134/0862/35/j3

(16)

.

-lijke verzilting plaats, die in het centrale deel van de polder nog niet

volledig is.

De relatief zoete kern in het oosten van de polder dankt zijn ont-staan aan een combinati~ van geologische en hydrologische factoren. Zo-als uit figuur

5

blijkt, bevindt zich langs de oostzijde van de polder een diepe erosiegeul, die met overwegend zandig matcriaal is opgevuld, terwijl de afdekkende kleilaag dun is en plaatselijk zelfs geheel ont-breekt (fig.

6).

Bovendien wordt deze voormalige geul hier aangesneden door het afwateringskanaal. Het polderpeil in het aangrenzende gebied is hoger dan in het Prunjegebied, zodat er een potentiaalvcrhang is van dit oostelijke poldergebied naar de Prunjepolder. Uit een door ERNST samenge-stelde stijghoogtekaart van het diepe grondwater blijkt eveneens dat de stromingsrichting in de polder naar het noordoosten g~richt is. Dit. poten-tiaalverhang is er, samen met het zandige profiel van de erosiegeul, de oorzaak van, dat zich op deze plaats een relatief zoete kern van grond-water kon vormen •

(17)

....

,..

.

..

-15-IV. DE BEPALING VAN ENKELE HYDROLOGISCHE BODEMCONST.:...NTEN

1. Inleiding

Tot de hydrologische bodemconstanten worden onder andere gerekend: het horizontaal doorlatend vermogen van het wateryoerende pakket- (kD-waarde )·, ·de ver.ticale weerstand van de afdekkende, slecht doorlatende

laag (c-waarde), het bergend vermogen~·en de afgeleide grootheden,

zo-als bijvoorbeeld de spreidingalengte À = lfkD.c. Vooral aan de bepaling

van de beide eerstgenoemde constanten is vrij veel aandacht geschonken. 2. liet horizontaal doorlatend vermogen

Het horizontaal doorlatend vermogen van het watervoerende pakket is op de volgende manieren bepaald:

a'.uit korrelgrootte-analysen van geroerde monsters grond k;uit doorlatendheidsmetingen van ongeroerde monsters ~.uit pompproeven

d.uit metingen van de voortplanting van de getijbeweging in het grondwater

De resultaten van de sub d genoemde methode zijn reeds door WESSELING

(1960)

gepubliceerd.

sub a. In het gebied zijn in totaal

17

pulsboringen tot

40

m diepte

uit-gevoerd, waarbij het bodemprofiel ongeveer om de 2 m is bemonsterd. Van deze monsters is de korrelgrootte-verdeling bepaald en

hier-uit is het U-cijfer bereke~d. Met behulp van het U-cijfer is de

doorlaatfactor bepaald, die, vermenigvuldigd met de dikte van de laag de kD-waarde van die laag geeft. Door sommatie van deze uit-komsten wordt de kD-waarde van het gehele aangeboorde profiel ge-vonden.

De resultaten van deze berekeningen zijn in figuur 11 ~eergegeven.

Uit dit kaartje va~af te leiden, dat de kD-waarden variëren van

190

tot

120

m

2

jdag. De laagste waarden zijn gevonden op enkele

plaatsen langs de zuidkust en in het noorden van de polder. Hoge kD-waarden komen vooral voor in de omgeving van Serooskerke.

De belangrijkste bijdrage tot de ge~onden kD-waarden wordt geleverd

door de mariene Èemafzettingcn (.i.fzetting van Vlissingen). Maar

(18)

.;

ook het mariene Tn emen kan plaatselijk vrij goed doorlatend zijn,

zelfs in de bovenste 10 m van deze afzetting. Het Icenien reikt echter mogelijk wel tot 100 m diepte en naar is te verwachten overheerst in dit onderste deel van het pakket de zandige facies. De kD-waarden van het gehele watervoerende pakket zullen dus. naar schatting zeker tweemaal hoger kunnen zijn dan de kD-waanden, die in figuur 11 zijn aangegeven en die alleen op de bovenste 40 m van het profiel betrekking hebben. Voor praktische doeleinden zou men daarom rekening kunnen houden met kD-waarden in de orde van

grootte van 500 à 800 m2jdag.

sub b. In principe is het mogelijk het doorlatend vermogen van een water-voerende laag te bepalen door in het laboratorium de horizontale doorlatendheid van ongeroerde monsters te meten. Om de grove zan-den te kunnen bemonsteren is een kernsteekapparaat ontwikkeld dat aan de gestelde eisen voldoet (WIT, 1962). Een en ander nam veel

tijd in beslag, evenals de constructie van een apparatuur in het

laboratorium om zowel de verticale als de horizontale doorlatend-heid van kernmonsters te meten, zonder dat de monsters uit de mon-sterbussen verwijderd behoefden te worden.

·.Hoewel voor het te.sten van het kernsteekapparaat enk(ü.e trajecten in de boringen·K80, K106, K117 en K119 zijn bemonsterd, kon eerst

in de pompput van de pompproef bij K104 een systematische kernbe~

monstering tot 38 m - m.v. worden uitgevoerd. Een tweede kernboring (K15.2) werd buiten het Prunjegebied, op de noordkust van het ei-land, bij Scharendijke verricht. Deze boring werd tot ruim 50 m diepte om de halve meter bemonsterd.

Figuur 12 toont de resultaten van de granulometrische analysen en doorlatendheidsbepalingen in de monsters uit de pompput bij boring K104. Tot een diepte van 38 m zijn in totaal 36 kernmonsters

ver-zameld. Voor dit. traject is een

kD~·~o

m2jdag berekend. Zoals de

figuur laat zien, zijn de uit de granulometrische samenstelling berekende k-factoren deels van gelijke orde van grootte, deels echter belangrijk groter dan de gemeten waarden.

In boring K152 bij Scharendijke. zijn in totaal 100 kernmonsters gestoken. Tot een diepte van 36,00 m - m.v. komen hier Jong holo-ceen zeezanden voor, die van maaiveld tot 21,50 m diepte matig

(19)

"

-

-17-fijn tot middel-17-fijn en van 21,50 tot }6,00 m matig grof tot

mid-delgrof van samenstelling zijn. Van 36,00 tot 41',80 mis de

ilf-zetting van Halsteren aangetroffen, die·hier uit matig fijne tot middelgrove zanden en.leemlagen bestaat. Daaronder ligt marien Icenien dat uit matig fijne tot middelfijne zanden is samengesteld. De uit il.,aboratoriummetingen berekende kD-vmarde bedraagt 600 mJdag. Aangezien bei.de boringen niet het gehele watervoerende pakket heb-ben getroffen, zal de kD-waarde in beide gevallen nog belangrijk hoger zijn dan bovengenoemde uitkomsten.

sub c. Op drie plaatsen in de Prunjepolder zijn de kD-waarden door

mid-del. van pompproeven bepaald. Deze plaatsen liggen bij de boringen K78, K89 en K104 (fig. 1). De beide eerstgenoemde plaatsen liggen in de eerder besproken atlantische stroomgeul; de pompproef bij K104 was gedacht een ongestoord profiel te treffen, maar enkele peilputten kwamen in de eerde! genoemde subatlantische kreek van Sercoskerke terecht. De resultaten van deze pompproeven zullen in een afzonderlijk rapport worden besproken; in deze nota worden alleen de gevonden waarden voor de verschillende bodemconstanten vermeld.

1e pompproef (K78, K91)

De diepte van de atlantische geul bleek in do verschillende bo-ringen voor deze proef nogal te verschillen. In K78 werd op 40 m diepte nog geen Icenien bereikt. In de pompput werd deze afzetting op ca. 38 m- m.v aangeboord (zie fig.13). Uit deze figuur blijkt de granulomatrische samenstelling van het aangeboorde profiel. De pompproef gaf als uitkomst:

kD

=

280 m2jdag

De kD-waarden, die met behulp van de.korrelgrootte-verdeling voor de boringen K78 en K91 zijn berekend, leverden belangrijk hogere uitkomsten, namelijk ..

K78 410 m2jdag

K91 495 m2jdag

2e pompproef (K89)

De diepte van de o.tlantische geul bedraagt in de beringen voor

deze proef 31 à 32 m, daaronder komt marien Icenicn voor. De

(20)

~-~·· Boring K89 K91 K104 K152 K106

·.afzet'tingen :.bestaan uit middelfijne, matig fijne en. matig grove zanden. Het Icenien·is samengesteld uit matig fijne, matig grove zanden en kleilagen.-Deze klei is in alle boringen op ca. 40 m aangetroffen (fig. 14).

De pompproef gaf de volgende uitkomsten+ . laag .. 2., 00 - 1 7-, 00 28,50 - 38,00 kD (pompproef)

2;-160 m dag 90 m2jdag kD(korrelgr.verd.) 155 m2jdag

2;-53 m _dag

Ter vergelijking zijn in deze tabel ook de kD-waarden vermeld, di_e uit de korrelgrootte-verdeling van de pulsmonsters uit de pompput, zijn berekend. Voor de bovenste laag stemmen de resultaten van beide methoden goed overeen; voor de onderste laag geeft de pomp-proef een belangrijk hogere waarde.

3e pompproef (K104)

De subatlantische geulafzettingen reiken hier tot een diepte van 28 m - m.v. Zij bestaan uit matig fijne en matig grove zanden. Van 28 tot -50 m - m.v. zijn matig fijne tot matig grove zanden aange-troffen, die tot het mariene Icenien behoren (fig"12).

De pompproef gaf als uitkomst voor kD-= 650 m2jdag. Uit de

korrel-grootte-verdeling werd berekend kD 720 m2jdag.

In onderstaande tabel zijn tenslotte de resultaten van de pompproe-ven en laboratoriummetingen samengevat. In deze tabel zijn ook op-genomen de crwaarden, die uit de pompproeven en uit metingen in ongeroerde monsters zijn afgeleid.

kD- en c-waarden berekend volgens verschillende methoden

kD-waard~n volgens: c-waarden volgens:

pompproef laag gran. laag

lab.met. laag pomp- laag laag

(m2jdag) dikte anal .. dikte dikte proef dikte lab,.met.dikte

(m) (dg) (m) 250 28 2-10 25

-

-

45 1

-

-280

>

50 495 44 ...,.

-

140 1

-

-650 ) 50- 720 50 400 38 680 8 760 8 600 50 ...

-

--

...

-

-

--

-

--

-

-

-

-

-

-

-

750 8

(21)

_:4

a

...

-19-Het blijkt, dat de resultaten van de verschillende methoden in som-mige gevallen nogal uiteenlopen. De bepaling van de kD-waarde uit de korrelgrootte-verdeling van. geroerde monsters is echter niet erg betrouwbaar. De lage kD-waarde, die in K104 uit metingen van onge-roerde monsters is afgeleid, kan worden toegeschreven aan de gerin-gere laagdikte (38 m) waarop deze waarde betrekking heeft.

Wat de verticale weerstand van de deklagen betreft, moet rekening gehouden worden met grote verschillen tussen de diverse delen van de polder. Behalve aan verschillen in verticale doorlatendheid, moe-ten deze variaties in c-waarden vooral worden toegeschreven aan de aanzienlijke verschillen in dikte van de deklagen (fig.6). Relatief lage c-waarden kunnen verwach.t worden en zijn ook gevonden in het oostelijke deel van de polder, waar de deklagen dun zijn of soms na-genoeg geheel ontbreken. Hoge c-waarden komen in het westelijke deel

voor, waar de deklagen tot 8 à 10 m of meer dik zijn.

Tenslotte dient rekening gehouden te worden met zeer hoge c-waarden van het Veen-op-grotere-diepte. Dit veen is zeer compact en het is uiterst slecht doorlatend. Het komt echter niet als een aaneenge-sloten dek boven de Eemlagen voor, maar meer verspreid als losse schollen.

sub d. Door WESSELING ( 19 60 )zijn de kD- en c-waarden afgeleid ui. t de

voortplm-ting van de getijbeweging in het grondwater. Voor het produkt kD.c zijn in de raaien, waarin de boringen K89 en·K104 gelegen zijn, waar-den gevonwaar-den van respectievelijk ongeveer 38.000 en 97.000. Uit bo-vengenoemde pompproeven volgen yoor kD.c echter geheel afwijkende uitkomsten, namelijk respectievelijk 11.250 en 442.000 •. Deze ver-schillen moeten deels worden toegeschreven aan het feit, dat bij de berekeningen uit de getijvoortplanting geen rekening is gehouden met de samendrukbaarheid van de afdekkende laag, waarop door ERNST(1962) is gewezen. Waar de deklaag dun is of ontbreekt (bij K89), zou men

echter verw,~hten, dat de uitkomsten van beide methoden een goede

overeenkomst te zien zouden geven. De pompproef geeft echter een on-geveer viermaal lagere waarde voor kD.c. Een vcrklaring hiervoor is moeilijk te geven.

(22)

LITERATUUR

BENNEI1.A, J. ( 1954). Bodem- en zeespiee;clbewcgingen in het Nederlandse kustgebied. Diss. Wageningen

DiJ'1, J ~ C? Vli.N ( 1957) - Rapport betreffende het geo-electrisch onderzoek op

Schouwen-Duiveland in·het jaar 1956. Werkgr. Geo-electr.On-derzoek T.N.O. 28 pag.

D.îM:J .C, Vl1N en N.A.DE RIDDER (1960) - Enige aspeeten van het

geohydrolo-gisch onderzoek in zuidwest Nederland. Geol. en Mijnb. 39, pp. 603~620.

ERNST,L.F. (1962) - De invoering van correcties in hydrohypsenkaarten ten behoeve van de berekening van horizontale en vcrticale compo-nenten van de stroming bij verschillen in dichtheid van het grondwater. Nota. 127, I.C.Vl. Vlagenineen

(1962) - Grondwaterstromingen in de verzadigde zone en hun berekening bij aanwezigheid van horizontale evenwijdige open leidingen. Diss. Utrecht

HEIDE,S.V.~N DER (1957)- Correlations of marinehorizonsin the middle and · upp.er Pleistocene of the Netherlands Gcol. en Mijnb.

N.S~ 19, pp.272-276

JONG, J .D. DE, B. P. H: ... GEHi1.N en F. F.F. E.

v: ...

N · RUMHELEN ( 1960) - D.e holocene

af-zettingen in het Deltagebied. Geol. en Hijnb. 39, pp. 654-661 KUIPERs·,s:F: (1960) - Een bijdrage tot de kennis van de bodem van

Schou-'wên~Duiveland·en Tholen naar de toestand voor 1953. Diss. Wageningen. Versl.Landb.Onderz. 65.7

PONS,L.F. en A.J.WIGGERS(1959) - De holocene wordingsgeschiedenis van Noord.,..H.olland en het Zuiderzeegebied. Tijdschr. Kon.Ned.Aardr, Gen. 76,2 pp. 104:152

SP .. UNK,G.(1958)- Rapport no9 31. Jddeling MacropaleontoloGie Geol.Dienst

Haarlem

S'IR:.: ... TEN, L.H.J.U.V:...N (1954)- Radiocarbon clatings. and changes of sea

(23)

a""

;

-21-VOORTHUYSEN,J.H.VAN

(1957)

-Algemeen geolo[;isch overzicht tot een diepte

van

40

m. In: Agro-hydrologische profielen van Zeeland. Min.

v.Land~. Staatsdrukkerij, 1s-Gravenhage

VJEERD,B.v"·l.N DER

(1961) -

Het chloridegehalte van het grondwater op

gro-tere. diepte· in het onderb.emalingsgebied "De Prunje". Nota

no.

99,

;I:. C. VJ. Wageningen, 8 pag.

VffiSSELING,J,

(1960) -

Enkele resultaten van de bepalin[; ~an hydrologische

constanten in·het Prunje[;ebied (Schouwen-Duiveland). Geel, en

Mijnb.

39,

pp.

624-630.

WIT, K.E.

(1962) -

An·apparatus for·coring undisturbed samples in deep

boreholes. Soil Science. Vol.

94,

2.

(24)

D A-· \I . ~'k103 y \

\

\ I -~~--­ \\

k79·

~:-\ • pulsboring o spoelboring

8

pompproef 0 500

c'

B'

k163 0 61C 1000 m

~

r

(25)

FACIESKAART van het ICENIEN .. :: :::::::::: ... ... . ... .

....

.

.

··· .... ··· .... . ··· \\ 0 0

s

.,.

~I? lcenien in overwegend zandige facies

IT>

_ ...

::::

...

j

kle11ge facies lce_~ien in zandige en

.Q~95 -::: f \ • pulsboring o spoelboring

8

pompproef 0 500 k109 0... -... l Fig.2 '

\

1000 m

\

k163 0 61C 150

(26)

BORING K75

BORING K77

ZWARE MINERALEN

~ Granaat

~ Epidoet

EIIIillJ

Saussuriet, Alteriet

~ Hoornblende

. . Vogezen Hoornblende

!BIB

Chloritoid

BORING K76 BORING . . Vulkanische mineralen

c==J

Rest

c=J

Topaas ~ Stauroliet ~ Metamorfe mineralen ~ Toermalijn LITHOLOGIE

c==J

Middel grof zond

[=::::J Matig grof zond

[=:! Matig fijn zond

l:mnn::yiij Middel fijn zand

ttmM&:iiM Zeer fijn zand

~Grind

ITIIJJIIIII

K lei

DJIJ

Kleiig zand

rt.,.J

60/10gA 14

(27)

-0 0

s

,

~R

Sc

/y/2/.

D

/2

Veen-op-grotere-diepte aanwezig • pulsboring o spoelboring

8

pompproef 0 500 Fig. 4 1000 m 611C 50

(28)

11mmmmm1 m::::mmmm 0 0

s,.

t"f?

Subatlantische kreek

Atlantische kreek • pulsboring

o spoelboring o • • pompproef 0 500 1000

m

60

271C

WAGENINGE

N-

---'~

(29)

ISOPACHENKAART VAN DE SLECHT DOORLATENDE DEKLAGEN Fig. 6 (Jonge zeeklei, Oppervlakte veen en Oude zeeklei)

Dikte in m

ITIJJJ

o- 2 ~::;:::;r 1o-12

E:2J

2-4

lSSSJ

4-6 1~·-::.·] 6-8 ~8-10 ~ 12-14

liJJIJTIJ

14-16 W.16-18 • pulsboring o spoelboring

0

500

1000 m 60C/415 2

(30)

1T

nov.'58 16

I

15 14

I

131

12' I 11

10

9

® (!) ® (!)

/

/

Grondwater op 20m-mv {1958 analyse

R v D

• 1961 analyse Goes • beide analyses Goes

(31)

gr

Cl/I nov. '58 17 16 15

14

I

I

13

I

12

1

I

/

11

r-

® ® 10

9

8

® ® ®

/9.

Fig. 7b Grondwater op 30m-mv ® { 1958 analyse R v D 1961 analyse Goes • beide analyses Goes

7 Sept. '61

(32)

gr.CI/1 18 nov. '58 17 16 15 14 13 12 11 10 9 • (!)(!) ® ® ® • (!)

Fig.7C Grondwater op 40m- mv ® {1958 analyse

R

v

D

1961 analyse Goes • beide analyses Goes

(33)

SCHELPHOEK

-

7- 8

!IIIIIIII1

8- g r~-~~j g -10 10 -11

~

11 -12

~

- 12-13

~

/ 13- 14

-0

14-15

~

15-16

0

16-17

~

17-18

PRUNJEGEBIED

Chloridegehalte op 20 M - N.A.P PROMMELSLUIS • 0 500

L - - - -INSTITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK E~. V... Art.;:;,.. viSHvUDI NG WAGENINGEN

Fig. 8

1000

m

61C 142-2

(34)

GRAMMEN Cl.jl 8- 9 g -10 10 -11 11 -12 12 - 13 13 -14 14 -15 15 -16 16-17 17-18 Chloridegehalte op 30m- N.A.P.

DIESELGEMAAL

PROMMELSLUIS •

0 500 1000 m

61C 142-3

(35)

PRUNJEGEBIED

Chloridegehalte op 40m- N.A.P. GRAMMEN Cl.-/1.

lii1liill

~

'

-

~

-~

' I

§

~

[[L1JJ

~

8 g 10 11 12 13 14 15 16 - 9 -10 -11 -12 -13 -14 -15 -16 -17 DIESELGEMAAL "PROMMELSLUIS·· 17 -18 0 500

INSTITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING WAGENINGEN

Fig . 10 1000 m

-G1C 142-4

I

L

(36)

Uimi!i

iJ

kD

=

100- 200 m2 /dag JIIIIJJIIJJIIJI k D

=

200 - 300

I

>>>>>

J

k D = 300-L.OO

I

JkD>L.OOm2/dag • pulsbor1ng o spoelbor1ng 0 500 1000 m

60

85C

----~~

(37)

6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 36 38 40 42 44 46 48 50

Pompput K104 Korrelgrootte -verdeling in °/o caco3 in °/o

0 50 100 0 4 8 12

100 0 4 8 12

Humus 1n °/o U-Cijfer Mediaan Sortering(So,~)

0 1 2 3 0 100 200 0 100 200 300 1,7 1,5 1,3 1,1 I 0 1 2 3 0 100 200 0 100 200 300 1,7 1,5 1,3 1,1 Doorlaattaktoren in m/dag 1ä5 164 1ö3 1d 1Ö1 1 10 20 30 40 50 \

'

' \

.,

...

'

\ - - k vert}gemeten ----khor .. _ .. k gran berekend

.

(

~{

·

.

:

:

·. I I I I

'

I { · ...

+

.. ···

I I I I I I I I I I I 105 164 163 162 161 1 10 20 30 40 50 Fig12 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44

(38)

0 50 100 0 ,--,----., 4 8 0 0,5 1 1,5 0 50 100 150 200 250 0 50 100 150 200 250 1,4 1,3 1,2 1 0 10 20 30 m 0 2 4 :::

·y

[

{:til

lmttt:::ttl

t:

tt't:It)

I'Itttl

Î

6 8 10

l

'l

!!!,!

I I

l!l'~J

111!11111

ll!llll

1

11111P

~

::

·.·

1

1

111

!: ... 18 20 22 24 26 28 3~ 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 L_____j___J 0 .50 100 0 4 8 0 0,5 1 1,5 0 50 100 150 200 250 0 50 100 150 200 250 1,4 1,3 1,2 0 10 20 30

(39)

m 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50

Pompput K89 Korrelgrootte-verdeling in% CaC03 in% Humus in%

0 50 100 0 4 8 12 0 1 2 3 }I \ .·.· .·.·. :[::[ .·.· .·.·. ,:;::: U-Cijfer 0 50 100 150 200

~~~~~flW'"

11!::1[!111\ mmmmt :}})

II~\1\.

llll!llllliil'

0 50 100 0 4 8 12 0 1 2 3 0 50 100 150 200 Mediaan (Md~) 0 50 100 150 200 0 50 100 150 200 Sortering(SoN'~) 1,60 1,40 1,20 1,00 1,60 1,40 1,20 1,00 Doorlaattoetor 0 10 0 10 k(m m/dag) 20 30 20 30 Fig14 m

l

0 2 4 6 8 ~ 10 -i 12 --j 14 I 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50

(40)

NAP 10 20 30 40 PROFIEL B-B' NAPm 10 20 30 40 410 190 330 270 440 10 20 30 40 50 m

i-~u 30-50 mot•g grof zand

;~u 50-80 mat•g liJn zand _ 3 U > 80 m1ddel-en zeer I •Jn zond

Sl•bgeholte 1n Dfo c=:J 0 - 2 c=:J 2-5 ..___:] 5 -10 c:::::::J10 20 m Peilfilter NAP 10 20 30 40 50

- veen !I:]] ven1g

c:I=:J veel plantenresten

~ veel hOutresten c::=::::J humeus o concret1es schelpen schelpgruiS [_ Holoceen

(41)

PROFIEL C-C' m NAP 10 20 30 40 PROFIEL D-0' NAPm 10 20 30 40 K75 K72 410 340 K96 K74 "" K73 470 330 K75 m NAP 10 20 30 40 50 K77 K108 K109 mNAP 10 20 30 40 50

E:::::3U 30-50 mat1g grof zand

c=::=JU 50-80 mat1g liJn zand

c::Ju > 80 m1ddel- en zeer liJn zand

St 1 bgeholte 1n °/o c::::::; 0- 2 c:::J 2 - 5 C=:J 5 -10 c=:J 10-20 c=:::J 20 -40 c:::J >40 0 o~ Petlf 1lter 250 500m - veen ~ventg ~ veel plantenresten c::!:=:J veel houtresten ::::::J humeus o concret1es v schelpen •t SChelpgrUIS r==J Holoceen

~ Afzetting van V11ss1ngen

~ morten leemen

(42)

m NAP 10 ··:te

...

;r5ifiT = ",", "",, = =

"

~r

!!!!!!i!!!!!!!!!

~

""""""'""""

=rnl', """ = = = " " " = = = " , = = =

","

~

::

.

.

. . .

.

.

.

. . .

.

.

.

. .

.

. .

.

. . . .

. .

. . .

.

. .

.

...

.

.

.

.

...

~

...

.

...

.

.

..

..

.

.

Jot- •••••••••••••••··~··•••••••••••••••••;::•••••••••••••••••••••·~JJo••••••••••••••••••••••••··;::··

:

:

;

.

J

'

;!1\

'

}i

'

!\!

'

i~

:

:i

'

;

'

~

'

l;

'

!

'

~

·

i

·

~

·

i!O"!"il

.

·:.

i!ll

.

'l~~,

·

~~

·

;flllil!'!l

:

J~ill'lilli

,

~!l.l!

.!I

..

!IIOijii!

:

·

:

w;";

·

;

PROFIEL F -F' m NA_P. 10 20 30 40 K118 PRK89 1<.119 K81 10 20 30 40 K77

E:::::] U 30.50 matig grol zond

c=JU 50-BO mat1g ftJn zand

c:=JU ) 80 mtddel- en zeer fiJn zond

Sll bgehalte tn °/o CJ 0-2 CJ 2-5 c::::J 5 -10 C ]l0-20 c=;J20 -40 c:::J >40 0 J:q Petlftlter 250 K76 K93 K94 500m - veen ~ventg

ITJ veel plantenresten

~ veel houtresten c::::::=J humeus o coneretres v sche'~en , , schelpgru•s c-' Holoceen

r--:!:3 Alzetung van Vltssmgen

m.:.:zJ mar ~en leenten

K95 mNAP 10 20 30 40 50

(43)

m 0 10 12 14 16 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 i:;:; ~

"'

"'

"'

"'

Cl ::::. 0

"' "'

"' :: (/) ~ ... "

"

~

""

"' "'

:;;:

"'

'-' Boring K69 mv046m-NAP. ::...;...:.: .. :::;..;..::

+

+

+

· ... ;..· .. ~ :··-:. ::...:..i:· . ·--: :GS. 9':: :r:. : :.;.;.. :: r.: :...;~: ·:..;.~::o T:•:c:: •t rj::'\=+· =i,,:: ~= .. ; ", ::;.::

.

:~ ··:.,:~ Boring K 70 ZEELAND

Granulaire samenstelling in°/o Grind in°/o Ca CO 3 in °/o Org. stof in °/o

r--r--,--.---.~sro--.--,--.---.-1~oo a~ 5 10 15 20 0 1 2 r - - - r - - - 1 - <16/'- ~105-150)'~ 420-600J-12Ll16- sa;. ~150-210)' ~ 60o-8so/'-l!llll!lllilll50-75)' ~210-3o/ ~ 850-1200)-[22375-105,1'- !"Z.i1l300-420,1'-

~12002000,1'

-Granulaire samenstelt ing in °/o

50 100

< 16)' ~105 -150)< ~ 420-600)'

IZ2J 16-SOJ<-~150 -210}' ~ 600-850_)'

lillllll!ill sa- 75)- 1223210 -3oo;. ~ 8S0-12oo_;.

~ 1s -10 s.l' ~ 3oo-m;. 1UJl1200 -

2ooo,;.-L____j_____J L____j_____J 0 5 10 10 15 20 0 1 2 ZEELAND Grind in°/o 10 20 Ca C03 in °/o 0 5 10 ,.-,----, '---L--J L _ _ j _ _ _ j 0 10 20 0 5 10 Org. stof in °/o 1 2 3 15.8 iJ.s

U-cijfer Doorloatfoct. in m/OOg

50 100 150 200 250 0 10 20 30 50 100 150 200 250 10 20 30 U-cijfer 100 200 300 400 100 200 300 400 Doortootfoct. in m/do9 0 10 20 30 40 10 20 30 40 m 10 12 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 m 10 12 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40

(44)

10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 36 38 w 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 Bonng K72 ,., "' 22 (!) ~ _,

s

". Cl 0 _, ::;,

"'

"'

<:

"'

(!) <: ;;; ~ _, ". ,:

"'

1<.

"'

<: ~ <:

"'

!:,> r----.--.----.- . --..:;5r-O -,- T --,----,---1QO - ~16}. ~105-150,4~ 420-600,4 rz2l 16 - 50/' ~ 150- 210;. ~ 600- 850)'-1111!!111111 50-75/' ~ 210 -300/' ~ 850-1200/' I222J 75-105/' rzljJ00-420)< llftj1 200-2000/' 1). } ~0 0 r 5 --,---, 10 15 0 1 10 15 ZEELAND Gronulo1re semenstelling in °/o Grind in °/o r--.-.---,--.~5io-,---,--.-.-1~oo ~

-

< 16,4 ~ 105-150;. ~ 420- 600)<

ELLJ16- 50_..1< ~ 150-21g_.. ~ 600 -850;.

l_______1____r

0 5 10

Co co3 in °/o Org.stof in°/o

5 10 15 0 1 2 10 15 ,--,--, '----.J__J 0 1 2 50 100 150 200 0 5 10 15 20 m 10 12 14 16 18 20 22 26 28 30 32 36 38 40 50 100 150 200 0 10 15 2,0

U-ciJfer Doorlootf. rn mldog 50 100 1 50 200 250 300 0 10 20 30 m 10 12 1 6 1 8 20 22 26 28 30 32 36 38 40 50 100 150 200 250" 300 0 10 20 30

(45)

Boring K73 31. <:

"'

"'

<: 10 ;:: .... 12

"'

~ '<{ 14

"'

~ 16

"'

"'

18 ::;, 0 20 - -.. ..•.. ... 22 <:

"'

:::'i-11::

"'

... -. 24 <: :-..~ :-.~ -~ .... >-;..· ~ 26 :--~ CJ ~ 29 ,.: P. ;. ~ 30 '<{ 32 31. <:

"'

36 ~

"'

!2 38 1.0 ZEELAND

Granulaire samenstelling in OJo Grind in°/o CaC03in °/o

r-~--.---.--.--~5or-~--.---.--.--1~oo. ~ ~

- <16"1<- ~105-151JA~ 420- 600.f'

12'Lh6-50_~< ~ 150-210)<

m

600 - a5o/' lillllll!lii!50-75_J< ~210-301)1<~ 850-1200/'

122Zl75-105_~< rzll300-421}1< m 1200 _ 2000_)<

Granulaire samenstelling in °/o

50 100

L____j L____jL____j 0 5 0 5 10

ZEELAND

Grind ino/o CoC03 in°/o

5 10 15 Org. stof in 0/0 1 2 3 Org.stof in °/o 20 0 1 2 3 - < 16)<~105-150)<~ 1.20- 600;'

E'Z:J16 - 5gA~150-211Jf~ 5oo- aso".

llllill!l 50- 75)<1QQj210-300)<~ 850 -1200f

I22ZI 75 - 10!j!< 1'22 300 -1.2gA

m

1200 _ 2ooo;.

'---' 0 5 10 15 20 U-cijfer 50 100 150 200 50 100 150 200 U-cijfer Doorlootf. in m/dog 1020301.050 10 20 30 40 50 m 50 100 150 200 250 Doorlaat!. in m /dog 0 10 20 30 12 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 m 10 12 16 18 20 22 21. 26 28 30 32 31. 36 38 40 50 100 150 200 250 0 10 20 30

(46)

Boring K76 10 12 14 16 18 20 :;"

"'

"'

. :=t :: :T::;: !-i': . •\.·~ :: :+::: :":':: 22 :;" ;:: 24

'-"'

... , .. . ;;.F;: .. w ... :.i=:i:

""

26 1<.

..

c 28 <{ ~ ·::*"::::: 30 32

"'

c ::, 34 0 ::.;.Jo ::N ... 36 38 ., ... 40 .... .".Gil·. 50 100 - <16)< ~105-1Sq,<.~ 420-600)' 12'2:116- 5o""l888l150-211lr" ~ 600-850)-llllllllllllllso -7~ 00 210-3091' ~ 850-1201!)'

ILZ2J75 -10o/' ~ lJO -42o/'-fftlj1200-2000)'

L , _ j 0 5 5 10 15 20 25 0 ,----,---, 1 2 L , _ j _ J 10 15 20 25 0 1 2 ZEELAND

Granulaire samenstelling in °/o Grind in°/o

50 100 0 ,---, 5 - <16)<~ 105-150)-~ 420 -600}' 0 1 6 - 50)<1888l150-210;.. ~ 600 -850)' L , _ j 0 5 CaC03 in °/o 0 ,---,---, 5 10 L , _ j _ J 0 5 10 Org.stof in °/o 1 2 3 4 50 100 150 200 250 0 10 20 30 m --+ 47.13 ! 50 100 150 200 250 10 20 30

U-cijfer Door U. in m/dog

50 100 150 200 250 300 0 .----,--., 10 20 L , _ j _ J 50 100 150 200 250 300 0 10 20 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 mo 10 12 16 18 20 22 26 28 30 32 36 38

(47)

BoringK77 m"'--; "i mv·1S1m-N.AP. ~ :::::::::::::::::::

\lll\

ll~~ i\~~~

l\l\l

10 12 14 16 18 20 22 26 28 30 .~ . .•. ,':,J, 32 ... 34 36

H

38 +I '1'11+ I+ 40 Boring K78 10 12 <: 14

"'

"' 16 <: .._ .._ 18

"' "'

lt. 20 ~ Cl ~ 22 "i!:

"'

24 Cl ::> 0 26 28 30 32 34 36 38 40 ZEELAND

Granulaire samenstelling in °/o

so Grind ino/o 100 0 s .--.--.---.--.---,--.--,.--r--,-~ r--o - < 16/< ~105-1SO).. rl2l 420 - 60f0 L _ _ l 0 s fZ2l16 -S~ ~1S0-21f0-~ 600- 850/'"

lillillil 50 -7S,I< ~ 210-309,1< ~ aso -1201!)'

~ 7S-10Y, rz2j300-429f ~1200-2000J'

CoC03in°/o Org.stofin°/o

s 10 1S 0 1 2

r - - - - r - - 1

L - L _ _ j 10 1S 0 1 2

ZEELAND

Granulaire samenstelling in 0/o Gnnd in°/o CoC03 in °/o

r--.---.---.---.---=s:;:o--.,---,..--,---,---:=;100 ~ o s 10 1 s

Org.stof in °/o

0 1 2 , - , - - , L _ _ l L _ _ l - <16~ ~ 10S-150r~ 420-600)< fZ2j16 -S!J,M 1882j1so-210;. ~ 600-aso;. - S0-7S)' IQQ;l 210-300f~ SS0-1200;.

~ 1s -1os;- rz2l 3oo- 42g..

m

12oo-2ooo.l'

10 15 0 1 2

U-cijfer Doorlootfactor in m/dog

so 100 150 200 250 300 0 10 20 30 40 m 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36

-

·

3· 8-40 so 100 1SO 200 2SO 300 0 10 20 30 40

U -cijfer Doorlootf. in m /dog

so 100 1SO 200 2SO 300 0 10 20 30 40 m so 100 1 so 200 250 300 10 20 30 40 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40

(48)

~ : : : : :"i~ :

"'

"'

N~t w ~ : : : : : 10 i:: : : : : : : : : : .... ~/ :~: :~: :

"'

: 12 ~ <{ : •C : : : J : : a · : 1' Cl ~

:J

·:· : : : 1 6 :

"'

: : ~:' : Cl ~ 18 ~ 0 : :s.;.: : : : \.: ... · : 20 : :H: ~: ... · 22 15

-

·

"'

~~ 2' ~ ~ 26 ~ '1 ~/ ~ç :< 28 ~ .. 30 <{

.

.

.

..

32 ·~ : : : : "' 3'

~~m~l

[:::

::

~ ... ==~~= .. ...

"'

: : : : ~ : : : 36 ~ : : :

"'

=~= ~-~. 38 ~

.

.

:":-'! :I : .. ,aL Boring K 80 10 12 1' 16 18 ~ 20

"'

"'

~ 22 <;; 2' ~ .... ::.. 26

...

,; 28 1<. <{ 30 32 3' ~

"'

36 ~

"'

~ 38 '0 50 100 - <16.)<g105-15!),4~ ,20-600)< IZ2l 16-5~~150-210,~< ~ 600-850.)< lllll!llllllll 50- 75;«!22l21o -3oo,~o~ 8S0-12DD,~<

1:222175 -1o!Y' rZ2lJoo-mJ, .. m2 12oo-2ooo/'

L-....L.--J 0 5 10 0 5 10 ,----,---, L-....L.--J 0 5 10 ZEELAND 0 ,----,---, 1 2 '---'---' 0 1 2 6.3 50 100 150 200 0 5 10 15 20 25 30 m 10 12 1' 16 18 20 22 2' 26 28 30 32 3' 36 38 50 100 150 200 0 10 15 20 25 30

Granu toire samenstelling in °/o Grind in °/o CoC03 in °/o Org.stof in°/o U-cijfer Doorl. factor in m/dog

50 100 0 5 10 0 5 10 1 5 0 1 2 r--r--~-.---.~r--.--~---~- ~ ,----,---, 50 100 150 200 250 0 10 20 30 '0 27.5 10.7,__ _____________ _ -~ - <16,.)<- ~ 105-15'31--~ m-soo,~< E'Za 16-50/' ~150-219A~ 600-850/'-L--.J..__J 0 5 10 10 15 37., 3.9 '---'--' 0 1 2 ,_1 50 100 150 200 250 0 10 20 30 '0 m 10 12 16 18 20 22 2' 26 28 30 32 3' 36 38 '0

(49)

10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 10 12 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 <:

'"'

"'

~ tu t::' ~ ~

'"'

Cl :::. 0 <:

'"'

"'

<: V; ~ ... ::.. "' ~ "-<{ <:

'"'

~

'"'

~ ZEELAND

Boring KB1 Granulaire samenstelling in°/o Grind În°/o CoC03 1n °/o

50 --,.-- - , -- ,.---"100 ~ 0 5 10 1~ ·- · :::: t>:: ~~=: ;: o: ' \ : I ' -~

.

..

I. • '\;J .... Boring K 117 mv·O 74 m-NAP :::::: M'::::::: ::::::::::;.::::::: :;..; :::::::: ~;,:: ... - " • ~J" •• • ·= .. . G• ·G ,,. \..J \..lil)

I

\.J \.J ~~\.:J:~:-':l:-'::'-:':'-:-': ·\.•.J· . • • . G . , .. : :~:: . :;.;,:: : :~::: • <:16"-.m1os-1so;.~42a-soo/< IL2J16-50)<-~ 150-210)' ~ 600- BSO)' lllllililllll 50-75)'-!2QSJ210-30!ll'~850-1200,1' ~ 75-10Sj'-~ 300-42g... =:=1200-2000/'

Granulaire in °/o

- <16,~<-IZ22!7S-105)'- ~210-300,~< ~ 600-850)<.-C22]16- so_r. • 105-150/" rz2\300-420)'-~ as0-1200.)<. - 50 - 75 ,/'-~150-210,1< ~ 420 -600,1< lm 1200- 2000.)<-'----' 0 10 Grind in Ofo 0 10 r----> '----' 0 10 10 15 ZEELAND 10 15

Org_stof inO/o u-cijfer Doorl.factor in m/dog

1 2 50 100 150 200 250 0 10 20 30 m 1 0 12 14 16 18 20 22 24 26 3 8 2 ] 28 30 37.5- +! 32 34 36 38 40 50 100 150 200 250 0 10 20 30

U-cijfer Doorl.faktor in m/dag

50 100 150 200 250 300 0 10 15 20 m 28 30 32 34 36 38 40 42 50 100 150 200 250 300 0 10 15 20

(50)

Boring K 118 : ~:':: . :: ~,. 10 12 1L 16 18 20 22 26 28 30 32 3L 36 38 LO Boring K 119 Granula r--,--,---,--,---~,--,--,---,--,--,100 ~0 - <16/ - 105 -150~ L20-600.f'

I22J16- 5o_;. 1888j15o -21!V'~ 5oo -850/ - ~ - 75~ ~ 210-30gl<~ 850 -1200)' !222j75-105.f'- I'Z'2J300-L20)-tfHI1200-2000)' L _ _ . l _ _ j 0 5 10 ZEELAND 0 5 10 15 10 15

Granulaire samenstelling in°/o Grind in°/o CoC03in°/o

i'--,----,--,--,-__::_5T-0--,---,----,---,--1'-=i00 0~ 0 5 10 15 - <16)<-~105-15~~ L20-600)'-!Z2]16- 50_,1< ~150-210)' ~ 600- 850)<-L--.J 0 5 10 15 0 1 2 3 ~ 100 1~ 200 250 0 5 10 15 m 10 12 1L 16 18 20 22 2L 26 28 30 32 3L 36 38 LO 50 100 150 200 2~ 10 15

Org.stof in °/o U-cijfer Doorl.foktor in m/dog

1 2 3 L 50 100 150 200 0 10 20 30 m 10 12 1L 16 18 20 22 2L 26 28 30 32 3L 36 38 LO 50 100 150 200 10 20 30

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Provincie transportroute Tijdelijke aansluitingen op werkwegen ontwerp (bochtverbreding of aansluiting) bespreken met één jaar voor de aanbesteding?. provincie

Although many of these cats are euthanized at the time of diagnosis, a correct identification of specific prognostic factors obtained from results of physical examination and

Analyse voor

Hoewel het effect van het AGO-model niet aan het gebruik van contextopgaven kon worden toegeschreven, leverde het onderzoek toch enkele positieve resultaten voor het geven

Voor de boring van de aanvoerleiding wordt onder andere rekening gehouden met de restricties vanwege Natura 2000 gebieden en de richtlijnen voor gestuurde boringen..

De meeste profielen worden gekenmerkt door een natuurlijk Ap-B/C- C-profiel (Figuur 17, Figuur 19, Figuur 20). Bij de boringen en profielen die een Ap-B/C-C of AC profiel vertonen is

Verder zijn het relatief veel Duitse bezoekers die speciaal voor een evenement naar het strand zouden komen, zij waren vooral afkomstig uit strandvak 6.. De meerderheid van de

Over het grootste deel van het terrein voor grondverbetering werd op basis van de bodemkaart een matig natte zandbodem zonder profiel (Zdp)verwacht.. De serie omvat tevens gronden