• No results found

Is er samenhang tussen (sociale) angst en lichamelijke kenmerken van testosteron bij ouders en angstkenmerken bij hun kinderen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is er samenhang tussen (sociale) angst en lichamelijke kenmerken van testosteron bij ouders en angstkenmerken bij hun kinderen?"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Is er samenhang tussen (sociale) angst en lichamelijke kenmerken van

testosteron bij ouders en angstkenmerken bij hun kinderen?

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Student: Eva Peijen (100025235) Begeleider: Dr. W. De Vente Tweede beoordelaar: Dr. M. Majdandžić Amsterdam, 22 november 2013

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 9 Deelnemers ... 9 Procedure ... 10 Meetinstrumenten ... 10 Analyse ... 12 Resultaten ... 13 Descriptieve analyse ... 13

2D:4D ratio en lichamelijke kenmerken ... 14

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid ... 15

Correlatie lichamelijke kenmerken. ... 15

Logistische regressies (sociale) angststoornis en lichamelijke kenmerken ... 16

Discussie ... 20 Conclusie ... 24 Referentielijst ... 25 Bijlagen ... 30 Bijlage I Handscan ... 28 Bijlage II Foto ... 29

(3)

3 Abstract

Dominance has been found to be associated with individuals’ testosterone levels. As social anxiety is described as the counterpart of dominance, social anxiety may be expected to be more inversely related to testosterone levels than other anxiety disorders. The aim of the present study was to investigate the relationship between the level of testosterone, measured by physical characteristics associated with testosterone, and social- versus other anxiety disorders in parents. In addition, the relationship between the physical characteristics of testosterone in parents and social anxiety in their children was explored. To measure physical characteristics of testosterone in parents, the relative length of the index finger (2D) compared to the ring finger (4D), the so-called 2D:4D ratio, and the relative width of the jaw, were used. To determine anxiety disorders in parents the Anxiety Disorders Interview Schedule for DSM-IV (ADIS) was used. Anxiety characteristics in children have been measured using the preschool use Anxiety Scale - Revised (PAS-R). The relationship between the physical characteristics of testosterone and anxiety was investigated by using a logistic regression. No association between these two testosterone indices and (social) anxiety disorder was found. Furthermore, no relationship between the physical characteristics of testosterone from parents and fear characteristics of their children was found. To conclude, using the physical

characteristics of testosterone, no relationship was found between testosterone and a (social) anxiety disorder. These measures can therefore not (yet) be used in clinical practice. For follow-up studies it is recommended to include testosterone state measures.

(4)

4 Inleiding

Angststoornissen en het ontstaan ervan zijn de afgelopen jaren veelvuldig onderwerp van onderzoek geweest. Niet zonder reden; angststoornissen zijn de meest voorkomende vorm van psychopathologie onder zowel volwassenen als kinderen (Wetherell, Gatz & Craske, 2003; Bögels, 2008; Gallagher & Carthwright, 2008). Gallagher en Carthwright (2008) concludeerden dat 14 procent van de volwassen in hun leven de diagnose angststoornis krijgt. Angststoornissen bij volwassenen kunnen leiden tot een lager niveau van welbevinden, problemen in sociale relaties en onverantwoord medicijngebruik (Wetherell et al., 2003). Wanneer angststoornissen in de kindertijd onbehandeld blijven, kunnen deze tot negatieve consequenties leiden tijdens het verdere leven. Op grond van internationale literatuur wordt gesteld dat depressie, middelenmisbruik, gedragsproblemen en vroegtijdig schoolverlaten kunnen gelden als gevolgen van een onbehandelde angststoornis (Stein et al., 2001;

Zimmerman et al., 2003; Van Ameringen, Mancini, & Farvolden, 2003; Donker, 2004). Ook kan er sprake zijn van negatieve gevolgen voor de sociaaleconomische status en aantasting van de kwaliteit van leven (Turnbull, George, Landeman, & Swartz, 1990; Leon, Portera & Wissman, 1995). Vanwege deze, vaak ernstige, gevolgen wordt gesteld dat het ontstaan van angststoornissen meer aandacht verdient om betere prognoses te kunnen bieden bij

behandeling. Bij het ontstaan van angststoornissen spelen zowel omgevings- als genetische factoren een rol. Zo wordt door Boer en Bögels (2002) gesuggereerd dat genetische factoren een significante bijdrage leveren aan het mogelijk ontstaan van een angststoornis, maar dat omgevingsfactoren bepalen of er ook daadwerkelijk een angststoornis zal ontstaan.

Er worden door de Diagnostic Manual of Mental Disorders IV (DSM-IV-TR) verschillende angststoornissen onderscheiden. Het belangrijkste kenmerk van een sociale angststoornis is een intense angst voor beoordeling in sociale- of prestatiesituaties (American Psychiatric Association, 2000). Deze situaties zijn onder andere het beginnen van

conversaties, het beantwoorden of stellen van vragen, het deelnemen aan sociale activiteiten, assertief zijn of presteren terwijl anderen toekijken (Neal & Edelmann, 2003). Omdat mensen met een sociale angststoornis een sterk ongemakkelijk gevoel krijgen in dit soort situaties proberen zij deze zoveel mogelijk te vermijden. In een maatschappij waarin het dagelijks leven veelal bestaat uit interacties met anderen, kan een sociale angststoornis zodoende voor extreem veel stress en ongemak zorgen (Neal & Edelmann, 2003).

Een sociale angststoornis is de meest voorkomende angststoornis onder zowel kinderen als volwassenen (Boer & Bögels, 2002). Onderzoek naar de prevalentie in

(5)

5 Nederland laat zien dat 9.3% van de Nederlanders ooit last heeft gehad van een sociale

angststoornis (de Graaf, ten Have & van Dorsselaer, 2010). Een sociale angststoornis kan allerlei problemen met zich meebrengen. Zo hebben mensen met een sociale angststoornis problemen met het aangaan en behouden van vriendschappen (Greco & Morris, 2005), moeite met opleidingskeuze, moeite met het vinden en behouden van werk (Katzelnick et al., 2001)

en hebben ze vaker last van depressieve gevoelens en onzekerheden over zichzelf (Jong, Sportel, de Hullu, & Nauta, 2012) dan mensen zonder een sociale angststoornis. Wanneer zij in een sociale situatie terecht komen reageren zij vaak anders, afwijkend, dan mensen zonder een sociale angststoornis (Voncken, Alden, Bögels & Roelofs, 2008). Dit heeft als gevolg dat ze niet alleen denken anders beoordeeld te worden, maar dat dit ook daadwerkelijk kan gebeuren (Voncken et al., 2008).

Wanneer gekeken wordt naar genetische factoren blijkt dat onder andere

seksehormonen, testosteron en oestrogeen, een rol spelen bij het ontstaan van sociale angst (Van Honk, Peper & Schutter, 2005). Een mogelijke specifieke risicofactor voor het ontstaan van een sociale angststoornis is een laag testosteronniveau. In dit onderzoek wordt dat onderzocht door de lichamelijke kenmerken die geassocieerd zijn met testosteron te relateren aan angststoornissen in het algemeen en aan een sociale angststoornis in het bijzonder. Een hoog testosteronniveau wordt vaak gerelateerd aan typisch ‘mannelijke’ kenmerken zoals dominantie en agressie en een lager niveau van testosteron wordt vaker geassocieerd met ‘vrouwelijke’ kenmerken als angst of verlegenheid (Manning, Stewart, Bundred & Trivers, 2004). In een overzichtsstudie van Eisenegger, Haushofer en Fehr (2011) worden

verschillende resultaten uit studies besproken waarin onderzoek is gedaan naar de relatie tussen testosteron en sociaal gedrag. Een belangrijke conclusie die getrokken kan worden naar aanleiding van deze studie is dat testosteron vooral gerelateerd wordt aan sociaal gedrag en dan specifiek aan sociaal dominante motieven en sociale status van iemand (Eisenegger et al., 2011; Eisenegger, Naef, Snozzi, Heinrichs & Fehr, 2010).

Dat dominantie gerelateerd kan worden aan de sociale status wordt beschreven in de social rank theory van Gilbert (2000). Sociale status is de mate waarin iemand zich dominant voelt ten opzichte van anderen (Gilbert, 2000). Volgens de social rank theory zouden mensen die vaker een lagere sociale status ervaren, meer onderdanig (minder dominant) gedrag laten zien. Uit bovenstaande onderzoeken en theorie kan worden gesuggereerd dat zowel

dominantie als submissiviteit in verband gebracht kunnen worden met (meer, respectievelijk minder) testosteron (Gilbert, 2000; Eisenegger et al., 2010; Eisenegger et al., 2011).

(6)

6 een vorm van sociaal angstig gedrag. In onderzoek van Gilbert (2000), is een sterke

samenhang gevonden tussen een lage sociale status en sociale angst. In andere onderzoeken (zie onder) wordt deze samenhang ook gevonden.

Testosteron kan op verschillende manieren gemeten worden. Ten eerste door te kijken naar testosteron als indicator van iemands momentane ‘toestand’ (state); bijvoorbeeld

wanneer iemand kwaad is. Testosteron als een toestandsmaat fluctueert en is beïnvloedbaar door de omgeving. Er zijn veel onderzoeken te vinden waarin agressie, dominantie en competitieve gevoelens opgewekt werden en een stijging of daling in testosteron verband hield met meer (of minder) dominantie en agressie. Zo toonden Dabbs jr, Ruback, Frady, Hopper en Sgoutas (1988) aan dat agressief gedrag (het overtreden van de regels, betrokken raken bij gevechten) van mannen en vrouwen in de gevangenis gerelateerd was aan hun testosteronniveau op dat moment. Ook blijkt uit zeer recent onderzoek van Zilioli en Watson (2013) dat de hoogte van het testosteronniveau samenhing met competitief gedrag. Zij onderzochten 70 mannen voor en na het spelen van een computerspel. Wanneer er een winnaar was aangewezen, werd er gekeken naar het testosteronniveau van de winnaars en verliezers. Hieruit bleek dat de winnaars van het spel een significant hoger testosteron niveau hadden dan de verliezers (Zilioli & Watson, 2013).

Ten tweede kan er onderzoek gedaan worden naar testosteron als ‘trek’ (trait). Een trek is een relatief onveranderlijk kenmerk van iemand dat in aanleg aanwezig is en moeilijk te beïnvloeden is. Een indicator voor het testosteronniveau als trek is de prenatale

blootstelling aan testosteron (Bakker, 2009). De groei van de ringvinger wordt in de

baarmoeder beïnvloed door de hoeveelheid testosteron die dan aanwezig is. Deze prenatale blootstelling aan testosteron wordt bepaald door de ratio tussen de wijs- (2D) en ring- (4D) vinger, de 2D:4D ratio te berekenen. Deze ratio wordt gezien als een marker voor de

hoeveelheid testosteron waaraan de foetus is blootgesteld in de baarmoeder (Manning, Scutt, Wilson & Lewis-Jones, 1998). Een lage 2D:4D verhouding is een indicator van een hoge prenatale blootstelling testosteron (meer dominantie) en een hoge 2D:4D ratio van een lage prenatale blootstelling aan testosteron (meer submissiviteit) (Manning et al., 1998). De relatieve verhouding tussen de vingers blijft gedurende het hele leven hetzelfde (Bakker, 2009). Bij vrouwen ligt de ratio gemiddeld rond de 1 en bij mannen iets lager (Peters,

Mackenzie & Bryden, 2002). De 2D:4D ratio is in het verleden al gerelateerd aan kenmerken als assertiviteit, borstkanker, vruchtbaarheid en homoseksualiteit (Manning & Bundred, 2000) psychiatrische kenmerken, persoonlijkheid en sociaal gedrag (Bailey & Hurd, 2005;

(7)

7 associatie gevonden tussen de 2D:4D ratio en angst als trek. Een hogere 2D:4D ratio werd hier gerelateerd aan angst, overigens was dit nog geen significant verband. Er werd alleen een associatie gevonden (r = .097).

Naast de 2D:4D ratio kan ook gebruik worden gemaakt van de breedte van de kaak als maat om het niveau van testosteron te meten. Een aantal basiskenmerken in gezichten van mensen ontwikkelen zich onder invloed van testosteron en oestrogeen (Fink & Neave, 2005). Zo worden de breedte van de kaak, de kin en de jukbeenderen beïnvloed door de hoeveelheid testosteron (Grammer & Thornhill, 1994). Omdat de breedte van de kaak vermoedelijk direct te relateren is aan het door aanleg bepaalde testosteronniveau wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van kaakbreedte als indicator voor de lichamelijke kenmerken van testosteron als trek (Enlow, 1990; Tanner, 1978 zoals geciteerd in; Grammer & Thornhill, 1994). Mazur en Booth (1998) hebben in hun overzichtsstudie gekeken naar de invloed van testosteron op dominant gedrag van mannen op verschillende leeftijden. Zij concludeerden dat vroege blootstelling aan grotere hoeveelheden testosteron meer mannelijke karakteristieken weergeeft. Deze mannelijke karakteristieken zijn onder andere de breedte van de kaak (Mazur & Booth, 1998). Hiernaast vonden zij ook dat wanneer er meer kenmerken van de invloed van testosteron te zien waren bij de deelnemers, zij ook meer dominant gedrag lieten zien.

Ditzelfde geldt voor een onderzoek van Hines (2011), waarin ze heeft gekeken naar diverse studies die er gedaan zijn naar de geslachtsontwikkeling van mensen. Hieruit bleek dat het testosteronniveau (als trek) van jongs af aan invloed heeft op de ontwikkeling van mensen. Zo liet zij zien dat jonge meisjes die een afwijking, ofwel meer testosteron, hebben in hun

testosteronniveau minder empathie en sociaal gedrag laten zien dan meisjes die deze afwijking niet hebben. Het testosteronniveau op jonge leeftijd is waarschijnlijk prenataal bepaald (Hines, 2011). Deze resultaten suggereren dat mannen en vrouwen met brede kaken een hoger niveau van testosteron hebben, iets wat verder kan worden onderbouwd door resultaten uit een studie van Burris, Little en Nelson (2007) waar gezichtskenmerken werden gemeten en de gezichten vervolgens door zowel mannen als vrouwen gescoord werden op dominantie. Zij vonden dat de gezichtskenmerken die het meest verschillen tussen mannen en vrouwen ook de kenmerken waren waardoor iemand als dominant werd beoordeeld. Iemand met een bredere kaak werd beoordeeld als iemand die dominanter was en omgekeerd (Burris et al. 2007). Dit is ook onderzocht in een studie van Fink en anderen (2005). Zij toonden bovendien aan dat een aantal typische mannelijke gezichtskenmerken overeen kwam met een lagere 2D:4D ratio en dat voor vrouwen een hogere 2D:4D ratio aanwezig was bij meer typisch vrouwelijk gezichtskenmerken (Fink et al., 2005).

(8)

8 Het doel van het huidig onderzoek was om te onderzoeken of er een verschil te zien is in de samenhang tussen een sociale angststoornis en lichamelijke kenmerken van testosteron (2D:4D ratio en kaakbreedte) versus andere angststoornissen en de lichamelijke kenmerken van testosteron. Daarnaast wordt er gekeken naar de samenhang van deze lichamelijke kenmerken bij ouders en de sociale angstkenmerken van hun kinderen. Omdat eerder is aangetoond dat kinderen van wie de ouders sociaal angstiger zijn 5- 40 % meer kans hebben om een sociale angststoornis te ontwikkelen, is het ook van belang om dit mogelijke verband te onderzoeken (Boer & Bögels, 2002; Klein & Pine, 2002; Elay, 2007). Wanneer er een sterker verband zou bestaan tussen een sociale angststoornis en het testosteronniveau dan tussen een andere angststoornis en het testosteronniveau bij ouders kan dit laatste als

mogelijke risicofactor gezien worden voor de ontwikkeling van een sociale angststoornis bij het kind. Niet eerder is testosteron als trek bij ouders vergeleken met psychologische

kenmerken van hun kinderen. Wanneer zou blijken dat er een sterkere samenhang bestaat tussen het testosteronniveau en sociale angst van ouders en angstkenmerken bij hun kinderen is dit een waardevolle toevoeging voor bestaand onderzoek naar het ontstaan, en de

ontwikkeling, van een sociale angststoornis. De uitkomsten zouden kunnen bijdragen aan het uiteindelijk ontwikkelen van instrumenten om het risico op sociale angststoornissen op jonge leeftijd te bepalen. De eerste onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal stond was of de aanwezigheid van een angststoornis samenhangt met lichamelijke kenmerken van testosteron die een laag testosteronniveau weerspiegelen. De hierbij horende voorspellingen waren dat a) een angststoornis positief samenhangt met de 2D:4D ratio en b) de breedte van de kaak negatief samenhangt met een angststoornis. De tweede onderzoeksvraag is uit de eerste voortgekomen. Hier werd meer specifiek naar de verschillende angststoornissen gekeken. De vraag was of er een sterkere samenhang tussen een sociale angststoornis en lichamelijke kenmerken van testosteron dan tussen andere angststoornissen en lichamelijke kenmerken van testosteron bestaat. Ook hier golden twee voorspellingen, namelijk; a) sociale angst hangt sterker positief samen met de 2D:4D ratio dan andere angststoornissen met de 2D:4D ratio samenhangen en b) sociale angst hangt sterker negatief samen met de breedte van de kaak dan andere angststoornissen met de breedte van de kaak . De laatste en derde onderzoeksvraag die centraal stond was of de lichamelijke kenmerken van testosteron bij ouders samen hangen met sociale angst bij hun kinderen. De hierbij behorende voorspellingen waren; a) de 2D:4D ratio bij ouders hangt positief samen met sociale angst bij hun kinderen dan met andere

angstkenmerken van hun kinderen en b) de breedte van de kaak van ouders hangt negatief samen met sociale angst bij hun kinderen dan met andere angstkenmerken van hun kinderen.    

(9)

9 Methode

Deelnemers

De deelnemers die in dit onderzoek zijn opgenomen doen mee aan een lopend longitudinaal onderzoek dat gestart is in 2006 aan de Universiteit van Amsterdam naar de sociale ontwikkeling van kinderen. De ouderparen (N = 151) zijn geworven door middel van brochures in verloskundigenpraktijken in de regio’s Amsterdam, Den Haag en Utrecht. Daarnaast zijn er oproepen en advertenties op diverse internetfora geplaatst. Er werd in een brochure kort uitgelegd wat het onderzoek inhield en, wanneer de ouders interesse hadden, gevraagd om contact op te nemen. Inclusie criteria waaraan ouderparen moesten voldoen waren: in verwachting van hun eerste kind zijn, gemotiveerd zijn om deel te nemen en allebei goed Nederlands of Engels spreken en schrijven. Van de deelnemers wordt verwacht dat zij soms naar het babylab komen en soms heeft er een huisbezoek plaatsgevonden. De kinderen zijn gezien toen zij vier maanden, een jaar, twee-en-een half jaar en vier-en-een half jaar waren. Het onderzoek is nog steeds bezig en de kinderen zullen nogmaals gezien worden wanneer zij zeven-en-een half jaar zijn. Als vergoeding voor de deelname ontvingen de ouderparen bij alle metingen op het babylab een cadeaubon van 20 euro, een DVD van de meting en reiskosten tot een bedrag van 25 euro, de kinderen kregen na de meting een klein cadeautje. De gehanteerde exclusiecriteria met betrekking tot de baby waren: een APGAR-score van minder dan 8 en geboortegewicht van minder dan 2500 gram, neurologische aandoeningen bij het kind en een zwangerschapsduur van minder dan 37 weken. De meerderheid van de vaders en moeders was van Nederlandse afkomst (90,1% vaders en 90.7% moeders). De gemiddelde leeftijd van de vaders was aan het begin van het onderzoek 34.72 jaar (SD=7.49), en van de moeders was dit 31.52 jaar (SD=4.27). Het gemiddelde opleidingsniveau van de vaders lag tussen hoger beroepsonderwijs (HBO) en

wetenschappelijk onderwijs (WO) (M=6.39, SD=1.72). Ditzelfde gold voor moeders (M=6,93, SD=1.29), waarbij 1 staat voor geen opleiding en 8 voor een wetenschappelijk opleiding. De meerderheid van de vaders werkte fulltime tijdens de twee-en-een half jaar meting (64.5%) en de moeders werkten voor het grootste gedeelte parttime (72,8%).

(10)

10 Procedure

Wanneer ouders interesse hadden om mee te doen aan het longitudinale onderzoek vulden zij een vragenlijst in over hun biografische gegevens en de verkorte Social Phobia and Anxiety Inventory (SPAI-18; De Vente, Majdandžić, Voncken, Beidel & Bögels,

2013). Dit is een zelfrapportage vragenlijst die screent in welke mate volwassenen sociale angsten en sociale fobie ervaren.

Bij de ouderparen die uiteindelijk deelnamen aan het onderzoek werd, voor de geboorte van hun kind, een semigestructureerd klinisch interview afgenomen. De ouders werden schriftelijk geïnformeerd over het lopende onderzoek en tekenden een informed consent. Nadat de baby was geboren, werd de ouders gevraagd om elk afzonderlijk het

onderzoekscentrum te bezoeken met hun kind op de leeftijd van vier maanden, een jaar, twee- en-een half jaar en vier-en-een half jaar. Bij de metingen van vier maanden, een jaar, twee-en een-half jaar is ook een huisbezoek afgelegd waarbij beide ouders en het kind aanwezig waren. Tijdens deze onderzoeken werden diverse ontwikkeling- en sociale taken afgenomen waarbij naar de ontwikkeling van de kinderen werd gekeken.

Om de lichamelijke kenmerken van testosteron te meten, werd er gebruik gemaakt van een foto van het gezicht en een handscan van de linker- en rechter hand. Beiden werden gemaakt tijdens de vier maanden meting, na het volbrengen van de taken in de

onderzoekskamer. Wanneer de foto en of de handscan niet van voldoende kwaliteit bleek, werd deze bij het volgend bezoek op één jaar, de twee-en-een half jaar of de vier-en-een half jaar meting, nogmaals genomen. Sommige foto’s en handscans bleken ook na de tweede keer ongeschikt. Bij de handscans werd bijvoorbeeld vergeten de ring af te doen of bleek de scan te wazig. Bij de foto’s waren er een aantal die ontbraken omdat de ouders niet neutraal keken of de foto onscherp was. Angst bij de kinderen, gemeten met een vragenlijst, ingevuld door de ouders over hun kind, werd onderzocht toen de kinderen twee-en-een half jaar oud waren.

Meetinstrumenten

Angststoornis bij ouders. Om een angststoornis meten werd er gebruik gemaakt van de Anxiety Disorders Interview Schedule for DSM-IV (ADIS) (Dinardo, Brown & Barlow, 1994). De ADIS werd gebruikt voor het vaststellen van verschillende stoormissen volgens de DSM-IV, zoals angststoornissen, stemmingsstoornissen en externaliserende stoornissen (Treffers, 2002). Het oordeel van degene die de ADIS afneemt is hierbij doorslaggevend. De ADIS werd in dit onderzoek afgenomen door getrainde onderzoeksassistenten. De ADIS is een betrouwbaar en valide meetinstrument: voor de ADIS ouder rapportage werden waarden

(11)

11 van 90 tot 100% voor de test-hertest betrouwbaarheid gevonden, met een gemiddelde van 97.55% (SD = 2.95) (Aktar, Majdandžić, de Vente & Bögels, 2013). De groep ouders werd in drie groepen onderscheiden, te weten; sociale angststoornis, andere angststoornissen en geen angststoornis. Ouders die ooit een sociale angststoornis hebben gehad en/of hebben, betroffen de groep sociale angststoornis, dit gold ook voor andere angststoornissen. Onder andere angststoornissen vielen gegeneraliseerde angststoornis, obsessieve compulsieve stoornis, posttraumatische stress stoornis, fobie en een paniekstoornis. Alleen wanneer beide ouders geen angststoornis hebben (gehad), behoorden ze tot de derde groep.

Angst bij kinderen. Hiervoor werd gebruikt gemaakt van de Preschool Anxiety Scale – Revised (PAS-R) die ingevuld werd door de ouders (Broeren & Muris, 2008). Deze

vragenlijst meet verschillende vormen van angst bij zeer jonge kinderen. De PAS-R bestaat uit 28 items; zeven items hiervan meten sociale angst, zeven items meten gegeneraliseerde angst, vijf items meten scheidingsangst en negen items meten specifieke fobieën. In dit onderzoek werd gekeken naar de sociale angst kenmerken. De PAS-R heeft een goede

constructvaliditeit en betrouwbaarheid (r’s tussen de .24 en .77) (Broeren & Muris, 2008). De correlatie tussen de score van vaders en moeders is significant (r = .52, n = 79, p = <.001). Omdat deze correlatie substantieel is werd in dit onderzoek gebruik gemaakt van het gemiddelde van de antwoorden van vaders en moeders.

Lichamelijke kenmerken van testosteron - 2D:4D ratio. Om de 2D:4D ratio te kunnen meten, werd er een afbeelding gemaakt van beide handen gemaakt met een scanner (HP Scanjet G3010). Voor het maken van de scan werd de deelnemers gevraagd om alle sieraden af te doen en hun hand, gevolgd door de andere hand, op de scanner te leggen. De kwaliteit van de scan werd bepaald door na te gaan of alle punten die nodig waren om de lengte van de vinger te bepalen te zien waren op de gescande foto’s. Later werden deze foto’s geprint en werden de wijs- (2D) en ringvinger (4D) apart gemeten met een liniaal met

millimeteraanduiding. Verschillende thesis studenten hebben de handen gemeten. Zij hebben instructies ontvangen van de universitair docent, verbonden aan dit onderzoek. Dit werd gedaan volgens de methode van Fink, Manning, Neave en Grammer (2004). De lengte werd tot op 0.5 mm nauwkeurig bepaald door te beginnen bij de eerste ‘groef’ van de vinger. Wanneer er meerdere groeven te zien waren, werd de groef gebruikt die het dichtste bij de handpalm lag (Fink et al., 2004; Hönekopp, Voracek & Manning, 2006). De 2D:4D ratio werd berekend door de lengte van de wijsvinger (2D) te delen door de lengte van de

ringvinger (4D) met behulp van SPSS (20.0). Zie voor een voorbeeld van een handscan met vingerlengte aanduiding bijlage I. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd berekend om de

(12)

12 overeenstemming van de 2D:4D ratio tussen de verschillende beoordelaars te kwantificeren.

Lichamelijke kenmerken van testosteron - Kaakbreedte van het gezicht. De kaakbreedte werd gemeten door foto’s te nemen van de gezichten van de deelnemers. Aan de deelnemers werd gevraagd om neutraal naar voren te kijken. De kwaliteit van de foto’s werd beoordeeld aan de hand van een visuele inspectie. De belangrijkste criteria waren dat de deelnemers recht in de camera keken, een neutrale gezichtsuitdrukking hadden en beide oren zichtbaar waren. Met het programma GIMP (GNU Image Manipulation Program 2.6.0) werden 12 punten van het gezicht gebruikt welke de morfologische structuur van het gezicht bepalen (Grammar & Thornhill, 1994). Dit waren de buitenste (P1, P2) en binnenste (P3, P4) ooghoeken, de jukbeenderen (P5, P6) de buitenste punten van de neusvleugels (P7, P8) de buitenste punten van de kaak (P9, P10) en de buitenste mondhoeken (P11, P12) (Burriss et al., 2007; Grammer & Thornhill, 1994). Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de punten die de kaak (P9, P10) en de jukbeenderen (P5, P6) markeren. De afstand van P9 naar P10 (kaak) werd in dit onderzoek D5 genoemd (gelijk aan D6 in Grammar & Thornhill, 1994) en de afstand van P5 naar P6 (jukbeenderen) D3. Volgens de methode van Grammar en

Thornhill (1994) en Penton- Voak en collega’s (2001) werd gebruik gemaakt van de relatieve breedte van de kaak van de deelnemers. Om de relatieve breedte van de kaak te berekenen is D3 gedeeld door D5 (Grammar & Thornhill, 1994). Zie voor een voorbeeld van een foto van een gezicht en de hierbij behorende punten bijlage II. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de relatieve breedte van de kaak tussen twee beoordelaars werd berekend door middel van de ICC.

Analyse

Met behulp van het statistische analyse programma Statistical Products and Service Solutions (SPSS 20.0) werden de analyses uitgevoerd. Voor alle analyses werd een alpha van < .05 aangenomen als kritieke waarde. Een chi-kwadraat toets werd gebruikt om de

deelnemers van wie geen foto en/of handscan beschikbaar waren te vergelijken met deelnemers van wie wel een foto en/of handscan beschikbaar waren op de variabelen

angststoornissen. Bij de lichamelijke kenmerken van testosteron werd gekeken naar outliers waarbij gebruik werd gemaakt van het criterium: drie standaarddeviaties van het gemiddelde. Om het verband tussen de lichamelijke kenmerken van testosteron, te weten de 2D:4D ratio en de relatieve breedte van de kaak, te bepalen werd er gebruik gemaakt van een correlatie. Een Kolmogorov-Smirnov test is uitgevoerd om na te gaan of de data met betrekking tot de angstkenmerken van kinderen, de breedte van de kaak en de 2D:4D ratio normaal

(13)

13 verdeeld waren. De overige data waren niet normaal verdeeld, de afhankelijke variabelen zijn dichotoom, waardoor onderzoeksvraag 1 en 2 werden getoetst met behulp van logistische regressies, waarbij de lichamelijke kenmerken de onafhankelijke variabelen waren en de (sociale) angststoornis(sen) de afhankelijke variabelen. Bij logistische regressie wordt ‘de odds’ (≈ kans) berekend op een gebeurtenis: wel/niet een (sociale) angststoornis bij een hogere 2D:4D ratio of bredere kaak. In dit onderzoek was de afhankelijke variabele het wel of niet hebben van een (sociale) angststoornis.

Om de associatie tussen de lichamelijke kenmerken van testosteron van ouders en de sociale angstkenmerken van hun kinderen te bepalen, werd er gebruik gemaakt van een lineaire regressie, waarbij de onafhankelijke variabelen de 2D:4D ratio en de breedte van de kaak van ouders waren. De afhankelijke variabele was hier de angstkenmerken van de kinderen.

Resultaten Descriptieve analyse

Deelnemers van wie een angstdiagnose en een vingerratio van ten minste één hand en/of een adequate foto van het gezicht aanwezig was, werden geselecteerd voor de data analyse. Vanwege de bruikbaarheid werden er uiteindelijk 20 vaders en moeders niet

geselecteerd voor de analyse. Er was na de meting bijvoorbeeld vergeten een scan of een foto te maken, bij andere bleek de kwaliteit van foto of scan onvoldoende om te worden

beoordeeld. Hierdoor waren er uiteindelijk 129 ouderparen van wie de data beschikbaar waren voor de analyse. Er waren van de 129 vaders 221 handscans beschikbaar (links n =110, rechts n =111) en 92 foto’s. Van de 129 moeders waren er 241 handscans (links n = 121, rechts n = 120) en 93 foto’s beschikbaar. Deze waren allemaal geschikt voor het verkrijgen van data. Er was geen sprake van meer deelnemers met een (sociale) angststoornis bij de groep van wie de handscans en foto’s ontbraken dan bij de groep waarvan de foto’s en scans wel beschikbaar waren (p >.05). Geen van de deelnemers heeft geweigerd om een handscan of een foto te laten maken. Uit de Kolmogorov-Smirnov test bleek dat de data van de angstkenmerken bij kinderen normaal verdeeld waren (p >.05).

In Tabel 1 is te zien hoeveel mannen en vrouwen gediagnosticeerd waren met een angststoornis en zonder angststoornis. Ook is te zien hoeveel deelnemers met een

angststoornis waren gediagnosticeerd met een sociale angststoornis (SAS) en hoeveel met een angststoornis anders dan een sociale angststoornis (AAS) waren gediagnosticeerd.

(14)

14 Tabel 1

Aantal Mannen en Vrouwen met (G)een (Sociale) Angststoornis.

Angststoornis SAS AAS Geen Angststoornis Vader (N= 129) 60 (46.5%) 45 (34.9%) 15 (11.6%) 69 (53.5%)

Moeder (N = 129) 82 (63.6%) 60 (46.5%) 22 (17.1%) 47 (36.4%) *Noot: SAS= Sociale angststoornis, AAS=Andere Angststoornis.

2D:4D ratio en kaakbreedte

In Tabel 2 is een overzicht te zien van de gemiddelden en standaarddeviaties van de vingerratio en relatieve kaakbreedte van mannen en vrouwen apart. Er werden twaalf outliers, (waarden < > drie standaarddeviaties van het gemiddelde) bij de 2D:4D ratio gevonden, welke niet werden meegenomen in de analyses. Dit ging bij de vaders om vijf linkerhanden en twee rechterhanden. Bij de moeders ging het om twee linkerhanden en drie rechterhanden. Van zowel de vaders als de moeders was er nog steeds 1 hand aanwezig, dus de N bleef ongewijzigd. Bij de relatieve kaakbreedte werden zowel bij vaders als moeders 3 outliers gevonden; deze werden ook niet meegenomen in de analyses. In totaal waren er, door uitval van de outliers en vanwege de ontbrekende foto’s en scans, 37 ontbrekende foto’s van de vaders en 36 van de moeders. Van de 2D:4D ratio ontbraken er bij de vaders 18 rechterhanden en 19 linkerhanden (n = 37). Bij de moeder waren dit negen rechterhanden en acht

linkerhanden die ontbraken (n = 17).

(15)

15  

Tabel 2

Lichamelijke Kenmerken van Testosteron bij Moeders en Vaders.

M SD Minimum Maximum Vader Rechts2D:4D (N = 111) 0.968 0.357 0.90 1.07 Links2D:4D (N = 110) 0.975 0.370 0.91 1.09 Kaak (N = 92) 1.093 0.065 1.00 1.53 M SD Minimum Maximum Moeder Rechts2D:4D (N = 120) 0.977 0.392 0.88 1.10 Links2D:4D (N= 121) 0.982 0.413 0.90 1.11 Kaak (N = 93) 1.126 1.015 0.72 1.65 Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

Er waren vier observatoren die de 2D:4D ratio van de hand hebben berekend. Eén observator heeft alle handen, welke tot dusver gescand waren, gemeten. De andere drie observatoren hebben ieder een deel gedaan. Vervolgens werd de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (ICC) paarsgewijs berekend. De ICC voor de mannen van de rechterhand was .83, en voor de linkerhand .78. De ICC voor de rechterhand van de vrouwen betrof .73 en voor de linkerhand .77. De ICC impliceert dat de 2D:4D in dit onderzoek

betrouwbaar is gemeten. Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de breedte van de kaak te meten werden alle kaakbreedtes twee keer gemeten door 2 observatoren. De ICC voor de kaakbreedte was: .89, wat een hoge betrouwbaarheid weergeeft.

Correlaties lichamelijke kenmerken.

De lichamelijke kenmerken van testosteron bleken niet significant met elkaar samen te hangen. Dit gold voor de linker- en rechterhanden van moeders (r = -.05 n = 88, p = .636 en r = -.08, n = 88, p = .455) en ook voor de rechter- en linkerhanden van vaders (r = .00, n = 80, p = .971 en r = -0.47, n = 79, p = .681) en de samenhang met de relatieve breedte van de kaak.

(16)

16 Logistische regressies (sociale) angststoornis en lichamelijke kenmerken.

De 2D:4D en de relatieve breedte van de kaak ratio hangen positief samen met een angststoornis. In Tabel 3 zijn de resultaten weergegeven van de logistische regressies. Er bleek geen significante samenhang tussen de 2D:4D ratio van de linker- en rechterhand bij vaders en het hebben van een angststoornis, en de richting van de verbanden was inconsistent over de handen. Ook was er geen significante samenhang tussen een angststoornis en de relatieve breedte van de kaak bij vaders. De verbanden waren wel in de verwachte richting. Bij de moeders werd ook geen significante samenhang gevonden tussen een angststoornis en de 2D:4D ratio van de rechter-, linkerhand en de relatieve breedte van de kaak. Ook is in Tabel 3 te zien dat er inconsistente resultaten zijn gevonden wanneer gekeken werd naar de richting van de verbanden.

(17)

17 Tabel 3

Resultaten van logistische regressies van lichamelijke kenmerken van testosteron met de aanwezigheid van een angststoornis (=1).

Een sociale angststoornis hangt sterker positief samen met de 2D:4D ratio en relatieve breedte van de kaak dan andere angststoornissen samenhangen met de 2D:4D ratio en relatieve breedte van de kaak. De resultaten van de logistische regressies van sociale angst en andere angststoornissen zijn weergegeven in Tabel 4 en 5. Er bleek geen significante

samenhang tussen een sociale angststoornis de 2D:4D ratio van de linker, de rechter handen en de relatieve breedte van de kaak bij vaders. Er was geen significante samenhang te zien tussen sociale angst en de 2D:4D ratio van de linker- en rechterhand bij moeders. Ook was er geen significante samenhang tussen sociale angst en de relatieve breedte van de kaak bij moeders te zien. Voor een angststoornis anders dan sociale angst was ook geen significante samenhang tussen angst en de 2D:4D ratio van de linker- en rechterhand bij de vaders en de relatieve breedte van de kaak. Bij de moeders werd ook geen significante samenhang

gevonden tussen andere angst en de 2D:4D ratio van de linker- en rechterhand en de relatieve breedte van de kaak. Wanneer gekeken wordt naar de verschillen in de coëfficiënten (odd’s ratio) is hier een inconsistent beeld te zien. De coëfficiënten van de sociale angststoornis zijn niet altijd groter dan die van de andere angststoornissen. Samenvattend bleken er voor zowel vaders als moeders geen significante verbanden gevonden tussen sociale angststoornissen, andere angststoornissen en de lichamelijke kenmerken van testosteron.

Angststoornis

95 % B.I. van de Odd’s ratio.

B Odds ratio Lower bound Upper bound p Vader Rechts2D:4D 5.43 28.34 .03 1706613.36 .233 Links2D:4D -3.79 .02 .00 319.97 .438 Kaak -6.47 .00 .00 86.65 .132 Moeder Rechts2D:4D -4.35 .01 .00 249.71 .388 Links2D:4D 4.43 84.22 .01 671434.66 .333 Kaak -0.37 1.20 .050 201.40 .941

(18)

18 Tabel 4

Resultaten van Logistische Regressies van Lichamelijke Kenmerken van Testosteron met de Aanwezigheid van een Sociale Angststoornis en Andere Angststoornissen (=1).

Sociale angst

95 % B.I. van de Odd’s ratio.

B Odds ratio Lower Bound Upper Bound P

Vader Rechts2D:4D 6.163 474.869 .045 4996206.944 .192 Links2D:4D -10.356 .000 .000 12384.436 .067 Kaak -3.151 .043 .049 201.395 .493 Moeder Rechts2D:4D -4.143 .016 .000 243.116 .399 Links2D:4D 3.348 28.449 .006 136487.172 .439 Kaak -1.227 .293 .000 86.654 .608 α<.05

(19)

19 Tabel 5

Resultaten van Logistische Regressies van Lichamelijke Kenmerken van Testosteron met de Aanwezigheid van een Sociale Angststoornis en Andere Angststoornissen (=1).

Lichamelijke kenmerken van testosteron, 2D:4D ratio en relatieve breedte van de kaak bij ouders hangen positief samen met sociale angstkenmerken van hun kinderen. Er werd geen significante samenhang gevonden tussen de 2D:4D ratio van de linkerhand en de rechterhand van een van beide ouders met de sociale angstkenmerken van hun kinderen. Ook werd er geen significantie samenhang gevonden tussen de relatieve breedte van de kaak van de ouders en de sociale angstkenmerken van hun kinderen (zie Tabel 6).

   

Andere Angst zonder Sociale Angst.

95 % B.I. van de Odd’s ratio.

B Odds ratio Lower Bound Upper Bound p

Vader Rechts2D:4D -.80 .45 .00 935315.04 .914 Links2D:4D 10.28 28.77 .05 161693.16 .129 Kaak -12.39 .00 .00 89.43 .150 Moeder Rechts2D:4D .08 1.09 .00 482965.37 .990 Links2D:4D 1.23 3.41 .00 253969.47 .830 Kaak -1.95 .14 .00 105.86 .564 α<.05

(20)

20 Discussie

Dit onderzoek richtte zich op een laag niveau van testosteron als mogelijke risicofactor voor de ontwikkeling van een sociale angststoornis bij ouders en hun kinderen. Hierbij is gekeken naar testosteron als trek; gemeten met de 2D:4D ratio en de relatieve breedte van de kaak. In tegenstelling tot de verwachting gesteld bij de eerste hypothese werd er geen

significante samenhang gevonden tussen een angststoornis en de lichamelijke kenmerken van testosteron bij vaders en moeders. Een hogere 2D:4D ratio en een relatief smallere kaak voorspelden niet de kans op een angststoornis. Voor beide variabelen waren de richtingen van de verbanden inconsistent, waardoor het onaannemelijk is dat er een verband aanwezig is dat mogelijk kleiner is dan binnen dit onderzoek kon worden aangetoond.

Bij de tweede hypothese werd verwacht dat er een sterker verband zou zijn tussen sociale angst en de lichamelijke kenmerken van testosteron dan tussen de lichamelijke kenmerken en (andere) angststoornissen. Deze verwachting was er omdat er een relatie bestaat tussen sociale angst en submissiviteit en tussen dominantie en testosteron (Gilbert, 2000; Eisenegger et al., 2010; Eisenegger et al., 2011). Er was geen sprake van een sterkere positieve significante samenhang tussen de lichamelijke kenmerken van testosteron en sociale angst dan tussen de lichamelijke kenmerken en andere angsten. Ook hier bleken na de

analyses de verwachte richtingen van de verbanden van de 2D:4D ratio en de breedte van de kaak inconsistent.

Tabel 6

Resultaten van de lineaire Regressie van Lichamelijke kenmerken van Testosteron van Ouders en Angstkenmerken bij hun Kinderen.

95 % B.I. van de Odd’s ratio.

B t Lower bound Upper bound p

Vader Rechts2D:4D 3.07 .25 -13.88 33.11 .417 Links2D:4D 0.53 .05 -23.11 24.18 .964 Kaak -8.23 -1.11 -23.10. 6.64 .272 Moeder Rechts2D:4D -10.80 -.88 -35.34 13.75 .383 Links2D:4D -1.51 -.14 -23.59 20.58 .892 Kaak 8.10 1.31 -4.26 20.28 .196 α<.05

(21)

21 Ook de derde hypothese over de lichamelijke kenmerken van de ouders en de sociale angstkenmerken van hun kind werd niet bevestigd. Ondanks dat duidelijk was dat er geen relatie is gevonden tussen de lichamelijke kenmerken van ouders en (sociale) angst, is deze hypothese nog wel getoetst. Dit is gedaan om te toetsen of er mogelijk toch sprake zou zijn van een samenhang wanneer er gekeken wordt naar de erfelijke factoren van de overdracht van (sociale) angst. De gedachte hierachter was dat het verband mogelijk op jonge leeftijd wel te zien zou zijn. De afwezigheid van een samenhang tussen de lichamelijke kenmerken van testosteron bij ouders en de angstkenmerken van hun kinderen wordt mogelijk bepaald door een andere, verstorende, factor. Zo laat onderzoek zien dat ouders met een hoge mate van sociale angst kun kinderen anders beoordelen dan ouders met een lage mate van sociale angst (Voncken et al., 2008; Jong et al., 2012). Anders gezegd; sociale wenselijkheid van beide ouders kan een rol gespeeld hebben bij de afwezigheid van een verband tussen sociale angst van de ouder en angst van het kind (Neal & Edelmann, 2003). Beide ouders hebben

afzonderlijk een vragenlijst ingevuld waarin zij de angst van hun kind hebben gerapporteerd. Ouders met een hoge mate van sociale angst zijn mogelijk eerder geneigd om hun kinderen in een positiever daglicht te plaatsen, omdat zij bang zijn voor negatieve evaluaties door anderen (Neal & Edelmann, 2003). Dit zou aanleiding kunnen geven tot een vertekend beeld over de sociale angstkenmerken van het kind.

In het huidige onderzoek werd geen samenhang tussen de lichamelijke kenmerken en (sociale) angst gevonden. Ook was er bij de lichamelijke kenmerken van testosteron sprake van inconsistentie tussen de richtingen van de verbanden. Inconsistentie tussen de richtingen van de verbanden bij de 2D:4D ratio’s is eerder gevonden in een onderzoek van Fink en collega’s (2004). Hier werd onderzoek gedaan naar de 2D:4D ratio en de vijf grootste persoonlijkheidskenmerken van mensen. Ook hier werd inconsistentie tussen de richtingen van de verbanden van de handen en de verschillende persoonlijkheidskenmerken gevonden (Fink et al., 2004). Deze onverwachte inconsistente uitkomst wordt daar toegeschreven aan een type I fout. Bij een type I fout wordt de nulhypothese ten onrechte verworpen. Mogelijk is dat in dit onderzoek ook het geval. Ook blijkt uit hetzelfde onderzoek een zwakke samenhang tussen de 2D:4D ratio en persoonlijkheidskenmerken. Er wordt alleen een significant verband gevonden tussen een aantal persoonlijkheidskenmerken en de 2D:4D ratio van de rechterhand bij de vrouwelijke deelnemers. Een verklaring die vervolgens wordt gegeven is dat de 2D:4D ratio een zwak verband weergeeft omdat persoonlijkheidskenmerken zich ook ontwikkelen door omgevingsfactoren (Fink et al., 2004). Ook in huidig onderzoek kan dat het geval zijn. De deelnemers zijn allemaal volwassen en hebben veel levenservaring achter de rug. Mogelijk

(22)

22 zijn de deelnemers binnen dit onderzoek in vergelijking met klinische populaties wat minder sociaal angstig en kan de samenhang hierdoor onderschat zijn.

Vergeleken met andere onderzoeken (Fink et al., 2004; Manning, 1998) was de 2D:4D ratio van de mannen in het huidige onderzoek relatief hoog. Het lijkt er dus op er dat relatief ‘vrouwelijke’ mannen hebben deelgenomen aan het huidige onderzoek. Deze hogere ratio’s zijn een indicatie van selectiviteit van de steekproef van het onderzoek. Mogelijk heeft een geringe variatie in mannelijkheid het aantonen van een relatie tussen angst en testosteron onmogelijk gemaakt. Mede door deze beperkingen ten opzichte van de selectiviteit van huidige groep is het belangrijk om een grotere en minder selectieve steekproef te creëren.

Omdat er in een aantal andere studies wel een samenhang is gevonden tussen de lichamelijke kenmerken van testosteron en diverse andere persoonlijkheidskenmerken zou een aanbeveling voor vervolgonderzoek zijn om een meer diverse groep te onderzoeken, waarin ook alleenstaanden, mensen zonder werk en met een minder hoog opleidingsniveau worden opgenomen. Tevens zou er voor vervolgonderzoek een grotere steekproef moeten worden gebruikt. In onderzoeken naar lichamelijke kenmerken van testosteron en andere stoornissen zijn vaak kleinere effecten werden gevonden. De onderzoeken waar wel een samenhang werd gevonden tussen de lichamelijke kenmerken van testosteron en diverse andere persoonlijkheidsstoornissen hadden steekproeven van ongeveer 140 deelnemers, zowel mannen als vrouwen (en het dubbele aantal handen) (Fink et al., 2004).

Er zijn in het verleden kanttekeningen geplaatst bij de manier van het meten van handen met een liniaal; dat zou relatief onnauwkeurig zijn (Manning, Fink, Neave & Caswell, 2005). Een aanbeveling voor vervolg onderzoek zou kunnen zijn om de handen voortaan met een computer programma te meten dat zeer nauwkeurig kan meten. Mogelijk wordt daardoor de meetfout kleiner en kan de samenhang wel worden aangetoond.

Het huidige onderzoek heeft geprobeerd om de tegenhanger van dominantie,

submissiviteit, te relateren aan sociale angst. Mogelijk is deze samenhang minder sterk dan gedacht en worden er om die reden geen substantiële verbanden gevonden tussen sociale angst en testosteron. Gilbert (2000) heeft deze samenhang in zijn theorie beschreven, maar het zou een aanbeveling zijn om verder onderzoek te doen naar deze samenhang. Zo zou er gekeken kunnen worden of de relatie tussen submissiviteit en een laag niveau van testosteron minder sterk is dan tussen dominantie en een hoog niveau van testosteron. Omdat er in dit onderzoek werd uitgegaan van bovenstaande theorie maar nu geen significante samenhang vindt, zou hier verder naar gekeken moeten worden. Daarnaast zou het kunnen zijn dat de prenatale blootstelling aan testosteron (de 2D:4D ratio) een minder sterk verband laat zien dan

(23)

23 de breedte van de kaak met (sociale) angst, iets wat niet werd gevonden in de huidige studie, maar wel bekend is uit andere onderzoeken naar de lichamelijke kenmerken van testosteron en persoonlijkheidsstoornissen (Rowe, Maughan, Worthman, Costello & Angold, 2003). Mogelijk zijn er na de bevruchting nog andere invloeden op de groei van de ringvinger dan alleen testosteron. Of is juist de blootstelling aan testosteron tijdens de puberteit bepalender voor de ontwikkeling van dominantie? Er zijn diverse onderzoeken die hebben gekeken naar het niveau van testosteron tijdens de puberteit en de relatie met dominant gedrag die dit aantonen (Jabbs jr et al., 1998; Mazur & Booth, 1998; Neave et al, 2003; Rowe et al., 2003). Er zijn geen onderzoeken gevonden waarin werd gekeken naar dominantie op jonge leeftijd en dominantie na de puberteit in relatie tot het niveau van testosteron. Ook dit is een

aanbeveling voor vervolgonderzoek. Daarnaast kan worden gesteld dat de onderzoeken naar de samenhang tussen testosteron en psychiatrische stoornissen zijn gebaseerd op de aanname dat de 2D:4D ratio een afspiegeling is van de blootstelling aan testosteron bij de foetus (Manning et al., 1998). Het zou interessant zijn om te onderzoeken of de prenatale blootstelling aan testosteron alleen erfelijk bepaald is (vanuit het kind komt) of ook door omgevingsfactoren (vanuit de moeder) wordt bepaald. Wanneer meer duidelijkheid bestaat over de hoeveelheid testosteron in de baarmoeder en hoe het embryo hier precies aan blootgesteld wordt, kan dit bijdragen aan helderheid of testosteron als genetische factor gezien kan worden of als een combinatie van een genetische en omgevingsfactor.

Bij vervolgonderzoek kan het ook de moeite waard zijn om het onderzoek anders op te zetten. In het huidige onderzoek is gekeken naar testosteron als ‘trek’. Maar misschien

worden de lichamelijke kenmerken nog wel door meerdere processen beïnvloed tijdens de ontwikkeling van mensen en blijkt hierdoor de samenhang zwakker. Wanneer men testosteron als ‘state’ zou toevoegen aan een onderzoek is er mogelijk een sterker verband te zien, zoals bijvoorbeeld gedaan is in onderzoek van Zilioli en Watson (2013). Hier werd gekeken naar testosteron als ‘state’ en dominantie, waar een significant verband naar voren kwam. Door testosteron als toestand te meten vind je mogelijk een sterker verband. Mogelijk is het zo dat testosteron als trek geen risicofactor is voor het ontstaan van sociale angst, maar testosteron als toestand meer. Testosteron als toestandsmaat die opgeroepen kan worden door bepaalde stimuli (zoals het spelen van een computerspel), zou, doordat deze toestand niet constant is, meer van invloed kunnen zijn op het niveau van testosteron en de daarmee samenhangende kenmerken van (sociale) angst. Testosteron als trek kan in de loop van de jaren (door

persoonlijke ontwikkeling) minder van invloed zijn op de ontwikkeling van angststoornissen (Fink et al., 2004). Daarop aansluitend is een aanbeveling om bij vervolgonderzoek op

(24)

24 jongere leeftijd te beginnen met het meten van de 2D:4D ratio en de kaakbreedte. Er zijn weinig onderzoeken gedaan bij volwassenen waarbij gekeken werd naar de samenhang tussen (sociale) angst en lichamelijke kenmerken van testosteron. Deze onderzoeken zijn wel

uitgevoerd bij jonge kinderen (Rowe, Maughan, Worthman, Costello & Angold, 2003). Hier zijn meer significante relaties resultaten gevonden tussen kaakbreedte en het niveau van testosteron. Omdat er in huidig onderzoek geen data beschikbaar waren van de kaakbreedte en de 2D:4D ratio van de kinderen kon er niet gekeken worden naar deze samenhang. Mogelijk is deze relatie er op jonge leeftijd sterker en wordt dan minder door omgevingsfactoren beïnvloed.

Uit huidig onderzoek lijken de lichamelijke kenmerken nog niet te kunnen worden toegevoegd aan de classificatie van angststoornissen binnen de klinische praktijk. De

afwezigheid van een relatie tussen deze kenmerken en het angstniveau van kinderen maakt het onaannemelijk dat deze informatie bij ouders gebruikt kan worden voor het bepalen van het risico op ernstige angstklachten bij hun kind. Mogelijk kunnen de lichamelijke kenmerken van testosteron bij kinderen wel bijdragen aan het voorspellen van ernstige angstklachten bij kinderen.

 

Conclusie

Uit het huidige onderzoek kan worden gesteld dat testosteron (als trek) niet naar voren komt als risicofactor van (sociale) angst. Er is geen samenhang gevonden tussen de

lichamelijke kenmerken van testosteron en angststoornissen. Ook is er geen samenhang gevonden tussen de lichamelijke kenmerken van testosteron van ouders en de

angstkenmerken van hun kinderen. De lichamelijke kenmerken kunnen daarom (nog) niet gebruikt worden als voorspellende maten voor de klinische praktijk. Vervolgonderzoek met een grotere en meer diverse groep is nodig om de bevindingen te bevestigen. Om de

samenhang tussen de 2D:4D ratio en sociale angst verder te onderzoeken wordt aanbevolen om de 2D:4D ratio met een nauwkeurigere methode te meten. Ook wordt aanbevolen om de relatie tussen submissiviteit en sociale angst verder te onderzoeken. Voor een optimaal

resultaat is het belangrijk om de lichamelijke kenmerken van testosteron op jongere leeftijd te meten en deze kenmerken in de toekomst te blijven meten, om zo de mogelijke ontwikkeling van een (sociale) angststoornis op latere leeftijd met deze kenmerken te kunnen verbinden.

(25)

25 Referenties

Aktar, E., Majdandžić, M., de Vente, W. & Bögels, S. M. (2013). The interplay between expressed parental anxiety and infant behavioural inhibition predicts infant avoidance in a social referencing paradigm. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 54 (2), 144-156. doi: 10.1111/j.1469-7610.2012.02601.x

American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders: text revision (DSM-IV-TR). Arlington: American Psychiatric Association Bailey, A. A., & Hurd, P. L. (2005). Depression in men is associated with more feminine

finger length ratios. Personality and Individual Differences, 39, 829-836. Bakker, J. (2009). De rol van geslachtshormonen bij de seksuele differentiatie van de

hersenen en gedrag. Neuropraxis, 13(6), 147-152.

Boer, F. & Bögels, S. M. (2002) Angststoornissen bij kinderen: genetische en gezinsinvloeden. Kind en adolescent, 23, 167-178. doi: 10.1007/BF03060858

Broeren, S., & Muris, P. (2008). Psychometric evaluation of two new parent-rating scales for measuring anxiety symptoms in young Dutch children. Journal of Anxiety Disorders, 22, 949-958.

Burriss, R. P., Little, A. C., & Nelson, E. C. (2007). 2D:4D and sexually dimorphic facial characteristics. Archives of Sexual Behavior, 36, 377-384.

Dabbs Jr. J. M., Ruback, R. B. Frady, R. L. Hopper C. H., & Sgoutas, D. S. (1988). Saliva testosterone and criminal violence among women, Personality and Individual Differences. 9 (2), 2669-2275. doi: 10.1016/0191-8869(88)90088-8

De Bruin, E. I., Verheij, F., Wiegman, T., & Ferdinand, R. F. (2006). Differences in finger length ratio between males with autism, pervasive developmental disorder-not

otherwise specified, ADHD, and anxiety disorders. Developmental Medicine & Child Neurology, 48, 962-965.

De Graaf, R., ten Have, M., & van Dorsselaer, S (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten. Trimbos-instituut, Utrecht.

De Jong, P. J., Sportel, B. E., de Hullu, E., & Nauta, M. H. (2012). Co-occurrence of social anxiety and depression symptoms in adolescence: differential links with implicit and explicit self-esteem? Psychological Medicine, 42, 475-484.

De Vente, W., Majdandžić, M., Voncken, M. J., Beidel, D. C., & Bögels, S. M. (2013). The SPAI-18, a brief version of the Social Phobia and Anxiety Inventory: Reliability and

(26)

26 validity in clinically referred and non-referred samples. Journal of Anxiety Disorders, in press. doi: 2048/10.1016/j.janxdis.2013.05.003

Di Nardo, P. A., Brown, T. A., & Barlow, D. H. (1994). Anxiety Disorders Interview Schedule for DSM-IV: Lifetime version (ADIS-1 V-L). San Antonio, TX: Psychological Corporation.

Donker, A. (2004). Precursors and prevalence of young-adult and adult delinquency. Dissertatie Universiteit Leiden. Leiden.

Eisenegger, C., Naef., Snozzi, R. Heinrichs, M., & Fehr, E. (2010). Prejudice and truth about the effect of testosterone on human bargaining behaviour. Nature, 463, 356-361. doi:10.1038/nature08711

Eisenegger, C., Haushofer, J., & Fehr, E. (2011). The role of testosterone in social interaction. Trends in Cognitive Science, 15(6), 263-271. doi: 0.1016/j.tics.2011.04.008

Elay, T. C. (2007). Genetics of anxiety disorders. Psychiatry, 6, 258-262.

Evardone, M., & Alexander, M. G. (2009). Anxiety, Sex-Linked Behaviors, and Digit Ratios (2D:4D). Archives of Sexual Behavior, 38(3), 442-455. doi: 10.1007/s10508-007-9260 Fink, B., Grammer, K., Mitteroecker, P., Gunz, P., Schaefer, K., Bookstein, F. L., &

Manning, J. T. (2005) Second to fourth digit ratio and face shape. Proceedings of the Royal Society, 272, 1995–2001. doi:10.1098/rspb.2005.3179

Fink, B., Manning, J. T., Neave, N., & Grammer, K. (2004). Second to fourth digit ratio and facial asymmetry. Evolution and Human Behavior, 25, 125-132.

Fink, B., & Neave, N. (2005). The biology of facial beauty. International Journal of Cosmetic Science, 27, (3), 17-325.

Fox, N. A., Henderson, H. A., Marshall, P. J., Nichols, K. E., & Ghera, M. M. (2005).

Behavioral inhibition: linking biology and behavior within a developmental framework. Annual Review Psychology, 56, 235-262.

Gangestad, S. W., & Thornhill, R. (2003). Facial masculinity and fluctuating asymmetry. Evolution and Human Behavior, 24, 231-241.

Gilbert, P. (2000). The relationship of Shame, Social Anxiety and depression: The Role of the evaluation of social rank. Clinical Psychology and Psychotherapy, 7, 174-189.

Grammer, K., & Thornhill, R. (1994). Human (Homo Sapiens) Facial Attractiveness and Sexual Selection: The Role of Symmetry and Averageness. Journal of Comparative Psychology, 3, 233-242.

(27)

27 Greco, L. A., & Morris, T. L. (2005). Factors Influencing the Link Between Social Anxiety

and Peer Acceptance: Contributions of Social Skills and Close Friendships During Middle Childhood. Behavior Therapy, 36, 197-205.

Hines, M. (2011). Gender development and the human brain. Annual Review Neurosciences, 34, 69-88. doi: 10.1146/annurev-neuro-061010-113654

Hönekopp, J., Voracek, M., & Manning, J. T. (2006). 2nd to 4th digit ratio (2D:4D) and number of sex partners: Evidence for effects of prenatal testosterone in men. Psychoneuroendocrinology, 31, 30–37.

Katzelnick, D. J., Kobak, K. A., DeLeire, T., Henk, H. J., Greist, J. H., Davidson, J. R. T., Schneier, F. R., Stein, M. B., & Helstad, C. P. (2001). Impact of generalized social anxiety disorder in managed care. The American Journal of Psychiatry, 158, 1999-2007. Klein, R. G., & Pine, D. S. (2002). Anxiety Disorders. In M. Rutter, & E. Taylor (Eds.). Child

and Adolescent Psychiatry, 4th edition (pp. 486-510). Oxford: Blackwell Publishing. Leon, A. C., Portera, L., & Wissman, M. M. (1995). The social costs of anxiety disorders.

British Journal of Psychiatry, 54, 329-336.

Manning, J. T., Scutt, D., Wilson, J., & Lewis-Jones, D. I. (1998). The ratio of 2nd to 4th digit length: a predictor sperm numbers and concentrations of testosterone, luteinizing

hormone and oestrogen. Human Reproduction, 13 (11), 3000-3004. doi:10.1093/humrep/13.11.3000

Manning, J. T., & Bundred, P. (2000). The ratio of 2nd to 4th digit length: a new predictor of disease predisposition? Medical Hypotheses, 54, 855-857.

Manning, J. T., Stewart, A., Bundred, P. E., & Trivers, R. L. (2004). Sex and ethnic differences in 2nd to 4th digit ratio of children. Early Human Development, 80, 161-168. doi:10.1016/j.earlyhum.dev.2004.06.004

Manning, J. T., & Tayler. R. P. (2001). Second to fourth digit ratio and male ability in sport: implications for sexual selection in humans. Evolution and Human Behavior, 22(1), 61-69. doi: 10.1016/S1090-5138(00)00063-5

Mazur, A., & Booth, A. (1998). Testosterone and dominance in men. Behavioral and Brain Sciences, 21, 353-397.

Neal, J. A., & Edelmann, R. J. (2003). The etiology of social phobia: Toward a developmental profile. Clinical Psychological Review, 23(6), 761-786.

(28)

28 Neave, N., Lain, S., Fink, B., & Manning, J. T. (2003). Second to fourth digit ratio,

testosterone and perceived male dominance. The Royal Society, 270, 2167-2172. doi: 10.1098/rspb.2003.2502

Rowe, R., Maughan, B., Worthman, C. M., Costello, E. J., & Angold, A. (2003).

Testosterone, antisocial behavior, and social dominance in boys: Pubertal development and biosocial interaction. Society Biological Pscyhiatry, 55, 546-552. doi:

10.1016/j.biopsych.2003.10.010

Penton-Voak, I. S., Jones, B. C., Little, A. C., Baker, S., Tiddeman, B., Burt, D. M., & Perret, D. I. (2001). Symmetry, sexual dimorphism in facial proportions and male facial

attractiveness. The royal society, 268 (1476), 1617-1623. doi: 10.1098/rspb.2001.1703 Peters, M., Mackenzie, K., & Bryden, P. (2002). Finger length and distal finger extent

patterns in humans. American Journal of Physical Anthropology, 117 (3), 209-217. doi: 10.1002/ajpa.10029

Siebelink, B., & Treffers, F. D. A. (2001). Dutch version of the Anxiety Interview Schedule for children for DSM-IV, child and parent versions by W. K. Silverman & A. M. Albano. Lisse, the Netherlands: Swets & Zeitlinger.

Stein, M. B., Fuetsch, M., Müller, N., Höfler, M., Lieb, R., & Wittchen, H. (2001). Social anxiety disorder and the risk of depression: A prospective community study of adolescents and young adults. Archives of General Psychiatry, 58, 251-256.

Treffers, F. D. A. (2002). De diagnostische validiteit van angststoornissen bij kinderen en adolescenten. Kind en adolescent, 23, 137- 145.

Turnbull, J. E., George, L. K., Landerman, R., & Swartz, M. S. (1990). Social outcomes related to age of onset among psychiatric disorders. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 58, 832-839.

Van Ameringen, M., Mancini, C., & Farvolden, P. (2003). The impact of anxiety disorders on educational achievement. Anxiety Disorders, 17, 561-571.

Van Honk, J., Peper, J. S., & Schutter, D. J. L. G. (2005). Testosterone reduces unconscious fear but not consciously experienced anxiety: implications for the disorders of fear and anxiety. Biological Psychiatry, 58(3), 218-225. doi:10.1016/j.biopsych.2005.04.003 Voncken, M. J., Alden, L. E., Bögels, S. M., & Roelofs, J. (2008). Social rejection in social

anxiety disorder: The role of performance deficits, evoked negative emotions, and dissimilarity. British Psychological Society, 47, 439-450. doi:

(29)

29 Wood, J. J., McLeod, B. D., Sigman, M., Hwang, W. C., & Chu, B. C. (2003). Parenting and

childhood anxiety: theory, empirical findings, and future directions. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44(1), 134-151.

Zilioli, S., & Watson, N. V. (2013). Winning isn't everything: mood and testosterone regulate the cortisol response in competition. PlosOne, 8(1), 1-7. doi:

0.1371/journal.pone.0052582l Endocrinology Labor

Zimmerman, P., Wittchen, H. U., Höfler, M., Pfister, H., Kessler, R. C., & Lieb, R. (2003). Primary anxiety disorders and the development of subsequent alcohol use disorders: a 4-year community study of adolescents and young adults. Psychological Medicine, 7, 1211-1222. doi: 10.1017/S0033291703008158

(30)

30 Bijlagen.

(31)

31 Bijlage II: Foto met gezichtskenmerken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

NETBUYER is the overconfidence proxy in this panel, KZINDEX is the KZ-index measured by the formula used by Malmendier and Tate (2005) based on the coefficient estimates of Lamont

The central question of this thesis is: How do low-fee private schools build capacity for social change from the smooth space in Kayin State, Myanmar and what is the role of

Therefore, the relative band offsets of the Ti t 2g bands and the carrier density of the Lifshitz transition, associated with the occupation of bands of out-of-plane orbitals,

During the study period, 1,000 women with breast cancer, age , 35 years at the time of diagnosis, underwent surgery for primary breast cancer, constituting 2% of the total population

Continuous compliance compensation of position-dependent flexible structures Nikolaos Kontaras ∗ Marcel Heertjes ∗∗ Hans Zwart ∗∗∗ ∗ Control Systems Technology group,

Omdat de eiwitten betrokken bij transformatie grotendeels hetzelfde zijn in alle bekende natuurlijk competente bacteriën, kan deze methode gebruikt worden voor veel

While the realisation of the need to promote women’s clean energy access is growing in the energy sector it still seems to take time for gender specialists to recognise that

On the other hand, of the left corner of the New Orleans coastal basin location P3 , a storm from southeastern direction running below and parallel to the Mississippi dike such