• No results found

Antropologisch folklorisme!? : hoe werkt veldwerk?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Antropologisch folklorisme!? : hoe werkt veldwerk?"

Copied!
149
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Door: Elin Rolfes F.C. Dondersstraat 36 bis 3572 JJ Utrecht student:9 l 77892

ANTROPOLOGISCH

FOLKLORISME

!

?:

Hoe werkt Veldwerk?

Begeleider: J. V errips Culturele Antropologie Het Spinhuis

Oudezijdse Achterburgwal 185 Amsterdam

(2)

Index Voorwoord Inleiding

Hoofdstuk 1 Wat is Veldwerk? 1.1. Inleiding

1.2. Veldwerk volgens Malinowski 1.3 Participerende Observatie 1.4 Interviews

1.5 Conclusie

1.6 Leven met Anderen 1.7 Een Onbesproken Methode 1.8 Objectiviteit

1.9 Conclusie

Hoofdstuk 2 De Voorbereiding 2.1 Inleiding

2.2 Waar kwam het idee voor het eerste onderzoek vandaan? 2.3 Hoe dacht ik mijn onderzoeksgroep te vinden?

2.4 Wat, wie, waar en hoe wilde ik onderzoeken? 2.4. l Wat?

2.4.2 Wie? 2.4.3 Waar? 2.4.4 Hoe? 2.4.5 Conclusie

2.5 De theoretische benadering van mijn eerste veldwerk 2.5.1 Shapiro's Visie 2.5.2 Waarom Shapiro? 2.5.3 Riches' Visie 2.5.4 Waarom Riches? 2.5.5 Verrips Visie 2.5.6. Waarom Verrips?

2. 5. 7 Conclusie over de drie schrijvers 2.6 Waarom Marseille? 2. 7 Conclusie pagina's 2 3-18 3 4 5-6 6-8 8 8-9 10-12 13-16 17-18 19-45 19-20 20-21 22 23-25 23 24 24 25 25 26-42 27-32 32-33 34-36 36-38 39-40 40-41 42 43-44 44-45

(3)

Index

Hoofdstuk 3 De Uitvoering van het Veldwerk 3. 1 Inleiding

3.2 De Aanpak 3. 3 Ontmoetingen

3 .3 .1 De ontmoetingen, gesprekken en verhalen in Frankrijk, Marseille 3.3.2 Conclusie over de gesprekken, ontmoetingen en verhalen in Frankrijk 3.3.3 De ontmoetingen, gesprekken en verhalen in Nederland, Utrecht 3.3.4 Conclusie over het Nederlandse deel van het onderzoek

3 .4 Conclusie over het uitgevoerde veldwerk

Hoofdstuk 4 Wat is de oorzaak van de verspreide manier van zoeken naar goede informanten ?

4. J Inleiding

4.2 Hoe had ik de theorie om kunnen zetten naar bruikbaarheid voor het veldwerk?

4 .2.1 Agar' s adviezen toegepast op Riches artikel 4.2.1.1 Agar's adviezen

4.2. l .2 Riches artikel voor het veldwerk 4.2.1.3 Riches artikel na het veldwerk 4.2. l .4 Conclusie

4.3 "Dwing jezelf om naar hetzelfde materiaal vanuit verschillende invalshoeken te kijken."

4.3. l Riches omschrijvingen van de context van geweld

4.3.2 Binnen welke andere contexten krijgt geweld zijn betekenis? 4.3.2.1 Voorbeelden van contexten waarbinnen ik mijn eerste

onderzoeksvraag had kunnen beantwoorden? 4.3.2.2 Nog een andere omschrijving van context 4.3.3. Conclusie

4.4 De te voeren strategie afgestemd op de context 4.4.1 De strategie 4.4.2 Conclusie 4.5 Conclusie pagina's 46-79 46 47-48 49-73 49-65 66 67-72 73 74-79 80-97 80 81-86 81 81-82 82-83 83-85 85-86 87-93 87-89 89 90-91 92 93 94-95 94 95 96-97

(4)

Index

Hoofdstuk 5 Subjectiviteit 5. 1 Inleiding

5.2 Visie Behar 5.3 Visie Fabian

5 .4 Conclusie over de twee visies

5.5 Welk romantisch idee had ik over mijn veldwerk voordat ik eraan begon ?

5. 5. l Inleiding 5.5.1.1

5.5.2 Het beeld dat ik mij had gevormd naar aanleiding van het werk antrnpologen J. Zulaika, M. Van de Port en A. Feldman? 5.5.3 Hoe ik ben omgegaan met de theorie

5.5.4 Hoe zag ik veldwerk? 5.5.5 Conclusie

5.6 Wat heb ik geleerd tijdens mijn veldwerk, dankzij subjectiviteit? 5. 6 .1 Ontmoetingen

5.6.1.1 Eenjongen

5.6.1.2 De vrouw bij wie ik in huis woonde 5.6.2 Wat heb ik van deze ontmoetingen geleerd?

5.6.3 Hoe een idee van hulp cultureel bepaald lijkt te zijn en hoe dit hulpvoorval leidt tot nieuwe inzichten ten aanzien van de mate van afstandelijkheid bij participerende observatie?

5.6.4 Conclusie

5. 7 Welke relatie heb ik vanuit deze gedachten over de praktijk gelegd naar de wetenschap antropologie ?

5.7.1 Hoe Behar het subjectieve in verslaggeving over anderen betrekt? 5.7.2 Waarom ben ik het eens met Behar?

5.7.3 Conclusie 5.8 Conclusie Hoofdstuk 6 Conclusie Nawoord Boekenlijst pagina's 98-135 99 100-103 104-109 109 110-116 110 110 111-112 112-114 114-115 116 117-125 119-121 119-120 120-121 122 123-124 125 126-133 127-130 131--132 133 134-135 139 140-144

(5)

Voorwoord

"It must be mentioned at this point that not all fieldwork has been succesful: there have been failures.

All antropologists know about them through the contact circuit, but they are rarely written up. As editors we first wanted to do a book titled "Failed fieldwork", thinking that much could be learned from such a book, but we couldn't get any one to contribute chapters."

(Lawless,Sutlive and Zamora l983:XV-XVI)

Deze scriptie behandelt het veldwerk dat ik heb gedaan in Marseille. Het plan dat ik had voor de uitvoering van dit veldwerk heeft niet geleid tot de beantwoording van de onderzoeksvraag, die ik mij had gesteld. Daarnaast heeft deze praktijkles antropologie geleid tot nieuwe inzichten. Deze wil ik ook beknopt noemen. Ik wil daarom in deze scriptie het proces beschrijven dat geleid heeft tot het falen van dit onderzoek.

Ik begin met het moment van voorbereiding tot aan het moment waarop ik heb

besloten te stoppen met met dit onderzoek. Daarnaast heeft deze praktijkles antropologie geleid tot nieuwe inzichten. Mijn andere kijk op de uitvoering van veldwerk is mede veroorzaakt door mijn emotionele betrokkenheid bij het onderwerp geweldpleging. Ik zal de voor mij nieuwe visie op de praktijk van de antropologie eveneens beschrijven.

In deze scriptie wil ik geen waardeoordeel vellen over mijn werkwijze en denkpatronen.

Ik hoop dat de lezers deze scriptie dan ook zullen beschouwen als participerend observanten.

(6)

Inleiding

In deze scriptie wil ik de vraag behandelen : HOE WERKT VELDWERK ?

Deze vraag wil ik gaan behandelen aan de hand van mijn ervaring met de praktijk van de antropologie.

Ik wil laten zien hoe ik veldwerk heb gedaan en wat daarvan het resultaat is geworden. Voordat ik dat resultaat kan laten zien, zal ik om te beginnen terug gaan in de tijd, naar het moment voordat ik aan mijn huidige scriptie begon. In eerste instantie had ik een onderzoek voor ogen, waarmee ik de volgende vraag wilde beantwoorden;

"Wat is de betekenis van gewelddadige handelingen en welke rol heeft cultuur daarin?

In het eerste hoofdstuk zal ik in gaan op de vraag "Wat is veldwerk?'', daarin zal ik in gaan op de kennis, die ik heb opgedaan tijdens mijn studie over veldwerk.Vervolgens wil ik in het tweede hoofdstuk ingaan op de totstandkoming van de bovengenoemde vraag. Ook zal ik daarin behandelen hoe ik had gedacht daarmee in de praktijk aan het werk te gaan.In hoofdstuk drie wil ik bespreken, hoe ik mijn veldwerk in de praktijk heb

aangepakt. In dit hoofdstuk zal ik vertellen wat ik heb gedaan en zal ik hiervan de resultaten presenteren.

In hoofdstuk vier wil ik in gaan op een reden voor het falen van de uitvoering van het oorspronkelijk opgezette onderzoek. Tot slot zal ik in hoofdstuk vijf mijn persoonlijke visie geven op mijn veldwerk en veldwerk doen in het algemeen .. Ik zal daarin verder ingaan op mijn gewijzigde idee over de uitvoering van antropologisch onderzoek, naar aanleiding van mijn veldwerk.

Ik hoop dat ik daarmee bij kan dragen aan de wetenschap antropologie en haar praktijk. Uiteindelijk zal ik in hoofdstuk zes mijn conclusie geven over dit proces van het

uitvoeren van mijn onderzoek .

(7)

Hoofdstuk 1 WAT IS VELDWERK?

1. 1 Inleiding

In dit hoofdstuk bespreek ik de vraag, Wat is Veldwerk?. Veldwerk omvat enkele methodes die ik hier zal bespreken. Deze methodes zijn participerende observatie, het houden van interviews en het leven met de degenen, die we onderzoeken. Door de

uitvoering van mijn veldwerk ben ik tot de conclusie gekomen dat er nog een methode is, die bij veidwerk hoort. Deze noem ik de onbesproken methode. Vervolgens ga ik in op enkele voor mij nieuwe visies op veldwerk, die ik ben gaan zoeken toen ik mijn onderzoek al had gestopt. Op deze wijze hoop ik een breed beeld te kunnen geven van veldwerk.

Met deze combinatie van inzichten op veldwerk, hoop ik te hebben uitgelegd wat veldwerk doen inhoudt. Voor dit hoofdstuk geldt het volgende citaat:

"What counts in fieldwork is, what is going on in your mind." (H.F.Wolcott 1995:90)

(8)

1.2 Veldwerk volgens Malino~ski

Malinowski omschrijft in het voorwoord van zijn boek "Argonauts of the Western Pacific" het volgende:

"Proper conditions for ethnographic work. These, as said, consist mainly in cutting oneself off from the company of other white men, and remaining in as close contact with the natives as possible, which really can only be achieved by camping right in their villages."

(B.Malinowski 1922; 6)

De situatie waarin antropologen tegenwoordig veldwerk doen is gewijzigd. De scheiding tussen 'natives' en de onderzoekers is niet meer zo strikt. Wat is overgebleven van deze benadering van veldwerk, is participerende observatie en het leven met de anderen (=zij die we willen onderzoeken). Ik ga naar Hammersley en Atkinson, die participerende observatie beschrijven.

(9)

1. 3 Participerende Observatie

In het boek "Ethnography :Principles in Practice" van M. Hammersley en P. Atkinson wordt een aantal vormen van participerende observatie beschreven. In hoofdstuk vier van hun boek stellen zij dat participerende observatie in feite een normale menselijke

activiteit is, als men in een relatief nieuwe en onbekende omgeving komt.

"The novice thus acts like a social scientist: :making observations and inferences, asking informants hypotheses, and acting on them."

(M.Hammersley and P. Atkinson 1983; 89)

Kortom een ethnograaf doet dit ook. Er is echter een verschil, de ethnograaf wil iets bestuderen, terwijl de nieuwkomers deze handelingen gebruiken om deel te gaan nemen aan de gemeenschap of samenleving.

Verder beschrijven Hammersley en Atkinson welke vormen van participerende

observatie er bestaan. Dit doen zij naar annleiding van het model van Junker en Gold, die de volgende vormen onderscheiden:

1 complete observer 2 participant as observer 3 observer as participant 4 complete participant

(M. Hammersley and P.Atkinson 1983:93)

Hammersley en Atkinson bespreken de voor- en nadelen van de verschillende vormen en komen tot de conclusie dat de gulden middenweg de beste is.

(10)

Kortom proberen een evenwicht te vinden tussen participeren en observeren. Deze

methode alleen zal antropologen niet voldoende informatie geven. Interviews kunnen een uitkomst bieden.

1. 4 Interviews.

"Ethnographers also actively sollicit accounts both by asking questions informally in the course oftheir Cûntacts with participants, and sometimes formally through arranging interviews."

(M. Hammersley and P. Atkinson 1983;108)

De manier waarop een antropoloog zijn interviews gaat houden, staat in verband met de setting van zijn onderzoek en de informanten, die hij ontmoet. Daarbij dient de

onderzoeker zich af te vragen, wat zijn invloed kan zijn op de antwoorden die hij van de informanten krijgt. Kortom de vorm van het interview is afhankelijk van de plaats waar de informant bevindt, bijv. de huiskamer van de informant of zijn werkplek.

De antroploog dient zich hierop af te stemmen. Dit kan hij doen door voor een specifieke vorm van interview te kiezen, als ook door de keuze van bepaalde informanten. Ik zal ingaan op wat Hammersley en Atkinson hierover zeggen.

De beide schrijvers noemen dat ethnografen de keuze hebben tussen een gestandariseerd of een reflexieve vorm van interview. De gestandariseerde vorm noemen ze ook

"directive" en de reflexieve "non-directive". De "non-directive" interview vorm is bedoeld om de geïnterviewde te stimuleren te spreken over een bepaald breed onderwerp of gebied. Daarmee is deze vorm relatief open. De rol van de interviewer schijnt nogal

(11)

passief. Dit is niet het geval omdat hij een actieve luisteraar zal moeten zijn. Dit met het oog op toekomstige interviews.

Deze vorm alleen kan onvoldoende informatie geven. Daarom kan men kiezen voor een "directive" interview. Dat wil zeggen directe vragen stellen, waarin het extreme geval de geïnterviewde alleen de kans krijgt om ja of nee te antwoorden. Deze vorm kan erg handig zijn, als we vermoeden dat een informant bijvoorbeeld liegt. Verder hangt het af van het stadium van het onderzoek, welke wijze van interview we kiezen.

Dit zelfde geldt voor de selectie van informanten. Hammersley en Atkinson noemen Dean in hun boek die een onderscheid maakt tussen twee soorten informanten:

"1 informants who are especialiy sensitive to the area of concern 2 the more-willing -to reveal informants"

(M. Hammersley and P. Atkinson 1983; 116)

Ook halen Hammersley en Atkinson Glaser en Strauss aan die een andere strategie voor het selecteren van informanten gebruiken. Glaser en Strauss bepalen wie, hoe en wanneer geïnterviewd gaat worden aan de hand van de onderzoeksvooruitgang. Deze

onderzoeksvooruitgaang meten zij met behulp van de huidige staat van kennis verworven uit de interviews, en het oordeel hierover bepaalt de strategie, die een onderzoeker in volgende interviews gaat gebruiken.

Tot slot noemen Hammersley en Atkinson, dat de plaats waar het interview wordt gehouden van invloed kan zijn op de informatie die men van de geïnterviewde kan krijgen. Zij geven ook hier het advies te anticiperen op de situatie zoals die zich voordoet.

(12)

Uiteindelijk stellen Hammersley en Atkinson het volgende met betrekking tot interviews;

"Interviews must be viewed, then as social events in which the interviewers (and for that matter the interviewee) is a participant observer. In interviews the ethnographer can play a more dominant role than usual and this can be capitalized upon, both in terms of when and where the interview takes place and who is present, as well as through the kinds of questions asked."

(M. Hammersley and P. Atkinson 1983:126)

1.5 Conclusie

In de beide methode heb ik tijdens de opleiding antropologie onderricht gehad. Ook heb ik ze gebruikt voor de uitvoering van mijn onderzoek.

1. 6 Leven met Anderen

In het citaat dat ik aan het begin van dit hoofdstuk heb genoemd, beschrijft Malinowski wat de juiste omstandigheden zouden zijn voor het uitvoeren van een veldwerk. Hij zegt dat antropologen zich eigenlijk af zouden moeten sluiten van het contact met de eigen en oorspronkelijke gemeenschap. Veldwerk, volgens Malinowski houdt in leven met degene die we willen onderzoeken, waarbij het contact zo min mogelijk verstoord dient te worden door de eigen achtergrond, indien er personen uit de eigen achtergrond toevallig op de plaats van onderzoek aanwezig zijn.

(13)

Margeret Mead heeft dit in haar onderzoek anders gedaan. Zij is wel op de Amerikaanse nederzetting blijven wonen tijdens de uitvoering van haar onderzoek. Volgens Derek Freeman is het feit dat zij wel op de Amerikaanse nederzetting is blijven wonen een reden geweest voor haar misinterpretatie van de Samoaanse

cultuur/samenleving. Ik zal Derek Freeman's commmentaar hierop geven:

"According to Mead her residence in these governmental quarters furnished her with an absolutely essential neutral base from which she could study all of the individuals in the surrounding village, while at the same time remaining 'aloof from native feads and lines of demarcation'. "

(D.Freeman 1983;287)

Freeman's commentaar hierop is:

"Against this exiguous advantage she was , however depriving herself of the close contacts that speedily develop in Samoa between an ethnographer and the members of the extended family in which he or she lives. Such contacts are essential for the gaining of a thorough understanding of the Samoan language and most important of all, for the independant verification, by the continuous observattion of actual behavior , of the statements being deprived from informants."

(D.Freeman 1983;287)

Kortom in dit commentaar van Freeman op het werk van Mead, laat hij eigenlijk zien wat de voor - en nadelen van de beide werkwijzen zijn. Het is aan de antropoloog om te kiezen tussen de mogelijkheid om samen te leven met de groep van onderzoek of niet.

(14)

1. 7 Een Onbesproken Methode

" It took me a long time to discover that the key to acting is honesty. Once you knowhow to fake that, you've got it made. "

John Leonard quoted in J. Douglas

Investigate Social Research (H.F.Wolcott 1995;122)

''I'll say straight out; In fieldwork one must be prepared to fake everything."

(H.F.Wolcott 1995;123)

Sommige antropologen proberen zich aan te passen aan het gedrag van de personen die ze onderzoeken, door zich bijvoorbeeld letterlijk een andere identiteit aan te meten om hun onderzoek uit te kunnen voeren en aan informatie te komen. Hammersley en

Atkinson hebben deze vorm beschreven als 'complete participant'. Een andere term voor de vorm van onderzoek heet 'covert research' of undercover onderzoek gaan doen. De onderzoekers die op deze wijze hun onderzoek gaan doen worden dan bijv. zwerver, arbeider in een fabriek of taxichauffeur. Ze gaan zich gedragen en kleden op de manier van de onderzochte. Een voorwaarde voor deze vorm van onderzoek is dan men qua leeftijd, soms qua huidskleur en geslacht binnen de onderzochte onderzoeksgroep past. Deze vorm van onderzoek maakt expliciet gebruik van de methode "te doen alsof' ik een mens van jou soort ben (dus taxichauffeur, zwerver of arbeider). Deze antropologen doen zich anders voor dan ze werkelijk zijn.

(15)

Norman L. Friedman heeft regelmatig zulk "covert research" gedaan, en hij noemt het volgende voordeel van deze vorm van onderzoek, dat is:

"But the three covert participant observation studies, better enabled me emphatically to understand, through my simalar experiences, the meanings and depths of orientations and feelings, as well as more fully comprehend now and why certain conduct develops and transpires in situ""."

N.L.Friedman in

Studies in Qualitative Methodology (R.G.Burgess 1990 Vol. 2;199)

Ondanks dit voordeel, noemt hij ook wat de gangbare mening is, over deze vorm van onderzoek:

"Much of the literature about covert research in general has viewed it as ethically and procedurally abhorrent."

N.L.Friedman

in Studies in Qualitative Methodology (R.G.Burgess 1990 Vol 2;1990)

"Covert research" of undercover onderzoek doen, is een expliciete vorm van de antropoloog die zich anders voor doet dan hij werkelijk is. Naast het feit dat de antropoloog zich anders voordoet, doet de onderzoeker zich ook wel anders voor als mens.

Een verfijning op deze vorm vond ik in het boek van Wolcott, "The art of fieldwork". Hij beschrijft in zijn boek, dat hij op fämilievisite's ging om aan informatie te komen voor zijn onderzoek. Dit is echter een handeling die hij in zijn "normale" en eigen

(16)

dagelijkse leven niet zo snel zou doen. Wolcott vindt familievisite's niet zo leuk. Ook dit zie ik als een vorm behorende bij de rol die de antropoloog speelt als onderzoeker. De antropoloog doet zich voor zijn onderzoek anders voor, dan hij zou zijn in zijn eigen omgeving.

Tot slot wil ik nog stellen dat ook in normale menselijke interacties, mensen zich weleens anders voor kunnen doen dan ze werkelijk zijn. Mensen en antropologen zullen hun ware identiteit niet altijd laten zien. Ondanks dit gegeven, namelijk het feit dat de antropoloog zich vaak anders voordoet dan hij is, of dat nu in de gedaante van

onderzoeker is of in die van de mens, zie ik "het doen alsof' als een methode die kenmerkend is voor ons onderzoek.

Hoewel ik dit feit een lastige kwestie vind, bimîen de uitvoering van onderzoek, wil ik tot slot nog de mening van Agar geven. Hij stelt :

"And I agree with Delmos Jones , who argues that there should be more emphasis on directness and honesty, more of a sense that one can be oneself He gives a couple of examples from his fieldwork to show how changing from role-playing an ethnographer to more of a direct form of behavior was not a liability. It actually improved his

fieldwork."

(M.H.Agar 1996;110)

(17)

1.8 Objectiviteit

In de vorige paragrafen, heb ik enkele methodes besproken, die belangrijk zijn voor antropologisch onderzoek. Daarbinnen wordt ook de invloed van de antropoloog op zijn omgeving genoemd. Bijvoorbeeld beïnvloed de antropoloog door zijn aanwezigheid de antwoorden die de informanten zullen gaan geven en beïnvloed die aanwezigheid hun gedrag. Dit zijn vragen, die we tijdens onze opleiding en tijdens onderzoek stellen, en die mogelijk de weergave van de setting zullen beïnvloeden. Hieruit is af te leiden dat

antropologen op zoek zijn naar een zo werkelijk mogelijk beeld van de realiteit die ze Weï:îsen te onderzoeken. Kmtom we streven er naar objectief te zijn. Dit blijkt ook uit de weergave van teksten en verslagen over veld werken. Ook dit aspect van het doen van onderzoek behandelen Hammersley en Atkinson in hun boek . Ik ga hun visie hierop niet gebruiken, omdat enkele andere visies interessanter zijn om dit aspect van antropologisch onderzoek te bespreken. Ik begin met het volgende citaat van

C. Geertz:

"So, there are three characteristics of ethnographic description: it is interpretive; what is interpretive of is the flow of social discourse; and the interpreting involved consists in trying to rescue the "said" of such discourse from its perishing occasions and fix it in persuable terms."

(C.Geertz 1973; 20)

Geertz zegt eigenlijk dat we interpreteren wat we waarnemen en vervolgens vanuit die interpretatie proberen een zo getrouw mogelijk beeld te geven van de door de

antropoloog waargenomen werkelijkheid. Welnu die interpretatie door antropologen van een andere werkelijkheid, is ook een interpretatie van de werkelijkheid van de

antropoloog als cultureel wezen. Ook het bewustzijn van dit aspect hoort bij de uitvoering van het veldwerk.

(18)

Ik zal daarom in gaan op enkele meningen over de rol van subjectiviteit en/of

objectiviteit binnen onderzoek. Ik noem daarom een citaat , dat ik vond in het boek de "The Vulnerable Observer" van Ruth Behar.

Dit luidt:

"Devereux, an ethnopsychiatrist, believed that observers in the social sciences had not yet learned how to make the most oftheir own emotional involvement with their material. What happens within the observer must be made known, Devereux insisted, if the nature of what has been observed is to be understood. The subjectivity of the observer, he noted, "influences the course of the observed event as radically as'inspection' influences

('disturbs') the behavior of the electron."

The observer "never observes the behavioral event which'would have taken place' in his absence, nor hears an account identical with that which the same narrator would give to another person."

(R.Behar 1996;6)

en

"Recognizing subjectivity in social observation was a means to a more important end-achieving significant fonns of objectivity and therefore truly "true" science."

(R.Behar 1996;6)

(19)

Agar behandelt in zijn boek "The Professional Stranger" ook dit bovengenoemde aspect. Hij stelt dat psychoanalysten zelf eerst in psychoanalyse moeten gaan, voordat ze hun vak uit kunnen gaan oefenen. Want:

"A statement made about a patient could be more a function of the interpretation of the analyst rather than anything the patient expressed."

(M.H. Agar 1996;92)

Aan ethnografen wordt deze eis niet gesteld. Hun wordt geen bewustzijn bijgebracht over de invloed van hun eigen cultuur en persoonlijkheid op de interpretatie van de

onderzochte mensen en hun gemeenschappen. Agar vindt dit een belangrijk probleem met betrekking tot veldwerk en de beschrijving daarover. Behar vindt dit ook. En voor mij was het een probleem tijdens de uitvoering van mijn veldwerk, waarop ik in hoofdstuk vijf terug zal komen. Agar omschrijft dit probleem als volgt:

"Whether it is your personality , your rules of social interaction, cultural bias toward significant topics, your professional training, or something else, you do not go into the field as a passive recorder of objective data. During fieldwork, you are surrounded by a multitude of noises and activities. As you choose what to attend and how to interpret it, mental doors slam shut on the alternatives. Although some of your choices may be consciously made, others are forced by the weight of the personal and professional background that you bring to the field."

(M.H.Agar 1996;98)

Agar komt ook met enkele oplossingen waarmee de rol van de subjectieve weergave en interpretatie van de door de antropoloog waargenomen werkelijkheid kan worden verminderd. Ik zal zijn adviezen hier noemen.

(20)

In de eerste plaats stelt hij, is bewustzijn van deze achtergrond voldoende om je zorgen te maken over methodologie (Ik ben het met hem eens ,en zal in hfst. vijf hier verder op ingaan). Want als je als antropoloog iets hebt waargenomen, waaruit je foute conclusies hebt getrokken, laat dan zien waarop deze misinterpretatie is gebaseerd. Een tweede strategie die Agar noemt, is, denk na over watje doet en dwing jezelf om naar het zelfde materiaal te kijken vanuit verschillende invalshoeken. Het derde punt wat hij noemt, is " .... to have bias-awareness programmed into ethnographic training."(M.H.Agar 1996;99) Ook noemt hij de mogelijkheid, " .... to borrow the analyst's training model and require someone to study the ethnographer before he or she studies anybody else." (M.H.Agar 1996;99). En tot slot stelt hij, gebruik meer dan een ethnograaf Omdat er dan

vernchillende visies op een zelfde omgeving komen. Kortom dit zijn enkele van de oplossingen die Agar aandraagt om minder "subjectief' of "interpretatief' onderzoek te doen. Ik zou zeggen minder vooringenomen en meer bewust van de verschillen en overeenkomsten in cultuur. Als ook met het bewustzijn dat elke keuze die een antropoloog maakt een subjectieve en interpretatieve keuze is afgeleid vanuit de

doelstellingen van zijn onderzoek, de beschikbare methoden, de culturele achtergrond en persoonlijkheid van de antropoloog, als ook de keuze in de informanten die zich

aandragen, of tot wie je wordt aangetrokken. Kortom allerlei lastige dilemma's die zich voor doen in de praktijk van de antropologie. De vraag aan subjectiviteit en objectiviteit binnen onderzoek en de antropologie, is vanwege de methoden een belangrijk probleem. Het is een kwestie, die de antropoloog zowel voor, tijdens, als na het onderzoek kritisch laat kijken naar het door hen waargenomene en uitgevoerde.

(21)

1. 9 Conclusie

In de voorgaande paragrafen heb ik duidelijk gemaakt wat de verschillende aspecten van veldwerk zijn. Met deze methodes heb ik geprobeerd mijn veldwerk uit te voeren. Ik wil nog een commentaar geven van de antroploge Ruth Behar, die ze uit in haar boek "The Vulnerable Observer". Ik noem haar mening op de praktijk van onderzoek omdat ik het eens ben met haar stelling. De uitvoering van mijn veldwerk, indien veldwerk denkwerk is, zal ook in het licht van haar opvatting gezien worden. In hoofdstuk vijf zal ik verder in gaan op haar benadering en mijn mening over veldwerk.

Maar nu eerst haar visie op de methoden die antropoiogen gebruiken in onderzoek. Ruth Behar stelt:

"Yet because there is no clear and easy route by which to confront the self who observes, most professional observers develop defenses, namely "methods", that "reduce anxiety and enable us to function efficiently." Even saying, "I am an antropologists, this is "fieldwork", is a classic form of the use of a method to drain anxiety from situations in which we feel complicitous with structures of power, or helpless to release another from suffering, or at a loss as to whether to act or observe."

(R. Behar 1996;6)

Deze visie op veldwerk vind ik verhelderend en maakt het mogelijk de hiervoor

besproken methoden te bezien vanuit een ander perspectief. Verder geeft dit citaat een verklaring voor het feit dat antropologen zich anders voor doen als mens en bereid zijn "te doen alsof' voor hun onderzoek.

Ruth Behar pleit in haar boek voor een persoonlijkere benadering met betrekking tot de uitvoering van het veldwerk. De vorm van antropologie die zij voor ogen heeft, is er een die inderdaad niet gemakkelijk is. Er moet een evenwicht gevonden worden tussen de persoonlijke en onderzoeksrelatie, die we in het veld tegen zullen komen. Ze geeft echter

(22)

nog een waarschuwing, dat deze benadering het gevaar in zich heeft, waardoor antropologen kunnen vervallen in sentimenteel verslag op het moment dat een persoonlijke relatie in het onderzoek wordt toegelaten. Ruth Behar pleit in haar boek voor een antropologie die het "hart breekt", en ik ben me door mijn veldwerk bewust geworden van de betekenis van deze woorden. Kortom het komende veldwerkverslag zal daarom, los van de hiervoor beschreven methoden, die ik ook heb gebruikt, bezien moeten gaan worden vanuit mijn bewustwordingsproces met betrekking tot veldwerk

(23)

Hoofdstuk 2 De Voorbereiding

2.1.Inleiding

Zoals ik in de inleiding noem, is de aanleiding voor mijn huidige scriptievraag, mijn eerder uitgevoerde veldwerk. Naar aanleiding van die uitvoering, gebaseerd op een ander onderzoek, dan ik in deze scriptie behandel, wil ik terug komen op het eerste en

eigenlijke veldwerkonderzoek en de voorbereiding daarop.

Zoals ik in het voorgaande hoofdstuk bespreek, hebben mijn medestudenten en ik

regelmatig van docenten te horen gekregen dat het begin van een goed veldwerk ligt in de voorbereiding. Deze voorbereiding bestaat onder andere uit voorkennis over het gebied waar de antropoloog onderzoek wil gaan doen. Die kennis kan bestaan uit informatie over de historische achtergronden van het gebied van onderzoek, de taal, als ook veldwerkverslagen van andere antroplogen over dat gebied. Verder wordt studenten aangeraden een voorstelling te maken van de mensen die ze willen gaan onderzoeken. Dit te samen kan worden omgezet in een plan voor de uitvoering van het onderzoek.

Ook wordt ons geleerd dat we een aantal methodes tot onze beschikking hebben , waarmee we ons veldwerk kunnen realiseren. Dit zijn onder andere participerende observatie en het houden van interviews. Deze werkwijzen zouden ons de toegang

kunnen verschaffen tot de kennis die we nodig hebben om ons onderzoek te kunnen laten slagen.

Onze methoden en voorbereidingen kunnen ons niet vertellen hoe het gebied, waarin het onderzoek wordt uitgevoerd, er uit zal zien. Dit is de doos van Pandora in de antropologie. Ik bedoel hiermee, dat ons nog zo goed uitgelegd kan worden, wat de gebruiken zijn van een gebied, zoals bijv. hun eetgewoonten en omgangsvormen. Dit zijn aspecten van ons vak die alleen maar kunnen worden ondergaan en waarover moeilijk gecommuniceerd kan worden. Zij dient als het ware 'gevoeld' en ervaren te worden.

(24)

Daarmee is de ruimte die open blijft voor speculatie , eigenlijk de werkelijke uitdaging van de antropologie en haar gang naar de praktijk.

Toen ik aan mijn eerste veldwerk begon, heb ik mij een voorstelling gemaakt over het veldwerk en hoe ik daarmee wenste om te gaan. In mijn voorbereiding had ik mij

geconcentreerd op een onderwerp (geweldpleging) en in mindere mate had ik mij gericht op het gebied in geografische zin. In dit hoofdstuk zal ik daarom gaan vertellen op wat voor manier ik mij heb voorbereid op de uitvoering van mijn eerste onderzoek.

~.2 Waar kwam het idee voor het eerste onderzoek vandaan?

De idee om onderzoek te willen doen naar de betekenis van geweldpleging is een lang proces geweest.Oorspronkelijk is het idee afgeleid van het werk van andere

antropologen. De schrijvers waar ik op doel zijn J. Zulaika met "Basque Violence", M. van de Port met "Het Einde van de Wereld" en A Feldman met "Formations of

Violence". Zij hebben respectievelijk de betekenis van de gewelddadige handeling onderzocht in Baskenland, Servië en Noord-Ierland. Ik zal kort ingaan op de overeenkomsten van het werk van deze drie antropologen. Deze drie antropologen hebben de betekenis van de gewelddadige handeling onderzocht, door in te gaan op de mythische en/of metaforische betekenissen in de verhalen van mensen binnen hun culturele context met betrekking tot geweld. Een van de redenen om dit te doen, is dat er in een gewelddadige handeling iets onuitspreekbaars is, waaraan deze verhalen

uitdrukking geven.

Het doel van deze onderzoeken, leek mij, was begrip te kweken voor een handeling die over het algemeen als taboe wordt bestempeld. Met name de relatie die deze schrijvers hebben gelegd tussen geweldpleging en de fantasievolle betekenissen die er aan deze acties door de daders en de schrijvers werd gegeven, heeft mij in sterke mate geboeid. Om deze reden ben ik mijn onderzoek begonnen.

(25)

Verder was er nog een andere reden om dit onderzoek uit te willen voeren. In de beschreven boeken werden alleen situaties beschreven die binnen een ethnische groep voorkwamen. Als gevolg hiervan, ben ik me af gaan vragen hoe het zou zijn als zich dit in een stad voordoet waarin vele verscheidene culturele groepen samenkomen. Wat gebeurt er met de verhalen van de mensen met betrekking tot geweldpleging. Ontstaan er nieuwe verhalen , nemen ze hun mythische voorstellingen vanuit hun culturele

achtergrond mee en in welke mate beinvloed hun 'oude' kijk de perceptie op hun nieuwe omgeving. En zouden er als gevolg van deze verhalen nieuwe verhalen ontstaan. Al deze vragen ,waren vragen die niet in de boeken die ik had gelezen waren behandeld. Daarom wilde ik graag onderzoek doen in een stad waar er vele verschillende culturele

gemeenschappen samenkomen en naast elkaar leven.Marseille leek mij om deze reden een goede stad om onderzoek te doen. Kortom, de idee voor dit onderzoek was dus afgeleid van het werk van andere antropologen. Ik ben door hun werk geïnspireerd geraakt, en wilde hetzelfde proberen te bereiken met mijn onderzoek binnen een andere setting, dan ik in hun boeken had waargenomen.

Tijdens het lezen van het werk van de hiervoor genoemde antropologen, had ik echter nauwelijks stilgestaan bij de praktische kant van hun onderzoeksresultaten. Bij J.Zulaika leek mij dit een vanzelfsprekendheid, hij had onderzoek gedaan in het dorp waar hij was opgegroeid. Moeite met het vinden van informanten zal hij niet hebben gehad. Ook bij de andere twee onderzoekers had ik me nauwelijks een voorstelling gemaakt van hun werkwijze. Om een onderzoek uit te kunnen voeren is dat wel noodzakelijk. Ik zal daarom in de volgende paragrafen in gaan op mijn praktische voorbereiding op mijn veldwerk, aangevuld met theoretische uitgangspunten.

(26)

~.3 Hoe dacht ik mijn onderzoeksgroep te vinden?

In het boek "Ethnography: Principles in Practice" van Hammersley en Atkinson, wordt onder andere besproken hoe een onderzoeker toegang kan krijgen tot zijn

onderzoeksgroep. In vele gevallen gaat het via een tussenpersoon, die al contact heeft met de beoogde onderzoeksgroep. Deze tussenpersonen noemen Hammersley en

Atkinson "gatekeepers". Zij ktmnen voor de onderzoeker in onderhandeling gaan met de onderzoeksgroep. Zodat de onderzoeker toegang kan krijgen tot zijn informatie. Deze tussenpersonen zijn met name handig in onderzoeksplaatsen waar moeilijk toegang kan worden verkregen. In het nawoord van het boek "Street Corner Society" beschrijft W.F. Whyte zijn zoektocht naar een goede "gatekeeper". Hij noemt hierin de soms hilarische en onhandige situaties, waarin hij belandt tijdens zijn zoektocht naar een goede informant in een omgeving, die hem nog vrij onbekend is. Uiteindelijk vindt hij toch een goede gatekeeper, waardoor hij zijn onderzoek kan beginnen.

Ik hoopte toegang tot mijn onderzoeksgroep te vinden, door contact te zoeken met juridische- en hulpverleningsinstellingen. Ook dacht ik aan buurthuizen. Bij instanties als deze hoopte ik "gatekeepers" te vinden die mij met toekomstige informanten in contact zouden brengen.

(27)

2.4. Wat, Wie, Waar en Hoe wilde ik onderzoeken?

In dit deel zal ik ingaan op de praktische voorbereiding op mijn veldwerk. Ik bespreek het onderwerp dat ik wilde onderzoeken. Welke groep personen ik wilde onderzoeken en waar ik dit veldwerk uit had willen voeren. Dit laatste valt uiteen in twee delen, enerzijds de centra, buurthuizen en hulpverleningsinstellingen in de stad, anderzijds de plaats de stad Marseille. Verder noem ik de wijze van onderzoek doen, daarmee bedoel ik welke middelen ik wilde gebruiken om dit onderzoek uit te voeren. Ik begin met het onderwerp.

2.4.l Wat?

Het onderwerp geweldpleging, zoals dat in de boeken van de hiervoor genoemde auteurs was beschreven, is in twee gevallen te omschrijven als politiek geweld. Dat is in het geval van de Basken en de Noord-Ieren. In het Servische voorbeeld, kan ik niet precies omschrijven om welke vorm van geweld het gaat.

Van de Port schr~jft in zijn boek, dat de Servische vorm geen doel heeft (Van de Port deed onderzoek net voor en tijdens het begin van de oorlogen in het oude Joegoslavië), het gaat de Serven om het geweld op zich. Het geweld was het doel geworden.

In mijn onderzoeksvoorstel had ik niet nauwkeurig gedefinieerd welke vorm van geweldpleging ik wilde onderzoeken. Ik heb dit niet gedaan omdat de definitie van geweld mij vanzelfsprekend leek. Mijn definitie van geweldpleging hield in fysiek letsel toe brengen aan iemand of iets anders door vernieling of plundering met gebruik van lichamelijk geweld. T~jdens de voorbereiding heb ik nauwelijks stil gestaan bij de context waarin het geweld dat ik wenste te onderzoeken een betekenis zou krijgen. Het geweld dat ik had willen onderzoeken , had ik vaag omschreven als sociaal geweld. Daarmee bedoelde ik , dat het mij ging om fysiek geweld dat zich afspeelde in openbare

(28)

ruimte, zoals scholen , de straat etc. Kort gezegd komt de definitie van het geweld dat ik wilde onderzoeken erop neer fysiek letsel toe brengen aan de ander.

2.4.2 Wie?

De groep bij wie ik mijn onderzoek wilde uitvoeren, zijn jongeren in de leeftijd van dertien tot en met twintig jaar. Zowel jongens als meisjes, die daders zouden zijn van een geweldsdeiict. Ik wilde specifiek deze groep onderzoeken, omdat ze in een overgangsfase zitten. Deze overgangsfase had betrekking op vele aspecten, die ik zal noemen. Ik was benieuwd naar de invloed van hun achtergrond, bijv. wat is de invloed van hun culturele identiteit, op hun kijk op geweld. Wat is de invloed van het gezin/familie op hun

belevingswereld met betrekking door het door hun gepleegde geweld? Ook was ik benieuwd naar hoe jongeren zelf vorm geven aan nieuwe invloeden op de betekenis van geweld? Daarnaast was ik benieuwd , indien ze afkomstig waren uit een niet-Franse achtergrond, welke rol de Franse kijk, bijvoorbeeld vanuit media, vrienden en sociale invloed, had op hun niet-Franse kijk.?

Ik wilde jongeren onderzoeken die afkomstig zijn uit verschillende culturele achtergronden. Kortom, ik heb hier mijn onderzoeksgroep omschreven.

2.4.3.Waar?

De plaats waar ik deze groep wilde onderzoeken was Marseille. In Marseille hoopte ik een mengeling van culturele achtergronden te vinden, zoals bijv. de Algerijnse, de Franse, de Afrikaanse(bijv. Senegal) etc.Zoals ik in de inleiding van deze paragraaf heb

(29)

geschreven, valt dit deel op te splitsen in twee omschrijvingen van plaats. In de eerste plaats de stad Marseille en in de tweede plaats het andere begrip plaats, waarmee ik bedoel de hulpverlenings- en juridische instellingen, als ook aan scholen, buurthuizen en mogelijk de straat. Dit zijn de omschrijvingen van plaatsen waar ik had gedacht dat ik mijn onderzoeksgroep in Marseille zou kunnen treffen.

2.4.4.Hoe?

De onderzoeksgroep had ik willen benaderen door gebruik te maken van de technieken die ik tijdens de opleiding antropologie had geleerd. Antropologen in~spe krijgen praktijklessen participerend observeren en oefeningen in het houden van interviews. Ik hoopte mijn onderzoeksgroep met deze methoden te kunnen onderzoeken. Waardoor ik de kennis zou verwerven om het antwoord te vinden op de vraag die ik mij voor dit onderzoek had gesteld.

2.4.5 Conclusie

In dit deel heb ik beschreven hoe ik had gedacht dat mijn onderzoeksgroep eruit zou zien en waar ik ze zou kunnen ontmoeten. Ook heb ik beschreven welke methoden ik dacht nodig te hebben om kennis te verwerven over het onderwerp dat ik wilde onderzoeken en naar welke aspecten ik mij dacht te richten. Dit is de praktische kant van het onderzoek In het volgende deel van dit hoofdstuk zal ik mij richten op de theoretische kant van het onderzoek.

(30)

2.5.De theoretische benadering van mijn eerste veldwerk

In dit deel bespreek ik de theoretische achtergrond van waaruit ik mijn veldwerk en onderzoeksvraag heb benaderd. Ik zal daarom een samenvatting geven van de drie schrijvers die ik heb gebruikt om dit onderzoek van theoretische inhoud te voorzien.

Ik heb met name gebruik gemaakt van de visie van Shapiro die hij in zijn artikel "Warring bodies and Bodies Politic:Tribal versus State Societies" heeft beschreven. Ook heb ik gebruik gemaakt van het artikel van D. Riches "The Phenomenon of Violence". Daarin vraagt hij zich af wat het woord geweld betekent. Verder ga ik in op de

benadering van J. Verrips, welke hij noemt in het essay "De consumptie van

'ontroerende' beelden". Deze drie artikelen borduren voort op het werk van Zulaika, Feldman en Van de Port, die ik heb genoemd aan het begin van dit hoofdstuk. De genoemde artikelen hebben mij er op gewezen hoe ik mijn onderwerp in de praktijk kan gaan benaderen en hebben me laten nadenken over het soort geweld dat ik wilde

(31)

2.5.1.Shapiro's Visie

De vraag die Shapiro in zijn artikel wenst te beantwoorden, is; Hoe ziet het ontologische gezicht van de moderne staat eruit m.b.t. oorlogsvoering? Hij stelt deze vraag, omdat in onze huidige moderne samenleving de moderne staat met name een strategisch gezicht heeft gekregen, en het ontologische gezicht is verdwenen. Om dit te bespreken zijn drie aspecten belangrijk, namelijk de relatie tussen:

l een individu en een ander individu

2 de relatie tussen het individu en het collectief

3 en hoe beïnvloeden 'het Zelf en 'de Ander' elkaar m.b.t het Zelfbeeld en het beeld van de Ander.

Om dit uit te kunnen leggen, maakt hij een historische analyse, waarin hij teruggaat naar de tribale samenlevingsvorm. Daarin is nog wel zichtbaar wat het ontologische gezicht is van oorlogsvoering. Omdat in tribale samenlevingen oorlogsvoering vaak letterlijk via de tekens in het uiterlijk van de mensen wordt uitgedragen. Verder wordt in de tribale samenleving , de gemeenschap gezien als een cosmos. Elke andere vorm van gemeenschap wordt gezien als een andere cosmos, die de orde van de ene vorm kan verstoren. Dit kan ook gelden voor staatsvormen. Shapiro stelt het zo:

"Allthough the identity or ontological aspects of warfare are more evident in such tribal societies the argument here is that warfare for the state societies also has significant ontological dimensions."

(M.J.Shapiro 1995; 111)

Om de relatie tussen de ene en de andere gemeenschap verder uit te diepen , maakt Shapiro in zijn artikel gebruik van de meningen van He gel en Lacan. He gel, zo stelt hij, noemt dat Zelf-Ander relaties gevormd worden vanwege het individuele streven naar

(32)

eenheid en samenhang. Deze eenheid vloeit voort uit de negatie van de Ander. Lacan omschrijft de afhankelijkheid tussen Zelf-Ander relaties anders. Hoewel hij stelt dat een coherent 'Selfhood' een noodzaak heeft aan een anders zijn, is het Lacaniaanse subject meer gebaseerd op onbegrip en misvattingen en het projecteren van betekenissen op objecten als gevolg van resultaat van onherkenbare onsamenhangdheden in zijn bereik. Het belangrijkste in deze structuur van misvatting is een gebrek aan waardering die individuele en collectieve identiteiten hebben voor andere rollen in hun zelfherkenning. De schuld ten opzichte van dit anders zijn, blijft onherkenbaar op het niveau van een expliciet 'discourse' en produceert een incoherentie binnenin de samenhang van het gevoel van het subject zijn eenheid. Shapiro stelt het zo:

"".an agressivity whose rationales are displaced through a complex claim of signifiers. What the subject represents as a hostile object of an agressive aim is a stand-in for an inward aim, a drive toward the production of an inner coherence that would reconcile those elements of the Self that defy this coherence." (Lacan 1948)

(M.J.Shapiro 1995;112)

Shapiro stelt dat het vànwege het bovengenoemde belangrijk is, om collectieve effecten te behandelen met de noodzaak van de herkenning van de symbolische afhankelijkheid van het individuele lichaam op dat van het collectieve lichaam. Want voor elk individu kan gelden, dat de collectiviteit in varierende graden een symbolische extensie is, van het Zelf{=individu). Dit moet wel bezien worden vanuit het tekensysteem waartoe het Zelf behoort.

Dit laatste punt was in het bijzonder belangrijk met betrekking tot mijn onderzoek. Shapiro zegt hier, dat het van belang is voor het individu zijn expressie, dat het aangenomen moet worden binnen een collectief begrepen tekensysteem. Het gaat uiteindelijk om het herkennen van de betrokken culturele interpretatie

(33)

Dit heeft ook verband met Riches, die ik in paragraaf 2.5.3 zal gaan bespreken. Riches vraagt zich in zijn artikel af wat de betekenis is van het woord geweld in zijn Angel-Saksiche context. Binnen die context zal geweld worden ervaren als iets wat illegitiem en onacceptabel is. Ik zie Riches' benadering, daarom als een voorbeeld van wat Shapiro hier beschrijft.

Ik ga nu door op Shapiro. Voordat Shapiro verder uitlegt hoe de symbolische

afhankelijkheid van het individuele lichaam op dat van het collectieve lichaam werkt in de moderne staat, waarin de tekens van de ontologische wijzen worden overgecodeerd , gaat hij terug in de tijd. Shapiro noemt in dit verband de confrontatie tussen de Huron, Indianen uit Noord -Amerika en de Jesuïten, afkomstig uit Frankrijk. De Jesuïten wilden de Huron domesticeren. De reden die de Jesuïten hiervoor hadden, was dat zij zekerheid wilden ten aanzien van hun spirituele praktijk, waarvan zij wilden weten of zij op het goede traject zaten. Bevestiging vonden zij in het overtuigen van de Huron, dat deze hun God als de ware God zouden accepteren. De Huron hadden hierover een andere visie. In hun confrontatie met de Jesuïten stelden zij de 'God' van de Jesuïten niet nodig te hebben voor de vorming van hun identiteit. Zij hadden hun eigen 'God', die anders was. Dit uitte zich ook in de wijze van oorlogsvoering ten opzichte van hun vijanden. De tekens van hun oorlogsvoering werd bij hen letterlijk via kenmerken op hun lichaam en door hun lichaam zelf uit gedragen. Daarmee dienden de individuen het collectief en gaven zij vorm aan hun gemeenschappelijke identiteit. Zij hadden daarom de ander nodig om hun identiteit te laten zien, en waren niet zo zeer op zoek naar de bevestiging van die identiteit door de ander te overtuigen. Iets wat de Jesuïten wel deden.

In de tribale samenlevingen wordt de verbinding tussen het individu en het sociale lichaam gelegd door rituelen. Bijv. door het voorzien van tekens op het lichaam waardoor duidelijk was, dat er oorlog was, en zij hun identiteit als groep konden uitdragen ten opzichte van een andere groep. Shapiro komt dan tot de conclusie dat de relatie tussen het collectieve en individuele lichaam ook wordt gelegd doordat het collectieve lichaam een symbolische afgeleide is van het collectieve lichaam.

Vervolgens plaatst Shapiro dit in het licht van de huidige oorlogsvoering in de moderne staten. Hij stelt dat in onze huidige samenleving de verbinding tussen het

(34)

collectieve en individuele lichaam wordt gelegd door de consumptie van codes of media~ representaties, want wij dragen onze gemeenschappelijke identiteit niet meer letterlijk via ons lichaam uit, als gevolg van onze afstandswapens.

Shapiro noemt dan de wijze waarop in de moderne samenlevingsvorm dit tot

uitdrukking komt. Hij noemt het voorbeeld van de beëindiging van de Koude Oorlog en welk gevolg dit had voor het vijandbeeld van de Verenigde Staten en haar Zelfbeeld. Want stelt Shapiro:

"Moreover, it is a stabiltiy in these images that provides the coherence in the body politie along with a stable structure of symbolic identifications for its citizens."

(M.J.Shapiro 1995:120)

Hij gebruikt eerst America' s Armed forces US Commander in Chief Colin Powell, die in een artikel uitdrukking geeft aan deze ontologische ruimte in plaats van een strategische. Shapiro stelt dat het ontologische gezicht het primaire gezicht is ,van elke 'policy talk'. Powell stelt dat er een domein van orde is, welke hij aangeeft als de 'de vrije wereld', daarnaast is er een domein van disorde. Dit domein van disorde is aan verandering onder hevig. Want door het verdwijnen van de Koude Oorlog is het vijandbeeld eerder

regionaal dan globaal van vorm geworden. Shapiro noemt in dit verband, het feit dat deze 'vrije wereld' een cosmologie is, meer dan een specifieke set van institutionele

praktijkenis evident door de wijze waarop dit conceptmatig is gebruikt. Powell verfijnt echter niet zijn regionale vijandbeeld.

General Lee Butler doet dit wel. Hij geeft aan hoe het 'nieuwe' vijandbeeld eruit ziet in zijn meer regionale vorm. Dit vijandbeeld wordt gevormd door het terrorisme en nationale conflicten zoals die zich voordoen in voormalig Joegoslavië. Dit is echter niet voldoende voor de ontologische angst op een hoger niveau. Een ander, Krauthammer, noemt daarom ook Irak als het "Nieuwe Kwade Rijk", die een onambigue vervanging kan zijn voor de oude wereld van disorde. Kortom Krauthammer geeft hier weer een

(35)

stabiel vijandbeeld dat nodig is voor degenen, die ontdaan zijn door disorde, waardoor een coherent Zelfbeeld kan blijven bestaan, die de interne orde niet verstoord.

Tot slot kom ik daarom nog terug op wat Shapiro noemt met betrekking tot de oorlogsvoering bij de Huron en hun eigen zelfbegrip hierover. De Huron hadden hun lichaam opgedeeld in een emotief en een intellectueel deel. Het emotieve deel gebruikten zij in tijden van oorlog en het intellectuele deel in tijden van vrede. In hun morele

geografie zagen zij disorde als een onderdeel van hun eigen lichaam. Disorde en orde waren als het ware verenigd in hun identiteit. En deze hadden zij ook nodig om hun identiteit naar buiten toe, via tekens op hun lichaam uit te dragen in tijden van oorlog. Zij zagen echter de ander, hun vijand niet zozeer, als degene die hun orde verstoorden, maar als degene die ze nodig hadden om hun identiteit te handhaven. Daarom konden zij de Ander bijv. de Jesuïten en hun godsbeleving, ook als de ander zien.

En hadden zij die ander niet nodig om hun identiteit te bevestigen. (Zoals de Jesuïten dat wel wilden, door bevestiging te vinden in de overtuiging van de Huron, dat hun God de enige was). Volgens Shapiro accepteerden zij orde verstoring als een onderdeel van hun identiteit.

Uiteindelijk gaat Shapiro weer terug naar de huidige moderne staat. Eerder stelde Shapiro dat als men erkent, dat het collectief of de natie/staat een symbolische extensie is (het individuele lichaam staat in verbinding tot het nationale lichaam), dan kan dezelfde logica van de verbinding tot het Zelf en het Andere van toepassing zijn op de

binnenlandse en buitenlandse orde. Zoals de Huron dat deden door het lichaam in een emotief (die de orde verstoorde) en een intellectueel( die de orde handhaafde) te verdelen. Kortom als men de disorde binnen het eigen lichaam ontkent heeft men die disorde van buitenaf nodig. Dit komt voort, stelt Shapiro, doordat wij de disorde nog altijd buiten onszelf plaatsen en haar als een bedreiging zien, (zoals de hierboven genoemde

afgezanten van de VS dat doen in hun zoektocht naar een nieuw vijandbeeld). Maar dit komt ook voort, zoals Lacan dat noemde, binnen Zelf-Ander relaties, door dat wij in gebreke blijven ten aanzien van de herkenning van dimensies van onsamenhangendheden

(36)

en Anders-zijn binnen het Zelf Op deze wijze heeft Shapiro aangetoond wat het ontologische gezicht van de moderne staat. Uiteindelijk zegt Shapiro dan het volgende:

"What we are left with, beyond the recognition that the modern nation state, like non~ state societies, contains an ontological impetus to warfare are some speculations about the variable intensity of that ontological drive and its selection of dangerous objects. Perhaps the next step is a comparative ethnology of modern state societies in search of differing levels of acceptance of disorder. As modern bodies collide with increasing intensity, we need to know more about what generates extraordinary demands of coherence within both the orders of the Self and the collectivity, for the suspicion deepens that these demands are responsible for the interpretations or external dangers and over-determine belligerence on a large scale."

(M.J.Shapiro 1995;122)

2.5.2 Waarom Shapiro?

Shapiro heeft in zijn artikel duidelijk gemaakt wat het ontologische gezicht is van de moderne staat . Het was niet zozeer het antwoord wat hij gevonden heeft op deze vraag, die belangrijk was voor mijn onderzoek. Het was eerder zijn analyse, die erg belangrijk was. Ik noemde aan het begin van Shapiro's visie drie punten die belangrijk waren voor dit onderzoek, ik zal ze nogmaals noemen.

Namelijk de relatie die hij bespreekt tussen: 1 een individu en een ander individu

2 de relatie tussen het individu en het collectief

3 en hoe beïnvloeden 'het Zelf en 'de Ander' elkaar met betrekking tot het Zelfbeeld en het beeld van de Ander.

(37)

Zoals hij heeft laten zien, werd dit allemaal betrokken op oorlogsvoering, en het uitdragen van de identiteit. van het collectief Daarbinnen speelde beeldvorming en de verbeelding over die identiteit een cruciale rol. Binnen mijn onderzoek, was dit aspect ook cruciaal. Zijn artikel riep daarom vragen op die belangrijk zouden kunnen zijn, voor de beantwoording van de onderzoeksvraag.

Ik zal hier daarom de vragen noemen, die verband hielden met zijn artikel en die belangrijk konden zijn voor de uitvoering van dit onderzoek. Deze vragen luidden: -Hoe zag de onderzoeksgroep zichzelf met betrekking tot het geweld dat zij gebruikten? -Hoe dragen zij dit binnen de groep uit?

-Vinden de individuen van die groep dat zij daarmee de groepsidentiteit uitdragen? -Is het geweld onderdeel van hun identiteit?

-Hoe toont een individu dit aan zijn eigen groep en aan de vijand? -Hoe zien zij hun vijanden?

-Wat zien zij als hun vijanden?

-Valt de identiteit van de groep ook in een groter verband te zien(bijv. Marseille, de oorspronkelijke gemeenschap waartoe zij behoren,ofFrankrijk?)

Kortom Shapiro is belangrijk geweest voor mijn onderzoek, van het Zelfbeeld van het individu ,het Zelfbeeld van het individu binnen de groep, het zelfbeeld van de groep, en hun verbeelding daarover. Als ook hun idee van de ander, degene die zij (wie dat ook mocht zijn) als vijand bestempelden. En tot slot hoe al deze relaties zijn gevormd en in stand worden gehouden. Dit alles heeft Shapiro bezien vanuit oorlogsvoering. Ik zou dit alles gaan bezien vanuit geweldpleging.

(38)

2.5.3 Riches Visie

Shapiro noemt in zijn artikel, een punt waarop het artikel van Riches voortgaat. Shapiro stelde dat voor elk individu kan gelden dat de collectiviteit in varierende graden een symbolische extensie is van het Zelf. Deze symbolische extensie dient te worden bezien vanuit het tekensysteem waartoe het Zelf behoort.

Het is deze vraag, die Riches zich stelt met betrekking tot het woord geweld. Hij vraagt zich af binnen welke context het woord geweld zijn betekenis krijgt. Waarop hij zich vervolgens afvraar,:rt of de context waarin het woord geweld zijn betekenis had gekregen ook van toepassing kan zijn op een andere context.

Riches bespreekt in zijn artikel de betekenis van het woord geweld en vraagt zich af of deze ook kan worden toegepast op andere culturele contexten. Daarnaast wil hij weten of er zoiets als een universele betekenis bestaat voor het woord geweld. Om te beginnen vraagt hij zich af wat de Angel-Saksische waarde is van het woord geweld. Hij doet dit om aan te geven hoe belangrijk het is om te weten vanuit welk gezichtspunt we kijken. In

verband met zijn artikel ben ik gekomen tot de volgende drie punten, die belangrijk zijn geweest voor mijn onderzoek. Deze punten, verwoordt ik in vragen en luiden:

1 Wat is de context waarin de betekenis van het woord geweld plaats heeft? 2.Is er sprake van een universele betekenis van het woord geweld?

3.Is het realistisch om geweld cross-cultureel te banderen?

In essentie handelt zijn artikel om deze vragen, die simpeler verwoord kan luiden, wat is het betekenisverschil in het woord geweld tussen de Angel-Saksische, de "mijne" en de Ander?

Volgens Riches houdt het woord geweld binnen de Angel-Saksische context in, iets wat illegitiem en onacceptabel is. In wezen heeft het te maken met de ervaring van fysieke pijn binnen de definitie van geweld. Het oordeel over het geweld is echter afuankelijk van de positie waarin men verkeerd.

(39)

Hiervoor heeft Riches een model uitgedacht, waarin het oordeel afhankelijk is van de plaats die men binnen het model zou hebben. Dit model bestaat uit een 'witness', een 'victim', en een 'performer'. Voor de 'performer'(=dader) zal de fysieke pijn legitiem zijn, voor de 'victim' illegitiem, en de 'witness' zal moeten worden overtuigd. De relatie tussen de 'victim' en de 'performer' is een politieke. Het blijkt echter, stelt Riches, dat er een belangrijk inzicht wordt verworven door naar de performer (=dader) te kijken. Toch blijkt geweld steeds te maken te hebben met de ervaring van fysieke pijn.

Daarnaast bespreekt Riches de rol van antropoloog hierin. De antropoloog heeft

volgens hem hierin als taak, om te proberen uitleg te geven, begrip te kweken, zonder een oordeel te vellen over het gepleegde geweld. Tot slot noemt hij nog een aspect van

geweld, namelijk ais het in naam van de staat wordt gepleegd, wordt het vaak ervaren als iets wat legitiem is.

Verder vraagt Riches zich in zijn artikel af, of gewelddadigheid cross-cultureel benaderd kan worden. Hij stelt dat daar vier basis-concepten voor zijn, die ik hier ga noemen.

1. de performance van geweld is inherent verbonden met de vraag legitimiteit. 2. er is een discrepantie tussen de uitvoering van een gewelddadige handeling en de ervaring van een gewelddadig beeld, iets wat minimaal is.

3. de praktijk is in hoge mate zichtbaar voor de zintuigen

4. de uitvoering van geweld gemeten naar een bescheiden vraag van effectiviteit verwerft relatief weinig van de gespecialiseerde middelen.

Deze vier punten zullen straks interessant blijken bij het artikel van Verrips in paragraaf 2.5.5.

Vervolgens noemt Riches nog een aspect van de uitdrukking van geweld en de relatie met alchohol, als ook noemt hij de ervaring van de dreiging van geweld. Over de relatie alchohol en geweld vraagt hij zich af in hoeverre deze relatie cultureel is beiïvloed. Hij geeft een voorbeeld van het drankgebruik onder Eskimo's. Zij gebruiken alchohol en

(40)

geweld slechts als er feesten zijn, en het geweld is altijd binnen de groep gericht en zal zich zelden uiten naar de Canadezen. Deze buitenstaanders wijzen hen daar echter wel vaak op af Riches stelt dat zij die gewelddadig zijn in relatie tot alchohol vaak

slachtoffer zijn van krachten die ze niet of nauwelijks kunnen controleren. In situaties waar alchohol en geweld vaak samenkomen, gaat het vaak om aangeleerd gedrag. Riches stelt dit omdat alchohol ook gepaard kan gaan met vredig gedrag. Een benadering ten aanzien van geweld en alchohol is dat onderzoekers dit vaak als symbolisch gedrag zien. De geweldenaars willen een aantal sociale boodschappen uitzenden, bijv. tegen de onderdrukking van de Eskimos. Een ander punt is dat door de alchohol de werkelijk rituele boodschap kan worden afgeschoven op het drankgebruik, die voor buitenstaanders het gedrag rechtvaardigen.

Tot slot bespreekt Riches de ervaring van de dreiging van geweld, die als even echt kan worden ervaren als het echte geweld. De dreiging van geweld kan in verband worden gesteld met de menselijke verbeelding ten aanzien van geweld en is vaak een onbewust proces. Verder geeft het te zien wat nu werkelijk ervaren en gekend wordt als geweld.

Deze punten uit Riches' artikel waren belangrijk in de voorbereiding op dit onderzoek.

2.5.4 Waarom Riches?

Het belangrijkste punt uit het artikel van Riches voor dit onderzoek is de vraag; wat is geweld? en; wat betekent het woord geweld? Zoals Riches stelt is het antwoord op deze beide vragen context a:fuankelijk.

Onder context verstaat hij onder andere de cultuuur waarin men zich bevindt en waaruit men afkomstig is. Daarnaast is het belangrijk welke rol men heeft op het moment dat het geweld plaats vindt. Dit bepaalt allemaal de wijze waarop een persoon naar geweld kijkt. Voor Riches blijft de essentie van geweld letsel toebrengen aan een ander.

(41)

Riches is belangrijk geweest in de voorbereiding voor dit onderzoek, doordat hij zichzelf afvraagt wat geweld inhoudt. Als gevolg hiervan ben ik dat tijdens mijn voorbereiding ook gaan doen.

De specifieke vorm die ik in mijn onderzoek zocht, was fysiek letsel toebrengen. Riches heeft mij, met dit artikel gedwongen na te denken over de betekenis van het woord geweld voor mijzelf, als voor dit onderzoek. Verder noemt hij, dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de dader in de zoektocht naar de betekenis van de geweld. Het is de dader die ik zocht in dit onderzoek.

Verder stelt Riches in zijn artikel dat het de taak van de antropoloog is, om zonder een oordeel te vellen, verslag te doen van het geweld waar men onderzoek naar doet. Het doel van het antropologisch onderzoek naar geweid is begrip kweken voor het gepleegde geweld. Dit leek mij een uitdagende en moeilijke opdracht. Omdat ik persoonlijk wel een oordeel of veroordeling heb ten aanzien van geweld. Mijns inzien kan een antropoloog dit bereiken door uit te leggen wat de achtergrond is van het gepleegde geweld, waardoor begrip kan ontstaan. Begrip hebben voor geweld is niet vanzelfsprekend.

Dit riep de vraag bij mij op, aan de omgang van de antropoloog met zijn persoonlijke gevoelens ten aanzien van het geweld tijdens de uitvoering van zijn onderzoek. Daarnaast had de antropoloog de opdracht om het geweld vanuit alle contexten te benaderen en te begrijpen. Dit artikel heeft mij daarom de vraag gesteld aan de rol die ik daarin zou hebben als antropoloog in mijn onderzoek.

Verder heeft Riches met zijn artikel mij gewezen op twee andere aspecten van geweld. Dat is de dreiging van geweld, die ervaren kan worden als echt geweld. En de relatie die hij legt tussen alchohol en geweld. Waarover hij zich afvraagt of deze relatie cultureel is beïnvloed. Vele onderzoekers ,stelt hij, zien deze relatie als symbolisch gedrag. Dat wil zeggen door alchohol en geweld te gebruiken wilden degene die het gebruikten een boodschap over brengen. In het voorbeeld dat Riches noemt gaat het om de Eskimos. Bij deze groep gaat het om de combinatie alchohol en geweld, die uitdrukking geeft aan iets anders. In het onderzoek dat ik uit wilde voeren, zag ik geweld als symbolisch gedrag. Degene die het geweld gebruikten, gaven daarmee uitdrukking aan iets anders. Ik wilde weten waaraan het geweld dan uitdrukking gaf.

(42)

Riches heeft mij met zijn artikel gewezen op de concretere aspecten van het

onderzoek.Zoals hoe benader ik mijn onderzoeksgroep, wat zie ik zelf als geweld, en hoe kan ik verslag doen over geweld en hoe ik als antropoloog te werk kan gaan. Om deze reden is hij belangrijk geweest in de voorbereiding van mijn onderzoek.

(43)

2.5.5. Verrips' Visie

Shapiro noemt in zijn artikel dat wij in onze huidige samenlevingsvorm te maken hebben met de consumptie van codes, als het gaat om het uitdragen van onze ontologische identiteit. Verrips gaat in het artikel "Consumptie van 'ontroerende' beelden" in op dit aspect. Hij beziet de consumptie van mediarepresentaties vanuit onze zintuigen. Verrips legt niet zo zeer de link naar onze identiteit.

Om te beginnen, zo stelt Verrips, hebben in onze huidige samenlevingsvorm, de zintuigen horen en zien de overhand gekregen. Met betrekking tot geweld uit zich dit in toenemende mate, doordat "wij" boeken, toneelstukken, films en andere media nuttigen met vaak zeer gewelddadige thema's. Dit vond ik ook interessant in relatie tot Riches, die zich afvraagt wat geweld vanuit zijn Angel-Saksische achtergrond betekent. Met

betrekking tot het artikel van Verrips kan gelden, dat dit een Westers cultureel verschijnsel is. Verrips noemt dit ook in zijn artikel.

Volgens Verrips zijn de zintuigen horen en zien, de zintuigen die het meeste afstand scheppen. De andere drie, ruiken, voelen en proeven, zijn de zintuigen die het dichtsbij het menselijke lichaam staan en die heel weinig aandacht krijgen in onze Westers gemeenschap. Met name het aanraken of voelen is een cruciaal zintuig, want het heeft met reproductie te maken. Verrips stelt dat het lijkt, alsof de verwaarlozing van deze drie zintuigen een behoefte heeft gecreeerd, die zich een uitweg zoekt via allerlei sexuele en gewelddadige media, die tot ons komen door ernaar te kijken en te luisteren.

Verrips stelt dat wij dit doen om aan onze natuurlijke behoefte van aanraking te voldoen. Welke in onze huidige samenleving in het verdomhoekje is geraakt. De aanraking is echter wel van essentieel belang voor ons voortbestaan. De relatie die Verrips hiennee legt naar gewelddadigheid, is dat wij onze natuurlijke behoefte om aan te raken, net als gewelddadigheid (wat ook een vorm van aanraken is), nog altijd

veroordelen. Wij vragen echter niet naar het hoe, waarom en de waarde die het geweld voor het individu heeft. Zo vragen we ook niet naar de oorzaken, die buiten onze begripswereld om, bij kunnen dragen aan het geweld. Tot deze conclusie komt Verrips

(44)

naar aanleiding van zijn observatie en analyse met betrekking tot geweldpleging en sexualiteit, die via allerlei media dagelijks tot ons komen.

2.5.6 Waarom 'Verrips?

Verrips was interessant voor dit onderzoek omdat ik vond dat hij geweld benadert in zijn artikel als iets heel menselijks. Als een soort noodzaak om voort te bestaan. Namelijk onze menselijke behoefte om aangeraakt te wmden en aan te raken. I-foewel, wals uit zijn analyse bleek, dit niet letterlijk genomen wordt. Deze behoefte zou zich in onze huidige westerse samenleving uiten, doordat wij veel naar geweld en sex kijken en luisteren via onze media. Doordat wij dit doen met onze afstandszintuigen verliezen wij als het ware het contact met onze natuurlijke behoefte om aan te raken. Daarmee verwaarlozen wij eigenlijk de andere drie zintuigen , ruiken, voelen en proeven. Onze natuurlijke behoefte om aan te raken, heffen we op door in toemenende mate te kijken naar geweld en sex. We houden onze natuurlijke behoefte om aan te raken daarmee op een afstand.

In verband met mijn onderzoek vond ik dit artikel erg nuttig. Omdat Verrips de

aanraking weer terug brengt naar het lichaam. In verband met het doel van dit onderzoek, brengt hij geweld of geweldddadigheid ook weer terug tot het lichaam. Daardoor stelt hij eigenlijk vragen aan het geweld wat we steeds te zien krijgen. Hij vraagt naar het hoe, het waarom en de waarde van het door ons geziene geweld. Als ook vraagt hij zich af of er oorzaken zijn buiten onze begripswereld om, die bij kunnen dragen aan het geweld.

Naar aanleiding van zijn artikel rezen er bij mij een aantal vragen, met betrekking tot de relatie lichaam en geweld. Bijv. wat voelt het lichaam als het met gewelddadigheid wordt behandeld? en wat doet de observant met het kijken en luisteren naar geweld?

(45)

Verrips wees mij met zijn artikel op de lichamelijkheid van het geweld dat ik wilde onderzoeken. Waardoor ik de rol van de ervaring over en van dat lichaam in dit onderzoek wilde gaan betrekken.

Verder heeft dit artikel mij erop gewezen dat gewelddadigheid ook een zeer intieme ervaring kan zijn. Deze erkenning van dit aspect van het onderzoek was nieuw voor mij. Maar ook vroeg ik me af hoe ik dat in dit onderzoek zou kunnen betrekken. Het leek mij moeilijk, om dit aspect in onderzoek te betrekken. Echter niet minder interessant. Ik zou namelijk een goede vertrouwensrelatie met mijn onderzochten moeten opbouwen. Verder zou ik mijn persoonlijke ervaring met betrekking tot het horen en zien van geweld in mijn onderzoek moeten betrekken.

Kortom dit zijn de aspecten van het artikel van Verrips die belangrijk waren in de voorbereiding voor dit onderzoek.

(46)

2.5.7 Conclusie over de drie schrijvers

Shapiro, Riches en Verrips belichten in hun drie artikelen verschillende aspecten van de benadering van geweld die nuttig waren voor dit onderzoek. Shapiro belicht eerder de maatschappelijke rol van gewelddadigheid, waarbij hij zich afVraagt wat de ontologische basis is van geweld binnen een maatschappelijke context. Riches vraagt zich af wat geweld is en of de betekenis van het geweld cultureel bepaald is. Daarnaast vraagt hij zich af of deze betekenis universeel is en cross-cultureel te benaderen is.

Tot slot Verrips. Hij vraagt zich eigenlijk af wat geweld doet met onze zintuigen, of wat geweld met onze zintuigen doet. Indirect stelt hij een vraag aan de lichamelijke beleving van geweld. Verder vraagt hij naar het hoe, het waarom en de waarde van deze beleving.

Deze drie artikelen belichten verschillende aspecten van gewelddadigheid, die belangrijk waren voor de uitvoering van dit onderzoek. Ze hebben de context van het geweld in een breder perspectief geplaatst. Hieruit blijkt dat de context erg belangrijk is voor de betekenis van het geweld. Deze is daaron essentieel in het onderzoek naar geweld. Als laatste punt noem ik ,dat alle drie de schrijvers in gaan op de relatie beeldvorming en geweld. Ook een aspect wat belangrijk zou zijn in het begrip van geweld, als in het begrip van de context van dat geweld.

Kortom ik wilde de fantasie van de onderzochten die gewelddadig zijn onderzoeken. De drie auteurs belichten de belangrijke rol die beeldvorming binnen mijn onderzoek zou hebben.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

inrichtingen, terwijl sommige (o.m. Georgia) bedreigd werden met een algehele overname van het gevangenissysteem door het federale gerechtshof wegens schending van

4 † Uit de uitleg moet blijken dat als gevolg van de overgang van een communistisch naar een kapitalistisch systeem veel (verouderde) industriële vestigingen zijn

De Ruimtevaartindustrie is in tegenstelling tot wat (Timmermans, 2016) meedeelde in zijn interview een enorm gereguleerde industrie. Vooral de commerciële ruimtevaartindustrie

Onze gezondheidszorg staat aan de vooravond van een ‘major overhaul’, met dank aan trends zoals de vergrijzing, digitalisatie en het gebruik van andere vernieuwende technieken

Grote spelers zoals Microsoft, Sony en Nintendo bieden gratis digitale games aan mensen die zijn geabonneerd op hun online services, en meerdere bedrijven ontwikkelen

Het boek bevat contactgegevens van architecten, interieurontwerpers en producenten van interieur designproducten en materialen voor de hotel industrie. Het databestand

·schemeren, dat hij vooral bègrip had voor de klachten over de onvoldoend-e sala- riëring der onderwijzers. Op korte ter- mijn zal hij deze kwestie bekijken. Op

Vrijwel alle evolutionisten zijn het er nu over eens dat de verschillende volksgroepen geen afzonderlijke oorsprongen hebben gehad. Dat betekent dat in hun geloofssysteem