• No results found

Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland. Polder Middelburg en Tempel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland. Polder Middelburg en Tempel"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland Polder Middelburg en Tempel. M. Pleijter M.M. van der Werff. Alterra-rapport 1591, ISSN 1566-7197.

(2) Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland.

(3) In opdracht van Hoogheemraadschap Rijnland.. 2. Alterra-rapport 1591.

(4) Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland Polder Middelburg en Tempel. M. Pleijter M.M. van der Werff. Alterra-rapport 1591 Alterra, Wageningen, 2007.

(5) REFERAAT Pleijter, M. , M.M. van der Werff 2007. Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland; Polder Middelburg en Tempel. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1591 29 blz.; 24 fig.; 3 tab.; 3 ref. 9 Voor het vaststellen van watergebiedsplannen en peilbesluiten heeft het Hoogheemraadschap Rijnland behoefte aan actuele gegevens over de bodemopbouw en in het bijzonder de ligging van het areaal veengronden. Hierom laat het Hoogheemraadschap in enkele polders onderzoek doen naar de actuele ligging van de veengronden. Voor het bepalen van de ligging en het areaal veengronden in de polder Tempel en Middelburg is gebruikgemaakt van reeds beschikbare bodemkundige informatie. De benodigde informatie is digitaal aan het Hoogheemraadschap verstrekt. Aanvullend zijn er een aantal boorlocaties in het veld bezocht waar de dikte van het veenpakket opnieuw is beoordeeld. Hieruit blijkt dat de beschikbare bodemkundige informatie de actuele ligging en areaal veengronden goed weergeeft.. Trefwoorden: actualisatie, bodemkaart, Hoogheemraadschap Rijnland, polder Middelburg en Tempel, veengronden ISSN 1566-7197. Dit rapport is digitaal beschikbaar via www.alterra.wur.nl. Een gedrukte versie van dit rapport, evenals van alle andere Alterra-rapporten, kunt u verkrijgen bij Uitgeverij Cereales te Wageningen (0317 46 66 66). Voor informatie over voorwaarden, prijzen en snelste bestelwijze zie www.boomblad.nl/rapportenservice. © 2007 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Tel.: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail: info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.. 4. Alterra-rapport 1591 [Alterra-rapport 1591/november/2007].

(6) Inhoud. Woord vooraf.......................................................................................................................... 7 Samenvatting ........................................................................................................................... 9 1. Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Doel van het onderzoek 1.3 Ligging en fysiologie 1.4 Werkwijze. 11 11 11 11 11. 2. Basisgegevens 2.1 De Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50 000 2.2 De bodemkaart van het herinrichtingsgebied Reeuwijk, schaal 1: 10 000 2.3 Methode van karteren 2.4 Zuiverheid van de bodemkaarten 2.5 Gebruikswaarde van de bodemkaart van Reeuwijk. 13 13 13 14 15 15. 3. Resultaten 3.1 Actuele areaal veengronden 3.2 Dikte van het veenpakket 3.3 Validatie van de veendikte. 17 17 18 19. 4. Conclusies. 22. Literatuur ...............................................................................................................................23 Bijlage 1 Bodemkaart van Polder Tempel en Middelburg..............................................25 Bijlage 2 Beoordeling veenprofielen ..................................................................................27.

(7)

(8) Woord vooraf. Het Hoogheemraadschap Rijnland gebruikt voor het vaststellen van watergebiedsplannen en peilbesluiten actuele gegevens over de bodemopbouw. Omdat de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000 op bepaalde onderdelen verouderd is laat het Hoogheemraadschap voor enkele polders binnen haar district de beschikbare bodeminformatie actualiseren. Voor de polder Middelburg en Tempel is de heer Van der Zwan, adviseur beleid en onderzoek, contactpersoon.. Alterra-rapport 1591. 7.

(9)

(10) Samenvatting. Uit recent onderzoek (van o.a. Alterra) blijkt dat het areaal veengronden in Nederland afneemt. Voor het opstellen van watergebiedsplannen en peilbesluiten heeft het Hoogheemraadschap behoefte aan actuele gegevens over de bodemopbouw. Voor de besluitvorming is vooral de actuele omvang van het areaal veengronden volgens de definitie van de Het systeem van bodemclassificatie voor Nederland (De Bakker en Schelling, 1989) van belang. Doel van het onderzoek is vaststellen wat de actuele ligging en omvang van het areaal veengronden in de polder Middelburg en Tempel is. Dit moet leiden tot een geactualiseerd fragment van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000 met een indeling waarop veengronden en minerale gronden staan afgebeeld. Met behulp van de gedetailleerde vlakkeninformatie uit 1998 wordt een bodemkaart gegenereerd waarop de ligging van de veengronden tijdens de opname staan weergegeven. Uit de boorbeschrijvingen van dit onderzoek wordt de dikte van het veenpakket bepaald. De veengronden beslaan op de Bodemkaart van Nederland schaal 1:50 000 94% van de gekarteerde oppervlakte (547 ha), en de moerige gronden beslaan 6% van de gekarteerde oppervlakte. Op de bodemkaart van Reeuwijk schaal 1:10 000 beslaan de veengronden 63% van de gekarteerde oppervlakte in de polder, terwijl de moerige gronden 13% van de oppervlakte uitmaken. Een klein deel (2%) bestaat uit kleigronden. Het areaal veengronden op de bodemkaart van Reeuwijk schaal 1:10 000 wordt weergegeven is ca 31% kleiner dan op de Bodemkaart van Nederland schaal 1:50 000. Heel veel veengronden (42% van de boorbeschrijvingen) hebben een veendikte die dieper is dan de maximale boordiepte van 150 cm. Voor de ondiepe veengronden (mineraal materiaal binnen 120 cm –mv.) geldt dat de veendikte varieert tussen 50 en 100 cm. Boorlocaties met een minerale ondergrond beginnend tussen 40 en 50 cm –mv. zijn in het veld herbeoordeeld. Omdat de ruimtelijke variatie in begindiepte van de minerale ondergrond groot is kan geen kwantitatieve uitspraak gedaan worden over het verloop van de veendikte op het bezochte punt. Wel blijkt uit deze exercitie dat de bodemkaart van Reeuwijk schaal 1:10 000 de actuele ligging en areaal veengronden goed weergeeft. Conclusies: de bodemkaart van Reeuwijk schaal 1:10 000 (1998) geeft de bodemgesteldheid van de polder Middelburg en Tempel goed weer geeft. Het grootste areaal gronden in de polder bestaat uit veengronden (347 ha), de overige gronden betreffen moerige gronden (69 ha) en kleigronden (9 ha). In vergelijking met de Bodemkaart van Nederland schaal 1:50 000 is het areaal veengronden met 31% afgenomen, maar het is moeilijk aan te geven welk deel van de afname wordt veroorzaakt door kaartonzuiverheid en welk deel een daadwerkelijke afname van het areaal veengronden betreft. De dikte van het veenpakket is niet significant verandert, maar de ruimtelijke variatie is groot. Het verschil in het areaal veengronden op de Bodemkaart van Nederland schaal 1:50 000 en de bodemkaart van Reeuwijk schaal 1:10 000 is veel kleiner dan de gevonden verschillen uit de quick – scan en in Schoonebeek.. Alterra-rapport 1591. 9.

(11) 10. Alterra-rapport 1591.

(12) 1. Inleiding. 1.1. Aanleiding. Uit recent onderzoek blijkt dat het areaal veengronden in Nederland door krimp en oxidatie afneemt (M. Pleijter 2003, F. de Vries 2003). Voor het opstellen van watergebiedsplannen en peilbesluiten heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland behoefte aan actuele gegevens over de bodemopbouw. Voor de besluitvorming is vooral de actuele omvang van het areaal veengronden volgens de definitie van de Het systeem van bodemclassificatie voor Nederland (De Bakker en Schelling, 1989) van belang. De Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000 is bij besluitvorming voor het Hoogheemraadschap een belangrijke informatie bron. Het kaartblad (31 W Utrecht) dat de polder Middelburg en Tempel beslaat is echter gedateerd (1969) en mogelijk verouderd omdat in deze droogmakerij veel veengronden voorkomen.. 1.2. Doel van het onderzoek. Doel van het onderzoek is de actuele ligging en omvang van het areaal veengronden in de polder Middelburg en Tempel vast te stellen. Dit moet leiden in een geactualiseerd fragment van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000 met een indeling waarop veengronden en minerale gronden staan afgebeeld. De resultaten zijn als volgt geleverd: • Een polygonenbestand (shape-file) op CD-ROM van de bodemkaart van Reeuwijk voor polder Middelburg en Tempel; • Een puntenbestand (shape-file) op CD-ROM van de locaties van de boringen die ten grondslag liggen aan de bodemkaart; • Een beschrijving van de bodemprofielen, gekoppeld aan het puntenbestand.. 1.3. Ligging en fysiologie. De polder Middelburg en Tempel ligt ten noordoosten van Gouda, ten westen van Bodegraven en ten oosten van Waddinxveen (figuur 1). Het betreft een droogmakerij, die volledig is omgeven door bovenland. In de droogmakerij is het veen weg gegraven, in het bovenland is het min of meer originele veenpakket nog aanwezig. De polder Middelburg en Tempel ligt ca 3 meter lager dan het bovenland en ruim 5 meter beneden NAP. De bebouwing is met uitzondering van het oostelijke gedeelte hoofdzakelijk langs de randen van de polder gesitueerd. Er liggen geen woonkernen in de polder. De oppervlakte van het onderzoeksgebeid bedraagt ca 526 ha.. 1.4. Werkwijze. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van reeds beschikbare bodemkundige inventarisaties. In 1998 heeft het toenmalig Staring Centrum (nu Alterra) in opdracht van de Landinrichtingsdienst (nu Dienst Landelijk Gebied) een onderzoek gedaan. Alterra-rapport 1591. 11.

(13) naar de bodemgesteldheid van het herinrichtingsgebied Reeuwijk (F. Brouwer 1998). De gegevens van deze inventarisatie beslaan de hele polder Middelburg en Tempel en zijn beschikbaar voor dit onderzoek. Met behulp van de gedetailleerde vlakkeninformatie uit 1998 wordt een Bodemkaart schaal 1:50 000 gegenereerd waarop de ligging van de veengronden tijdens de opname staan weergegeven. Uit de boorbeschrijvingen van dit onderzoek wordt de dikte van het veenpakket berekend en weergegeven op kaart. Zo is direct inzichtelijk waar gronden liggen met een dun veenpakket en die wellicht voor een herbeoordeling in aanmerking komen. De boorlocaties met een dikte van het veenpakket tussen de 40 en 50 cm worden in het veld opgezocht en opnieuw beoordeeld. De herbeoordeling wordt gebruikt om de actualiteit van de kaart uit 1998 te toetsen.. FIGUUR 1 ligging van de polder Middelburg en Tempel. 12. Alterra-rapport 1591.

(14) 2. Basisgegevens. 2.1. De Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50 000. De bodemgesteldheid van de polder Middelburg en Tempel wordt weergeven op de Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50 000. Deze kaart geeft informatie over de bodemopbouw op een regionale schaal weer. Het aantal boorbeschrijvingen zijn per kaartvlak gering (ca 1 boring per 6 á 7 ha) en de kaartvlakken zijn hoofdzakelijk afgegrensd aan de hand van landschappelijke kenmerken. De boorbeschrijvingen van deze kartering zijn niet digitaal beschikbaar en derhalve slecht toegankelijk. Volgens de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000 (1969) komen in de polder Middelburg en Tempel alleen moerige gronden en veengronden voor (figuur 2). Moerige gronden zijn gronden die volgens de bodemclassificatie (De Bakker en Schelling, 1989) 20 – 40 cm moerige materiaal bevatten, beginnend binnen 40 cm – mv. Veengronden bestaan voor het grootste deel binnen 80 cm –mv. uit moerige materiaal. Binnen de veengronden kan nog onderscheid worden gemaakt in diepe veengronden, waarbij het veen dieper doorloopt dan 120 cm –mv. en ondiepe veengronden waarbij het veen tussen 80 en 120 cm –mv. overgaat in ongerijpte klei. In de polder komen geen kleidekken of andere minerale bovengronden voor.. 2.2. De bodemkaart van het herinrichtingsgebied Reeuwijk, schaal 1: 10 000. In opdracht van Dienst Landelijk Gebied is in het herinrichtinggebied Reeuwijk een bodemgeografisch onderzoek uitgevoerd in de periode augustus 1997 tot en met oktober 1998 (F. Brouwer, 1998). Hierbij is in de polder Middelburg en Tempel ca. 1 profielbeschrijving per ha opgenomen. De profielen zijn met behulp van een edelmanboor tot een diepte van ca. 80cm –mv. uitgeboord (onverzadigde zone) en vervolgens met een veenguts gestoken tot ca 150 á 200 cm –mv. (verzadigde zone). De profielen zijn beschreven en geclassificeerd volgens het Systeem van Bodemclassificatie voor Nederland (De Bakker en Schelling, 1989). In de polder Middelburg en Tempel zijn in totaal 498 profielbeschrijvingen gemaakt. Deze profielbeschrijvingen vormen de basis van de gedetailleerde bodemkaart, schaal 1:10 000 die van de polder is gemaakt. In figuur 2 is een vereenvoudigde versie van de kaart afgedrukt waarop de veengronden, moerige gronden en kleigronden staan weergegeven.. Alterra-rapport 1591. 13.

(15) FIGUUR 2 : Fragment van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000 (1969). Rechts:. fragment van de vereenvoudigde Bodemkaart van het herinrichtinggebied Reeuwijk, schaal 1:10 000 (1998).. 2.3. Methode van karteren. Bij het bepalen van de boorlocaties wordt een landschappelijke benadering gevolgd. Het landschap levert vaak aanwijzingen op over de aard en het patroon van de bodemgesteldheid. Veranderingen in het landschap (geomorfologie) gaan vaak gepaard met een andere opbouw van het bodemprofiel. Het bodemprofiel en de hydrologie (samen bodemgesteldheid) zijn bepalend voor de vegetatie en bodemgebruik. Veranderingen van bodemgebruik en vegetatie zijn daarom vaak aanwijzingen voor een andere bodemgesteldheid. Met behulp van kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied (geologie), ontginningsvorm, de geomorfologie, verschillen in vegetatie, maar ook topografie en waterhuishouding worden aan de hand van de profielbeschrijvingen grenzen tussen verschillen in bodemopbouw op kaart vastgelegd (Van Holst, 1990). Hierbij is het gebruik van het Algemeen Hoogte bestand Nederland (AHN) bij moderne bodemkaarten van groot belang. De kaartschaal bepaald in grote mate de boordichtheid. Proefondervindelijk is vastgesteld dat de bodemgesteldheid goed kan worden weergegeven wanneer de waarnemingsdichtheid tenminste 4 per cm2 kaartoppervlakte bedraagt. Dit houdt in dat bij grootschalige kaarten zoals de Bodemkaart van Nederland, de waarnemingsdichtheid belangrijk kleiner is dan bij gedetailleerde kaarten zoals de bodemkaart van het herinrichtingsgebied Reeuwijk. In gebieden met grote variatie in profielopbouw op korte afstand worden bij een detailkartering bovendien een. 14. Alterra-rapport 1591.

(16) aantal extra bodemprofielen beschreven (tussenboringen) waarvan de resultaten niet worden opgenomen in het digitale bestand. Deze extra boringen zijn gebruikt om de bodemlijnen nauwkeuriger te kunnen vastleggen. Dat was nodig omdat in 1998 nog geen gebruikt is gemaakt van het AHN. De textuur en organische stofgehalte van de beschreven bodemprofielen worden geschat door ervaren veldbodemkundigen. De bodemprofielen worden in het veld beschreven volgens het Systeem van Bodemclassificatie voor Nederland (Bakker en Schelling, 1989). Terwijl de overgang tussen veen- en minerale lagen in de ondergrond vaak scherp begrensd is en duidelijk ter herkennen, is het onderscheid in moerig materiaal en mineraal materiaal in de bovengrond vaak zeer moeilijk vast te stellen. De bovengronden van de Nederlandse veengronden bestaan vaak uit kleiig materiaal met een organische stofgehalte dat varieert rondom de grens moerig dan wel niet moerig. De schattingen zijn getoetst aan de hand van analyseresultaten van grondmonsters. Binnen het herinrichtingsgebied Reeuwijk is gebruikgemaakt van gegevens uit het archief van het toenmalige DLO-Staring Centrum (nu Alterra) en zijn daarnaast op zeven verschillende plaatsen één of meerdere horizonten in het profiel voor aanvang van het veldwerk bemonsterd en door het Bedrijflaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek in Oosterbeek geanalyseerd. In de polder Middelburg en Tempel liggen 4 monsterlocaties, waarvan twee locaties vlak voor de kartering zijn geanalyseerd.. 2.4. Zuiverheid van de bodemkaarten. De zuiverheid van een kaart met betrekking tot bodem wordt gedefinieerd als het percentage van het gekarteerde oppervlakte waarvoor de bodem goed is weergegeven op de kaart (T. Hoogland, M. Pleijter en D.J. Brus 2007). Er wordt naar gestreefd kaartvlakken af te grenzen met een gemiddelde zuiverheid van 70% ( H. de Bakker 1990), met andere woorden; 30% van de gekarteerde eenheden kan binnen een kaartvlak afwijken van de beschrijving waarop de eenheid op de kaart is weergegeven. Bij de interpretatie van bodemkaarten is dit gegeven van groot belang omdat een verschil tussen twee bodemkaarten ook veroorzaakt kan worden door de kaartonzuiverheid. Van invloed op de kaartzuiverheid zijn: • generalisatie van bodemgrenzen (met name bij kleinschalige kaarten) • variatie in het bodempatroon; • legenda (de zuiverheid neemt af bij een ingewikkeldere legenda = meer onderscheidingen) • aantal boringen (meer boringen, grotere kaartzuiverheid) Voor het zelfde gebied kan gesteld worden de zuiverheid van een gedetailleerde bodemkaart groter is dan van de bodemkaart van Nederland, onder voorwaarde dat de legenda van de Bodemkaart van Nederland wordt gebruikt.. 2.5. Gebruikswaarde van de bodemkaart van Reeuwijk. De gebruikswaarde van de bodemkaart van het herinrichtingsgebied Reeuwijk, schaal 1:10 000 is afhankelijk van de mate waarin deze kaart de actuele ligging en areaal veengronden weergeeft. De kaart heeft een geringe ouderdom (10 jaar), maar door. Alterra-rapport 1591. 15.

(17) oxidatie en klink van veengronden kan de situatie lokaal gewijzigd zijn. Een indicatie of de bodemkaart van het herinrichtingsgebied Reeuwijk de huidige situatie goed weergeeft zijn de veranderingen in de opbouw ten opzichte van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000. Hierbij wordt verondersteld dat de hydrologie van het gebied (of de veranderingen hiervan) tussen de opname van de Bodemkaart van Nederland (1969) en de bodemkaart van Reeuwijk (1997) en heden ongewijzigd is gebleven. Onder deze voorwaarde kunnen de veranderingen in dikte van het veenpakket tussen 1969 en 1997 rechtlijnig worden doorgetrokken tot 2007 (Beuving en Van den Akker, 1996). Veranderingen in het areaal veengronden zijn afhankelijk van de dikte van het veenpakket. Bij geringe dikte van het veenpakket kunnen grote veranderingen in het areaal veengronden optreden, terwijl bij veengronden met veen tot diep in de ondergrond de afname in dikte van het veenpakket weinig invloed heeft op het areaal. De kritische dikte van het veenpakket dat hierbij speelt is 40 cm.. 16. Alterra-rapport 1591.

(18) 3. Resultaten. 3.1. Actuele areaal veengronden. In tabel 1 staan de areaal veengronden van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50 000 en van de bodemkaart van het herinrichtingsgebied Reeuwijk, schaal 1: 10 000 weergegeven. TABEL 1: overzicht van areaal veengronden, moerige gronden en minerale gronden op de Bodemkaart. van Nederland, schaal 1:50 000 versus de bodemkaart van Reeuwijk, schaal 1:10 000. grondsoort. OVERIG [niet gekarteerd], bebouwd, water, kassen, ed kleigrond moerige grond veengrond. Oppervlakte % [ha] Bodemkaart van Nederland -. Oppervlakte % [ha] Bodemkaart van Reeuwijk 122 22. verschil [ha]. %. 122. 22. 33 514. 9 69 347. 9 36 -167. 2 7 -31. 6 94. 2 13 63. Totaal [gekarteerd]* 547 547 * Het verschil in gekarteerde oppervlakte tussen de Bodemkaart ven Nederland en de bodemkaart van Reeuwijk wordt veroorzaakt doordat bij de bodemkaart van Reeuwijk meer bebouwing is uitgelijnd.. De veengronden beslaan op de Bodemkaart van Nederland 94% van de gekarteerde oppervlakte (547 ha), de moerige gronden 6% van de gekarteerde oppervlakte. Op de bodemkaart van Reeuwijk beslaan de veengronden 63% van de gekarteerde oppervlakte in de polder, terwijl de moerige gronden 13% van de oppervlakte uitmaken. Een klein deel (2%) bestaat uit kleigronden, maar een groter deel (22%) wordt onderscheiden als bebouwd gebied. Het areaal veengronden op de bodemkaart van Reeuwijk wordt weergegeven is ca 31% kleiner dan op de Bodemkaart van Nederland. Een deel van dit verschil wordt veroorzaakt door verschil in kaartschaal. Zo worden op de gedetailleerde bodemkaart van Reeuwijk kleigronden weergegeven die verband houden met klei-inversie ruggen en wordt aanzienlijk meer bebouwd gebied onderscheiden. De afname van het areaal veengronden hangt dan ook samen met het grote oppervlakte bebouwd gebied dat op de bodemkaart van Reeuwijk, schaal 1: 10 000 wordt weergegeven. De toename van het areaal moerige gronden en minerale gronden geeft meer een aanwijzing of veengronden zijn verdwenen. Wanneer veengronden deformeren tot moerige gronden, kan men veronderstellen dat moerige gronden deformeren tot minerale gronden. Uit onderzoek van Pleijter (2003) en De Vries (2003) blijkt namelijk dat moerige gronden gevoeliger zijn voor deformatie dan veengronden. Het areaal minerale gronden is echter niet (nauwelijks) toegenomen, terwijl het areaal moerige gronden met 7% is toegenomen. De oppervlakte verdwenen veengronden zijn in ieder geval aanzienlijk kleiner dan uit de quick-scan van veengronden (De Vries, 2003) en het onderzoek naar afname van het areaal veengronden in Schoonenbeek (M. Pleijter, 2003) is gevonden. Uit deze. Alterra-rapport 1591. 17.

(19) studies blijkt dat in het Pleistocene deel van Nederland 48% van het areaal veengronden is verdwenen en bovendien 70 – 75% van het areaal moerige gronden is verdwenen. In de bijlage is een fragment van de bodemkaart van Reeuwijk, schaal 1:10 000 weergegeven. Op de kaart zijn kleigronden met een ongerijpte ondergrond (plaseerdgronden), kleigronden met een minerale eergrond (leekeerdgronden), kleigronden met een moerige bovengrond of tussen laag (broekeerdgronden), veengronden met een kleiige moerige eerdlaag (koopveengronden) en veengronden zonder moerige eerdlaag (vlierveengronden) onderscheiden. Wanneer de Bodemkaart van Nederland wordt vergeleken met de bodemkaart van Reeuwijk vallen een aantal dingen op: • Het vlak met moerige gronden in het zuidwesten van de polder is op de bodemkaart van Reeuwijk duidelijk groter dan op de bodemkaart van Nederland, hier kan areaal veengrond verdwenen zijn; • In het noordoosten van de polder is het vlak met moerige gronden op de bodemkaart van Reeuwijk niet meer onderscheiden, dit wordt veroorzaakt door een verschil van inzicht, het veen zal niet in dikte zijn toegenomen; • In het noordwestelijke gedeelte ligt op de bodemkaart van Reeuwijk een kaartvlak met moerige gronden die op de Bodemkaart van Nederland niet is onderscheiden, hier kan areaal veengrond verdwenen zijn of er is sprake van verschil in inzicht; • De verbreiding van de ondiepe veengronden gronden is op de bodemkaart van Reeuwijk duidelijk groter dan op de Bodemkaart van Nederland. Samenvattend kan gezegd worden dat het aannemelijk is dat een geringe oppervlakte veengronden (<7% = 38 ha) is gedeformeerd tot niet veengronden, maar het is onduidelijk waar deze gronden liggen en welk areaal het betreft. In polder Zuidgeest is bij gelijksoortig onderzoek (Pleijter, Brouwer en Visschers, 2007) een afname van 2% van het areaal veengronden gevonden en in de Zuider- en Noordeinderpolder (Pleijter, Brouwer en Van der Werff, in prep.) een afname van 22% van het areaal veengronden ten opzichte van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000.. 3.2. Dikte van het veenpakket. Uit de boorbeschrijvingen van de bodemkaart van Reeuwijk kan de dikte van het veenpakket worden vastgesteld. In de polder Middelburg en Tempel zijn 399 boringen met een veengrond beoordeeld. Een groot aantal veengronden (42%) hebben een veendikte die groter is dan de maximale gehanteerde boordiepte van 150 cm –mv. Voor de ondiepe veengronden (mineraal materiaal binnen 120 cm –mv.) geldt dat de veendikte grosso modo varieert tussen 50 en 100 cm. Voor twaalf punten geldt dat ze op de grens tussen veengrond en moerige grond zitten (veendikte ca 40 cm). Van de Bodemkaart van Nederland zijn geen boorbeschrijvingen beschikbaar. Eerder (par. 2.4) is al vastgesteld dat eventuele veranderingen in de dikte van het veenpakket bij gelijkblijvende hydrologische omstandigheden rechtlijnig kunnen worden doorgetrokken. De hydrologische omstandigheden kunnen van de bodemkaart van Reeuwijk uit de boorbeschrijvingen worden afgeleid. Uit deze informatie volgt de grondwaterstand gemiddeld niet dieper. 18. Alterra-rapport 1591.

(20) wegzakt dan 70 cm –mv. en in de winter de grondwaterstand geregeld aan het maaiveld komt. Deze hydrologische omstandigheden komen overeen met de omstandigheden waarbij volgens Beuving en Van den Akker (1996) veenzakking optreedt van ca. 7 mm per jaar; dat wil zeggen een afname ca 6 cm van 1998 tot heden. Deze vermindering van het veenpakket is minder dan de minimaal onderscheiden laagdikte in de boorbeschrijvingen (10 cm). Boorpunten die volgens de beschrijving mogelijkere wijs inmiddels een veenpakket hebben dunner dan 40 cm staan in figuur 3 met rood weergegeven. De boorlocaties waar het veenpakket mogelijk is verminderd tot <40 cm veen liggen verspreid door de polder.. 3.3. Validatie van de veendikte. Om inzicht te krijgen of er in de polder Tempel en Middelburg veen is verdwenen is een validatie uitgevoerd op punten. Hiertoe zijn uit de profielbeschrijvingen van de bodemkaart van Reeuwijk schaal 1:10 000 boorlocaties geselecteerd met een kritische veendikte. Met een kritische dikte wordt een dikte van een veenpakket bedoeld die net aan de eis van veengrond voldoet. Volgens de Bodemclassificatie van Nederland (De Bakker en Schelling, 1989) ligt deze grens op 40 cm veen, beginnend binnen 40 cm –mv. Wanneer er veen zou zijn verdwenen zou dit op deze locaties er als eerste toe leiden dat de veengrond een minerale grond is geworden. In de polder Tempel en Middelburg zijn 40 locaties geselecteerd waar binnen 50 cm –mv. mineraal materiaal in het bodemprofiel voorkomt. Deze bodemprofielen zijn opnieuw beoordeeld aan de hand van de boorbeschrijving en aanvullend bodemonderzoek. In bijlage 2 is de herbeoordeling van de begin diepte van de minerale ondergrond in deze profielen opgenomen. Tijdens de beoordeling van de bodemprofielen bleek dat bij een aanzienlijk deel van de boringen de minerale ondergrond slechts een tussenlaag betrof van humusrijke tot venige klei met een dikte van 10 – 40 cm. Onder deze laag komt opnieuw een pakket veen voor dat dieper dan 1,80 m –mv. doorloopt (tabel 2). Bij ongeveer de helft van de boringen (23 stuks) was de minerale ondergrond gefundeerd; dat wil zeggen dat er binnen de boordiepte geen veen in het profiel aanwezig was. Het aanvullende bodemonderzoek bestond uit het herbeoordelen van de begindiepte van de minerale ondergrond op de locaties en richtte zich met name op de “gefundeerde profielen”; profielen met een dunne veenlaag en een diepe kleiondergrond. Hierbij is per locatie twee maal het bodemprofiel uitgeboord en de begindiepte van de minerale ondergrond bepaald. De gemiddelde begindiepte van de minerale ondergrond bedroeg in de geselecteerde boringen 47 cm en bedraagt nu ca 49 cm. Omdat de laagdiktes in de profielbeschrijvingen per 5 cm worden onderscheiden bedraagt de begindiepte van de minerale ondergrond in beide gevallen 50 cm. De variatie in begindiepte van de minerale ondergrond is echter bij de validatie zeer groot gebleken. Het begin van de minerale ondergrond is in sommige gevallen een halve meter dieper dan uit profielbeschrijving van de bodemkaart van het herinririchtingsgebied Reeuwijk, schaal 1:10 000 (1998) blijkt. Dat dit verschil mede wordt veroorzaakt door de ruimtelijke variatie in de begindiepte van de minerale ondergrond blijkt uit het verschil in begindiepte van de minerale ondergrond uit twee boringen op dezelfde locatie. Dit verschil bedraagt algauw 10 – 20 cm (bijlage 2). Omdat de exacte locatie. Alterra-rapport 1591. 19.

(21) uit 1998 in het veld alleen benaderd kan worden speelt deze ruimtelijke variatie een grote rol bij het herbeoordelen van de profielen. De variatie in de begindiepte van de minerale ondergrond is in ruimte veel groter dan variatie in tijd. Een één op één vergelijking tussen de boringen is hierdoor niet mogelijk gebleken. Toch kan er met de herbeoordeelde profielen iets gezegd worden over de actualiteit van de bodemkaart van het herinrichtingsgebied Reeuwijk, schaal 1:10 000 (1998). TABEL 2: Profielbeschrijving van een veengrond met een kleitussenlaag op 50 cm –mv. begin eind org. stof lutum diepte diepte [%] horizont [%] omschrijving 0 25 1Ah 35.0 29 gehomogeniseerd kleiig veen met puinstenen 25 35 1Cw 55.0 -1 sterk verweerd veen 35 50 1Cu 60.0 -1 gereduceerd zeggerietveen 50 85 2Cri 6.0 45 gerduceerd, ongerijpte, humusrijke zware rietklei 85 180 3Cr 75.0 -1 gereduceerd rietzeggeveen TABEL 3: Profielbeschrijving van een veengrond met een klei-ondergrond, beginnend op 50 cm –mv. begin eind org. stof lutum diepte diepte horizont [%] [%] omschrijving 0 15 1Ah 42.0 25 sterk verweerd kleiig veen 15 35 1Cw 55.0 -1 sterk verweerd veen 35 50 1Cu 65.0 -1 geoxideerd rietzeggeveen 50 60 2Cgri 3.0 40 gedeeltelijk gereduceerd, ongerijpte, zware klei 60 180 2Cri 1.0 40 gereduceerd, ongerijpte, kalkrijke zware klei. De mate waarin de boringen de informatie van de kaartvlakken goed weergeeft is een indicatie of de kaart nog actueel is. Omdat de locaties geselecteerd zijn op basis van de begindiepte van de minerale ondergrond kunnen we ook kijken welke boringen niet meer voldoen aan de classificatie van veengrond. Hiertoe moet binnen het profiel tussen 0 en 80 cm –mv. meer dan 40 cm mineraal materiaal in het profiel aanwezig zijn. Het betreft binnen de polder Tempel en Middelburg alle profielen waar de gefundeerde minerale ondergrond binnen 40 cm –mv. begint. Bij 3 profielen van de 40 blijkt er geen sprake van een veengrond meer te zijn. Dit aantal valt ruimschoots binnen de grenzen die we op basis van de kaartonzuiverheid mogen verwachten. De klei tussenlaag die in het gebied voorkomt heeft geen invloed op de classificatie van de gronden omdat deze in het algemeen te dun (< 40 cm) is.. 20. Alterra-rapport 1591.

(22) FIGUUR 3 : Ligging van de bezochte boorlocaties in de polder Middelburg en Tempel op de. bodemkaart van et herinrichtinggebied Reeuwijk, schaal 1:10 000 (1998). De in rood weergegeven locaties betreffen profielbeschrijvingen die geen veengronden zijn.. Alterra-rapport 1591. 21.

(23) 4. Conclusies. • • •. •. •. 22. De bodemkaart van het herinrichtingsgebied Reeuwijk (1998) geeft de bodemgesteldheid van de polder Middelburg en Tempel goed weer. Het grootste areaal gronden in de polder bestaat uit veengronden (347 ha), de overige gronden betreffen moerige gronden (69 ha) en kleigronden (9 ha). In vergelijking met de Bodemkaart van Nederland is het areaal veengronden met 12% afgenomen, maar het is moeilijk aan te geven welk deel van de afname wordt veroorzaakt door kaartonzuiverheid en welk deel daadwerkelijke afname van het areaal veengronden betreft. De dikte van het veenpakket bij de veengronden geeft geen aanleiding te verwachten dat het areaal veengronden in de polder Middelburg en Tempel sinds 1998 is veranderd. De ruimtelijke variatie in de begindiepte van de minerale ondergrond is groot. Samen met de onzekerheid over de locatie bepaling kunnen geen conclusies getrokken worden over de ontwikkeling van het veenpakket op de boorlocaties. Het verschil in het areaal veengronden op de Bodemkaart van Nederland en de gedetailleerde actuele bodemkaart van Reeuwijk is veel kleiner dan de gevonden verschillen uit de quick – scan en in Schoonebeek.. Alterra-rapport 1591.

(24) Literatuur. Bakker, H de. 1990. Hoofdstuk 28: Bodemkaarten van Nederland. In: W.P. Locher (red) Bodemkunde van Nederland. Deel 2. Bodemgeografie. Malmberg. Den Bosch. Bakker, H. de. en J. Schelling. 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Staring Centrum. PUDOC. Wageningen Beuving, J. en J.J.H. van den Akker. 1996. Maaiveldsdaling van veengrasland bij twee slootpeilen in de polder Zegvelderbroek. Vijfentwintig jaar zakkingsmetingen op het ROC Zegveld. Rapport 377. Staring Centrum – DLO. Wageningen. Brouwer, F. 1998. De bodemgesteldheid van het herinrichtingsgebied Reeuwijk. Resultaten van een bodemgeografisch onderzoek. Bijlage bij briefnummer: 83403/BRW/BRW. Staring Centrum – DLO. Wageningen. Holst, A.F. van. Hoofdstuk 29: Bodemkartering en bodemkaarten. In: W.P. Locher (red) Bodemkunde van Nederland. Deel 2. Bodemgeografie. Malmberg. Den Bosch. Hoogland, T. M. Pleijter, D.J. Brus. 2007. Validatie van kaarten van de grondwaterdynamiek in de Graafschap. Vergroten aanvullende metingen de kwaliteit van de kaart?. Alterra-rapport 1426. Alterra. Wageningen. Pleijter, M. 2003. Veengronden en moerige gronden op de Bodemkaart van Nederland anno 2003. Alterra-rapport 1029. Alterra. Wageningen. Pleijter, M., F. Brouwer en R. Visschers. 2007. Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland. Polder Zuidgeest. Alterra-rapport 1568. Alterra. Wageningen. Pleijter, M. F. Brouwer en M.M. van der Werff. 2007. Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland. Zuid- en Noordeinderpolder. Alterra-rapport 1585. Alterra. Wageningen. Stichting voor Bodemkartering. 1969. Bodemkaart van Nederland. Schaal 1:50 000. Blad 31 West Utrecht. PUDOC. Wageningen. Vries, F. de. 2003. Bodemkundige basisinformatie provincies Groningen, Drenthe en Overijssel. Alterra-rapport 696. Alterra. Wageningen.. Alterra-rapport 1591. 23.

(25)

(26) Bijlage 1 Bodemkaart van Polder Tempel en Middelburg. Alterra-rapport 1591. 25.

(27) 26. Alterra-rapport 1591.

(28) Bijlage 2 Beoordeling veenprofielen. BOORPNT_. BOORPNT_ID. XCOORD. YCOORD. 756 789 843 875 876 877 881 896 909 910 911 921 923 924 926 927 936 939 953 983 990 991 1003* 1016. 24001 25004 27003 28011 28012 28013 28017 28033 29009 29010 29011 29022 29024 29025 29027 29028 30004 30007 30021 31017 31024 31025 31039 31052. 108550 108459 108735 108070 108128 108158 108102 108271 107968 107981 108054 107826 107845 107813 107923 107718 107666 107716 108036 107232 107386 107560 107236 107270. 454467 453758 453063 453278 453174 452975 453068 453006 453550 453435 453623 453753 453659 453442 453741 453316 453860 453949 454210 454690 454859 454791 455008 454423. Alterra-rapport 1591. STANDAARD_PUNTENCODE voo sub cijf acht ver gt d 1d k4 IIb 1v k5 v11 Ia 1v c k4 Ia m 1v k5 v10 IIa 1v r k5 Ia 1v r k5 IIa 1v k5 v10 IIa 1v r k4 Ia 1v k5 IIa 1v k5 Ia 1v k5 E IIa 1v k5 E IIa 1v k5 IIa 1v k4 F Ia 1v k5 l5v11 IIa 1d c k5 IIa 1v k5 E IIa 1v k5 IIa 1v r k4 IIa 1v k5 IIa 1v k5 Ia 1v k5 Ia 1v k5 Ia 1v k5 Ia. 27. GHG. GLG. BEW. 25 10 5 10 5 15 15 5 10 10 15 10 10 5 15 15 10 15 10 0 0 0 5 5. 60 45 40 55 45 55 55 40 55 50 55 65 55 40 55 55 70 65 60 55 50 45 45 50. 45 40 35 40 35 35 45 35 50 45 35 60 50 25 40 40 55 50 50 50 45 40 45 45. VEENDIKTE 1998 2007-1 4 4 5 6 4 4 5 10 5 5 5 5 5 6 4 5 5 5 5 6 5 4 5 5 5 7 4 4 5 6 5 5 5 5 5 5 4 7 5 7 5 4 5 5 5 3 5 5. 2007-2. 10. 5 5 6 5 5 6 5 5 5 5 4 8 5 4 4 4 5.

(29) BOORPNT_. BOORPNT_ID. XCOORD. YCOORD. 1028* 1058* 1060 1079 1092 1094 1108 1153 1154 1179 1195 1204 1205 1220 1226 1246. 31065 32019 32021 32041 33016 33018 33033 34011 34012 34041 35012 35022 35023 35038 35044 29014. 107361 107077 107306 107332 107206 107272 106940 106893 106982 106817 106749 106766 106935 106426 106889 107560. 454262 454065 454079 453895 452876 453040 453639 452376 452309 452231 451658 451330 451231 451120 450947 453271. STANDAARD_PUNTENCODE voo sub cijf acht ver gt 1d k5 IIa d 1d k5 l5 IIb 1v k5 IIa 1v k5 v13 IIa 1v r k4 Ia 1v r k4 Ia 1v k5 IIa 1v r k4 Ia 1v k5 v10 Ia 1v k5 v7 IIa 1v k5 IIa 1v k4 Ia 1v k5 Ia 1v k4 IIa 1d k5 IIa 1v c k4 Ia. GHG. GLG. BEW. 5 25 5 5 5 0 5 0 0 15 5 0 5 5 5 5. 65 80 70 55 45 40 50 45 45 60 60 45 45 75 70 45. 55 50 55 45 40 35 45 35 35 50 50 35 40 45 50 35. VEENDIKTE 1998 2007-1 5 3 5 1 5 7 5 5 4 5 4 5 5 5 4 5 5 6 5 5 5 6 4 7 5 7 4 7 5 6 4 5. 2007-2 3 2 6 6. 5. 7. De cursief weergegeven boringen betreffen boringen met een gefundeerde klei-ondergrond. De boringen gemarkeerd met * zijn volgens de bodemclassificatie van De Bakker en Schelling (1989) geen veengronden, maar moerige gronden.. 28. Alterra-rapport 1591.

(30) Alterra-rapport 1591. 29.

(31)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kg droge stof uit ruwvoer/ koe/staldag Krachtvoerverbr. in gld./bedrijf Arb.opbr.. Voor het tweemansbedrijf wordt in tabel 4.3 aangegeven hoe de bedrijfsplannen er uit zien in

Die waren geïnspireerd door Montesquieu’s gedachte dat een regime rekening moet houden met de maatschappelijke ‘esprit’ en ‘moeurs, en door Benjamin Constants bezwaren

Zijn er na het lezen van deze brochure nog vragen schrijf deze eventueel op en bespreek ze in ieder geval met uw behandelend arts.

het calciumgehalte en steeg het kaliumgehalte en in de vrucht daalden beide, maar het calcium meer dan het kalium, zodat ook in de vrucht de K/Ca-verhouding door droogte steeg..

Er zijn in onze dagen mannen van wetenschap, die een ernstige studie van de spiritistiese verschijnselen hebben gemaakt, en die wel tot de gevolgtrekking zijn

To Dworkin the foundational understanding pertaining to the general right to ethical independence excludes religion in the traditional sense, for example, the Abrahamic religions..

Building upon insights of Charles Taylor and Hans Küng, I intend to show in what sense the world religions can be considered the source of order as well as disorder and how

Chapter 1: Incidence and survival of childhood and adolescent cancer and the effects of treatment on future fertility and endocrine