Voorbeeldvragen “Functionele biologie van planten, fungi en protisten”
Nico Koedam, 2015-2016
T
AXONOMIE
1. Wat is een plant en wat is de taxonomische plaats en indeling van het plantenrijk t.o.v. andere fotosynthetische organismen?
2. Beschrijf de oorsprong van de landplanten (data + tekening). Welke eigenschappen van de eerste landplanten tonen hun aanpassing aan het landleven? Bespreek groenwieren en de bijbehorende cyclus.
3. Biologische nomenclatuur is een hulpmiddel om correct te communiceren betreffende organismen. Vertel wat je weet over de nomenclatuur van planten.
4. Bespreek het begrip ‘soort’.
5. In een vijf of zes rijkenindeling van de levende wereld vormen de fungi een apart rijk. Bespreek kort de indeling en daarbinnen de fungi.
6. Bespreek de Oomycota: taxonomie, structuur, belang…
7. Bespreek de taxonomie van de fungi en beschrijf de Hemiacomycetes. 8. Bespreek de taxonomie van de fungi en beschrijf de Zygomycota.
9. Bespreek de morfologie, de voortplanting, de ‘taxonomie’ van de lichenes. 10. Bespreek de taxonomie van de wieren en beschrijf de Bacillariophyta. 11. Bespreek de taxonomie van de wieren en beschrijf de Phaeophyta. 12. Bespreek de Basidiomycota.
13. Bespreek chytridiomyceten. 14. Bespreek de Pucciniomycotina
15. Bespreek de Phaeophyceae en cyclus Laminaria
E
COLOGIE
16. Bespreek n.a.v. het artikel over overbevissing kort wat een ‘trofisch niveau’ en een ‘trofisch net’ is.
17. Wanneer een biotoop gefragmenteerd wordt in kleine ‘eilanden’ blijven deze ‘eilanden’ (fragmenten van het oorspronkelijke systeem) niet de oorspronkelijke fauna behouden? Leg n.a.v. het artikel ‘Dammed experiments’ uit hoe dit kan komen.
18. Bespreek kort wat met een ‘bottum up’ en een ‘top down’ regulatie in de ecologie van trofische relaties bedoeld kan worden en dit n.a.v. het artikel over een trofisch net in microbiële en invertebrate bodemgemeenschappen (artikel Groningers)
19. Bespreek het overbevissingsprobleem in het licht van de verscheidene beviste trofische niveau’s (artikel betreffende overbevissing): waarom leidt overbevissing volgens sommige onderzoekers tot een ineenstorten van ecosystemen?
20. Bespreek secundaire productie in het ecosysteem. Toon aan hoe toppredatoren (n.a.v. het voorbeeld betreffende de orca als toppredator) de productiviteit van de primaire producenten kunnen beïnvloeden
21. Hoe stelt men systemen voor? (piramide, web en interactie)
22. Waarom werden de wateren van de meren in Nederland niet helder na het reduceren van het P en N gehalte?
23. Geef manieren om stabiliteit van een ecosysteem weer te geven. (zo biomassapiramide, mathematisch model van in het artikel)
24. Van die voedselketens, pyramides en toestanden systemen geven om de trofische relaties te kunnen weergeven, en hij vroeg er ook nog bij welke syst de betere zijn
25. Bespreek de stabiele alternatieve toestanden in Nederlandse wateren
F
YSIOLOGIE
26. Capillariteit in bodem (met afleiding) en watertransport 27. Tracheën en tracheïden (afleiding + waarom welke structuur)
28. Waterpotentiaal + elektochemische potentiaal ( Nernst potentiaal, hoe er transport gebeurd over een membraan) + afleiding
29. Abstract bespreken waterpotentiaal (nut, formule afleiden, …) 30. Ionentransport (K- en Fe-opname) ionenpomp, -kanalen, sideroforen 31. Bespreek klei (textuur, kleimineralen…)
32. Bespreek waarom we de hoogteterm verwaarlozen bij de waterpotentiaal
D
EFINITIES
33. apomoxis, bioom, phylocode, areaal, tautoniem, parafyletisch, neotype, biocenose, epifyt, plesiomorf, apomorf, epifyt, synapomorfie, cultivar, convergentie, isotype,
agomospermie, apomixis, hypoxie, opwelling, epitheton, holotype, anoxie, fylocode, backyard crop, hysterese, lectotype, symplesiomorf,