• No results found

Grenzen aan de huurprijsstijging voor studenten : over de invloed van de huurprijsstijging en verandering van de woonlocatie op studenten in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Grenzen aan de huurprijsstijging voor studenten : over de invloed van de huurprijsstijging en verandering van de woonlocatie op studenten in Amsterdam"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Grenzen aan de huurprijsstijging

voor studenten

Over de invloed van de huurprijsstijging en verandering van de

woonlocatie op studenten in Amsterdam

Bachelorscriptie Sociale Geografie en Planologie (734301500Y) Begeleider: Stefan Metaal Tweede lezer: Sako Musterd Inleverdatum: 19 juni 2017 Lieve Baaijens Cabralstraat 51-II 1057CE Amsterdam

(2)

Inhoudsopgave 1. Inleiding ... 3 1.1 De woningnood voor studenten in Amsterdam ... 3 2. Probleemstelling ... 6 3. Theoretisch kader ... 8 3.1 Aantal studenten en mogelijke woningen ... 8 3.2 Bereidheid ... 9 3.2.1 Huurprijs ... 9 3.2.2 Woonlocatie ... 11 3.3 Sociaaleconomische status ... 15 3.4 Alternatieve keuzes ... 16 3.5 Huurprijsstijging ... 17 4. Methodologie ... 19 4.1 Methode ... 19 4.2 Amsterdam als economische succesvolle stad en grootste studentenstad ... 19 4.3 Uitwonende studenten die in Amsterdam wonen en studeren ... 20 4.4 Werving en respondent analyse ... 20 4.5 Operationalisering ... 22 4.6 Methode van analyse ... 23 4.7 Hercoderingen ... 23 4.8 Tekortkomingen ... 24 4.9 Afsluiting ... 25 5. Resultaten ... 26 5.1 Achtergronden van respondenten ... 26 5.2 Bereidheid ... 35 5.3 Ongelijkheidsverband ... 40 5.3 Verschil in bereidheid door woonlocatie en huurprijs ... 46 6. Conclusie ... 51 6.1 Aanbevelingen voor beleid ... 54 6.2 Discussie ... 54 7. Literatuurlijst ... 56 8. Bijlagen ... 58 8.1 Bijlage 1: Itemlijst ... 58 8.2 Bijlage 2: Codeerschema ... 62

(3)

1. Inleiding 1.1 De woningnood voor studenten in Amsterdam De afgelopen jaren is het aantal studenten in Amsterdam elk jaar toegenomen. In figuur 1 is te zien dat deze trend zich de komende jaren zal doorzetten. Dit zorgt bijkomend met het feit dat Amsterdam de grootste studentenstad is voor een vergrote druk op de stad (ABF Research, 2014). Daarnaast heeft het OIS (Onderzoek, Informatie en Statistiek) de gehele kwalitatieve woningbehoefte doorgerekend in vier verschillende economische scenario’s. Hieruit blijkt dat Amsterdam in alle scenario’s blijft groeien, zelfs bij economische krimp en verlies aan banen. Huidige bewoners zullen voor een groot deel in de stad blijven wonen en veel studenten zullen op de stad af blijven komen (Gemeente Amsterdam, 2016). De druk op de stad komt door zowel studenten als andere type bewoners die hierdoor met elkaar moeten concurreren gezien het gebrek aan aanbod op de woningmarkt. Figuur 1: Ontwikkeling van het aantal voltijdstudenten hoger onderwijs naar type onderwijs, collegejaren ’06-’07 tot en met ’22-’23 (Bron: ABF Research, 2014). Er is ook sprake van een groot tekort aan studentenwoningen. Ondanks de vele studentenwoningen die in de afgelopen jaren zijn gerealiseerd, kent Amsterdam nog steeds een groot tekort aan (betaalbare) studentenhuisvesting. Dit tekort komt neer op een aantal van 8.950 kamers en woningen en kan oplopen tot 16.000 studentenwoningen in 2021 (DUWO, 2014). DUWO stelt dat er in 2021 aan de extra behoefte van 16.000 woningen zal worden voldaan. Echter, gezien gegevens van het Parool (2017) en de Gemeente Amsterdam (2016; Z.J.) is dit nog maar de vraag. Volgens de huidige regelgeving lijkt de gemeente weinig inspraak te hebben op de plaatsing van studentenwoningen, de doelstellingen van de gemeente in het beleidsdocument koers 2025 besteed weinig aandacht

(4)

Figuur 2: Geplande en bestaande permanente studentenhuisvestingen in Amsterdam (Gemeente Amsterdam, Z.J.). De stad heeft een grote aantrekkingskracht op studenten en op pas afgestudeerden. Dit heeft te maken met de vele mogelijkheden die de stad hen biedt om zichzelf verder te ontwikkelen door middel van onderwijs, werk en culturele voorzieningen. Voor studenten en pas afgestudeerden is het hierdoor van groot belang om zich in Amsterdam te kunnen vestigen (Dienst Wonen Amsterdam, 2009). Echter, gezien de huurprijsstijging van de afgelopen jaren en het gebrek aan studentenwoningen is het de vraag of de stad niet juist voor deze groepen onbetaalbaar wordt (Pararius, 2016). De stad heeft er belang bij om te weten hoe het probleem van tekort aan studentenwoningen zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Het is voor de gemeente van groot belang om door middel van beleid hierop te kunnen anticiperen. Starters en studenten zijn namelijk in hun bijdrage belangrijk voor de totstandkoming van een hoogwaardige kenniseconomie en creatieve sector in de stad. Hiermee staan zij aan de basis van de ontwikkeling naar een Amsterdamse Metropool, waar de Gemeente Amsterdam naar streeft. Daarnaast houden studenten en starters de stad levendig, geven zij de stad nieuwe impulsen en energie, zorgen zij voor eigenzinnigheid en houden zij de economische motor draaiende. Dit zorgt voor een betere economische concurrentiepositie op zowel nationaal als internationaal schaalniveau (Dienst Wonen Amsterdam, 2009). Er is veel onderzoek gedaan naar de huidige woonsituatie voor studenten en de maatregelen die zijn getroffen om het probleem van huisvesting op te lossen (Hochstenbach & Boterman, 2015; ABF Research, 2014; Nibud, 2015). Er is echter weinig onderzoek gedaan naar wat de studenten zelf van de betaalbaarheid vinden, het toekomstscenario voor Amsterdam als studentenstad en het belang van woonlocatie voor studenten. Daarnaast is er duidelijk sprake van een gebrek aan onderzoek over mogelijke andere pathways die studenten zullen kiezen wanneer de huurprijzen in Amsterdam te hoog voor studenten

(5)

zullen worden. Gedacht kan worden aan pathways zoals thuis blijven wonen, gaan wonen een goedkopere woning in een van de randgemeenten of het kiezen van een andere studentenstad (Hochstenbach & Boterman, 2015). Via dit onderzoek is er getracht om meer inzicht te krijgen in hoe studenten deze problemen zien, om hiermee het gedrag van toekomstige studenten te kunnen voorspellen. Met kennis verkregen uit dit onderzoek wordt gedoeld een bijdrage te leveren aan de oplossing voor het woonprobleem van studenten in Amsterdam. Dit is gedaan door middel van het afleggen van surveys aan 233 respondenten. Deze bachelorscriptie is als volgt ingedeeld. Allereerst zal in hoofdstuk twee de probleemstelling met daarin de hoofd- en deelvragen van dit onderzoek worden gepresenteerd. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie het theoretisch kader weergegeven, met daarin theorie en literatuur over de woningmarkt van Amsterdam en hoe studenten deze woningmarkt ervaren. In hoofdstuk vier zullen de verschillende methodologische keuzes worden toegelicht. In hoofdstuk vijf worden de resultaten uit de enquête over de bereidheid om in Amsterdam te blijven wonen en worden de alternatieve keuzes van studenten gepresenteerd. Daarnaast worden deze resultaten grondig geanalyseerd. Tenslotte wordt er in hoofdstuk zes een conclusie getrokken op basis van de vooraf gestelde hoofd- en deelvragen en zal er een aanbeveling worden gedaan voor vervolgonderzoek.

(6)

2. Probleemstelling In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van huurprijsstijging en mogelijke verandering van de woonlocatie op de bereidheid van studenten om in Amsterdam te blijven wonen. Daarnaast is er gekeken naar de invloed van sociaaleconomische status op de bereidheid. Tenslotte is er gekeken wat studenten als alternatieve keuze zouden kiezen bij een afname van deze bereidheid. Hiermee wordt gedoeld op alternatieve keuzes voor uitwonend zijn en studeren in Amsterdam. Dit is gedaan aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: ‘In hoeverre zijn studenten wonend in Amsterdam bereid om in Amsterdam te blijven wonen, bij een stijging van hun huurprijs en een verandering van hun woonlocatie? Heeft de sociaaleconomische status hier een invloed op? En wat zijn mogelijke alternatieve keuzes bij gebrek aan deze bereidheid?’ De volgende deelvragen zijn hierbij geformuleerd: - In welke mate heeft de stijging van de huurprijs invloed op de bereidheid van Amsterdamse studenten om in Amsterdam te blijven wonen? - In welke mate heeft de verandering van woonlocatie invloed op de bereidheid van Amsterdamse studenten om in Amsterdam te blijven wonen? - In welke mate heeft de sociaaleconomische status van studenten invloed op hun mening over huurprijsstijging en verandering van woonlocatie? - Zorgt afname van de bereidheid om in Amsterdam te blijven wonen voor alternatieve keuzes? Figuur 3: Conceptueel model onderzoek. De concepten gebruikt in de hoofd- en deelvragen zullen hier kort worden toegelicht en gedefinieerd. Ten eerste, de sociaaleconomische status. Sociaaleconomische status wordt in dit onderzoek gedefinieerd door het opleidingsniveau van de ouders van de studenten en het opleidingsniveau van de student zelf. De sociaaleconomische status is niet gedefinieerd aan de hand van het inkomen van ouders, aangezien dit een lastige vraag leek om te stellen. Bij studenten met een lage sociaaleconomische status hebben beide ouders een lage opleiding voltooid en met een hoge sociaaleconomische status hebben beide ouders een hoge opleiding voltooid. Daarnaast worden hbo- en wo studenten met elkaar vergeleken, er kan niet zo zeer over hoge- en lage sociaaleconomische status worden gesproken, maar er zal wel gekeken worden of er een verschil Sociaal economische status Stijging Huurprijs Verandering woonlocatie Bereidheid om in Amsterdam te blijven wonen Alternatieve keuzes

(7)

tussen deze groepen bestaat. Ten tweede, wordt er gekeken naar hoe de stijging van de huurprijs en de verandering van woonlocatie invloed hebben op de bereidheid om in Amsterdam te blijven wonen. In het onderzoek wordt niet letterlijk gekeken naar stijging van huurprijs en verandering woonlocatie, maar er wordt gekeken naar wat studenten maximaal aan huurprijs willen betalen in de drie verschillende regio’s om in Amsterdam te wonen: centrum, binnen de ring en buiten de ring. Gezien de verwachte huurprijsstijging van de komende jaren en de verandering van woonlocatie meer naar buiten het stadscentrum voor studenten wordt er hiermee gekeken of het te verwachten valt dat toekomstige studenten niet of minder bereid zijn om in Amsterdam te gaan wonen (en studeren). Tenslotte wordt er met alternatieve keuzes bedoeld, wat voor studenten de meest aannemelijke alternatieve keuze is voor het wonen en studeren in Amsterdam, bij het bereiken van een maximale huur die zij bereid zijn te betalen voor een woning in Amsterdam. De drie alternatieve keuzes in dit onderzoek zijn: thuis blijven wonen, in een van de randgemeenten gaan wonen of een andere studentenstad kiezen om te wonen en studeren. Hiermee wordt gekeken naar wat studenten zullen doen als de stad in de toekomst voor hen te duur zal worden. Aan de hand van de hoofdvraag en deelvragen wordt een verwachting voor de resultaten van dit onderzoek gesteld. De verwachting is dat de stijging van huurprijs en de verandering van woonlocatie zorgt voor een afname in bereidheid van Amsterdamse studenten om in Amsterdam te blijven wonen. Daarnaast is de verwachting dat studenten met een lage sociale economische status minder bereid zullen zijn om verhoogde huurprijzen te betalen. Tenslotte is de verwachting dat een groot deel van de studenten bij een gebrek aan betaalbaarheid naar een andere studentenstad zal gaan of bij hun ouders zal blijven wonen als Amsterdam te duur zal worden.

(8)

3. Theoretisch kader 3.1 Aantal studenten en mogelijke woningen Figuur 4: Aantal studenten in Amsterdam verdeeld naar woonsituatie (Bron: ABF Research, 2014). In figuur 4 staat het aantal studenten naar verschillende woonsituatie. Er zijn in totaal zo’n 109.300 studenten, waarvan 52.500 studenten in Amsterdam wonen en 41.000 uitwonend zijn (DUWO, 2014; ABF Research, 2014). Zoals eerder benoemd heeft het ABF Research (2014) voorspeld dat het aantal studenten elk jaar zal blijven groeien. Daarnaast is er in figuur 5 te zien dat een grote groep studenten de wens heeft om uitwonend in de stad Amsterdam te zijn. Figuur 5: Huidig en gewenst aantal uitwonende voltijdstudenten naar (gewenste) woonstad, collegejaar ’14-’15 (Bron: ABF Research, 2014). Sociale huur maakt ondanks het proces van gentrificatie nog een groot deel uit van de Amsterdamse woningmarkt, namelijk 46% in 2013 (Musterd, 2014). Echter, sociale huur is alleen beschikbaar voor lage inkomens en pas beschikbaar na ongeveer elf jaar wachttijd. Hierdoor is deze sector moeilijk toegankelijk voor studenten. Het koopsector segment is tussen 2002 en 2013 van 16% naar 28% toegenomen. Echter, door de strengere restricties ten aanzien van het verkrijgen van een hypotheek ten gevolge van de bankcrisis, is deze sector moeilijk te bereiken voor studenten. Daarbij komend is er sprake van een afname van particuliere huur op de woningmarkt van 29% naar 26% (Hochstenbach & Boterman, 2015). Volgens van Gent, Musterd & Veldhuizen (2014) gebeurt dit door middel van gentrification-stimulerend beleid, via herstructurering- en nieuwbouwbeleid wordt vanuit de gemeente gezorgd voor een veranderde woningmarkt; de sociale huur wordt schaarser en de particuliere huur duurder. De particuliere huur is onder te verdelen in vrije markt, dit segment heeft hoge

(9)

huren waar een huur van meer dan €1000 per maand vaak voorkomt, en particuliere kernvoorraad die zorgt voor betaalbare huren. Studenten zijn vooral aangewezen op de particuliere kernvoorraad (Hochstenbach & Boterman, 2015). Het begrip dat hieraan gekoppeld kan worden is Generation Rent, oftewel ‘Generatie Huur’. Dit begrip slaat op het feit dat jongeren steeds meer aangewezen zijn op de particuliere huur, gezien de beperkte toegang tot sociaal huur en koop (Hoolachan, et al., 2016). Speciaal voor studenten is er een breed aanbod aan studentenwoningen waarbij grote complexen vooral in de urbane periferie liggen. Tijdelijke studenten-containercomplexen hebben de afgelopen jaren gezorgd voor meer aanbod van studentenwoningen. Echter, een groot deel van de studenten woont buiten deze sector (Hochstenbach & Boterman, 2015). Daarnaast proberen woningcorporaties het probleem van tekort aan studentenwoningen op te lossen door meer in de vorm van tijdelijke verhuur en verhuur van onzelfstandige eenheden te doen en proberen ze jaarlijks voldoende kleine en betaalbare woningen beschikbaar te maken (Dienst Wonen Amsterdam, 2009). Voor dit onderzoek is het interessant om te zien dat het aantal studenten zal blijven groeien en dat studenten voornamelijk aangewezen zijn op een klein segment van de woningmarkt, namelijk de particuliere kernvoorraad. Er wordt geprobeerd aan de extra behoefte van studentenwoningen te voldoen via tijdelijke verhuur, echter het is de vraag of dit een permanente oplossing biedt. 3.2 Bereidheid 3.2.1 Huurprijs De huurprijzen van woningen voor studenten liggen gemiddeld tussen de 385 en 615 euro per maand. Uit onderzoek van DUWO blijkt dat 40% van de studenten binnen een jaar wil verhuizen, van deze groep zoekt 80% een woonruimte in Amsterdam (35.500 studenten). Meer dan de helft van hen wil graag een kamer met een huurprijs onder de 400 euro exclusief. De uiterste grens ligt voor 80% van de woningzoekenden bij 500 euro exclusief. Gemiddeld willen deze groep 432 euro inclusief betalen voor een kamer, 460 euro voor een kamer met eigen voorzieningen en 555 euro voor een zelfstandige woning. In vergelijking met hun huidige huurprijs liggen deze gewenste bedragen lager (DUWO, 2014). Daarnaast zijn Amsterdamse kamers met een prijs van gemiddeld 539 euro in vergelijking met andere steden het duurst. Dit is terug te zien in figuur 6, zo’n 68% van de kamers in Amsterdam heeft een huurprijs van boven de €450 euro p/m. Wellicht zullen studenten voor andere goedkopere studentensteden kiezen bij het bereiken van de huur die zij maximaal bereid zijn te betalen.

(10)

Figuur 6: Student rooms by rent (Bron: Savills World Research, 2014). Studenten (18-24 jaar) in Amsterdam betalen een groot deel van hun besteedbaar inkomen aan hun woning, namelijk gemiddeld ruim 40% in 2011. Elke leeftijdscategorie betaalt de laatste jaren meer quota aan huur, echter voor bij jongeren tussen de 18-24 jaar is dit het meest opgelopen (+50%) (Boterman, et al., 2013). Figuur 7: Gemiddelde huurquote in Amsterdam per leeftijdsgroep 1999-2011 (Bron: WiA 1999-2011 in Boterman, et al., 2013). Tenslotte zorgen studenten zelf mede voor de stijging van huren in bepaalde buurten. Het verhuren van appartementen aan groepen studenten wint tegenwoordig aan populariteit, aangezien private investeerders ervaren dat dit een goed winstmodel is. Daarnaast is er een snelle doorstroom van studenten die ervoor zorgt dat huren relatief makkelijk verhoogd kunnen worden tot de marktwaarde. Dit kan uiteindelijk tot exclusionary displacement, wat inhoud dat studenten (en andere bewoners) geen toegang meer kunnen verkrijgen tot woningen in bepaalde buurten aangezien de huren te fors zijn gestegen (Hochstenbach & Boterman, 2017). Vanuit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat Amsterdam als studentenstad de duurste stad is om te wonen in vergelijking met andere steden.

(11)

Daarnaast betalen studenten een groot deel van hun besteedbaar inkomen aan huur en dat terwijl zij liever minder huur zouden willen betalen. Dit is echter lastig omdat juist studenten zorgen voor een verhoogde huurprijsstijging. Het mogelijk doorzetten van de huurprijsstijging kan er voor zorgen dat toekomstige studenten niet bereid zijn om dit bedrag te betalen voor een woning in Amsterdam. 3.2.2 Woonlocatie De laatste jaren is er een flinke stijging geweest in het aantal jongeren dat participeert in hoger onderwijs, waardoor veel jongeren verhuizen naar steden met universiteiten. Eerst konden jonge mensen in universiteitssteden makkelijk een betaalbaar huis vinden in de binnenstad, dicht bij de universiteit en andere voorzieningen. Echter, door stijgende huur- en koopprijzen ontstaan door gentrificatie is de betaalbaarheid afgenomen. In combinatie met het feit dat studenten beschikken over weinig economische resources zijn zij genoodzaakt in te ruilen op locatie, huiskwaliteit en huiskosten. Dit is een probleem voor jongeren omdat zij een centrale locatie prefereren (Hochstenbach & Boterman, 2017). Dit idee wordt bevestigd met de gegevens te zien in figuur 8. In dit kaartje wordt de locatievoorkeur van studenten weergegeven, te zien is dat de meeste studenten in het Centrum en Oud-Zuid willen wonen. Daarna willen studenten het liefst in Oost/Watergraafsmeer en Oud-West wonen en vervolgens bij het Westerpark, in Zuideramstel of in Amstelveen (Laagland’advies, 2005). In figuur 9 staan de locaties waar studenten absoluut niet willen wonen weergegeven. Studenten willen vooral niet in Zuidoost wonen. Daarna willen ze liever niet in de locaties Osdorp, Noord, Westerpoort, Amstelveen, Diemen, Geuzenveld en Slotermeer wonen. Dit zijn vooral de regio’s buiten de ring of buiten de stadsgrenzen van Amsterdam. Tenslotte is gebleken dat hoe verder studenten uit het centrum gaan wonen, hoe meer eisen ze aan de woning stellen (Laagland’advies, 2005).

(12)

Figuur 9: Minst gewenste woonlocatie van studenten met verhuiswensen die in Amsterdam, Diemen of Amstelveen willen wonen (Bron: Laagland’advies, 2005). Echter, er is wel een trend te zien dat steeds meer studenten buiten de ring gaan wonen om zo een goedkopere woning te vinden. Zo nam het aantal studenten in 2010 en 2011 met 22% toe buiten de ringweg A10. Dit zijn vooral studenten afkomstig van buiten de Amsterdamse regio of van allochtone afkomst (Hochstenbach & Boterman, 2017). Met de huidige vraag in Amsterdam en het uitspreidende gentrificatie-proces naar de randen van de stad, valt echter te verwachten dat de middenklasse studenten uiteindelijk ook aangewezen zijn op woonlocaties aan de randen van de stad. Daarnaast hebben jongeren over het algemeen weinig economisch kapitaal waardoor ze gebruik zullen moeten maken van andere vormen van kapitaal. Hierdoor wordt het verschil in ouderlijk support, etniciteit, educatieniveau, lokale sociale netwerken en kennis over de lokale huizenmarkt en –buurten belangrijk voor het verkrijgen van een betaalbare woning. Deze ontwikkelingen zijn bepalend voor de mate waarin segregatie in de stad zal plaatsvinden; de stad wordt mogelijk onbetaalbaar voor studenten met een lage economische status (Hochstenbach & Boterman, 2015). Figuur 10 brengt in kaart waar de verschillende gegentrificeerde buurten in Amsterdam liggen. Op deze manier wordt er indirect een beeld geschetst van de prijsverschillen in verschillende buurten. Figuur 11 laat zien waar nieuwe studenten vooral naartoe verhuizen, hierin is een patroon te zien dat studenten meer naar de randen van de stad verhuizen. Daarnaast laten figuur 12 en 13 zien waar studenten met verschillende financiële achtergronden naartoe verhuizen. Deze figuren tonen dat er een relatie is tussen de financiële positie van ouders van studenten en de woonlocatie van studenten; studenten met ouders met een sterke financiële positie wonen vaker in meer gegentrificeerde wijken in tegenstelling tot studenten met ouders met een zwakke financiële positie die vaker in low-status buurten wonen. Als de trend van gentrificatie zich verder uitspreid naar de randen van de stad, wordt hiermee ook duidelijk welke studenten het als eerst niet meer kunnen betalen om in de stad te wonen.

(13)

Figuur 10: Buurten typologie gebaseerd op gemiddeld inkomen (2004) en sortering (2004-2011) en binnen/buiten ring locatie (Bron: Hochstenbach & Boterman, 2017). Figuur 11: Nieuwelingen verhuizend naar of binnen een buurt als het percentage van het totaal aantal verhuizers (naar of binnen) de buurt (in 2010 en 2011) (Bron: Hochstenbach & Boterman, 2017).

(14)

Figuur 12: Het aandeel (in %) van nieuwkomers met verschillende ouderlijke achtergronden (in termen van financiële bezittingen) die verhuizen naar verschillende buurttypes (Bron: Hochstenbach & Boterman, 2017). Figuur 13: Nieuwkomers met ouders met lage financiële bezittingen (percentiel 0-40) als aandeel (%) van het totale aantal van nieuwkomers per buurt (2010 en 2011) (Bron: Hochstenbach & Boterman, 2017). Uit de theorie over woonlocatie blijkt dat studenten het liefst in het centrum en daarna in de wijken binnen de ring van Amsterdam willen wonen. Studenten willen liever niet buiten de ring of buiten de stadsgrenzen van Amsterdam wonen. Echter, er is wel te zien dat steeds meer nieuwe studenten zich buiten de ring vestigen. Dit kan te maken hebben met het feit dat woningen binnen de ring minder betaalbaar worden. Daarnaast is er sprake van een ongelijke positie van studenten, vooral studenten met ouders met een lage financiële positie wonen buiten de ring. Hiermee is het interessant om in dit onderzoek verder te kijken naar het verschil in financiële positie. Dit komt mede gezien het feit dat het gentrificatie-proces steeds verder uitspreidt en studenten met een lage financiële

(15)

positie naar waarschijnlijkheid als eerst last zullen ondervinden van het vinden van een betaalbare woning binnen de stadsgrenzen van Amsterdam. 3.3 Sociaaleconomische status Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (2013) is gebleken dat er een verschil bestaat tussen studenten met een hoge- en lage sociaaleconomische status. Studenten met een lage sociaaleconomische status ontvangen minder vaak een bijdrage van hun ouders om hun studie, woning en levensonderhoud te financieren, dan studenten met een hoge sociaaleconomische status. Daarnaast hebben studenten met een lage sociaaleconomische status vaker een bijbaantje en werken zij meer uren dan studenten met een hogere sociaaleconomische status. Dit komt omdat de ouders van studenten met een lage sociaaleconomische status het vanzelfsprekender vinden dat hun kinderen een bijbaantje hebben om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarnaast zijn deze ouders door bijvoorbeeld werkeloosheid en slecht betaalde banen, minder in staat hun kinderen financieel te ondersteunen. Ouders van studenten met een hoge sociaaleconomische status zien werken vaker als iets voor extra uitgaven zoals bijvoorbeeld een vakantie. Tenslotte hebben studenten met een lage sociaaleconomische status vaker een aversie tegen lenen, aangezien zij vaker slechte ervaringen uit hun omgeving hebben met lenen. Studenten met een hoge sociaaleconomische status lenen daarom vaker dan studenten met een lage sociaaleconomische status (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2013). Een tweede verschil tussen studenten met lager en hoger opgeleide ouders is dat studenten met lager opgeleide ouders vaker op het hbo zitten dan op het wo, te zien in figuur 14. Daarnaast zitten studenten met ouders met een laag inkomen, onder modaal, vaker op het hbo dan op het wo (figuur 15) (ResearchNed, 2016). Figuur 14: Percentage eerstejaars hoger onderwijs waarvan beide ouders geen ho-opleiding hebben (Bron: Startmonitor 2009-2015 in ResearchNed, 2016).

(16)

Figuur 15: Percentage eerstejaars hoger onderwijs met ouders met minder dan een modaal inkomen (Bron: Startmonitor 2009-2015 in ResearchNed, 2016). Een derde verschil is het opleidingsniveau van de student zelf. Studenten op het wo worden financieel vaker ondersteund door hun ouders dan hbo studenten. Daarnaast werken hbo studenten vaker en meer uren, om de studie, woning en levensonderhoud te kunnen betalen (Nibud, 2015). De bovenstaande theorieën tonen dat er een verschil bestaat tussen studenten met een hoge- en lage sociaaleconomische status en tussen hbo- en wo studenten in de manier waarop zij hun studie, woning en levensonderhoud financieren. Studenten met een lage sociaaleconomische status en studenten met een hbo-opleiding krijgen minder vaak een bijdrage van hun ouders en werken vaker en meer uren, dan studenten met een hoge sociaaleconomische status en wo-studenten. Voor dit onderzoek is het interessant te kijken of deze ongelijkheid invloed heeft op de hoogte van het huurbedrag wat studenten bereid zijn te betalen. 3.4 Alternatieve keuzes Algemene trends ten aanzien van de woonsituatie van jonge personen zijn ten eerste langer thuis blijven wonen, ten tweede meer afhankelijkheid zijn van de private huursector en ten derde het feit dat jongeren een groter aandeel van hun inkomen aan hun huis moeten betalen wanneer ze op zichzelf willen wonen. Tenslotte kiezen studenten steeds vaker voor een chaotic pathway. Onder pathways wordt verstaan: de verschillende manieren waarop studenten het gebied van huisvesting navigeren, waarbij studenten bij een chaotic pathyway vaak verhuizen door tijdelijke en onzekere contracten om zo toch op de gewenste plek te kunnen wonen (Hochstenbach & Boterman, 2015; Clapham, et al., 2012). Er zijn verschillende alternatieve pathways in geval van te hoge huren voor bepaalde locaties in de stad. Zoals eerder genoemd is langer thuis blijven of zelfs de gehele studentenperiode thuis wonen een optie. Dit kan een autonome keuze zijn, maar kan ook een weerspiegeling zijn van een beperking op de lokale woningmarkt (Rugg, 2010). Daarnaast kiezen steeds meer studenten ervoor om in een van de randgemeentes te wonen zoals Diemen, omdat hier goedkopere woningen beschikbaar zijn. Tenslotte kiezen sommige middelbare scholieren voor andere studiesteden door het gebrek aan betaalbare woningen in

(17)

Amsterdam. In dit onderzoek zal gekeken worden naar welk alternatieve pathway studenten kiezen, bij een gebrek aan betaalbare woningen. 3.5 Huurprijsstijging Er is voor dit theoretisch kader gezocht naar een prognose van verwachte huurprijsstijging voor de komende jaren om zo uitspraken te kunnen doen over het bereiken van de maximale bereidheid in een aantal jaar. Hier zijn echter weinig gegevens over bekend. Wel kan er gekeken worden naar de huurprijsstijging van de afgelopen jaren. In figuur 16 is de gemiddelde prijsstijging per m2 per maand te zien van de afgelopen jaren (per kwartaal). Te zien is dat de huren per m2 sinds eind 2010 sterk zijn gestegen, maar dat sinds 2014 de prijzen per m2 sneller zijn gestegen. Eind 2015 was de huurprijs per m2 ten opzichte van eind 2014 met 10,4% gestegen. In figuur 17 is de verdere ontwikkeling van huurprijsstijging in Amsterdam te zien. Vanaf 2015 blijven de huren stijgen, daarentegen blijven de huurprijzen eind 2016 en begin 2017 redelijk stabiel. Het is op basis van deze gegevens lastig te voorspellen hoe de huren de komende jaren zullen stijgen. Echter, eerder is gebleken dat de grote vraag naar woningen in de stad zal blijven doorzetten, en dat het huursectorsegment maar een klein deel van de woningmarkt van Amsterdam beslaat. Te verwachten is dat de huurprijzen in ieder geval elk jaar licht zullen stijgen (Pararius, 2016;2017). Voor dit onderzoek is het interessant om te kijken of de te verwachten doorzetting van de huurprijsstijging ervoor zorgt dat het maximale bedrag wat studenten aan hun woning willen betalen in de nabije toekomst bereikt wordt. Figuur 16: Huurprijsontwikkeling in Amsterdam per kwartaal (€ per m2/mnd) (Bron: Pararius, 2016).

(18)

Figuur 17: Gemiddelde huurprijzen per gemeente (Bron: Pararius, 2017).

(19)

4. Methodologie 4.1 Methode In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een kwantitatieve onderzoeksmethode. Deze methode is toegepast door middel van de informatie verkregen uit de vooraf opgestelde survey die door 233 respondenten is ingevuld. De criteria die aan deze respondenten zijn gesteld zijn dat de studenten in Amsterdam moeten wonen en huur betalen, en moeten studeren op een hoge school of universiteit in Amsterdam. Er zijn geen verdere voorwaarden aan de respondenten gesteld, aangezien het doel van het onderzoek is om een breed beeld creëren van de algemene visie van Amsterdamse studenten. Daarnaast bestaat er van te voren altijd een risico om niet genoeg respondenten te werven, daarom is het niet nuttig om van te voren een grote groep uit te sluiten. Er is gekozen voor een kwantitatief onderzoek, omdat het doel van het onderzoek het grote patroon van studenten en hun visie op de Amsterdamse woningmarkt in kaart te brengen is, in plaats van de beweegreden achter bepaalde keuzes van studenten. Dit sluit aan bij de karakteristieken van kwantitatief onderzoek: er kan een meer preciezere schatting van mate van samenhang tussen concepten gemeten worden dan bij kwalitatief onderzoek en metingen kunnen fijne verschillen tussen karakteristieken van mensen schetsen (Bryman, 2012). Daarnaast is er voor een survey methode gekozen aangezien deze methode eenvoudig toepasbaar is op een grote groep respondenten, antwoorden van respondenten makkelijk te vergelijken zijn en het makkelijk is om aan de hand van surveys een statistische analyse uit te voeren (Burns & Bush, 2011). De onderzoeksvraag die via deze methode beantwoord wordt is in hoeverre er sprake is van bereidheid om in Amsterdam te blijven wonen gezien de huurprijsstijging en verandering van woonlocatie, wat de invloed van de sociaaleconomische status hierop is en wat mogelijke alternatieve keuzes zijn bij gebrek aan bereidheid om in Amsterdam te blijven wonen. 4.2 Amsterdam als economische succesvolle stad en grootste studentenstad Amsterdam is voor dit onderzoek een interessante onderzoekslocatie. Dit omdat economisch succesvolle steden steeds lastiger toegankelijk zijn qua wonen voor studenten door het proces van gentrificatie (Hochstenbach & Boterman, 2015). In Nederland is Amsterdam economisch gezien de meest succesvolle stad en daarnaast is Amsterdam de grootste studentenstad van Nederland (ABF Research, 2014). Gepaard met de grote populariteit van de stad en de gemiddeld hoogste prijzen is het aannemelijk dat studenten een grote druk ondervinden van de huidige woningmarkt in Amsterdam. Dit geeft een voordeel aan het onderzoek aangezien er goed gekeken kan worden naar de invloed van deze vergrote druk op studenten. Echter, het nadeel is dat dit onderzoek niet vergeleken kan worden met een andere stad die deze druk minder ervaart en te kijken hoe dit verschilt met de situatie in Amsterdam. Daarnaast zijn er

(20)

4.3 Uitwonende studenten die in Amsterdam wonen en studeren De onderzoekseenheden die voor dit onderzoek gebruikt zijn, zijn uitwonende studenten die in Amsterdam wonen, huur betalen en studeren. In dit onderzoek zijn een aantal keuzes gemaakt om de onderzoekseenheden af te bakenen. Ten eerste zijn studenten die in Amsterdam studeren maar buiten de stadsgrenzen wonen of nog thuis wonen niet meegenomen in de analyse. Wellicht zijn deze keuzes ook gebaseerd op het feit dat er een grote druk is op de Amsterdamse woningmarkt. Echter, er is voor uitwonende studenten in Amsterdam gekozen aangezien voor een onderzoek onder alle studentengroepen een hoger aantal respondenten nodig is om nuttige conclusies te kunnen trekken. Ten tweede zijn alleen studenten die een hbo of wo opleiding doen als respondenten voor de enquête gebruikt, studenten die op het mbo zitten zijn weggelaten. Hiervoor is gekozen omdat dit bij de meeste studentenonderzoeken gebruikelijk is gebleken en er gebrek was aan tijd om deze groep mee te nemen in het onderzoek (ABF Research, 2014). Echter, voor een vervolgonderzoek zal het interessant zijn om te kijken hoe deze studenten tegen de betaalbaarheidskwestie aankijken. Ten derde is er in de enquête gekozen om Amsterdam Zuidoost als stadsdeel niet mee te nemen als woongebied binnen de stad. Dit komt omdat het voor dit onderzoek meer interessant is om te kijken hoe studenten over de afstand van woonlocatie denken, los van de locatie binnen of buiten de stad. Diemen ligt bijvoorbeeld voor een deel dichter bij Amsterdam dan Zuidoost en voor dit onderzoek wordt er juist gekeken naar de vraag of studenten bereid zijn om als alternatieve keuze in een van de randgemeenten, gezien de afstand, te gaan wonen. Er is bij dit onderzoek geprobeerd respondenten uit verschillende regio’s binnen Amsterdam te enquêteren, aangezien de locatie in de stad een mogelijke verklaring kan zijn voor verschil in antwoorden van respondenten. Dit is gebeurd aan de hand van drie verschillende regio’s, gebaseerd op verschil in gemiddelde huurprijzen: centrum, het gebied tussen het centrum en de ring en het gebied buiten de ring en binnen de stadsgrenzen. Hierbij is het stadsdeel Noord en een deel van het stadsdeel Zeeburg als gebied buiten de ring gerekend (Ijburg/Eiland Zeeburg), aangezien deze gebieden wat betreft huurprijs en perceptie van locatie meer overeen komen met de stadsdelen buiten de ring. Er is voor deze verdeling gekozen omdat eerder bleek dat er economische verschillen zitten tussen studenten die binnen- en buiten de ring wonen. Hierdoor is het interessant om te kijken of er verschillen zitten tussen de antwoorden die deze verschillende studenten geven. 4.4 Werving en respondent analyse Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van connecties bij twee verschillende soorten studentenverengingen die beide naar verwachting verschil zouden hebben in de locaties waar leden van deze verengingen wonen. Het doel was deze studenten te benaderen via de mail, echter lukte het niet om adressen te verkrijgen door de angst van schending van privacy vanuit de verenigingen. Uiteindelijk is het via Facebook groepen alsnog gelukt om deze respondenten te benaderen. Daarnaast zijn er veel studenten via verschillende studentencomplex-Facebook groepen benaderd. Voorbeelden van deze groepen zijn Meer en Vaart community, NDSM-werf studentencampus, Bijltjespad en

(21)

Javaplein. Dit zijn besloten groepen waar bewoners van deze complexen in zitten. Door het gebruik van de verschillende kanalen is er een grote verscheidenheid in de respondentengroep ontstaan, bovendien is het risico van snowball-sampling hiermee gewaarborgd (Bryman, 2012). Er kan niet gesproken worden van een typische aselecte steekproef, aangezien de respondenten niet aselect geselecteerd zijn. Respondenten kozen zelf om de enquête in te vullen, echter de steekproef is goed gebleken door het breed verspreiden van de enquête onder (verschillende soorten) studenten. Een risico van het gebruik van Facebook is dat de enquête ingevuld wordt door respondenten die niet binnen de respondentengroep vallen. Echter, deze respondenten zijn door middel van een respondentanalyse uit de respondentengroep gehaald. Uiteindelijk is het niet nodig gebleken om langs verschillende locaties van hoge scholen en universiteiten te gaan om meer respondenten te werven, aangezien de respondentengroep groot genoeg was en het risico van non-response niet gold. Er is bij het analyseren van de antwoorden van respondenten gelet op of studenten daadwerkelijk in Amsterdam studeren en wonen en of de respondenten huur betalen. Aan de hand van deze analyse is gebleken dat 25 respondenten moesten worden uitgesloten voor verdere analyse. Dit waren voornamelijk studenten die niet in Amsterdam woonden. Daarnaast is er van te voren het doel gesteld om te letten op een gelijke man/vrouw verdeling en een gelijke verdeling tussen de drie verschillende regio’s. Dit leek achteraf lastig te realiseren. De gelijke verdeling tussen de drie verschillende regio’s is niet gelukt, aangezien het lastig bleek om respondenten uit het centrum te werven. Toch zijn er genoeg respondenten uit elke regio om uitspraken te doen over het verschil in perceptie tussen de regio’s. In het onderzoek hebben meer vrouwen deelgenomen (62 %). Om te kijken of dit invloed heeft op de resultaten van het onderzoek, wordt er gekeken naar of mannen anders hebben geantwoord. Mocht dit zo zijn, dan zal er gekeken of de resultaten dan al niet gegeneraliseerd kunnen worden. Daarnaast zijn er veel studenten Sociale Geografie en Planologie die de enquête hebben ingevuld. Er zal gekeken worden of deze grote groep Sociale Geografie en Planologie studenten invloed heeft gehad op het onderzoek en vanuit wordt er gekeken naar de mogelijkheid van het generaliseren van conclusies. Verder is de respondentengroep vergeleken met statisch onderzoeksmateriaal over studenten in Amsterdam. Hieruit is gebleken dat de representativiteit van de respondentengroep gewaarborgd is en kunnen er hierdoor generaliserende uitspraken worden gedaan, dit zal nader worden toegelicht in bij de response analyse. Voor het onderzoek bestond er het risico dat het werven via studentenverenigingen zou zorgen voor een respondentengroep met een goede financiële positie. Echter, uit de achtergrondinformatie van respondenten is gebleken dat er studenten van verschillende sociaaleconomische statussen hebben deelgenomen. Daarnaast bestond er een ander risico, namelijk dat er vooral universitaire studenten

(22)

4.5 Operationalisering Via de operationalisering worden de verschillende variabelen meetbaar gemaakt, in bijlage 2 is het codeerschema te zien voor nadere uitleg. Allereerst is er gekeken naar de huidige huurprijs van respondenten, dit is gebeurd aan de hand van verschillende categorieën van de hoogte van huurprijs. Daarnaast is er gekeken naar de huidige woonlocatie van respondenten. Dit is gebeurd aan de hand van categorieën van drie vastgestelde regio’s: centrum, tussen centrum en binnen de ring, en buiten de ring binnen de stadsgrenzen. Er is gevraagd naar de postcode en dit is handmatig gehercodeerd naar stadsdeel en straatnaam. Op basis van de gegevens over de huidige huurprijs en woonlocatie is gekeken of dit een verklaring is voor verschillende antwoorden van respondenten, omdat uit de theorie bleek dat er een mogelijk verschil zou kunnen zijn. Tenslotte zijn er andere achtergrondvragen gesteld om te kijken of deze variabelen mogelijk invloed hebben op verschil in antwoorden, zoals bijvoorbeeld waar je bent opgegroeid, woonsituatie en leeftijd. Vervolgens is de bereidheid van studenten om in Amsterdam te wonen gemeten door middel van verandering in de variabelen woonlocatie en huurprijs. Dit is gebeurd aan de hand van het vragen over de huurprijs die respondenten maximaal willen betalen in de drie verschillende regio’s. De bereidheid is eveneens gemeten door hoeveel studenten maximaal bereid zijn meer te betalen voor hun huidige woning. Daarnaast is er gevraagd of studenten denken dat er minder studenten in Amsterdam zullen gaan studeren en wonen wanneer de huurprijsstijging voortzet, om hun mening over de bereidheid van studenten te peilen. De bereidheid wordt hiermee indirect gemeten, aangezien er wordt gekeken waar de grens voor studenten ligt qua verandering in huurprijs en woonlocatie. Dit wordt gedaan omdat de stad naar dit soort scenario’s lijkt toe te gaan en er hiermee een toekomstscenario van hoe studenten gaan handelen kan worden geschetst. Dit geldt namelijk minder voor huidige studenten, omdat die al een woning in Amsterdam bezitten. Echter, er is toch voor gekozen om dit onderzoek zo uit te voeren aangezien het makkelijker is om studenten als onderzoekseenheid te hebben. Scholieren zijn vaak nog niet bezig met toekomstige keuzes en de consequenties van deze keuzes. Daarnaast wordt er gekeken naar de sociaaleconomische status, via het opleidingsniveau van de ouders van de respondenten. Er is eveneens gekeken naar de opleiding van de respondent. Vervolgens is er gekeken naar of deze aspecten invloed hebben op de mate van bereidheid om meer huur te betalen. Hiermee wordt er gekeken of er sprake is van een ongelijkheidsverband, aangezien er uit de theorie is gebleken dat er een mogelijk verschil bestaat tussen lage- en hoge sociaaleconomische status. Tenslotte zijn de alternatieven die studenten overwegen bij gebrek aan bereidheid gemeten aan de hand van drie mogelijke scenario’s. Deze scenario’s zijn in Amsterdam gaan studeren en thuis blijven wonen, in Amsterdam gaan studeren en een goedkopere woning in een van de randgemeenten zoeken of in een andere studentenstad gaan wonen en studeren. Respondenten moeten een van deze alternatieven kiezen en hiermee wordt gemeten welk alternatief studenten voornamelijk zouden kiezen. Dit is wederom een indirecte indicatie van wat toekomstige studenten als alternatieve keuze zouden kiezen als de stad te duur zou worden. Aan de hand van deze vragen zijn de variabelen meetbaar gemaakt en zijn de resultaten geïnterpreteerd om de hoofd- en deelvragen te kunnen beantwoorden.

(23)

4.6 Methode van analyse De enquête is voor onderzoek zelf opgesteld, echt er zijn enkele vragen van het ABF Research (2014) gebruikt over het opleidingsniveau van de ouders en de woonsituatie. De enquête is vervolgens getest om mogelijke verwarringen bij de enquêteurs vooraf uit te sluiten. Tenslotte is de enquête gemaakt via Google Formulieren en via Facebook onder studenten in Amsterdam verspreid. Er is gebruik gemaakt van een self-completion questionnaire survey, dit houdt in dat respondenten de enquête zelfstandig invullen en terugsturen. Daarnaast is de enquête anoniem ingevuld, waardoor de discretie is gewaarborgd. Van de 23 enquêtevragen zijn de meeste vragen gesloten vragen, met uitzondering van de vragen over leeftijd, postcode en de naam van de opleiding. Er is bij de enquêtevragen gebruik gemaakt van ordinale (huurprijs, opleidingsniveau, etc.) en nominale (geslacht, huidige woonsituatie, etc.) schaalniveaus. Daarnaast zijn er likert scales (ordinaal meetniveau) gebruikt om zo de nuance van mening over het onderwerp te meten (Bryman, 2012). De statistische methoden die gebruikt zijn om gegevens uit de enquête te interpreteren zijn frequentietabellen en kruistabellen. Door middel van de frequentietabellen wordt een algemeen beeld geschetst en via de kruistabellen wordt er gekeken of er een relatie bestaat tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Er is gekeken naar of een verandering in de onafhankelijke variabelen woonlocatie en huurprijs ook zorgt voor een verandering van de afhankelijke variabele; bereidheid om in Amsterdam te wonen. Daarnaast is er gekeken naar de invloed van sociaaleconomische status hierop. De alternatieve keuzes zijn vooral geanalyseerd aan de hand van frequentietabellen en daarnaast is er gekeken naar of afhankelijke variabelen nog een rol spelen in het verschil in alternatieve keuzes. Er is gekeken naar de samenhang tussen de verschillende regio’s en andere achtergrondvariabelen, en bepaalde antwoorden die er zijn gegeven. De resultaten van al deze samenhangen zijn zowel via de oorspronkelijke variabelen als via hercoderingen van de variabelen geanalyseerd. Indien geen nuttige resultaten zijn bepaalde items uit de analyse weggelaten. Er is echter gewaakt voor het beïnvloeden van de resultaten door middel van het weglaten van bepaalde items. Bij alle samenhangen is er gebruik gemaakt van Cramer’s V en bij twee ordinale variabelen is er ook gebruik gemaakt van Gamma als samenhangsmaat. Tenslotte is er een significantie-toets bij alle resultaten uitgevoerd om te kijken of de resultaten niet berusten op toeval en is er gekeken of er bij geen significante resultaten sprake is van wellicht een andere oorzaak. 4.7 Hercoderingen Er zijn voor dit onderzoek een aantal hercoderingen uitgevoerd om op deze manier een betere analyse te kunnen uitvoeren, waarvan de belangrijkste hier worden genoemd. Ten eerste zijn de huurprijzen die studenten bereid zijn te betalen in het centrum, binnen de ring en buiten de ring gehercodeerd tot zowel een variabele met zes huurprijscategorieën als met vier huurprijscategorieën. Dit is gedaan via het creëren van ongeveer gelijke grootte van groepen. Ten tweede

(24)

huurprijs inclusief. Dit komt omdat er in de enquête werd gevraagd naar huurprijs, inclusief of exclusief, gebaseerd op hoe studenten hun huur betalen. Dit zorgt ervoor dat de resultaten niet goed vergeleken kunnen worden aangezien de huren niet aan elkaar gelijk gesteld zijn. Hierdoor is er gekeken naar wat studenten gemiddeld aan gas, water, elektriciteit, gemeentelijke heffingen, service en internet betalen. Hier kwam uit dat bij een zelfstandige woning de kosten gemiddeld op ongeveer 100 euro en bij een woning voor meer personen gemiddeld rond de 90 euro liggen (Nibud, Z.J.). Via de hercodering zijn studenten die hun huur exclusief betalen met twee huurprijscategorieën verhoogd. Dit is tevens gecontroleerd via huurprijsgegevens (inclusief en exclusief) die bekend zijn van studentencomplexen. Vervolgens is de variabel huurprijs inclusief eveneens gehercodeerd naar zes- en vier huurprijscategorieën. Ten vierde is het soort opleiding gehercodeerd, dit is gerealiseerd aan de hand van overeenkomsten in zowel antwoorden als de studierichting van studenten. Uiteindelijk zijn er vier categorieën gevormd. De eerste categorie bestaat uit Creatieve studies, Talenkunde, Geschiedenis, Media en Communicatie studies, en overige Sociale Wetenschapen. De tweede categorie bestaat uit Technische studies, Bèta studies en Milieu studies. De derde categorie bestaat uit Economische studies, Rechtelijke studies en Medische studies. De laatste categorie is de studie Sociale Geografie en Planologie. Ten slotte is het opleidingsniveau van de vader en de moeder gehercodeerd. Allereerst is er voor zowel het opleidingsniveau van de vader als de moeder een nieuwe variabel aangemaakt waarin er twee categorieën werden gevormd, namelijk hoog- en laag opgeleid. Hoogopgeleid bestaat uit hbo en universiteit en laagopgeleid bestaat uit alle overige (lage) opleidingsniveaus. Daarna is er nog een variabel aangemaakt voor het opleidingsniveau van de ouders. Hierbij is de verdeling van de hoog- en laagopgeleide vader en moeder bij elkaar gevoegd. Hieruit zijn drie categorieën ontstaan, namelijk laagopgeleide ouders, waarbij beide ouders een lage opleiding hebben, laag/hoog opgeleide ouders, waarbij de ene ouder een hoge opleiding en de andere een lage opleiding heeft voltooid en hoogopgeleide ouders, waarbij beide ouders een hoge opleiding hebben voltooid. Dit weerspiegelt eveneens de sociaaleconomische status van de studenten. 4.8 Tekortkomingen Er is een aantal mogelijke nadelen van de wijze van onderzoeken in dit onderzoek geconstateerd. Ten eerste is er een probleem wat betreft de generaliseerbaarheid. Veel van de respondenten studeren Sociale Geografie en Planologie. Daarnaast hebben er meer vrouwen dan mannen aan de enquête meegedaan en hebben er meer wo- dan hbo studenten deelgenomen. Dit kan er voor zorgen dat de resultaten van het onderzoek lastig te generaliseren zijn. Eerder is aangegeven dat nader in het onderzoek gecontroleerd zal worden of dit invloed heeft op de generaliseerbaarheid. Daarnaast zullen bij de response analyse de gegevens naast statistisch onderzoeksmateriaal over Amsterdamse studenten worden gelegd. Een tweede mogelijk nadelig aspect zou kunnen zijn dat ik als onderzoeker zelf student ben en via mijn mening invloed kan hebben op de resultaten. Echter, hier is tijdens het onderzoek, bij het opstellen van de itemlijst, het zoeken van de literatuur tot het interpreteren van de resultaten continu op gereflecteerd om te voorkomen dat mijn mening de resultaten beïnvloedt. Dit is bijvoorbeeld gedaan door middel van het niet voorsorteren van

(25)

de antwoorden van de vragenlijst om zo de antwoorden te beïnvloeden en door middel van het belichten van twee kanten van de theorie in het theoretisch kader. Daarnaast is er bij het interpreteren van de resultaten open gekeken naar de resultaten en zijn resultaten niet geselecteerd op betere uitkomsten. Een laatste tekortkoming is het feit dat er via dit onderzoek met huidige studenten geprobeerd wordt een beeld te schetsen over hoe toekomstige studenten zullen handelen als het probleem van huurprijsstijging zich verder zal ontwikkelen. Dit is een zwak punt van het onderzoek, aangezien het lastig is om te voorspelen hoe dit probleem zich verder zal ontwikkelen en hoe toekomstige studenten zullen handelen. Echter, het onderzoek uitvoeren onder huidige studenten leek de beste manier om toch te kijken naar hoe studenten dit probleem ervaren en waar hun grens ligt qua betaalbaarheid. Deze tekortkoming wordt opgelost door voorzichtig uitspraken over het onderzoek te doen en geen snelle conclusies te trekken over de toekomstige ontwikkeling van het probleem. 4.9 Afsluiting Dit onderzoek is gerealiseerd door middel van een kwantitatieve onderzoeksmethode, aangezien deze methode het best aansluit bij het onderzoeksdoel. Het doel van het onderzoek is namelijk om zoveel mogelijk de visie van studenten op de woningmarkt in grote lijnen te onderzoeken, in plaats van de specifieke beweegredenen achter bepaalde keuzes. Hierbij hebben 233 Amsterdamse studenten de enquête ingevuld en de data verkregen uit deze enquêtes zijn geanalyseerd om conclusies te trekken over de deelvragen en de hoofdvraag. Er is voor Amsterdam gekozen als onderzoekslocatie omdat Amsterdam de grootste studentenstad en daarnaast de meest succesvolle economische stad is (ABF Research, 2014). Daarnaast heeft Amsterdam gemiddeld de hoogste huren, wat er waarschijnlijk voor zorgt dat studenten de meeste druk op deze woningmarkt ondervinden. Er is daarom gekozen om te kijken naar de invloed van de huurprijsstijging op studenten in Amsterdam. De eis die aan de respondenten is gesteld is dat ze in Amsterdam moeten wonen, huur moeten betalen en in Amsterdam moeten studeren. De enquête is via Facebook verspreid, dit bleek een succesvolle methode aangezien er 233 respondenten hebben meegedaan aan het onderzoek. Er is gewaakt voor het random invullen van mensen door een response analyse uit te voeren waarin werd getest of respondenten daadwerkelijk aan de eisen voldeden. De enquête bestond vooral uit gesloten vragen en enkele vragen bevatten een likert scale om de nuance van mening van respondenten te meten. De data verkregen uit de enquêtes is via SPSS geanalyseerd en geïnterpreteerd door middel van frequentie- en kruistabellen. Hierbij zijn er hercoderingen uitgevoerd om zo de beste analyse te kunnen uitvoeren en hiermee de beste conclusies te kunnen trekken over de deelvragen en de hoofdvraag. Er is bij deze analyse gebruik gemaakt van de samenhangsmaten Cramer’s V en Gamma en daarnaast zijn er bij alle samenhangen significantietoetsen uitgevoerd.

(26)

5. Resultaten In Amsterdam is er sprake van een huurprijsstijging en een tekort aan studentenwoningen. Via dit onderzoek is er getracht om te kijken hoe studenten de betaalbaarheid van Amsterdam ervaren, hoe zij het belang van woonlocatie achten en wat zij als alternatief zien voor het wonen en studeren in Amsterdam wanneer de stad in de toekomst te duur zal worden. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek gepresenteerd worden. Allereerst wordt er gekeken naar de achtergrond van de respondenten die aan het onderzoek hebben deelgenomen. De achtergrond van respondenten wordt naast statistisch onderzoeksmateriaal over studenten in Amsterdam gelegd om te kijken of er sprake is van een representatieve respondentengroep. Vervolgens wordt er gekeken naar hoe studenten reageerden op de voornaamste stellingen van dit onderzoek. Tenslotte wordt er gekeken naar de samenhang tussen sociaaleconomische status en de bereidheid om in Amsterdam te wonen en of de bereidheid om in Amsterdam te wonen beïnvloedt wordt door woonlocatie en huurprijs. 5.1 Achtergronden van respondenten Figuur 18: Verdeling regio’s van de respondenten. In figuur 18 is de verdeling van woonlocatie van respondenten in de verschillende regio’s in Amsterdam te zien. 16% woont in het rode gebied (centrum), 47% woont in het blauwe gebied (tussen centrum en binnen de ring) en 37% woont in het groene gebied (buiten ring plus Noord en deel van Zeeburg). Geen enkele regio is te klein gebleken om geen generaliserende uitspraken te kunnen doen. De verdeling van regio’s is gemaakt aan de hand van het kaartje in figuur 19. 16% 47% 37%

Regio's

Rode gebied Blauwe gebied Groene gebied

(27)

Figuur 19: Kaartje gebruikt voor scriptie enquête: woonlocatie van respondenten in de verschillende regio’s (Bron: Lieve Baaijens; kaartje Gemeente Amsterdam bewerkt, 2017). In figuur 20 is de verdeling van de stadsdelen waar de respondenten wonen te zien. Figuur 20: Verdeling stadsdelen van de respondenten. Uit de literatuur is gebleken dat de sociaaleconomische status van studenten van belang is voor de woonlocatie en de prijs aan huur die studenten kunnen betalen. Om deze reden is voor dit onderzoek gevraagd naar de hoogst voltooide opleiding van beide ouders. In tabel 1 staat de verdeling van het 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 P er ce n ta ge

Buurten

(28)

Tabel 1: Verdeling van de hoogst voltooide opleiding van de vader van respondenten.

Frequentie Percentage Geen opleiding, Vmbo,

Mavo, Lbo, Mulo

25 10.7

Mbo, Havo, Vwo, Gymnasium 40 17.2 Hbo 67 28.8 Universiteit 100 42.9 Totaal 232 99.6 Missing -99 1 0.4 Totaal 233 100.0

Tabel 2: Verdeling van de hoogst voltooide opleiding van de moeder van respondenten.

Frequentie Percentage Geen opleiding, Vmbo, Mavo, Lbo,

Mulo

18 7.7

Mbo, Havo, Vwo, Gymnasium 41 17.6

Hbo 89 38.2

Universiteit 85 36.5

Totaal 233 100.0

Tabel 3: Verdeling van de hoogst voltooide opleiding van de ouders van respondenten.

Frequentie Percentage Laag opgeleid 31 13.3 Laag/Hoog opgeleid 62 26.6 Hoog opgeleid 139 59.7 Totaal 232 99.6 Missing System 1 0.4 Totaal 233 100.0 In tabel 3 is te zien dat de meeste ouders van de respondenten hoogopgeleid zijn, namelijk 59,7%. 13,3% van de respondenten heeft ouders met een lage opleiding en 26,6% heeft ouders met een lage/hoge opleiding. Dit betekent wederom dat geen groep te klein is gebleken om geen uitspraken te kunnen doen over het verschil in opleidingsniveau van de ouders in relatie met andere variabelen. In tabel 4 staat welke opleiding de respondenten volgen. Er waren zeer weinig respondenten met een hbo masteropleiding, vandaar dat er een categorie hbo opleiding is gekomen, waarbij de hbo bachelorstudenten en hbo masterstudenten bij elkaar zijn gevoegd. In de tabel is te zien dat 19,3% van de

(29)

respondentengroep een hbo opleiding volgt. Dit is een stuk minder dan het aantal wo bachelorstudenten (59,2%), echter de groep hbo studenten is niet te klein gebleken om geen uitspraken te doen over zowel hbo- als wo-studenten. Het aantal wo masterstudenten dat aan de enquête heeft deelgenomen is 21,5%. Figuur 21 en 22 tonen dat van de hbo studenten zo’n 12.000 studenten uitwonend in de stad zijn, terwijl dit bij de wo studenten zo’n 22.000 studenten zijn. Dit komt neer op een verdeling van ongeveer 35% en 65% en verschilt hiermee niet te veel met de respondentengroep van dit onderzoek.

Tabel 4: Verdeling naar opleiding van de respondenten.

Frequentie Percentage Hbo Opleiding 45 19.3 Wo Bacheloropleiding 138 59.2 Wo Masteropleiding 50 21.5 Totaal 233 100.0 Figuur 21: Hbo studenten naar woonsituatie en locatie, Amsterdam, 2013, 2021 (Bron: ABF Research, 2013).

(30)

In tabel 5 is de verdeling van het soort opleiding van de respondenten te zien. Studenten die Sociale Geografie en Planologie studeren zijn met een percentage van 30,5% oververtegenwoordigd. Daarnaast studeert 17,6% van de respondenten een overige sociale wetenschap, doet 19,3% een technische/bèta of milieu studie, 8,6% doet economie of rechten, studeert 13,3% een creatieve studie, talenkunde, geschiedenis of media & communicatie studies, en doet 9,4% een medische studie. Het grote percentage Sociale Geografie en Planologie studenten kan vermoedelijk verklaard worden door veel connecties binnen de opleiding en het feit dat deze studenten hetzelfde interessegebied hebben en hierdoor waarschijnlijk eerder bereid zijn om deel te nemen aan de enquête. Als deze gegevens naast de huidige verdeling van studenten naar studie wordt gelegd (figuur 23) kan gesteld worden dat de respondentgroep in dit opzicht niet representatief is. De sociale wetenschap, valt onder gedrag en maatschappij, maakt een groot deel uit van het totaal aantal van studenten. Echter, studenten die Economie, Rechten en Gezondheidszorg studeren maken ook een groot deel van het totaal uit en zijn hiermee ondervertegenwoordigd. Tijdens de analyse is er voortdurend gekeken naar of de studieverdeling van de respondenten van invloed is geweest op de resultaten. Gebleken is dat het soort opleiding weinig verschil oplevert in resultaten en daarnaast is er verder geen reden om te veronderstellen dat studenten met verschillende studierichtingen anders zouden antwoorden. Hiermee is het risico op representativiteit gewaarborgd.

Tabel 5: Verdeling van soort opleiding van de respondenten.

Frequentie Percentage Overige Sociale Wetenschappen 41 17.6 Technische/Bèta Studies/Milieu Studies 45 19.3 Economische Studies , Rechtelijke Studies 20 8.6 Creatieve Studies, Talenkunde,

Geschiedenis & Media en Communicatie Studies 31 13.3 Medische Studies 22 9.4 Sociale Geografie en Planologie 71 30.5 Total 230 98.7 Missing System 3 1.3 Totaal 233 100.0

(31)

Figuur 23: Studenten in het wetenschappelijk onderwijs naar studierichting en inschrijvingsvorm, 2013/’14-2014/’15 (Bron: UvA/VU in Gemeente Amsterdam, 2015). Tabel 6 toont de verdeling van de huurprijs die de respondenten betalen. 18,9% betaalt onder de 350 euro p/m, 13,7% betaalt tussen de 350-400 p/m, 20,2% tussen de 400-450 p/m, 17,2% tussen de 450-500 p/m, 11,2% tussen de 500-550 p/m en 18,9% betaalt meer dan 550 euro p/m.

Tabel 6: Verdeling van huurprijs (inclusief) die respondenten betalen. Frequentie Percentage Onder de 350 euro p/m 44 18.9 350-400 euro p/m 32 13.7 400-450 euro p/m 47 20.2 450-500 euro p/m 40 17.2 500-550 euro p/m 26 11.2

Meer dan 550 euro p/m 44 18.9

Totaal 233 100.0

Daarnaast zijn er gegevens over de woonsituatie van studenten en waar studenten zijn opgegroeid. Tabel 9 laat de verdeling van woonsituatie van de

(32)

Tabel 9: Verdeling naar woonsituatie van de respondenten.

Frequentie Percentage

Zelfstandige woning 32 13.7

Studentencomplex 70 30.0

Studentenhuis 65 27.9

Woning met gedeelde voorzieningen 56 24.0 Totaal 223 95.7 Missing System 10 4.3 Totaal 233 100.0 In tabel 10 is de verdeling te zien van waar de respondenten zijn opgegroeid. 18% is opgegroeid in Amsterdam, 21,5% in een dorp in de randstad, 25,3% in een stad in de randstad, 13,3% in een dorp buiten de randstad, 18,9% in een stad buiten de randstad en 3% in het buitenland.

Tabel 10: Verdeling van waar respondenten zijn opgegroeid.

Frequentie Percentage

In Amsterdam 42 18.0

In een dorp in de Randstad 50 21.5 In een stad in de Randstad 59 25.3 In een dorp buiten de Randstad 31 13.3 In een stad buiten de Randstad 44 18.9

In het Buitenland 7 3.0 Totaal 233 100.0 Tenslotte is er gekeken naar de man/vrouwverdeling en de leeftijd van respondenten. Figuur 24 laat de man/vrouwverdeling van de respondenten van het onderzoek zien, 38,2 % van de respondenten is man en 61,8% is vrouw. De vrouwen zijn oververtegenwoordigd en er is tijdens het analyseren van de resultaten voortdurend gekeken of er een verschil bestond tussen vrouwen en mannen. In tabel 5 is te zien dat mannen iets hogere huurprijzen betalen dan vrouwen. Dit verschil is ook terug te zien in het feit dat mannen bereid zijn iets meer te betalen in de drie verschillende regio’s dan vrouwen. Echter, het verschil is dusdanig klein dat dit verder geen consequenties heeft voor het trekken van conclusies. Dit komt mede door het feit dat er verder tijdens de analyse geen verschillen tussen mannen en vrouwen zijn gevonden. Daarnaast is uit verschillende cijfers gebleken dat deze verdeling niet te sterk verschilt met de werkelijke verdeling naar geslacht in Amsterdam en in het hoger onderwijs. Zo is er in Amsterdam sprake van een overschot van jonge vrouwen, namelijk 54% van de bewoners tussen de 20-24 jaar is vrouw (Van Gelder, 2015). Ook is er sprake van een overschot van aantal vrouwelijke studenten op zowel de VU (58%) als de UvA (56%) (Van der Waals, 2013; Vrije Universiteit, Z.J.).

(33)

Figuur 24: Geslacht van de respondenten.

Tabel 7: Samenhang tussen de huurprijs (inclusief) die studenten betalen & geslacht.

Wat is je geslacht? Totaal Man Vrouw

Huurprijs inclusief Onder de 350 euro p/m 16 28 44 18.0% 19.4% 18.9% 350-400 euro p/m 6 26 32 6.7% 18.1% 13.7% 400-450 euro p/m 17 30 47 19.1% 20.8% 20.2% 450-500 euro p/m 20 20 40 22.5% 13.9% 17.2% 500-550 euro p/m 12 14 26 13.5% 9.7% 11.2%

Meer dan 550 euro p/m 18 26 44

20.2% 18.1% 18.9% Totaal 89 144 233 100.0% 100.0% 100.0% Cramer’s V= 0.191, p= 0.132 In tabel 8 is de leeftijdsverdeling van de respondenten te zien. De leeftijdscategorieën 21, 22, 23 en 24 jaar zijn redelijk gelijk verdeeld. De groep 20 jaar en jonger en 25 jaar en ouder zijn iets ondervertegenwoordigd en is daarom voor de analyse bij elkaar gevoegd. Figuur 22 toont aan dat de verdeling

Geslacht

Man Vrouw

(34)

Tabel 8: Leeftijdsverdeling van de respondenten.

Frequentie Percentage 20 jaar en jonger 43 18.5 21 jaar 52 22.3 22 jaar 40 17.2 23 jaar 43 18.5 24 jaar 24 10.3 25 jaar en ouder 29 12.4 Totaal 231 99.1 Missing System 2 0.9 Totaal 233 100.0 Figuur 25: Ontwikkeling studenten hbo en wo naar leeftijd, Amsterdam, 2013, 2021 (Bron: ABF Research, 2013). Conclusie: er is sprake van een representatieve respondentengroep voor dit onderzoek. Er zijn genoeg studenten uit de drie verschillende regio’s: centrum, binnen ring en buiten ring. Daarnaast zijn er studenten met verschillende financiële achtergronden, is er een goede verdeling naar opleiding en is er een variatie in het soort opleiding van de studenten. Dit zorgt voor een goede basis voor de overige resultaten van het onderzoek. Nu zal er allereerst worden ingegaan op de resultaten verkregen uit verschillende stellingen over de woningmarkt die aan studenten zijn voorgelegd. Vervolgens wordt er gekeken of de achtergrond van de respondenten invloed heeft op de bereidheid om in Amsterdam te blijven wonen en zal er specifiek ingegaan worden op de invloed van de sociaaleconomische status van de respondenten.

(35)

5.2 Bereidheid Studenten wonen graag in Amsterdam, dit is terug te zien in tabel 11. De tabel toont dat het grootste deel, namelijk 54,1%, na het studeren nog steeds in Amsterdam wil blijven wonen. Dit is ondanks het feit dat er hoge huurprijzen in de stad zijn. Het is hiermee interessant om te kijken of studenten ook bereid zijn om meer huur te betalen om in Amsterdam te blijven wonen. Daarnaast kan er tegelijkertijd gekeken worden naar de vermoedelijke reactie van toekomstige studenten bij een voortdurende stijging van de huurprijzen. In deze paragraaf zullen de resultaten van de verschillende stellingen over de woningmarkt van Amsterdam voorgelegd aan de studenten worden gepresenteerd. Dit geeft een algemeen beeld van de situatie. In de volgende paragraaf zal dieper worden ingegaan op de invloed van de achtergrond van respondenten op de visie die zij hebben op dit onderwerp.

Tabel 11: Verdeling van waar respondenten willen gaan wonen na het studeren. Frequentie Percentage In Amsterdam 126 54.1 In een dorp in de Randstad 12 5.2 In een stad in de Randstad 57 24.5

In een dorp/stad buiten de Randstad 13 5.6 In het Buitenland 19 8.2 Totaal 227 97.4 Missing -99 6 2.6 Totaal 233 100.0 Allereerst zijn er stellingen aan studenten voorgelegd over hun perceptie van de woningmarkt. Ten eerste is er gevraagd of studenten moeite hebben om rond te komen door de hoogte van hun huur. Tabel 15 laat zien dat 10,3% het hier helemaal mee eens is. Daarnaast is 25,8% is het er mee eens, 25,8% stemt neutraal, is 28,8% het er mee oneens en is 9,4% het helemaal mee oneens met deze stelling. Hieruit blijkt dat het aantal studenten dat moeite heeft om rond te komen ongeveer gelijk is aan het aantal studenten dat hier geen moeite mee heeft.

(36)

Tabel 15: Stelling: door de hoogte van de huur heb ik moeite om rond te komen.

Frequentie Percentage

Helemaal mee eens 24 10.3

Mee eens 60 25.8

Neutraal 60 25.8

Mee oneens 67 28.8

Helemaal mee oneens 22 9.4

Totaal 233 100.0 Ten tweede is gekeken naar de mening van studenten over het belang van het wonen op een centraal gelegen plek tegenover het belang van een lage huurprijs. Tabel 16 toont dat 7,3% het helemaal eens is met de stelling: ik vind een centrale ligging belangrijker dan een lage huur. 30,5% is het hier mee eens, 25,3% stemt neutraal, 32,6% is het hier mee oneens en 4,3% is het hier helemaal mee oneens. Hiermee is het aantal studenten dat een centrale ligging belangrijker vindt dan een lage huur ongeveer gelijk aan het aantal studenten dat een lage huur belangrijker vindt dan een centrale ligging.

Tabel 16: Stelling: Ik vind een centrale ligging belangrijker dan een lage huur.

Frequentie Percentage

Helemaal mee eens 17 7.3

Mee eens 71 30.5

Neutraal 59 25.3

Mee oneens 76 32.6

Helemaal mee oneens 10 4.3

Totaal 233 100.0 Daarnaast is er gekeken naar de bereidheid van studenten om in Amsterdam te wonen en wat mogelijke alternatieve keuzes zijn bij een gebrek aan bereidheid. Allereerst is in figuur 26 het verschil te zien in wat studenten in de verschillende regio’s bereid zijn te betalen. In het rode gebied (centrum) zijn studenten gemiddeld bereid het meest te betalen, namelijk tussen de 500 en 550 euro per maand. In het blauwe gebied (buiten centrum, binnen de ring) neemt het aantal mensen dat 350-400 en 400-450 euro p/m wilt betalen flink toe. De meeste studenten zijn bereid om tussen de 450 en 500 euro per maand te betalen, maar ook veel studenten zijn nog bereid om tussen de 500 en 550 euro p/m te betalen. In het groene gebied (buiten de ring, binnen de stadsgrenzen) neemt het aantal studenten dat onder de 350 en tussen de 350 en 400 euro p/m wilt betalen flink toe. De meeste studenten zijn bereid om tussen de 350 en 400 euro p/m te betalen. Er zijn geen studenten die bereid zijn meer dan 550 euro p/m te betalen. Dit kan mogelijk verklaard worden door het feit, wat uit de theorie eerder bleek, dat studenten liever in het centrum wonen en daarna vooral in buurten binnen

(37)

de ring. Dit kan invloed hebben op het bedrag dat ze bereid zijn te betalen in de verschillende regio’s. Figuur 26: Huurprijs die respondenten bereid zijn maximaal te betalen in de verschillende regio’s in Amsterdam. Ten tweede is er gekeken naar hoeveel studenten bereid zijn meer te betalen voor hun huidige woning. Dit is interessant om te bekijken aangezien de huurprijzen de afgelopen jaren elk jaar zijn gestegen. Deze trend zet naar waarschijnlijkheid door. Tabel 12 laat zien dat de meeste studenten bereid zijn om 25-50 euro p/m meer voor hun woning te betalen óf niet bereid zijn om meer voor hun woning te betalen, beide 27%. Daarnaast is 12% bereid tot 25 euro p/m meer te betalen, is 17,2% bereid 50-75 euro p/m meer te betalen, is 11,2% bereid 75-100 euro p/m meer te betalen en is 5,6% bereid meer dan 100 euro extra p/m betalen.

Tabel 12: Verdeling van hoeveel studenten maximaal meer zouden betalen voor het huis waar ze nu wonen.

Frequentie Percentage Ik zou niet meer betalen voor mijn woning 63 27.0

Tot 25 euro p/m 28 12.0 25-50 euro p/m 63 27.0 50-75 euro p/m 40 17.2 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90

Rode Gebied Blauwe Gebied Groene Gebied

Aantal Studenten Onder de 350 euro p/m 350-400 euro p/m 400-450 euro p/m 450-500 euro p/m 500-550 euro p/m 550-600 euro p/m 600-650 euro p/m Meer dan 650 euro p/m

(38)

Ten derde is de respondenten gevraagd of zij denken dat er minder studenten in Amsterdam zullen gaan wonen en studeren als de huurprijzen zo blijven stijgen. Tabel 13 laat zien dat 34,8% het hier helemaal mee eens is, 45,9% is het hier mee eens, 5,6% stemt neutraal, 12,4% is het hier mee oneens en 1,3% is het hier helemaal mee oneens. De conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat het grootste deel van de studenten denkt dat er minder studenten naar Amsterdam komen als de huurprijzen zo blijven stijgen.

Tabel 13: Stelling: Als de huurprijzen zo blijven stijgen denk ik dat er minder studenten in Amsterdam zullen

gaan wonen en studeren.

Frequentie Percentage

Helemaal mee eens 81 34.8

Mee eens 107 45.9

Neutraal 13 5.6

Mee oneens 29 12.4

Helemaal mee oneens 3 1.3

Totaal 233 100.0 Tenslotte staat in tabel 14 weergegeven wat studenten als alternatieve keuze beschouwen, wanneer ze van de middelbare school komen en het onmogelijk zou zijn om een woning te vinden in de prijscategorie die zij bereid zijn te betalen. Opvallend is dat 32,2% er voor zou kiezen om in een andere stad te gaan wonen en studeren. 26,6% zou in Amsterdam gaan studeren en bij hun ouders blijven wonen en de grootste groep, namelijk 41,2%, zou een goedkopere woning in een van de randgemeenten gaan zoeken. Dit geeft de mogelijkheid voor de gemeente om ook buiten de stad nieuwe studentenwoningen te gaan realiseren om het tekort van betaalbare woningen voor studenten op te lossen.

Tabel 14: Scenario: Stel je zou van de middelbare school komen en je zou in Amsterdam onmogelijk een woning vinden in de prijsklasse die jij bereid ben te betalen, wat zou je dan doen?

Frequentie Percentage Ik zou in Amsterdam gaan

studeren en bij mijn ouders blijven wonen

62 26.6

Ik zou in Amsterdam gaan studeren en een

goedkopere woning in een van de randgemeenten zoeken

96 41.2

Ik zou in een andere stad gaan wonen en studeren

75 32.2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarmee zou zijn vreselijke leed niet teniet zijn gedaan, maar het zou hem in staat hebben gesteld om met meer rust, zonder inkomensverlies en druk van de werkgever zijn leven en

In deze gevallen moet de dader een vader hebben gehad die niet alleen afwezig is geweest als partner voor moeder en als opvoeder, maar die zich buitendien reeds van het begin afaan

We hebben ervoor gekozen om de psychische be- lasting die een onvrijwillig ontslag veroorzaakt, niet op te nemen als mediërende variabele tussen het onvrijwillig ontslag en

Figuur 9.1: Sector Gedrag & Maatschappij: percentage studenten dat de opleiding niet zou aanraden aan vrienden, familie of collega’s, naar opleidingen aan bekostigde

Figuur 9.2: Sector Techniek: percentage studenten van bekostigde voltijd hbo-bacheloropleidingen dat aangeeft dat ze hun studie zouden aanraden aan familie of vrienden, in

De oudvader Augustinus bad tijdens zijn ziekte: 'O Heere, Gij hebt de dood niet geschapen, zo bid ik U dan, laat toch niet toe, dat wat Gij niet gemaakt hebt, zou

komt nog wekelijks langs, maar hij dringt nooit wat op”, zegt Ingburg De Bever.. Een fijne verstandhouding tus- sen samenwerkende generaties en hun partners blijkt

20.Horizon Training & Development 21.Human Resources Management B.V. Logistiek Expertise Centrum) 24.IMKO Opleidingen.. 25.Intermediair Management Training 26.ISBW