• No results found

Wordt het verschil in risicogedrag tussen adolescenten met en zonder attention-deficit/hyperactivity disorder veroorzaakt door het opzoeken van risico's of door het nemen van suboptimale beslissingen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wordt het verschil in risicogedrag tussen adolescenten met en zonder attention-deficit/hyperactivity disorder veroorzaakt door het opzoeken van risico's of door het nemen van suboptimale beslissingen?"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wordt het Verschil in Risicogedrag tussen Adolescenten met en zonder

Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder

veroorzaakt door het opzoeken van Risico’s of door

het nemen van Suboptimale Beslissingen?

C.V. Vrijhoef, 10535985 Universiteit van Amsterdam Eerste beoordelaar: Tycho Dekkers

Tweede beoordelaar: Joost Agelink van Rentergem Zandvliet

Abstract

In deze studie is onderzocht of het verschil in risicogedrag tussen adolescenten met en zonder

attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD) wordt veroorzaakt door het opzoeken risico’s

of door het nemen van suboptimale beslissingen. De mate van opzoeken van risico’s werd bepaald aan de hand van een vragenlijst waarbij risico nemen, risk perception en benefit

perception werd gemeten. De mate van suboptimale beslissingen en risicovolle beslissingen

werd gemeten aan de hand van het risicogedrag tijdens een goktaak. Uit de resultaten bleek er geen effect te zijn van een diagnose ADHD op het nemen van risicovolle beslissingen.

Daarnaast bleek dat eventuele verschillen in risicogedrag niet te verklaren zijn door het opzoeken van risico’s of door het nemen van suboptimale beslissingen.

(2)

attention-deficit/hyperactivity disorder veroorzaakt door het opzoeken van risico’s of door het nemen van suboptimale beslissingen?

Veel adolescenten zijn overmatig beweeglijk, hebben last van concentratieproblemen en vertonen impulsief gedrag. Wanneer deze gedragingen het dagelijkse leven verstoren en niet langer leeftijdsadequaat zijn, spreekt men van een attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD) (Prins & Braet, 2014). Uit eerder onderzoek is gebleken dat adolescenten met ADHD, in vergelijking met adolescenten zonder ADHD, meer risicogedrag vertonen (Nigg, 2013). Risicogedrag wordt beschreven als het opzettelijk vertonen van gedrag waarbij er een bepaalde kans is op ongewenste resultaten (Boyer, 2006). Roken, drugsgebruik, gokken, roekeloos rijden en het hebben van onveilige seks zijn voorbeelden van gedragingen die adolescenten met ADHD meer vertonen dan adolescenten zonder ADHD (Kollins, McClernon & Fuemmeler, 2005; Molina & Pelham, 2014; Breyer, Botzet, Winters, Stinchfield, August & Realmuto, 2009; Barkley & Cox, 2007; Sarver, McCart, Sheidow, & Letourneau, 2014).

In klinisch onderzoek worden goktaken gebruikt om risicogedrag te operationaliseren. De Iowa Gambling Task (IGT) is daar een voorbeeld van (Buelow & Suhr, 2009). Bij deze goktaak krijgen deelnemers vier stapels kaarten te zien. De opdracht is om zoveel mogelijk geld te verdienen. Elke stapel geeft een bepaalde beloning, waarvan stapel A en B een hogere beloning hebben dan stapel C en D. Echter, soms zit er ook een slechte kaart tussen de

stapels, waarbij je geld verliest. De verliezen zijn bij A en B hoger, waardoor het op langer termijn voordeliger is om een kaart van stapel C en D te pakken. Hierdoor bestaat er een conflict tussen directe winst en winst op langere termijn. De IGT wordt bij verschillende klinische populaties gebruikt om beslissingen uit het echte leven in een laboratoriumsetting te meten (Bechara, Damasio, Damasio & Anderson, 1994). Een meta analyse laat zien dat

(3)

adolescenten met ADHD meer risico nemen op zulke taken dan adolescenten zonder ADHD (Dekkers, Popma, Agelink van Rentergem, Bexkens & Huizenga, 2016). Hieruit kan worden geconcludeerd dat adolescenten met ADHD meer risicogedrag opzoeken dan adolescenten zonder ADHD. Echter, deze conclusies worden wellicht overhaast getrokken. Bij de goktaken in zulke onderzoeken krijgen adolescenten namelijk gedragskeuzes voorgeschoteld, waarbij de risicovolle keuze vaak ook de keuze is met de minst gunstige gevolgen (Pollak, Oz, Neventsal, Rabi, Kitrossky & Maeir, 2016). Dit zou kunnen betekenen dat adolescenten met ADHD risicovolle keuzes opzoeken, maar het zou ook kunnen betekenen dat ze, ten onrechte, denken dat de risicovolle keuze de meest gunstige keuze is. Een deelnemer kan bijvoorbeeld kiezen tussen alternatief A, waarbij men 50% kans heeft op vier euro en 50% kans op nul euro, of alternatief B, waarbij men 100% kans heeft op drie euro. Alternatief A heeft een verwachte waarde van 2 (4* 0.5 + 0 * 0.5 =2) en alternatief B heeft een verwachte waarde van 3 (3 * 1=3), waardoor alternatief B de meest gunstige keuze zou zijn. Kiest de deelnemer voor alternatief A, dan kan dit een teken zijn van risico zoekend gedrag of van het nemen van suboptimale beslissingen. De deelnemer kan het risico opzoeken, maar kan ook ten onrechte denken dat dit de meest gunstige keuze is vanwege de hogere winst. Dit zou een suboptimale gedragsbeslissing zijn.

Kortom, er is een samenhang tussen adolescenten met ADHD en risicogedrag (Nigg, 2013), maar het is nog onduidelijk of dit komt doordat zij risico opzoeken, suboptimale beslissingen nemen of dat er sprake is van beide oorzaken. Tot op heden is er in onderzoek nog geen goktaak gebruikt waarbij het opzoeken van risico’s en suboptimale beslissingen gescheiden kunnen worden. In deze studie wordt aan de hand van een goktaak vergelijkbaar met de IGT onderzocht of deelnemers met ADHD daadwerkelijk meer risico nemen. Een deel van de items in deze goktaak hebben een gelijk niveau van risico, maar verschillen in

(4)

verwachte waarde, en een deel andersom. Hierdoor kan onderzocht worden of het verschil in risico nemen wordt veroorzaakt door het opzoeken van risico’s of door het nemen van

suboptimale beslissingen.

Risico attitudes

Bij het nemen van een rationele beslissing weegt en evalueert men bij iedere

keuzemogelijkheid de kans op een bepaalde uitkomst. Vervolgens kiest men voor de optie die de grootste kans heeft op de meest positieve uitkomst: de optie met de hoogste verwachte waarde (Beyth-Marom & Fischhoff, 1997). De risico-attitude heeft invloed op de verwachte waarde en daarbij invloed op de keuze die iemand maakt. Risico-attitude is een continuüm waarbij aversie tegen risicogedrag aan de linkerkant zit en het zoeken naar risicogedrag aan de rechterkant (Schonberg, Fox, & Poldrack, 2011). Eerder genoemde onderzoeken over roken, drugsgebruik, gokken, roekeloos rijden en onveilige seks bij adolescenten met ADHD suggereren dat zij meer aan de rechterkant van het continuüm zitten. Kortom, adolescenten met ADHD lijken positievere attitudes te hebben richting risicogedrag en vertonen daarom meer risicogedrag dan adolescenten zonder ADHD.

De Behavioral Decision Theory (BDT) suggereert dat risicogedrag en gunstig gedrag subjectief zijn (Weber, Blais & Betz, 2002). Dit betekent dat mensen een beslissing maken op basis van hun perceptie van de voor- en nadelen van de keuzes, en tevens op basis van hun attitudes tegenover deze voor- en nadelen. Perceptie is hierbij hoeveel risico, risk perception, of voordeel, benefit perception, een persoon in een keuze ziet. Attitude is de waarde die de persoon aan het risico hecht, risk seeking. Bijvoorbeeld, X heeft een positieve attitude voor geld sparen: hij hecht een positieve waarde aan geld op de bank hebben. Maar X heeft ook

(5)

een negatieve attitude ten opzichte van risico nemen: hij neemt over het algemeen geen risico’s, hij is risico aversief. Echter, wegens een aankomende vakantie heeft X niet veel geld meer op zijn bankrekening staan. Hij kan het risico nemen om geen treinticket te kopen en zonder te betalen de trein in te gaan. Hij ziet dan meer voordeel in geld besparen, benefit

perception, dan het nadeel op het riskeren van een boete, risk perception. Uit dit voorbeeld

blijkt dat risicogedrag door verschillende dingen tot stand kan komen: mensen kunnen een positievere attitude hebben ten aanzien van risico’s nemen (risk seeking), mensen kunnen de risico’s als laag waarnemen (risk perception) of mensen kunnen de voordelen zwaar mee laten wegen (benefit perception). De eerder genoemde onderzoeken over de risicogedragingen van adolescenten met ADHD suggereren dat zij een hoge benefit perception hebben, ze zien veel voordelen in het nemen van risico’s, en een lage risk perception, ze zien weinig risico’s.

Het opzoeken van risico’s

Weber, Blais en Betz (2002) ontwierpen, vanuit bovenstaande theorie, de

Domain-specific Risk-attitude Scale (DOSPERT). Deze vragenlijst meet de individuele verschillen in

perceptie en attitude ten opzicht van risicogedrag. Uit onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van de DOSPERT, is gebleken dat jongvolwassenen met meer ADHD symptomen meer

risicogedrag vertonen dan jongvolwassenen met minder ADHD symptomen (Shoham, Sonuga-Barke, Aloni, Yaniv & Pollak, 2016). Echter, tussen adolescenten met meer en minder ADHD symptomen was geen verschil in risk perception, zij zagen evenveel risico in de gedragingen. Daarnaast hadden adolescenten met meer ADHD symptomen positievere percepties, meer

benefit perception, ten opzichte van de voordelen van risicogedrag dan adolescenten met

(6)

en wellicht daardoor meer risico namen dan adolescenten met minder ADHD symptomen. Echter, als men keek naar de attitudes, bleken adolescenten met meer ADHD symptomen niet positievere attitudes te hebben ten opzichte van risico’s dan adolescenten zonder ADHD (Shoham, et al., 2016). Dat wil zeggen dat ze niet meer risk seeking waren dan adolescenten met minder ADHD symptomen.

Kortom, uit eerder onderzoek zou kunnen worden geconcludeerd dat adolescenten met ADHD meer risicogedrag vertonen dan adolescenten zonder ADHD, omdat zij positieve percepties hebben ten opzichte van de voordelen van risicogedrag (Kollins et al., 2005; Molina & Pelham, 2014; Breyer et al., 2009; Barkley & Cox, 2007; Sarver et al., 2014; Schonberg et al., 2011; Shoham et al., 2016).

Het nemen van suboptimale beslissingen

Zoals eerder benoemd, zijn bij de gedragskeuzes in goktaken de risicovolle keuzes vaak ook de minst gunstige keuzes. Hierdoor kan men de risicovolle beslissingen en ongunstige beslissingen niet van elkaar onderscheiden en kan niet bepaald worden of er sprake is van het opzoeken van risico’s of het nemen van suboptimale beslissingen (Pollak et al., 2016). Daarom werden, in het onderzoek van Pollak et al. (2016), beslissingen op goktaken vergeleken tussen adolescenten met en zonder ADHD, waarbij de verwachte waarden van de keuzes gelijk waren. De deelnemers moesten kiezen tussen alternatieven, waarbij de grootte en de kans van de winst en verlies verschilden tussen de alternatieven, maar de verwachte waarden gelijk waren. Kortom, de keuzemogelijkheden verschilden alleen in de mate van risico. Een alternatief met een hoger bedrag aan winst, maar grotere kans op verlies is bijvoorbeeld risicovoller dan een alternatief met een kleiner bedrag winst, maar kleinere kans op verlies.

(7)

De verwachte waarden kunnen echter wel gelijk zijn. Hieruit bleek dat adolescenten met ADHD niet meer risicovolle beslissingen namen dan adolescenten zonder ADHD. Dit wijst erop dat adolescenten met ADHD niet meer risicogedrag opzoeken, maar dat zij meer suboptimale beslissingen nemen: ze kunnen niet onderscheiden welke alternatieven de meest gunstige zijn.

In een derde studie, die tevens deze uitspraak ondersteunt, moesten adolescenten een goktaak doen, waarbij de kans om te winnen hoger werd als men hoger inzette op de weddenschap (Kroyzer, Gross-Tsur, & Pollak, 2014). Ofwel, hoe hoger de inzet, hoe hoger de verwachte waarde. In deze taak correleren het nemen van risico en de verwachte waarde positief met elkaar. Dit in tegenstelling tot de meeste goktaken, waarbij risico en de verwachte waarde negatief met elkaar correleren. Uit het onderzoek bleek dat de

adolescenten met ADHD lager inzetten op de weddenschap; ze maakten minder gunstige keuzes door opties te kiezen die weinig risico bevatten, ze speelde op safe. Dit lijkt aan te geven dat adolescenten met ADHD niet meer risicogedrag vertonen, maar dat ze suboptimale beslissingen nemen.

Samenvattend blijkt uit deze onderzoeken dat adolescenten met ADHD meer risicogedrag vertonen, niet omdat ze risicovolle keuzes opzoeken, maar omdat ze

suboptimale beslissingen nemen. Ze hebben moeite om uit verschillende keuzes de meest gunstige uit te kiezen. Hierdoor vertonen ze meer risicogedrag dan adolescenten zonder ADHD (Pollak et al., 2016; Kroyzer et al., 2014).

Uit eerder onderzoek blijkt er nog onduidelijkheid te zijn over de oorzaak waarom adolescenten met ADHD meer risicogedrag vertonen dan adolescenten zonder ADHD. De ene studie suggereert dat ze meer positieve percepties en attitudes hebben ten opzichte van

(8)

risico gedrag, wat zou wijzen op het opzoeken van risicogedrag (Kollins et al., 2005; Molina & Pelham, 2014; Breyer et al., 2009; Barkley & Cox, 2007; Sarver et al., 2007; Schonberg et al., 2011; Shoham et al., 2016) en andere studies suggereren dat ze meer risicogedrag vertonen, omdat ze suboptimale beslissingen nemen (Pollak et al., 2016; Kroyzer et al., 2014). In het huidige onderzoek worden, in tegenstelling tot het onderzoek van Pollak et al. (2016), proefpersonen geworven met een (sub)klinische diagnose ADHD. Het onderzoek wordt uitgevoerd in laboratorium setting, waardoor risicogedrag geïsoleerd en op

gestandaardiseerde wijze wordt gemeten.

Huidig onderzoek

In dit onderzoek wordt onderzocht waarom adolescenten met ADHD meer

risicogedrag vertonen dan adolescenten zonder ADHD. Hierbij wordt gekeken of dit komt doordat zij risicogedrag opzoeken of doordat zij suboptimale beslissingen nemen. Aan de hand van een goktaak vergelijkbaar met de IGT zal worden onderzocht of deelnemers met ADHD daadwerkelijk meer risico nemen. Een deel van de items in deze goktaak heeft een gelijk niveau van risico, maar verschilt in verwachte waarde, waardoor onderzocht kan worden of adolescenten met ADHD suboptimale beslissingen maken. Het andere deel van de items heeft een gelijk niveau van verwachte waarde en verschilt in niveau van risico,

waardoor onderzocht kan worden of ze risico opzoeken. Kortom, aan de hand van de goktaak kan risico opzoeken en het nemen van suboptimale beslissingen van elkaar gescheiden worden. Vervolgens zal de DOSPERT, een vragenlijst over risicogedrag, gebruikt worden om de waarschijnlijk tot het nemen van risico’s (risk taking), benefit perception en risk perception te meten.

(9)

De eerste hypothese in deze studie is dat adolescenten met ADHD meer risico’s nemen dan adolescenten zonder ADHD. Hierbij wordt verwacht dat de deelnemers uit de ADHD groep significant meer risicovolle beslissingen zullen nemen op de goktaak dan deelnemers uit de controlegroep. Daarnaast wordt verwacht dat de deelnemers met ADHD significant hoger zullen scoren op risk taking en benefit perception en significant lager op risk

perception dan de deelnemers zonder ADHD.

De tweede hypothese is dat adolescenten met ADHD meer op zoek gaan naar risicogedrag dan adolescenten zonder ADHD. Hierbij is de eerste verwachting dat de deelnemers uit de ADHD groep significant hoger op risk taking zullen scoren dan de

deelnemers uit de controlegroep. Daarnaast wordt verwacht dat de deelnemers uit de ADHD groep meer risicovolle beslissingen zullen nemen op de items met verschillend risiconiveau, maar gelijke verwachte waarden. De somscore risicovolle beslissingen bij de items waarbij de verwachte waarden gelijk zijn, zal significant hoger zijn bij de deelnemers met ADHD, dan bij de deelnemers zonder ADHD.

De derde hypothese is dat adolescenten met ADHD meer risicogedrag vertonen, omdat ze meer suboptimale beslissingen nemen dan adolescenten zonder ADHD. Hierbij wordt verwacht dat de deelnemers uit de ADHD groep significant lager op risk perception zullen scoren dan de deelnemers uit de controlegroep. Daarnaast wordt verwacht dat de deelnemers uit de ADHD groep significant hoger op benefit perception zullen scoren dan deelnemers uit de controle groep. Ten slotte wordt hierbij verwacht dat de deelnemers uit de ADHD groep significant meer suboptimale beslissingen zullen nemen op de items met gelijk risiconiveau, maar verschillende niveaus in verwachte waarden. Er is sprake van een

(10)

suboptimale beslissing als ze kiezen voor het alternatief met lagere verwachte waarde, maar gelijk niveau in risico.

Methode Deelnemers

Voor dit onderzoek zijn deelnemers uit heel Nederland geworven. Adolescenten zonder ADHD zijn geworven via bezoeken en brieven aan middelbare scholen. De

adolescenten met ADHD zijn geworven via GGZ-instellingen. De deelnemers in dit onderzoek zijn 12 tot en met 17 jaar oud zijn. Er is voor deze leeftijdsgrens gekozen, omdat men vanaf 18 jaar als volwassen wordt gezien en het onderzoek zich alleen richt op adolescenten. De

adolescenten zijn ingedeeld in twee groepen: de controlegroep heeft geen klinische diagnose ADHD en de ADHD groep heeft wel een klinische diagnose ADHD.

Uit de poweranalyse met GPower (Faul, Erdfelder, Buchner & Lang, 2009) is gebleken dat bij een totaal van 128 proefpersonen, 64 per groep, in het between-subject design er een medium effect kan worden gevonden met een power van 0.8. Hierdoor wordt gestreefd naar 65 proefpersonen per groep. Dit is echter binnen het tijdsbestek van dit onderzoek niet haalbaar.

Inclusie-criteria waren dat de deelnemers uit de ADHD groep een (sub)klinische diagnose ADHD hadden, vastgesteld door middel van de Vragenlijst Voor Gedragsproblemen bij Kinderen 6-16 jaar (VVGK; Oosterlaan, Baeyens, Scherens, Antrop, Roeyers & Sergeant, 2008) en de DISC-ADHD (Shaffer, Fisher, Lucas, Dulcan & Schwabstrone, 2000). De

adolescenten in de ADHD groep moesten op de VVGK een subklinische of klinische score ADHD hebben en op de DISC-ADHD een klinische diagnose ADHD. Daarnaast konden alleen jongens aan het onderzoek deelnemen, omdat er in het bredere onderzoek ook gekeken

(11)

werd naar de hormonen cortisol en testosteron. Verder moesten de deelnemers een minimale intelligentiequotiënt (IQ) van 80 hebben, gemeten door middel van de Wechsler

Intelligence Scale for Childern (WISC) (Wechsler, 2003) of de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS) (Wechsler, 1955). Daarnaast mochten de deelnemers in de controle groep geen

subklinische of klinische score ADHD, ODD en/of CD hebben op de VVGK. Verder konden de deelnemers ten tijde van het onderzoek geen medicatie gebruiken, omdat dit de resultaten van het onderzoek kon beïnvloeden. Deelnemers die strattera/atomoxetine of clonidine als medicatie gebruikten werden uitgesloten van het onderzoek, omdat deze medicatie niet per dag kan worden beëindigd. Ten slotte konden deelnemers die antipsychotica, zoals Risperdal, Risperidon en Aripiprazol, of insuline gebruiken, niet deelnemen aan het onderzoek. Ook deze medicatie kon namelijk de resultaten van het onderzoek beïnvloeden.

De deelnemers kregen geld als beloning. Per afspraak ontvingen zij vijf euro, dus standaard 15 euro, en dit kon door middel van twee taken verhoogd worden tot 60 euro. Dit ontvingen zij contant aan het einde van de derde afspraak.

Materiaal

Voorafgaand aan de eerste sessie van het onderzoek ontvingen de ouders van de deelnemers een online vragenlijst. Deze online vragenlijst bevat de Vragenlijst Voor

Gedragsproblemen bij Kinderen 6-16 jaar (Oosterlaan, et al., 2008). Met 42 vragen worden symptomen van ADHD, ODD en CD gemeten. Een voorbeeld van een vraag is: ‘Wordt uw zoon gemakkelijk afgeleid door prikkels van buitenaf?’. De vragenlijst wordt op betrouwbaarheid en normen als voldoende beoordeeld, krijgt een onvoldoende beoordeling op criteriumvaliditeit en is als goed beoordeeld op begripsvaliditeit (COTAN, 2008).

(12)

Het IQ zal worden bepaald aan de hand van subtests blokpatronen en woordenschat van de Wechsler Intelligence Scale for Children III (WISC-III) voor de deelnemers van 12 tot en met 16 jaar (Wechsler, 2003) en aan de hand van de subtests matrix redeneren en

woordenschat van de Wechsler Adult Intelligence Scale IV (WAIS-IV) voor de deelnemers van 17 jaar (Wechsler, 1955). Er is gekozen voor deze subtests van de totale IQ test, omdat uit onderzoek is gebleken dat deze een goede correlatie laten zien met het totale IQ (Sattler, 2001; Pierson, Kilmer, Rothlisberg, & McIntosh, 2012)

De Diagnostic Interview Schedule for Children IV (DISC-IV) is een gestructureerd diagnostisch interview, gebaseerd op de DSM-IV, dat bestemd is voor een doelgroep van negen tot en met 17 jaar. De DISC bestaat uit zes modules, namelijk angst, stemming, gedragsstoornissen, schizofrenie, problematisch middelengebruik en diversen. Alle DISC-modules zullen bij één van de ouders/verzorgers van de deelnemers uit de ADHD groep worden afgenomen (Shaffer, Fisher , Lucas, Dulcan, Schwab-Stone, 2000). Uit onderzoek blijkt de test-hertest betrouwbaarheid van de DISC interviews als ‘goed’ wordt beoordeeld bij ouder rapportage (Shaffer et al., 2000).

De Domain-specific Risk-attitude Scale voor adolescenten (DOSPERT) zal worden gebruikt om het risicogedrag van de deelnemers te testen (Weber, et al., 2002). Het ondervraagt risicogedrag in verschillende domeinen, namelijk financiën, sociaal, ethiek, veiligheid/gezondheid en recreatie. Het bevat 39 items die drie keer worden gevraagd om de waarschijnlijkheid van dat risicogedrag (risk taking), risico perceptie (risk perception), en verwachte voordelen (benefit perception) te meten. Hieruit kan de risicoattitude, risk seeking, worden afgeleid. Een voorbeeld item is: “Een leugen vertellen tegen een vriend of vriendin”. Om risk taking te meten moeten de deelnemers een antwoord selecteren uit een

(13)

zeven-punts-likertschaal, namelijk: zeer onwaarschijnlijk (1), redelijk onwaarschijnlijk (2), beetje onwaarschijnlijk (3), ik weet het niet zeker (4), beetje waarschijnlijk (5), redelijk waarschijnlijk (6), extreem waarschijnlijk (7). Bij de vragen over risk perception zijn de antwoorden: totaal niet risicovol (1), klein beetje risicovol (2), beetje risicovol (3), gemiddeld risicovol (4), erg risicovol (5), heel erg risicovol (6), extreem risicovol (7). Bij de vragen over benefit perception zijn de antwoorden: totaal geen voordeel (1), gemiddeld voordeel (4) en heel veel voordeel (7). De DOSPERT heeft goede psychometrische kwaliteiten bij volwassenen (Butler, Rosman, Seleski, Garcia, Lee, Barnes & Schwartz, 2012). De psychometrische kwaliteiten van de DOSPERT bij adolescenten zijn nog niet onderzocht.

De Gambling Machine Task (GMT; Jansen, van Duijvenvoorde & Huizenga, 2012) is een goktaak, waarbij de deelnemers uit twee gokkasten de meest winstgevende kast moeten kiezen. Deze taak bestaat uit zes versies. De versies verschillen in de hoeveelheid winst en verlies, frequentie van winst en verlies en in het geven van feedback. Voor het huidige

onderzoek wordt alleen gekeken naar één versie. In deze versie moeten deelnemers de meest winstgevende kast kiezen uit twee gokkasten. Eerst zijn er 15 items, waarbij de verwachte waarden tussen de twee gokkasten gelijk zijn, het verschil in verwachte waarde bij deze kasten is dus nul. Alleen het niveau van risico van de kasten verschillen van elkaar. Bij de negen items die daarop volgen is het precies andersom. De verwachte waarden tussen de kasten verschillen van elkaar, maar het verschil in het niveau van risico is nul, zie tabel 1. De formule om het niveau van risico te bepalen is √(kans op winst * (hoeveelheid winst – verwachte waarde)2 + kans op verlies * (hoeveelheid verlies – verwachte waarde)2 ).

(14)

Tabel 1

Items van GMT3a met bijbehorende Verwachte Waarden(VW), Niveaus van Risico, Verschil in Verwachte Waarden en Verschil in Niveaus van Risico tussen de Gokkasten.

Procedure

Het huidige onderzoek is goedgekeurd door de Commissie Ethiek van Klinische Ontwikkelingspsychologie van Universiteit van Amsterdam. De werving van deelnemers met ADHD is via informatiebrieven naar instellingen gedaan. Als er deelnemers mee wilden doen,

(15)

konden zij contact met de onderzoeksassistenten opnemen. Ook werd er bij sommige instellingen gebruikt gemaakt van de contactgegevens van adolescenten met ADHD en werd via deze contactgegevens contact met hen opgenomen. Per instelling hebben één of twee onderzoeksassistenten een stagecontract getekend, waarmee de instellingen toestemming gaven tot hun databases. Om deelnemers te werven voor de controlegroep ging de

onderzoeksleider met één van de onderzoeksassistentes langs middelbare scholen. Hier legden zij kort het doel van het onderzoek uit. Als er jongens geïnteresseerd waren, kregen zij een informatiebrief voor thuis en konden zij een formulier invullen met de contactgegevens van hen en van hun ouders. Na een paar dagen belden de onderzoeksassistenten de

ouders/verzorgers om meer informatie over het onderzoek te geven, algemene en medische gegevens uit te vragen en om toestemming voor het onderzoek te vragen. Dit werd hetzelfde gedaan bij de ouders van de deelnemers met ADHD. Na de telefonische intake werd er een online vragenlijst naar één van de ouders/verzorgers gestuurd. Aan het begin van deze vragenlijst kwam er een informed consent in beeld die zij online konden ondertekenen, waarmee zij goedkeuring geven voor deelname van hun zoon aan het onderzoek. Nadat de online vragenlijst was geanalyseerd op exclusiecriteria, kon er met de geïncludeerde deelnemers een eerste afspraak worden gemaakt. Bij de deelnemers uit de ADHD groep moest er ook een afspraak worden gemaakt met één van de ouders/verzorgers.

De eerste afspraak begon met het ondertekenen van hetzelfde informed consent als de ouders/verzorgers hebben ondertekend. Hierna werden de subtests blokpatronen en woordenschat van de WISC-III afgenomen bij deelnemers tot en met 16 jaar. De subtests matrix redeneren en woordenschat van de WAIS-IV werden afgenomen bij deelnemers van 17 jaar oud. Daarna werden de deelnemers verzocht de gehele DOSPERT in te vullen. Bij de deelnemers uit de ADHD groep werd bij één van de ouders/verzorgers de DISC-ADHD

(16)

afgenomen. De deelnemers kwamen voor de eerste sessie naar de deelnemende school en instelling. De afspraak met de ouders/verzorgers vond plaats op de deelnemende school en instelling, of bij de ouder/verzorger thuis. De eerste sessie duurde bij zowel de deelnemer, als bij de ouders/verzorgers, een uur tot anderhalf uur.

Nadat de resultaten van de eerste sessie waren geanalyseerd op exclusiecriteria, ofwel gecontroleerd op (sub)klinische diagnoses ADHD, ODD en CD en intelligentiequotiënt, kon er met de geïncludeerde deelnemers een tweede en derde afspraak gemaakt worden.

Deelnemers die niet door konden gaan met het onderzoek, ontvingen vijf euro voor hun deelname. De tweede en derde afspraak werden tegelijkertijd gemaakt, omdat ze uiterlijk twee weken na elkaar mochten plaatsvinden.

De tweede en derde sessie vonden beiden plaats in een afgesloten kamer op de deelnemende school of instelling en duurden twee tot drie uur. Ramen werden afgeplakt, afleidende stimuli werd verwijderd en mobiele telefoons gingen op vliegtuigstand, zodat de deelnemer zich volledig kon concentreren op de sessie. De deelnemers kregen voor de tweede en derde sessie te horen dat zij twee uur voor de afspraak niet mochten eten, roken, sporten of iets anders drinken dan water. De reden hiervoor was dat er door andere

onderzoekers, binnen dit onderzoek, ook hartslag en hormonen werden gemeten. De tweede en derde sessie begonnen met het uitleggen wat er deze afspraak ging plaatsvinden. Deze these is onderdeel van een groter onderzoek. Hier wordt echter alleen uitgelegd wat relevant is voor de huidige these. Een onderdeel van de tweede en derde sessie was de Gambling

Machine Task (GMT). Hierbij moesten de deelnemers telkens de meest winstgevende gokkast

kiezen. Drie versies werden afgenomen tijdens de tweede sessie en de drie andere versies werden afgenomen tijdens de derde sessie. De versies verschillenden in de hoeveelheid winst

(17)

en verlies, en ze verschilden in het geven van feedback. De derde sessie eindigde met het ‘beloningsspel’, waarbij, van elke versie, één van de gokkasten werd uitgespeeld en de

deelnemers geld konden verdienen. De deelnemer dacht dat hij invloed had op de uitslag van het beloningsspel, maar er werden willekeurig beloningen uitgegeven tussen de vijf en 15 euro. De deelnemers werden tijdens de verschillende versies van de GMT gemotiveerd door te zeggen dat de computer alle keuzes zou onthouden en dit zou bepalen hoeveel geld ze zullen verdienen.

Met de ouders/verzorgers van de deelnemers uit de ADHD groep werd ook een tweede en derde afspraak gemaakt, om het overige deel van het DISC interview af te nemen.

Aan het einde van de derde sessie werd de deelnemer uitbetaald en bedankt voor deelname aan het onderzoek.

Resultaten

GMT: Independent t-test

Voor deze these is de data gebruikt die verzameld is tot en met 16 juni 2017. Van alle deelnemers waren er 70 deelnemers die alle drie de sessies hadden afgerond. Hiervan zaten er 49 in de controle groep en 21 in de ADHD groep. Voor de controlegroep, ADHD groep en de twee groepen samen zijn de somscores van de risicovolle beslissingen en suboptimale beslissingen met bijbehorende standaarddeviaties berekend, zie tabel 2. Data die drie

standaarddeviaties van het gemiddelde afweken werden geïnterpreteerd als outliers. Echter, in de GMT bleken er geen outliers te zitten, waardoor alle resultaten mee in de analyse konden worden genomen.

(18)

Tabel 2

Gemiddelde Somscores Risicovolle Beslissingen en Suboptimale Beslissingen met bijbehorende Standaarddeviaties (tussen Haakjes) van de ADHD Groep en de Controlegroep

Groep Risicovolle beslissingen Suboptimale beslissingen

Controle 6.73 (2.029) 2.08 (1.470)

ADHD 6.76 (2.095) 2.29 (1.347)

De twee groepen verschilden niet significant van elkaar in leeftijd, t(68)= .651, p= .517, en IQ, t(68)= -1.973, p= .053.Dit betekent dat verschillen in resultaten van beide groepen niet toe te schrijven waren aan verschillen in leeftijd en IQ. Zie tabel 3 voor de karakteristieken per groep.

Tabel 3

Gemiddelde Leeftijd en Gemiddelde IQ met bijbehorende Standaarddeviaties (tussen Haakjes) van de ADHD Groep en de Controlegroep.

Groep Leeftijd IQ

Controle 14.683 (1.329) 98.96 (11.865)

ADHD 14.457 (1.33) 105.52 (14.675)

Aan de hand van de Shapiro-Wilk test bleek dat de resultaten van de somscore risicovolle beslissingen normaal verdeeld was, D(70)= .971, p= .103. Hiermee was aan de assumptie van normaliteit voldaan. Echter, bij de somscore suboptimale beslissingen was niet

(19)

aan de assumptie normaliteit voldaan, de resultaten waren niet normaal verdeeld, D(70)= .929, p< .05.

De deelnemers werden geplaatst in één van de twee groepen, waardoor ze

onafhankelijk van elkaar waren. Hiermee was aan de assumptie onafhankelijkheid voldaan. Een independent t-test was uitgevoerd om te kijken of de somscore risicovolle beslissingen bij de ADHD groep significant hoger was dan in de controlegroep. Aan de hand van de Levene’s test was gekeken of de varianties tussen beide groepen gelijk waren, F (48,20)= 0, p= .983. Dit betekent dat de spreiding in somscores van de risicovolle beslissingen tussen de twee groepen niet significant van elkaar verschillen. Hierdoor moest voor de resultaten in SPSS naar equal variances assumed worden gekeken. De deelnemers uit de ADHD groep (M= 6.76, SE= .457) verschilden, in de mate van risico nemen, niet significant van de deelnemers uit de controle groep (M= 6.73, SE= .290), BCa 95% CI [1.093, 1.039], t(68)= -.051, p= .480. Dit betekent dat het hebben van een diagnose ADHD geen invloed had op de score risicovolle beslissingen.

Een independent t-test was uitgevoerd om te kijken of de somscore suboptimale beslissingen bij de ADHD groep significant hoger was dan in de controlegroep. Omdat bij de resultaten van de somscore suboptimale beslissingen de assumptie van normaliteit was geschonden werd er een bootstrapped independent t-test gedaan. Aan de hand van de Levene’s test was gekeken of de varianties tussen beide groepen gelijk waren, F(48,20)= .311,

p= .579. Dit betekent dat de verschillen in somscore suboptimale beslissingen tussen beide

groepen niet significant van elkaar verschilden. Hierdoor moest voor de resultaten in SPSS naar equal variances assumed worden gekeken. De deelnemers uit de ADHD groep namen meer suboptimale beslissingen (M= 2.29, SE= .294) dan de deelnemers uit de controlegroep (M= 2.08, SE= .210). Dit verschil, BCa 95% CI [.951, .543], was echter niet significant, t(68)=

(20)

-.545, p= .294. Dit betekent dat het hebben van een diagnose ADHD geen invloed had op de score suboptimale beslissingen.

DOSPERT: Multilevel analyse

Voor deze these is de data gebruikt die verzameld is tot en met 16 juni 2017. Van alle deelnemers waren er 100 deelnemers die de eerste sessie hadden afgerond en hierbij de DOSPERT hadden ingevuld. Hiervan zaten er 57 in de controle groep en 43 in de ADHD groep. Voor de controlegroep en de ADHD groep was de gemiddelde score risk taking, risk

perception en benefit perception met bijbehorende standaarddeviaties berekend, zie tabel 4.

Data die drie standaarddeviaties van het gemiddelde afweken werden geïnterpreteerd als

outliers. Echter, in de DOSPERT bleken er geen outliers te zitten, waardoor alle resultaten mee

in de analyse konden worden genomen.

Tabel 4

Gemiddelde Score Risk Taking, Risk Perception en Benefit Perception met bijbehorende Standaarddeviaties (tussen Haakjes) van de ADHD Groep en de Controlegroep

Groep Risk Taking Risk Perception Benefit Perception

Controle 3.24 (2.094) 4.24 (1.857) 2.82 (1.785)

ADHD 3.45 (2.220) 4.29 (1.894) 3.02 (1.954)

Daarnaast was er een regressielijn gemaakt van risk taking en risk perception, zie figuur 2, en van risk taking en benefit perception, zie figuur 3. In deze figuren is te zien dat de punten een lineair verband vormen, hiermee was aan de assumptie lineairiteit voldaan.

(21)

Daarnaast zijn de punten evenredig verdeeld rondom de lijn, waarmee je kon aannemen dat er aan de assumptie van homoscedasticiteit was voldaan. De onafhankelijkheid van de data werd gemodelleerd met een multilevel analyse, waardoor ook aan deze assumptie was voldaan.

Figuur 2

Effect van Risk Perception op het Gemiddelde Risk Taking voor de Controlegroep en de ADHD Groep

Figuur 3

Effect van Benefit Perception op het Gemiddelde Risk Taking voor de Controlegroep en de ADHD Groep

Een multilevel analyse was uitgevoerd om te meten of het hebben van ADHD de mate van risk taking en risk perception beïnvloed.

(22)

Afhankelijke variabele: risk taking

Onafhankelijke variabele: risk perception & benefit perception

Yij = B0j + B1j risk perception + B2j exp benefits + e

Level 2

Onafhankelijke variabele: groep

Boj = Y00 + Y01 Groep + u0j

B1j = Y10 + Y11 Groep + u1j

B2j = Y20 + Y21 Groep + u2j

B0j = de attitude ten opzichte van het nemen van risico’s, risk taking.

B1j = het effect van risk perception op het nemen van risico’s.

B2j = het effect van benefit perception op het nemen van risico’s.

e = error, afwijking van de regressielijn die niet door het model verklaard kan worden.

Y00 = het intercept: dit is de verwachte waarde als groep, risk perception en benefit perception

allemaal nul zijn.

Y01Groep = het hoofdeffect van groep: wat voor effect heeft het als je controle (0) met ADHD (1) vergelijkt.

u0j = variantie rond het intercept die veroorzaakt wordt door de groep waar iemand in zit.

Y10 = het hoofdeffect van risk perception op het nemen van risico’s: wat verandert er aan het

nemen van risico’s als risk perception met 1 toeneemt.

Y11Groep = het interactie effect van groep en risk perception: hoe het effect van risk perception op het nemen van risico’s anders is in de ADHD groep dan in de controle groep.

(23)

Y20 = het hoofeffect van benefit perception op het nemen van risico’s: wat verandert er aan

het nemen van risico’s als benefit perception met 1 toeneemt.

Y21 Groep = het interactie effect van groep en benefit perception: hoe het effect van benefit

perception op het nemen van risico’s anders is in de ADHD groep dan in de controle groep. u2j = variantie rond het intercept die veroorzaakt wordt door de groep waar iemand in zit.

Er is ten eerste gekeken naar het hoofdeffect van risk perception en benefit perception op risk taking. Uit de multilevel analyse bleek dat naarmate risk perception hoger werd, dat

risk taking significant afnam, t(99.698)= -8.539, p< .05, zie figuur 2. Daarnaast nam risk taking

significant toe naarmate benefit perception hoger werd, t(94.010)= 11.432, p< .05, zie figuur 3.

Ten tweede is gekeken naar de invloed van het hebben van een diagnose ADHD op de scores van de DOSPERT. Er bleek geen significant effect te zijn van ADHD op risk taking, F(1, 107.998)= 0, p= .989. Tevens bleek erg geen significant interactie-effect te zijn van ADHD en

risk perception op risk taking, F(1, 97.340)= 1.002, p= .319 en ADHD en benefit perception op risk taking, F(1, 90.932)= .109, p= .742. Dit betekent dat risk perception en benefit perception

effect hebben op risk taking, maar dat dit niet verschilt tussen deelnemers met en zonder ADHD.

Kortom, dit betekent dat adolescenten met en zonder ADHD niet verschillen in hun percepties en attitudes ten opzichte van risicogedrag.

Conclusie en Discussie

In deze studie werd onderzocht waarom adolescenten met ADHD meer risicogedrag vertonen dan adolescenten zonder ADHD. Er werden drie hypotheses opgesteld. De eerste

(24)

was dat adolescenten met ADHD meer risico’s nemen dan adolescenten zonder ADHD. De tweede hypothese was dat adolescenten meer op zoek zouden zijn naar risicogedrag. Ten slotte was de derde hypothese dat adolescenten suboptimale beslissingen nemen, ze denken ten onrechte dat de risicovolle keuze de meest gunstige keuze is.

Uit de resultaten bleek dat er een verschil was in het nemen van risico’s op de goktaak tussen adolescenten met en zonder ADHD, maar dit verschil was niet significant. Daarnaast bleek, tegen verwachting in, dat het hebben van een diagnose ADHD geen invloed had op de mate van risk taking, risk perception en benefit perception op de DOSPERT. Hiermee is de eerste hypothese, dat adolescenten met ADHD meer risico nemen dan adolescenten zonder ADHD, verworpen.

Wederom, uit de resultaten bleek dat het hebben van een diagnose ADHD geen invloed heeft op risk taking op de DOSPERT. Daarnaast bleek uit de analyses dat er wel een verschil was in het nemen van risico’s op de goktaak tussen de twee groepen, maar dit verschil was niet significant. Dit betekent dat, tegen verwachting in, het hebben van een diagnose ADHD geen invloed heeft op het nemen van risicovolle beslissingen. Hiermee is tevens de tweede hypothese, adolescenten met ADHD vertonen meer risicogedrag doordat ze het opzoeken, verworpen.

Ten slotte bleek wederom dat het hebben van een diagnose ADHD geen invloed heeft op risk perception op de DOSPERT. Daarnaast werd uit de analyse duidelijk dat er een verschil was tussen de twee groepen in het nemen van suboptimale beslissingen op de goktaak, maar dit verschil was niet significant. Dit betekent dat het hebben van een diagnose ADHD geen invloed heeft op het nemen van suboptimale beslissingen. Hiermee is de derde hypothese,

(25)

adolescenten met ADHD vertonen meer risicogedrag doordat ze suboptimale beslissingen nemen, verworpen.

Kortom, in tegenstelling tot wat er verwacht werd namen adolescenten met ADHD niet meer risico dan adolescenten zonder ADHD. Ook bleek het opzoeken van risicogedrag en het nemen van suboptimale beslissingen geen verklaring voor de kleine verschillen in

risicogedrag tussen adolescenten met en zonder ADHD.

Een mogelijke verklaring, dat uit dit onderzoek niet blijkt dat adolescenten met ADHD meer risicogedrag vertonen dat adolescenten zonder ADHD, is dat zij wellicht sociaal

wenselijk hebben geantwoord op de DOSPERT (Paulhus, 1984). Hierdoor zou dit het idee hebben gegeven dat adolescenten met ADHD net zoveel risicogedrag vertonen dan

adolescenten zonder ADHD. In vervolgonderzoek zou dit opgelost kunnen worden door de DOSPERT in interviewvorm af te nemen. Hierbij kunnen open vragen worden gesteld en om voorbeelden worden gevraagd. Hiermee kan de kans op sociaal wenselijke antwoorden worden verminderd.

Een tweede verklaring, en tegelijkertijd een beperking van deze studie, is het lage aantal deelnemers. Met in het bijzonder het lage aantal deelnemers met ADHD. Volgens de poweranalyse waren er 64 deelnemers per groep nodig, om effecten aan te tonen. Echter, binnen het tijdsbestek van deze studie was 64 deelnemers per groep niet haalbaar. Wellicht waren de resultaten wel significant als 64 deelnemers per groep behaald was. Door het aantal deelnemers te verhogen, zouden de resultaten wellicht al representatiever zijn. Uit een meta analyse over risicogedrag bij adolescenten met ADHD blijkt dat zij meer risico nemen dan adolescenten zonder ADHD (Dekkers, et al., 2016). Echter, wanneer gekeken wordt naar de losse onderzoeken blijkt ook niet alles significant te zijn, zie figuur 4. Hieruit blijkt dat wanneer

(26)

hele grote groepen mensen, waaronder adolescenten, met ADHD worden vergeleken met adolescenten zonder ADHD, dat de resultaten sneller significant zijn. Vandaar dat voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen om meer deelnemers te werven.

Figuur 4

Stem and Leaf Plot van Gestandaardiseerde verschillen in Gemiddelden van verschillende Studies die ADHD groepen vergelijken met Controle groepen. Positieve Effectgroottes laten meer Risicogedrag zien van ADHD Groepen dan in Controle Groepen.

(27)

Een derde implicatie van dit onderzoek is dat de ADHD’ers in dit onderzoek gemiddeld een even hoge IQ hadden dan de deelnemers zonder ADHD. Echter, uit onderzoek is gebleken dat kinderen met ADHD gemiddeld genomen een lagere intelligentie hebben dan kinderen zonder ADHD (Faraone, Biederman, Lehman, Spencer, Norman, Seidman, Kraus, Perrin, Chen, Tsuang, 1993). Dit zou betekenen dat het beeld dat in deze studie wordt gegeven van

(28)

adolescenten met ADHD niet representatief is. In vervolgonderzoek zou men hier rekening mee houden door tijdens het onderzoek in de gaten te houden dat de

intelligentieverhoudingen tussen ADHD en controle representatief zijn.

Een laatste implicatie van dit onderzoek is dat de adolescenten met ADHD individueel zijn benaderd bij verschillende instellingen en de adolescenten zonder ADHD in groepsvorm op school. Met andere woorden, de deelnemers uit de ADHD groep kenden elkaar

grotendeels niet en de deelnemers uit de controle groepen wel. Hierdoor is er een kans ontstaan dat deelnemers uit de controle conditie met elkaar gingen overleggen. Ze hebben elkaar tips kunnen geven over de goktaak en dit heeft er wellicht voor kunnen zorgen dat de deelnemers uit de controle groep meer zelfverzekerd waren en daardoor meer risico hebben genomen op de goktaak dan wanneer ze niet tips hadden kunnen ontvangen. Door in

vervolgonderzoek ervoor te zorgen dat de groepen volledig onafhankelijk van elkaar zijn, zou wellicht kunnen blijken dat de deelnemers uit de controle groep minder risico nemen dan dat uit dit onderzoek is gebleken.

Uit deze studie is gebleken dat adolescenten met ADHD niet meer risico’s nemen dan adolescenten zonder ADHD. Daarnaast zijn mogelijke verschillen in het nemen van risico’s voorlopig niet toe te schrijven aan het opzoeken van risico’s of het nemen van suboptimale beslissingen. Echter, uit eerder onderzoek is wel gebleken dat adolescenten met ADHD meer risico nemen dan adolescenten zonder ADHD (Dekkers, et al., 2016). Door in

vervolgonderzoek te corrigeren voor sociale wenselijkheid, meer deelnemers met ADHD te werven, te controleren op intelligentieverhoudingen en ervoor te zorgen dat de groepen volledig onafhankelijk zijn, zou dit wellicht wel kunnen blijken.

(29)

Referenties

Barkley, R. A. (2006). Attention-deficit hyperactivity disorder: a handbook for diagnosis and treatment 3rd edition. New York; Guilford Press.

Barkley, R. A., & Cox, D. (2007). A review of driving risks and impairments associated with attention-deficit/hyperactivity disorder and the effects of stimulant medication on driving performance. Journal of Safety Research, 38, 113–128.

Bechara, A., Damasio, A. R., Damasio, H., & Anderson, S. W. (1994). Insensitivity to future consequences following damage to human prefrontal cortex. Cognition, 50, 7–15. Beyth-Marom,R., & Fischhoff, B. (1997). Adolescent decisions about risk: A cognitive

perspective. In J. Schulenberg, J. Maggs, & K. Hurnelmans (Eds.), Health risks and developmental transaction during adolescence (pp. 110-135). New York, NY: Cambridge University Press.

Boyer, T. (2006). The development of risk-taking: A multi-perspective review. Developmental

Review, 26, 291–345.

Breyer, J. L., Botzet, A. M., Winters, K. C., Stinchfield, R. D., August, G., & Realmuto, G.

(2009). Young adult gambling behaviors and their relationship with the persistence of ADHD. Journal of Gambling Studies 25, 227–238.

Buelow, M. T., & Suhr, J. A. (2009). Construct Validity of the Iowa Gambling Task.

Neuropsychology Review, 19, 102–114.

Butler, S., Rosman, A., Seleski, S., Garcia, M., Lee, S., Barnes, J., & Schwartz, A. (2012). A medical risk attitude subscale for DOSPERT. Judgment and Decision Making, 7, 189-195.

(30)

Dekkers, T. J., Popma, A., Agelink van Rentergem, J. A., Bexkens, A., & Huizenga, H. M. (2016). Risky decision making in Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder: A meta-regression analysis. Clinical Psychology Review, 45, 1-16.

Faraone, S.V., Biederman, J., Krifcher Lehman, B., Spencer, T., Norman, D., Seidman, L.J., Kraus, I., Perrin, J., Chen, W.J., & Tsuang, M.T. (1993). Intellectual performance and school failure in children with attention deficit hyperactivity disorder and their siblings.

Journal of Abnormal Psychology, 102, 616-623.

Faul, F., Erdfelder, E., Buchner, A., & Lang, A. G. (2009). Statistical power analyses using G*Power 3.1: Tests for correlation and regression analyses. Behavior Research

Methods, 41, 1149-1160.

Gaub, M., & Carlson, C. L. (1997). Behavioral characteristics of DSM-IV ADHD subtypes in a school- based population. Journal of Abnormal Child Psychology, 25, 103-111. Jansen, B. R. J., van Duijvenvoorde, A. C. K., & Huizenga, H. M. (2012). Development of

decision making: Sequential versus integrative rules. Journal of Experimental Child

Psychology, 111, 87-100.

Kollins, S. H., McClernon, F. J., & Fuemmeler, B. F. (2005). Association between smoking and attention-deficit/hyperactivity disorder symptoms in a population-based sample of young adults. Archives of General Psychiatry 62, 1142–1147.

Kroyzer, N., Gross-Tsur, V., & Pollak, Y. (2014). Risk taking in adolescents with attention- deficit/hyperactivity disorder on a probabilistic choice task. Journal of Nervous and

Mental Disease, 202, 247–252.

Lejuez, C. W., Read, J. P., Kahler, C. W., Richards, J. B., Ramsey, S. E., Stuart, G. L., Strong, D. R., & Brown, R. A. (2002). Evaluation of a behavioural measure of risk taking: the balloon analogue risk task (BART). Journal of Experimental Psychology, 8, 75-84.

(31)

Molina, B. S. G., & Pelham, W. E. (2014). Attention-deficit/hyperactivity disorder and risk of substance use disorder: Developmental considerations, potential pathways, and opportunities for research. Annual Review of Clinical Psychology, 10, 607–639. Nigg, J. T. (2013). Attention-deficit/hyperactivity disorder and adverse health outcomes.

Clinical Psychology Review, 33, 215–228.

Oosterlaan, J., Baeyens, D., Scheres, A., Antrop, I., Roeyers, H., & Sergeant, J. (2008). Vragenlijst voor gedragsproblemen bij kinderen 6-16 jaar, Handleiding.

Paulhus, D.L. (1984). Two-component models of socially desirable responding. Journal of

Personality and Social Psychology, 46, 598-609

Pollak, Y., Oz, A., Neventsal, O., Rabi, O., Kitrossky, L., & Maeir, A. (2016). Do adolescents with attention-deficit/hyperactivity disorder show risk seeking? Disentangling probabilistic decision making by equalizing the favorability of alternatives. Journal of Abnormal

Psychology, 125, 387-398.

Prins, P., & Braet, C. (2014). Handboek Klinisch Ontwikkelingspsychologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Sagvolden, T., Aase, H., Johanssen, E. B., & Russel, V. H. (2005). A dynamic developmental theory of attention deficit/hyperactivity disorder (ADHD) predominantly

hyperactive/impulse and combined subtypes. Behavioral and Brain Sciences, 28, 397-468.

Sattler, A., Pierson, E. E., Kilmer, L. M., Rothlisberg, B. A., & McIntosh, D. E. (2012). Use of brief intelligence tests in the identification of giftedness. Journal of Psychoeducational

(32)

Sarver, D. E., McCart, M. R., Sheidow, A. J., & Letourneau, E. J. (2014). ADHD and risky

sexual behavior in adolescents: Conduct problems and substance use as mediators of risk. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 55, 1345–1353.

Schonberg, T., Fox, C. R., & Poldrack, R. A. (2011). Mind the gap: Bridging economic and naturalistic risk-taking with cognitive neuroscience. Trends in Cognitive Sciences, 15, 11–19.

Shaffer D, Fisher P, Lucas C. P, Dulcan M. K, & Schwab-Stone M. E. (2000). NIMH diagnostic interview schedule for children version IV (NIMH DISC-IV): description, differences from previous versions, and reliability of some common diagnoses. Journal of the

American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 39, 28-38.

Shoham, R., Sonuga-Barke, E. J. S., Aloni, H., Yaniv, I., & Pollak, Y. (2016). ADHD-associated risk taking is linked to exaggerated views of the benefits of positive outcomes.

Scientific Reports, 6.

Weber, E. U., Blais, A., & Betz, N. E. (2002). A domain-specific risk-attitude scale: measuring risk perceptions and risk behaviors. Journal of Behavioral Decision Making, 15, 263-290.

Wechsler, D. (1955). Wechsler Adult Intelligence Scale. New York: Psychological Corporation. Wechsler, D. (2003). Wechsler intelligence scale for children-4th edition (WISC-IV). San

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor deze scriptie is dat van belang omdat er hier op zoek wordt gegaan naar een gemene deler: zijn er rituele vondsten en komen die voor op bepaalde plaatsen.. - Dat de context

In remote sensing studies, one-class classification approaches have been used to detect focal tree species in tropical rainforests (Baldeck et al., 2015; Somers and Asner,

Wang, Hydrothermal synthesis of hier- archical flower-like SnO2 nanostructures with enhanced ethanol gas sensing properties, Mater.. Guo, Hierarchical flowerlike WO3

2.5 presents the phase difference between the flow velocity and tidal elevation (e.g. 13a) as a function of depth, width of intertidal area, and bed friction.. 2.6 presents

This study examines the relationship between the two concepts by taking a look at the construct of psychological well-being via the PERMA framework, which is defined

[r]

After domain analysis and formal specification of the savings accounts FORS was able to find a scenario in which the invariant of positive balance does not hold.. Although this