• No results found

SES, Fysieke Acitiviteit en Tevredenheid met het Leven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "SES, Fysieke Acitiviteit en Tevredenheid met het Leven"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SES, Fysieke Activiteit en Tevredenheid met het Leven Gerdine den Besten – 1254464

Universiteit Leiden Pedagogische Wetenschappen Specialisatie: Orthopedagogiek

Begeleider: M. van Geel. Onderzoeksgroep: Kinderen in India

Datum: 03-06-2015

Deze versie is identiek aan de ingeleverde versie via Turnitin. Deze versie is ter beoordeling.

(2)

Samenvatting

Uit de literatuur blijkt dat er een relatie is tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven. In het huidige onderzoek wordt gekeken of de positieve samenhang tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven ook geldt voor jongeren uit India en of gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit mediërende factoren zijn in deze relatie. In het onderzoek werd gebruik gemaakt van de gegevens van 293 participanten tussen de 10 en 14 jaar (M = 12.38; SD = 1.17), afkomstig uit Pune in India. Er waren 161 jongens en 123 meisjes. Van negen jongeren was het geslacht onbekend. Bij deze 293 jongeren zijn interviews afgenomen om onder andere sociaaleconomische status, tijdsbesteding en tevredenheid met het leven te onderzoeken. De resultaten suggereren dat er een positieve relatie is tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven bij jongeren uit India, maar deze relatie wordt niet gemedieerd door gestructureerde of ongestructureerde fysieke activiteit. Jongeren met een lagere sociaaleconomische status namen meer deel aan ongestructureerde fysieke activiteit, wat een risico kan zijn voor antisociaal gedrag.

Sleutelwoorden: sociaaleconomische status, tevredenheid met het leven, India, gestructureerde fysieke activiteit, ongestructureerde fysieke activiteit

(3)

SES, Fysieke Activiteit en Tevredenheid met het Leven

Tevredenheid met het leven is een onderwerp waar veel onderzoek naar is gedaan (Camfield & Esposito, 2014; Diener & Diener, 1995; Oishi, Diener, Lucas, & Suh, 1999; Schimmack, Oishi, Radhakrishnan, Dzokoto, & Ahadi, 2002). Tevredenheid met het leven wordt gedefinieerd als een algemene beoordeling van de kwaliteit van het leven van een individu (Gilman & Huebner, 2003). In de literatuur worden naast tevredenheid met het leven ook andere termen gebruikt voor dit concept, zoals kwaliteit van het leven, subjectief welzijn en geluk (Ball & Chernova, 2008; Diener, Tay, & Oishi, 2013; Perales, Del Pozo-Cruz, Del Pozo-Cruz, & Del Pozo-Cruz, 2014). Onderzoek naar tevredenheid met het leven is van belang om verschillende redenen. Zo is de mate van tevredenheid met het leven gerelateerd aan de staat van gezondheid (Gilman & Huebner, 2003), het functioneren op het werk (Marks & Fleming, 1999) en aan effectieve interpersoonlijke relaties (Furr & Funder, 1998). Hoge tevredenheid met het leven correleert met de absentie van bijvoorbeeld depressie (Park, Peterson, & Seligman, 2004). Daarnaast is een lage tevredenheid met het leven een voorspeller van arbeidsongeschiktheid, vanwege psychiatrische oorzaken (Koivumaa-Honkanen et al., 2004).

Een factor die samenhangt met tevredenheid met het leven is sociaaleconomische status (Hudson, 2013). De sociaaleconomische status van een persoon is de positie van een persoon in de maatschappij voornamelijk gebaseerd op economische overwegingen (Rathus, 2011). Een indicator voor sociaaleconomische status is kapitaal. Dit kan onderverdeeld worden in financieel kapitaal, zoals materiële zaken, menselijk kapitaal, zoals educatie, en sociaal kapitaal: sociale netwerken en hulpbronnen die uit de netwerken verkregen worden (Bradley & Corwyn, 2002).

Naast sociaaleconomische status is fysieke activiteit ook een factor die gerelateerd is aan tevredenheid met het leven (Brajsa-Zganec, Merkas, & Sverko, 2011). Fysieke activiteit

(4)

kan gestructureerd of ongestructureerd zijn (Larson & Verma, 1999). Bij de gestructureerde vorm gaat het om een georganiseerde sport met gedefinieerde regels, doelen en supervisie (Larson & Verma, 1999). Vaak vindt dit plaats in een sportschool (Mota & Esculcas, 2002). Bij de ongestructureerde vorm gaat het om fysieke activiteiten die niet geleid worden door een trainer (Mota & Esculcas, 2002). Een voorbeeld van ongestructureerde fysieke activiteit bij kinderen is spelen (Larson & Verma, 1999).

Sociaaleconomische status en fysieke activiteit zijn beide gerelateerd aan tevredenheid met het leven, daarnaast blijkt uit een aantal onderzoeken dat sociaaleconomische status positief samenhangt met fysieke activiteit (Breuer, Hallmann, Wicker, & Feiler, 2010; Marshall et al., 2007). Mensen met een hoog inkomen nemen bijvoorbeeld meer deel aan sport (Breuer et al., 2010).

In dit onderzoek wordt gekeken naar de relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven bij jongeren in India. Daarbij wordt onderzocht of fysieke

activiteit de relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven verklaart en daarmee een mediërende functie heeft in de relatie. Fysieke activiteit is onderverdeeld in gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit.

Sociaaleconomische Status en Tevredenheid met het Leven

Verschillende onderzoeken geven aan dat er een positieve relatie is tussen de verschillende indicatoren van sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven. Zo zijn rijkere mensen gelukkiger (Camfield, Choudhury, & Devine, 2009; Ferrer-i-Carbonell, 2005) en daarnaast correleren absoluut inkomen en relatief inkomen beide positief met geluk (Ball & Chernova, 2008; Tsui, 2014). Als het gemiddelde inkomen van een land stijgt, stijgt ook de mate van tevredenheid met het leven van de inwoners van dat land (Diener et al., 2013). Ook sociale status en beroepsstatus zijn positief gerelateerd aan tevredenheid met het leven (Camfield et al., 2009; Rodriguez Mosquera & Imada, 2013).

(5)

Er is een aantal onderzoeken gedaan naar tevredenheid met het leven onder jongeren. Uit onderzoek blijkt dat studenten uit de groep met een lagere sociaaleconomische status significant minder tevreden met hun leven waren dan studenten uit de groep met een hogere sociaaleconomische status (Ash & Huebner, 2001; Seligson, Huebner, & Valois, 2003). Daarnaast bleek uit onderzoek van Hudson (2013) dat jongeren die een hoger niveau van tevredenheid met het leven rapporteerden, ook een hoger niveau van rijkdom rapporteerden.

De positieve relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven kan verklaard worden door verschillende factoren. Als mensen een hoger inkomen hebben, kunnen zij hun behoeften beter bevredigen, waardoor de tevredenheid met het leven stijgt (Camfield et al., 2009). Daarnaast vinden mensen uit collectivistische landen sociale status een belangrijke factor in hun leven. Als de sociale status stijgt, stijgt de tevredenheid met het leven dus ook (Rodriguez Mosquera, & Imada, 2013). Verder kan optimisme een rol spelen in de positieve relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven (Diener et al., 2013). Als de sociaaleconomische status van een persoon stijgt, is het mogelijk dat deze persoon optimistischer wordt over de toekomst, wat de tevredenheid met het leven verhoogt (Diener et al., 2013). Daarnaast geeft Ferrer-i-Carbonell (2005) aan dat het vergelijkingseffect van belang is. Hoe groter het inkomen van een individu is in vergelijking met de

referentiegroep, des te gelukkiger is een individu (Ferrer-i-Carbonell, 2005). Naast sociaaleconomische status is fysieke activiteit ook een factor die gerelateerd is aan tevredenheid met het leven (Dolan, Kavetsos, & Vlaev, 2014).

Fysieke Activiteit en Tevredenheid met het Leven

Er zijn verschillende onderzoeken die een relatie aangeven tussen fysieke activiteit en tevredenheid met het leven. Sporten in de vrije tijd heeft een positieve invloed op de kwaliteit van het leven (Dolan et al., 2014; Tudor & Tudor, 2013; Sato, Jordan, & Funk, 2014). Ook blijkt dat een hogere frequentie van fysieke activiteit gerelateerd is aan een hogere mate van

(6)

kwaliteit van het leven (Brooks, Smeeton, Chester, Spencer, & Klemera, 2014; Perales et al., 2014). Uit een ander onderzoek blijkt dat er ook een relatie is tussen fysieke inactiviteit en ontevredenheid met het leven (Valois, Zullig, Huebner, & Drane, 2004). Participanten die fysiek inactiever waren, waren gemiddeld ook minder tevreden met hun leven.

Uit onderzoek blijkt dat het van belang is om onderscheid te maken tussen gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit (Trainor, Delfabbro, Anderson, & Winefield, 2010). Deelname aan gestructureerde vrije tijdsbesteding is namelijk positief gerelateerd aan psychologisch welzijn, terwijl deelname aan ongestructureerde

vrijetijdsbesteding negatief gerelateerd is aan psychologisch welzijn (Trainor et al., 2010). Ook blijkt uit onderzoek dat deelname aan sport (gestructureerde fysieke activiteit)

geassocieerd is met beter mentaal welzijn dan deelname aan andere ongestructureerde fysieke activiteiten (Eime, Harvey, Brown, & Payne, 2010). Mahoney en Stattin (2000) geven in hun onderzoek aan dat onder adolescenten die deelnemen aan gestructureerde activiteiten weinig sprake is van antisociaal gedrag, terwijl onder adolescenten die deelnemen aan

ongestructureerde activiteiten sprake is van een hoge mate van antisociaal gedrag. Andere onderzoekers geven daarnaast aan dat er bij ongestructureerde activiteiten sprake is van meer mogelijkheden tot afwijkend gedrag, vanwege gebrek aan structuur, autoriteitsfiguren en aan sociale controle (Osgood, Wilson, O’Malley, Bachman, & Johnston, 1996).

Er zijn verschillende factoren die de relatie tussen fysieke activiteit en tevredenheid met het leven kunnen verklaren. Zo bieden activiteiten mogelijkheden aan mensen om te voldoen aan hun waarden en behoeften (Brajsa-Zganec et al., 2011). Ook kunnen er door deelname aan fysieke activiteiten sociale relaties opgebouwd worden en positieve emoties ervaren worden. Door het opbouwen van sociale relaties en het ervaren van positieve emoties kan de tevredenheid met het leven verhoogd worden (Brajsa-Zganec et al., 2011). Daarnaast geven Dolan et al. (2014) aan dat lichaamsbeweging als plezierig wordt ervaren, wat de

(7)

tevredenheid met het leven kan verhogen. Uit onderzoek blijkt dus dat er sprake is van een positieve samenhang tussen fysieke activiteit en tevredenheid met het leven. Uit ander

onderzoek blijkt ook dat er sprake is van een positieve samenhang tussen sociaaleconomische status en fysieke activiteit (Breuer et al., 2010; Marshall et al., 2007).

Sociaaleconomische Status en Fysieke Activiteit

Er zijn enkele onderzoeken die aangeven dat sociaaleconomische status of inkomen geen invloed hebben op de deelname aan fysieke activiteiten. Lera-López en Rapún-Gárate (2007) geven bijvoorbeeld aan dat inkomensniveau geen invloed heeft op deelname aan sport. Uit hun onderzoek blijkt echter wel dat er een positieve relatie is tussen niveau van onderwijs (een indicator van sociaaleconomische status) en de frequentie van deelname aan sport (Bradley & Corwyn, 2002; Lera-López & Rapún-Gárate, 2007). Uit een ander onderzoek blijkt dat jongeren uit Engeland uit families met een laag inkomen significant minder

deelnemen aan sessies van gestructureerde sportactiviteiten (Voss, Hosking, Metcalf, Jeffery, & Wilkin, 2008). Echter, de totale hoeveelheid aan fysieke activiteit laat geen relatie zien tussen ouderlijk inkomen en het gemiddelde activiteitsniveau van jongeren. Jongeren uit families met een laag inkomen die gestructureerde sportactiviteiten missen, compenseren dit door meer deel te nemen aan ongestructureerde fysieke activiteiten (Voss et al., 2008).

Er zijn echter ook onderzoeken die een positieve relatie tussen sociaaleconomische status en fysieke activiteit aangeven. Uit het onderzoek van Mensink, Loose en Oomen (1997) blijkt bijvoorbeeld dat mannen met een hoge sociaaleconomische status vier keer zo vaak hun vrije tijd actief besteden dan mannen uit een lage sociaaleconomische status. Voor vrouwen met een hoge sociaaleconomische status geldt dat zij drie keer zo vaak hun vrije tijd actief besteden dan vrouwen met een lage sociaaleconomische status (Mensink et al., 1997). Farrell en Shields (2002) geven aan dat deelnemers uit een huishouden met een laag inkomen in mindere mate deelnemen aan sport, dan deelnemers uit een huishouden met een hoog

(8)

inkomen. In sommige onderzoeken wordt onderscheid gemaakt tussen gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit (Bengoechea, Sabiston, Ahmed, & Farnoush 2010; Santos, Esculas, & Mota, 2004). Uit deze onderzoeken blijkt dat adolescenten met een gemiddelde of hoge sociaaleconomische status meer deelnemen aan gestructureerde fysieke activiteiten dan adolescenten met een lage sociaaleconomische status (Bengoechea et al., 2010; Santos et al., 2004). Onderzoek geeft aan dat deze lagere mate van deelname aan gestructureerde fysieke activiteiten door adolescenten met een lage sociaaleconomische status het gevolg kan zijn van een gebrek aan geschikte en betaalbare georganiseerde mogelijkheden voor fysieke activiteit (Bengoechea et al., 2010). Verder blijkt dat jongeren van een school met een lage sociaaleconomische status en jongeren van wie de ouders een lager niveau van onderwijs hebben, meer deelnemen aan ongestructureerde fysieke activiteiten (Aarts, De Vries, Van Oers, & Schuit, 2012; Brockman et al., 2009). Dit kan verklaard worden doordat hogeropgeleide ouders meer financiële mogelijkheden hebben voor georganiseerde fysieke activiteiten en deze georganiseerde activiteiten kunnen de ongestructureerde fysieke

activiteiten vervangen (Brockman et al., 2009). Een andere verklaring is dat lager opgeleide ouders in kleinere huizen wonen, zodat hun kinderen eerder buiten spelen, wat een vorm is van ongestructureerde fysieke activiteit (Aarts et al., 2012). Cerin en Leslie (2008) geven daarnaast aan dat mensen die meer geld te besteden hebben, ervoor kunnen kiezen om in een omgeving te wonen die bevorderlijk is voor een actieve levensstijl. Ook kunnen ze

makkelijker sociale en materiële zaken aanschaffen die helpen bij een actieve levensstijl.

India

De meeste onderzoeken waarnaar gerefereerd wordt in het huidige onderzoek gaan over westerse landen. Mogelijk gelden de onderzochte relaties niet voor een niet-westerse land als India. Zo is er in India sprake van een kastensysteem (Dhar, 2013; Macionis & Plummer, 2012). In een kastensysteem is niet iedereen gelijk (Macionis & Plummer, 2012).

(9)

Er zijn in India vier kasten en onder die kasten bevinden zich de onaanraakbaren. Sociale mobiliteit tussen de kasten is moeilijk of zelfs onmogelijk (Bailey, 1963; Dhar, 2013). In de meeste westerse landen kunnen jongeren door middel van onderwijs en werk een hogere sociaaleconomische status krijgen (Macionis & Plummer, 2012). In India geloven veel mensen echter dat hun status en identiteit voor het leven bepaald is bij de geboorte (Bailey, 1963; Dhar, 2013; Macionis & Plummer, 2012). Mensen in India blijven over het algemeen van hun geboorte tot hun dood tot dezelfde kaste behoren en veranderen ook niet van sociaaleconomische status (Bailey, 1963; Dhar, 2013).

Daarnaast is in veel westerse landen fysieke activiteit belangrijk (Dolan et al., 2014). Uit onderzoek blijkt echter dat in India gebrek aan fysieke oefening en fysieke inactiviteit cultureel geaccepteerd zijn (Mohan, Wilkes, & Jackson, 2007). Verder laten jongeren uit Azië lage niveaus van fysieke activiteit zien, vergeleken met jongeren uit andere delen uit de wereld (Müller, Khoo, & Lambert, 2013). Een verklaring voor de lage niveaus van fysieke activiteit kan zijn dat de tijd die besteed kan worden aan fysieke activiteit, vaak wordt gebruikt om huiswerk of bijles te krijgen. School gerelateerde activiteiten worden namelijk beschouwd als belangrijker en voordeliger dan fysieke activiteit (Müller et al., 2013).

Verder blijkt uit onderzoek dat de gemiddelde mate van tevredenheid met het leven in India lager ligt dat in andere landen (Ball & Chernova, 2008). Uit dit onderzoek blijkt echter wel dat ook in India een hoger inkomen gerelateerd is aan een hogere mate van tevredenheid met het leven (Ball & Chernova, 2008).

Huidig Onderzoek

Het doel van dit onderzoek is om de relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven bij jongeren in India te onderzoeken, waarbij gekeken wordt of gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit mediërende factoren zijn.

(10)

De vraag is of sociaaleconomische status samenhangt met tevredenheid met het leven bij jongeren uit India. De verwachting is dat jongeren met een hogere sociaaleconomische status een hogere mate van tevredenheid met het leven aangeven dan jongeren met een lagere sociaaleconomische status, omdat uit verschillende onderzoeken blijkt dat er een positieve relatie is tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven (Ash & Huebner, 2001; Camfield et al., 2009; Rodriguez Mosquera & Imada, 2013; Seligson et al., 2003).

Daarnaast is het de vraag of sociaaleconomische status samenhangt met fysieke activiteit. De verwachting is dat jongeren met een hogere sociaaleconomische status een hogere frequentie van gestructureerde fysieke activiteit aangeven; uit verschillende

onderzoeken blijkt namelijk deze samenhang (Bengoechea et al., 2010; Santos et al., 2004). Verder is de verwachting dat jongeren met een lage sociaaleconomische status een hogere mate van ongestructureerde fysieke activiteit aangeven, aangezien uit onderzoek blijkt dat jongeren met een lage sociaaleconomische status meer deelnemen aan ongestructureerde activiteiten (Aarts et al., 2012; Brockman et al., 2009).

Een andere vraag is of gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit een mediërende functie hebben op de eventuele relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven. Naar verwachting hebben gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit een mediërende functie op de relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven, omdat uit verschillende onderzoeken blijkt dat er tussen sociaaleconomische status en deelname aan gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit samenhang is (Aarts et al., 2012; Bengoechea et al., 2010; Brockman et al., 2009; Farrell & Shields, 2002; Santos et al., 2004) en er een relatie blijkt te zijn tussen deelname aan fysieke activiteit en tevredenheid met het leven (Brooks et al., 2014; Dolan et al., 2014; Eime et al., 2010; Trainor et al., 2010; Tudor & Tudor, 2013).

(11)

Methode Participanten

Het totale aantal participanten van het onderzoek bedraagt 293. De participanten komen uit Pune in India en zijn tussen de 10 en 14 jaar oud (Mleeftijd = 12.38; SD = 1.17). De

jongeren kwamen van zes verschillende scholen. Er deden 161 jongens (55%) en 123 meisjes (42%) mee aan het onderzoek. Van de overige negen jongeren is het geslacht onbekend. Er is onderscheid gemaakt tussen jongeren met een lage sociaaleconomische status (102, Mleeftijd =

12.27; SD = 1.17) en jongeren met een hoge sociaaleconomische status (191; Mleeftijd = 12.57;

SD = 1.28). De groep jongeren met een lage sociaaleconomische status bestond uit 40 jongens, 58 meisjes en vier jongeren van wie het geslacht onbekend was.

De groep jongeren met een hoge sociaaleconomische status bestond uit 121 jongens, 65 meisjes en vijf jongeren van wie het geslacht onbekend was.

Instrumenten

Sociaaleconomische status. Om de sociaaleconomische status bij de jongeren te

bepalen, is gekeken naar de scholen waar de jongeren naartoe gaan. In India zijn er privé en overheidsscholen. Jongeren met een lage sociaaleconomische status gaan meestal naar een school van de overheid en jongeren met een hoge sociaaleconomische status gaan doorgaans naar een privéschool (French & Kingdon, 2010). Zo kan aan de hand van de school bepaald worden of participanten een hoge of lage sociaaleconomische status hebben.

Tevredenheid met het leven. De tevredenheid met het leven is gemeten met de

Satisfaction With Life Scale (SWLS) (Diener, Emmons, Larsen, & Griffin, 1985). Dit is een instrument met vijf items om globale cognitieve oordelen te meten van de tevredenheid met het leven van een persoon (Diener et al., 1985). De SWLS heeft een relatief goede

inhoudsvaliditeit, constructvaliditeit en discriminante validiteit (Diener, Inglehart, & Tay, 2013). De SWLS is er in verschillende talen en kan internationaal goed gebruikt worden

(12)

(Diener et al., 2013). Participanten moeten vijf stellingen beoordelen. In het huidige

onderzoek kon gekozen worden uit vijf opties van mee oneens tot mee eens. Een voorbeeld van een item is: ‘Als ik mijn leven over zou kunnen doen, zou ik bijna niets veranderen.’ De Cronbachs alpha in het huidige onderzoek is 0.71, dat is voldoende (Linting & Van Ginkel, 2011).

Fysieke activiteit. De fysieke activiteit van de participanten is gemeten door de

tijdsbesteding van de jongeren op te schrijven in een dagboek tijdens interviews. Tijdens deze interviews werd gevraagd naar de tijdsbesteding van de vorige dag. Per vijf minuten werd genoteerd wat de tijdsbesteding was. De fysieke activiteit is onderverdeeld in gestructureerd en ongestructureerd. Onder gestructureerde fysieke activiteit vielen de activiteiten die gecodeerd zijn als actieve teamsport en actieve individuele sport. Onder ongestructureerde fysieke activiteit vielen de activiteiten die gecodeerd zijn als actieve recreatie. Uit onderzoek blijkt dat de dagboekmethode redelijk betrouwbaar en valide is (Juster, Ono, & Stafford, 2003). Er blijkt echter wel dat bij deze methode de tijdsbesteding niet altijd goed

weergegeven wordt, zo vergeten participanten soms korte activiteiten te noemen (Larson & Verma, 1999).

Procedure

De scholen uit Pune in India zijn benaderd door middel van convenience sampling. Bij deze steekproefmethode worden de participanten geselecteerd vanwege hun beschikbaarheid (Linting & Van Ginkel, 2011). Het onderzoek werd gedaan aan de hand van interviews met de leerlingen van ongeveer een uur. De interviews vonden plaats op school. Iedere jongere is driemaal in een week geïnterviewd over de tijdsbesteding van de vorige dag, waarvan twee schooldagen en een weekenddag. Als een jongere bij een interview aanwezig was, maar niet bij de andere twee interviews, werd deze jongere uit de data verwijderd. De participanten werden beloond voor deelname aan het onderzoek door middel van stickers. De interviews

(13)

waren in het Engels, Hindi of Marathi, afhankelijk van de talen die de participant begreep. In het interview werd gevraagd wat de tijdsbesteding was van de participant. De interviews zijn op band opgenomen en daarna in Excel-bestanden opgeschreven. Daarin stond per vijf minuten beschreven wat de tijdsbesteding was van de participant op een dag. Vervolgens werden de interviews gecodeerd door de tijd die besteed was aan verschillende activiteiten te noteren.

Voorafgaand aan het onderzoek werd aan de scholen om deelname aan het onderzoek gevraagd. Als een school wilde deelnemen aan het onderzoek, werden de ouders van de leerlingen op de hoogte gebracht van het onderzoek via brieven. Ouders konden hun kind afmelden. Deelname aan het onderzoek was anoniem en vrijwillig. Jongeren werden daar voorafgaand aan het onderzoek over geïnformeerd.

Resultaten Datacheck

In Tabel 1 is te zien dat jongeren met een lage sociaaleconomische status een hoger gemiddelde hebben wat betreft ongestructureerde fysieke activiteit dan jongeren met een hoge sociaaleconomische status. Het gemiddelde van de gestructureerde fysieke activiteit verschilt niet significant tussen jongeren met een lage sociaaleconomische status en jongeren met een hoge sociaaleconomische status. De verdelingen van gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit zijn scheef en gepiekt. Daarnaast zijn er enkele uitbijters bij de groep met een hoge sociaaleconomische status wat betreft gestructureerde fysieke activiteit. Deze uitbijters kunnen verklaard worden uit het feit dat een aantal jongeren veel tijd besteden aan gestructureerde fysieke activiteit. Ook deze data zijn van belang, daarom is het niet nodig deze uitbijters en scheve, gepiekte verdelingen te verwijderen.

(14)

Tabel 1

Algemene informatie over de data

Variabele Groep M SD Zskew Zkurt %missend Uitbijters

Tevredenheid met het leven LSES 3.11 1.08 -0.83 -1.09 38.20 0 Tevredenheid met het leven HSES 3.84 0.67 -1.32 -0.57 28.80 0 Gestructureerde fysieke activiteit LSES 30.41 33.28 5.73 3.60 0.00 0 Gestructureerde fysieke activiteit HSES 31.18 29.27 6.82 4.00 0.00 0 Ongestructureerde fysieke activiteit LSES 83.55 87.22 5.72 3.77 0.00 0 Ongestructureerde fysieke activiteit HSES 52.54 68.85 15.26 30.68 0.00 3

Noot. HSES = hoge sociaaleconomische status, LSES = lage sociaaleconomische status.

Correlatie

In Tabel 2 is te zien dat twee variabelen met elkaar samenhangen. Er is namelijk sprake van een significante negatieve samenhang tussen gestructureerde fysieke activiteit en ongestructureerde fysieke activiteit. Dit betekent dat een hogere mate van gestructureerde fysieke activiteit samengaat met een lagere mate van ongestructureerde fysieke activiteit. Tabel 2

Correlaties tussen de variabelen in dit onderzoek

SFA OFA

OFA -0.16*

Tevredenheid met het leven -0.07 -0.01

Noot. SFA = gestructureerde fysieke activiteit, OFA = ongestructureerde fysieke activiteit, *p < 0.01.

(15)

Regressie

In Tabel 3 is te zien dat er sprake is van een positieve samenhang tussen

sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven, R2 = .15, F(1, 197) = 34.33, p < .05. Dit betekent dat jongeren met een hoge sociaaleconomische status gemiddeld een hogere mate van tevredenheid met het leven aangeven dan jongeren met een lage sociaaleconomische status. Daarnaast is er sprake van een negatieve samenhang tussen sociaaleconomische status en ongestructureerde activiteit, R2 = .04, F(1, 291) = 11.14, p < .05. Dit houdt in dat jongeren met een lage sociaaleconomische status meer tijd besteden aan ongestructureerde fysieke activiteit. Sociaaleconomische status en gestructureerde fysieke activiteit hangen niet met elkaar samen. Verder hangen gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit niet samen met tevredenheid met het leven en er is geen sprake van mediatie.

Tabel 3 Regressie

Noot. SES = sociaaleconomische status, SFA = gestructureerde fysieke activiteit, OFA = ongestructureerde fysieke activiteit.

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven, met als mediërende factor fysieke activiteit, onderverdeeld in

B SE b* t p

SES → Tevredenheid met het leven 0.74 0.13 0.39 5.86 0.00

SES → SFA 0.77 3.77 0.01 0.20 0.84

SES → OFA -31.00 9.29 -.19 -3.34 0.001

SES

→ Tevredenheid met het leven SFA 0.73 -0.00 0.13 0.00 0.38 -0.05 5.81 -0.82 0.00 0.41 SES

→ Tevredenheid met het leven OFA 0.77 0.00 0.13 0.00 0.40 0.08 5.98 1.16 0.00 0.25

(16)

gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit. De eerste vraag was of er een relatie was tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven. Er werd op grond van de literatuur verwacht dat jongeren met een hoge sociaaleconomische status een hogere mate van tevredenheid met het leven zouden aangeven dan jongeren met een lagere sociaaleconomische status (Ash & Huebner, 2001; Camfield et al., 2009; Seligson et al., 2003). Deze hypothese is bevestigd.

Daarnaast was het de vraag of jongeren met een hogere sociaaleconomische status een andere mate van fysieke activiteit zouden hebben. Hierbij was de verwachting dat er onder jongeren met een hoge sociaaleconomische status een hogere mate van deelname zou zijn aan gestructureerde fysieke activiteit. Deze hypothese is niet bevestigd. Een verklaring hiervoor kan zijn dat jongeren in India met een hoge sociaaleconomische status minder vrije tijd hebben, omdat zij veel tijd besteden aan school, huiswerk en bijles, om zo goed mogelijk te presteren (Verma, Sharma, & Larson, 2002). Doordat zij minder vrije tijd hebben, kunnen zij niet meer tijd besteden aan gestructureerde fysieke activiteiten dan jongeren met een lage sociaaleconomische status. Verder werd op grond van de literatuur verwacht dat jongeren met een lage sociaaleconomische status meer tijd besteden aan ongestructureerde fysieke activiteit dan jongeren met een hoge sociaaleconomische status (Aarts et al., 2012; Brockman et al., 2009). Deze hypothese is bevestigd.

Vervolgens was het de vraag of gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit mediërende factoren waren bij de relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven. Er werd op grond van de literatuur verwacht dat gestructureerde en

ongestructureerde fysieke activiteit mediërende factoren zouden zijn (Bengoechea et al., 2010; Brockman et al., 2009; Brooks et al., 2014; Dolan et al., 2014; Eime et al., 2010; Farrell & Shields, 2002). Deze hypothese is echter niet bevestigd. Het blijkt namelijk dat

(17)

relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat in India school gerelateerde activiteiten als belangrijker en voordeliger worden beschouwd in vergelijking met fysieke activiteit (Müller et al., 2013). Doordat fysieke activiteit als minder belangrijk beschouwd wordt, kan het zijn dat positieve ervaringen van de fysieke activiteit overschaduwd worden door gevoelens van stress door het niet besteden van tijd aan school gerelateerde activiteiten, zoals bijles en het maken van huiswerk (Brajsa-Zganec et al., 2011; Verma et al., 2002).

Daarnaast zijn er mogelijk andere factoren die de relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven verklaren. Zo is een mogelijke verklaring dat personen met een hogere sociaaleconomische status meer geld kunnen besteden aan gezondheidszorg en hobby’s (McNeill, Kreuter, & Subramanian, 2006). Deze factoren kunnen vervolgens zorgen voor een hogere mate van tevredenheid met het leven.

Beperkingen

In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van scholen om de jongeren te bereiken. Dit betekent dat jongeren die niet naar school gaan, uitgesloten zijn van dit onderzoek. Uit onderzoek blijkt dat 20% van de jongeren in India tussen zes en veertien jaar niet naar school gaat (Kingdon, 2007). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat rijke jongeren meer kans hebben op onderwijs dan arme jongeren (Filmer & Pritchett, 2001). Waarschijnlijk zijn het dus de armste jongeren die niet naar school gaan en ook niet aan het onderzoek konden deelnemen. Verder kan er sprake zijn van een bias doordat er gebruik is gemaakt van de dagboekmethode (Juster et al., 2003). Jongeren met een hogere sociaaleconomische status kunnen namelijk vaak beter herinneren wat hun tijdsbesteding was dan jongeren met een lage sociaaleconomische status, omdat zij bijvoorbeeld betere rekenvaardigheden hebben om tijd in te schatten (Juster et al., 2003). De gebruikte dagboekmethode is ook nog niet onderzocht op validiteit. Zo kan het zijn dat jongeren korte activiteiten van de vorige dag vergeten (Larson & Verma, 1999). Hierdoor

(18)

kunnen de data vertekend zijn. Echter, uit onderzoek blijkt dat andere vergelijkbare dagboekmethoden betrouwbaar zijn (Juster et al., 2003; Larson & Verma, 1999). Wellicht geven deze beide factoren een vertekend beeld in het onderzoek. Het is van belang dat in een volgend onderzoek jongeren die niet naar school gaan ook deelnemen aan het onderzoek en dat er naast de dagboekmethode ook een andere methode wordt gebruikt om tijdsbesteding te onderzoeken.

Verder is er in dit onderzoek onderscheid gemaakt tussen gestructureerde en ongestructureerde fysieke activiteit door actieve sport en actieve recreatie van elkaar te onderscheiden. Spelen met een huisdier valt onder actieve recreatie, hoewel deze activiteit zowel fysiek actief als fysiek inactief vormgegeven kan worden. Mogelijk is de tijdsbesteding aan ongestructureerde fysieke activiteit daardoor een overschatting. Echter, deze categorie is bij de beide groepen van sociaaleconomische status gebruikt. Zodoende is er door deze activiteit waarschijnlijk geen verschil veroorzaakt in de totale tijdsbesteding aan ongestructureerde fysieke activiteit.

Daarnaast is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van dit onderzoek nog niet bekend. Er waren in dit onderzoek veel verschillende codeurs. Het is van belang dat codeurs hetzelfde coderen, zodat de data niet vertekend zijn en er geen sprake is van meetfout (Linting & Van Ginkel, 2011). Bij vervolgonderzoek is het van belang de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid wel te berekenen, zodat duidelijk is dat de resultaten niet beïnvloed worden door te grote verschillen bij het coderen.

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van interviews en vragenlijsten. Echter, bij interviews en vragenlijsten kan sprake zijn van sociale wenselijkheid (Van de Mortel, 2008). Mogelijk zijn de resultaten in het huidige onderzoek vertekend door sociale wenselijkheid van participanten.

(19)

Implicaties

Uit het huidige onderzoek blijkt dat er een positieve samenhang is tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven onder jongeren. Hoewel

ongestructureerde en gestructureerde fysieke activiteit geen mediërende factoren zijn in deze relatie, is deelname aan fysieke activiteit wel van belang. Uit onderzoek blijkt namelijk dat een gebrek aan fysieke activiteit samenhangt met overgewicht (Kar & Kar, 2015) en dat deelname aan fysieke activiteit gerelateerd is aan een goede gezondheid (Dovey, Reeder, & Chalmers, 1998). Daarnaast is een hogere mate van fysieke activiteit ook gerelateerd aan betere schoolprestaties (Hill et al., 2010).

Uit de resultaten blijkt dat jongeren met een lage sociaaleconomische status meer deelnemen aan ongestructureerde fysieke activiteiten. Dit is een risico voor antisociaal en afwijkend gedrag, zoals uit onderzoek blijkt (Mahoney & Stattin, 2000; Osgood et al., 1996). Om dit risico te verkleinen is het van belang gestructureerde activiteiten in de vrije tijd aan te bieden, met een competente leider, goede regels en doelen. Daarnaast kan er toezicht

gehouden worden door een autoriteitsfiguur om afwijkend en antisociaal gedrag te voorkomen (Osgood et al., 1996).

Het is van belang dat er onderzoek wordt gedaan naar eventuele andere mediërende factoren in de relatie tussen sociaaleconomische status en tevredenheid met het leven. Dit is belangrijk, omdat zo onderzocht kan worden wat men kan doen om lage tevredenheid met het leven te voorkomen en zo de risico’s van lage tevredenheid met het leven, zoals depressie (Park et al., 2004) te vermijden.

(20)

Referenties

Aarts, M. -J., De Vries, S. I., Van Oers, H. A. M., & Schuit, A. J. (2012). Outdoor play among children in relation to neighborhood characteristics: A cross-sectional neighborhood observation study. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 9, 98-108. doi:10.1186/1479-5868-9-98

Ash, C., & Huebner, E. S. (2001). Environmental events and life satisfaction reports of adolescents: A test of cognitive mediation. School Psychology International, 22, 320-336. doi:10.1177/0143034301223008

Bailey, F. G. (1963). Closed social stratification in India. European Journal of Sociology, 4, 107-124. doi:10.1017/S0003975600000710

Ball, R., & Chernova, K. (2008). Absolute income, relative income, and happiness. Social Indicators Research, 88, 497-529. doi:10.1007/s11205-007-9217-0

Bengoechea, E. G., Sabiston, C. M., Ahmed, R., & Farnoush, M. (2010). Exploring links to unorganized and organized physical activity during adolescence: The role of gender, socio-economic status, weight status, and enjoyment of physical education. Research Quarterly for Exercise and Sport, 81, 7-16. doi:10.5641/027013610x13352775119475

Bradley, R. H., & Corwyn, R. F. (2002). Socioeconomic status and child development. Annual Review of Psychology, 53, 371-399.

doi:10.1146/annurev.psych.53.100901.135233

Brajsa-Zganec, A., Merkas, M., & Sverko, I. (2011). Quality of life and leisure activities: How do leisure activities contribute to subjective well-being? Social Indicators Research, 102, 81-91. doi:10/1007/s11205-010-9724-2

(21)

Breuer, C., Hallmann, K., Wicker, P., & Feiler, S. (2010). Socio-economic patterns of sport demand and ageing. European Review of Aging and Physical Activity, 7, 61-70. doi:10.1007/s11556-010-0066-5

Brockman, R., Jago, R., Fox, K. R., Thompson, J. L., Carwright, K., & Page, A. S. (2009). “Get of the sofa and go and play”: Family and socioeconomic influences on the physical activity of 10-11 year old children. BMC Public Health, 9, 253-259.

doi:10.1186/1471-2458-9-253

Brooks, F. M., Smeeton, N. C., Chester, K., Spencer, N., & Klemera, E. (2014). Associations between physical activity in adolescence and health behaviours, well-being, family and social relations. International Journal of Health Promotion and Education, 52, 271-282. doi:10.1080/14635240.2014.923287

Camfield, L., Choudhury, K., & Devine, J. (2009). Well-being, happiness and why

relationships matter: Evidence from Bangladesh. Journal of Happiness Studies, 10, 71-91. doi:10.1007/s10902-007-9062-5

Camfield, L., & Esposito, L. (2014). A cross-country analysis of perceived economic status and life satisfaction in high- and low-income countries. World Development, 59, 212-223. doi:10.1016/j.worlddev.2014.01.018

Cerin, E., & Leslie, E. (2008). How socio-economic status contributes to participation in leisure-time physical activity. Social Science & Medicine, 66, 2596-2609.

doi:10.1016/j.socscimed.2008.02.012

Dhar, J. L. (2013). Intercaste marriage: A study from the Indian context. Marriage & Family Review, 49, 1-25. doi:10.1080/01494929.2012.714720

(22)

Diener, E., & Diener, M. (1995). Cross-cultural correlates of life satisfaction and self-esteem. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 653-663.

doi:10.1037/0022-3514.68.4.653

Diener, E., Emmons, R. A., Larsen, R. J., & Griffin S. (1985). The satisfaction with life scale. Journal of Personality Assessment, 49, 71-75. doi:10.1207/s15327752jpa4901_13

Diener, E., Inglehart, R., & Tay, L. (2013). Theory and validity of life satisfaction scales. Social Indicators Research, 112, 497-527. doi:10.1007/s11205-012-0076-y

Diener, E., Tay, L., & Oishi, S. (2013). Rising income and the subjective well-being of nations. Journal of Personality and Social Psychology, 104, 267-276. doi: 10.1037/a0030487

Dolan, P., Kavetsos, G., Vlaev, I. (2014). The happiness workout. Social Indicators Research, 119, 1363-1377. doi:10.1007/s11205-013-0543-0

Dovey, S. M., Reeder, A. I., & Chalmers, D. J. (1998). Continuity and change in sporting and leisure time physical activities during adolescence. British Journal of Sports Medicine, 32, 53-57. doi:10.1136/bjsm.32.1.53

Eime, R. M., Harvey, J. T., Brown, W. J., & Payne, W. R. (2010). Does sports club

participation contribute to health-related quality of life? Medicine & Science in Sports & Exercise, 42, 1022-1028. doi:10.1249/mss.0b013e3181c3adaa

Farrell, L., & Shields, M. A. (2002). Investigating the economic and demographic

determinants of sporting participation in England. Journal of Royal Statistical Society: Series A (Statistics in Society), 165, 335-348. doi:10.1111/1467-985X.00626

(23)

Ferrer-i-Carbonell, A. (2005). Income and will-being: An empirical analysis of the comparison income effect. Journal of Public Economics, 89, 997-1019. doi:10.1016/j.jpubeco.2004.06.003

Filmer, D., & Pritchett, L. H. (2001). Estimating wealth effects without expenditure data- or tears: An application to educational enrollments in states of India. Demography, 38, 115-132. doi:10.1353/dem.2001.0003

French, R., & Kingdon, G. (2010). The relative effectiveness of private and government schools in rural India: Evidence from ASER data. London: Institute of Education.

Furr, R. M., & Funder, D. C. (1998). A multimodal analysis of personal negativity. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1580-1591. doi:10.1037/0022-3514.74.6.1580

Gilman, R., & Huebner, S. (2003). A review of life satisfaction research with children and adolescents. School Psychology Quarterly, 18, 192-205.

doi:10.1521/scpq.18.2.192.21858

Hill, L., Williams, J. H. G., Aucott, L., Milne, J., Thomson, J., Greig, J., . . . Mon-Williams, M. (2010). Exercising attention within the classroom. Developmental Medicine & Child Neurology, 52, 929-934. doi:10.1111/j.1469-8749.2010.03661.x

Hudson, E. (2013). Does relative material wealth matter for child and adolescent life satisfaction? The Joarnal of Socio-Economics, 46, 38-47.

doi:10.1016/j.socec.2013.06.007

Juster, F. T., Ono, H., & Stafford, F. P. (2003). An assessment of alternative measures of time use. Sociological Methodology, 33, 19-54. doi:10.1111/j.0081-1750.2003.t01-1-00126.x

(24)

Kar, S. S., & Kar, S. S. (2015). Prevention of childhood obesity in India: Way forward. Journal of Natural Science, Biology and Medicine, 6, 12-17. doi:10.4103/0976-9668.149071

Kingdon, G. G. (2007). The progress of school education in India. Oxford Review of Economic Policy, 23, 168-195. doi:10.1093/oxrep/grm015

Koivumaa-Honkanen, H., Koskenvuo, M., Honkanen, R. J., Viinamäki, H., Heikkilä, K., & Kaprio, J. (2004). Life dissatisfaction and subsequent work disability in an 11-year follow-up. Psychological Medicine, 34, 221-228. doi:10.1017/S0033291703001089

Larson, R. W., & Verma, S. (1999). How children and adolescents spend time across the world: Work, play, and developmental opportunities. Psychological Bulletin, 125, 701-736. doi:10.1037//0033-2909.125.6.701

Lera-López, F., & Rapún-Gárate, M. (2007). The demand for sport: Sport consumption and participation models. Journal of Sport Management, 21, 103-122. Geraadpleegd op: http://journals.humankinetics.com/AcuCustom/Sitename/Documents/DocumentItem/63 99.pdf

Linting, M., & Van Ginkel, J. R. (2011). Introduction to research methods in the social and behavioral sciences. Harlow, England: Pearson Education Limited.

Macionis, J. J., & Plummer, K. (2012). Sociology: A global introduction. Harlow, England: Pearson Education Limited.

Mahoney, J. L., & Stattin, H. (2000). Leisure activities and adolescent antisocial behavior: The role of structure and social context. Journal of Adolescence, 23, 113-127. doi:10.1006/jado.2000.0302

(25)

Marks, G. N., & Fleming, N. (1999). Influences and consequences of well-being among Australian young people: 1980-1995. Social Indicators Research, 46, 301-323. doi: 10.1023/A:1006928507272

Marshall, S. J., Jones, D. A., Ainsworth, B. E., Reis, J. P., Levy, S. S., & Macera, C. A. (2007). Race/ethnicity, social class, and leisure-time physical inactivity. Medicine & Science in Sports & Exercise, 39, 44-51. doi:10.1249/01.mss.0000239401.16381.37

McNeill, L. H., Kreuter, M. W., & Subramanian, S. V. (2006). Social environment and physical activity: A review of concepts and evidence. Scoial Science & Medicine, 63, 1011-1022. doi:10.1016/j.socscimed.2006.03.012

Mensink, G. B. M., Loose, N., & Oomen, C. M. (1997). Physical activity and its association with other lifestyle factors. European Joarnal of Epidemiology, 13, 771-778.

doi:10.1023/A:1007474220830

Mohan, S., Wilkes, L. M., & Jackson, D. (2007). Coronary heart disease in Asian Indians: Perspectives of family members. Contemporary Nurse, 23, 189-201.

doi:10.5172/conu.2006.23.2.189

Mota, J., & Esculcas, C. (2002). Leisure-time physical activity behavior: Structured and unstructured choices according to sex, age, and level of physical activity. International Journal of Behavioral Medicine, 9, 111-121. doi:10.1207/s15327558ijbm0902_03

Müller, A. M., Khoo, S., & Lambert, R. (2013). Review of physical activity prevalence of Asian school-age children and adolescents. Asia-Pacific Journal of Public Health, 26, 227-238. doi:10.1177/1010539513481494

(26)

Oishi, S., Diener, E. F., Lucas, R. E., & Suh, E. M. (1999). Cross-cultural variations in predictors of life satisfaction: Perspectives from needs and values. Personality and Social Psychology Bulletin, 25, 980-990. doi:10.1177/01461672992511006

Osgood, D. W., Wilson, J. K., O’Malley, P. M., Bachman, J. G., & Johnston, L. D. (1996). Routine activities and individual deviant behavior. American Sociological Review, 61, 635-655. doi:10.2307/2096397

Park, N., Peterson, C., & Seligman, M. E. P. (2004). Strengths of character and well-being. Journal of Social and Clinical Psychology, 23, 603-619.

doi:10.1521/jscp.23.5.603.50748

Perales, F., Del Pozo-Cruz, J., Del Pozo-Cruz, J., & Del Pozo-Cruz, B. (2014). On the associations between physical activity and quality of life: Findings from an Australian nationally representative panel survey. Quality of Life Research, 23, 1921-1933. doi:10.1007/s11136-014-0645-4

Rathus, S. A. (2011). Childhood and adolescence: Voyages in development. Belmont, CA: Wadsworth.

Rodriguez Mosquera, P. M., & Imada, T. (2013). Perceived social image and life satisfaction across cultures. Cognition and Emotion, 27, 1132-1141.

doi:10.1080/02699931.2013.767222

Santos, M. P., Esculcas, C., & Mota, J. (2004). The relationship between socioeconomic status and adolescents’ organized and nonorganized physical activities. Pediatric Exercise Science, 16, 210-218. Geraadpleegd op:

(27)

nship_between_socioeconomic_status_and_adolescents'_organized_and_nonorganized_ physical_activities/links/02bfe5138a5194b125000000.pdf

Sato, M., Jordan, J. S., & Funk, D. C. (2014). The role of physically active leisure for enhancing quality of life. Leisure Sciences: An Interdisciplinary Journal, 36, 293-313. doi:10.1080/01490400.2014.886912

Schimmack, U., Oishi, S., Radhakrishnan, P., Dzokoto, V., & Ahadi, S. (2002). Culture, personality, and subjective well-being: Integrating process models of life satisfaction. Journal of Personality and Social Psychology, 82, 582-593. doi:10.1037//0022-3514.82.4.582

Seligson, J. L., Huebner, E. S., & Valois, R. F. (2003). Preliminary validation of the brief multidimensional students’ life satisfaction scale (BMSLSS). Social Indicators Research, 61, 121-145. doi:10.1023/A:1021326822957

Trainor, S., Delfabbro, P., Anderson, S., & Winefield, A. (2010). Leisure activities and adolescent psychological well-being. Journal of Adolescence, 33, 173-186. doi:10.1016/j.adolescence.2009.03.013

Tsui, H.-C. (2014). What affects happiness: Absolute income, relative income or expected income? Journal of Policy Modeling, 36, 994-1007. doi:10.1016/j.jpolmod.2014.09.005

Tudor, I. -D., & Tudor, M. (2013). Leisure sports activities impact on adults personal development and quality of life. Procedia – Social and Behavioral Sciences, 84, 1090-1094. doi:10.1016/j.sbspro.2013.06.705

(28)

Valois, R. F., Zullig, K. J., Huebner, E. S., & Drane, J. W. (2004). Physical activity behaviors and perceived life satisfaction among public high school adolescents. Journal of School Health, 74(2), 59-65. doi:10.1111/j.1746-1561.2004.tb04201.x

Van de Mortel, T. F. (2008). Faking it: Social desirability response bias in self-report research. Australian Journal of Advanced Nursing, 25, 40-48. Geraadpleegd op: http://epubs.scu.edu.au/cgi/viewcontent.cgi?article=1001&context=hahs_pubs

Verma, S., Sharma, D., & Larson, R. W. (2002). School stress in India: Effects on time and daily emotions. International Journal of Behavioral Development, 26, 500-508. doi:10.1080/01650250143000454

Voss, L. D., Hosking, J., Metcalf, B. S., Jeffery, A. N., & Wilkin, T. J. (2008). Children from low-income families have less access to sports facilities, but are no less physically active: Cross-sectional study (EarlyBird 35). Child: Care, Health and Development, 34, 470-474. doi:10.1111/j.1365-2214.2008.00827.x

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figuur 10.3: Sector Gedrag &amp; Maatschappij: percentage studenten dat (zeer) ontevreden is over verschillende aspecten van de docenten van de opleiding, niet-bekostigde

Figuur 10.2: Sector Onderwijs: percentage studenten in het hoger onderwijs dat (zeer) tevreden is over inhoudelijke kennis van docenten en over de didactische kwaliteit van

Figuur 10.3: Sector Techniek: percentage studenten van bekostigde voltijd opleidingen dat (zeer) tevreden, neutraal en (zeer) ontevreden is over inhoudelijke deskundigheid

Binnen dit onderzoek werd er tijdens de nameting gevonden, dat persoonlijke feedback effectiever bleek voor vrouwen en dat er voor mannen geen verschil was tussen

Maar het blijft te vermoeden dat de lengte van de ziekteduur een significante invloed heeft op de samenhang tussen self-efficacy en tevredenheid met sociale

Naar het effect op normatieve betrokkenheid bij het werk en de afdeling is geen onderzoek gedaan, maar vanwege de vooral positieve effecten op andere combinaties

Door onder andere de doorgaans matige refusal-skills van mensen met een licht verstandelijke beperking, en de sociale druk om te drinken, zal alcoholmisbruik in stand

De provincie Drenthe heeft echter aangegeven dat deze bedrijvigheid wel zoveel mogelijk gebundeld moet worden aangeboden en dat de gemeenten Aa en Hunze en Borger-Odoorn met een