• No results found

Uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag : een kwantitatief onderzoek naar verschillen in opvoedingsgedrag van vaders en moeders richting zoons en dochters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag : een kwantitatief onderzoek naar verschillen in opvoedingsgedrag van vaders en moeders richting zoons en dochters"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag

Een kwantitatief onderzoek naar verschillen in opvoedingsgedrag van vaders en moeders richting zoons en dochters

Graduate School of Childhood Development and Education MASTER ORTHOPEDAGOGIEK

2015 SCRIPTIE

Student: Marit Mulder

Studentnummer: 5729580

Begeleidster: Dr. M. Majdandžić Datum: Mei 2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 2 Samenvatting 3 Inleiding 4 Dit onderzoek 12 Methode 13 Participanten 13 Procedure 14 Maten 14

Het coderen van de opvoedingsdimensies 16

Betrouwbaarheid 17

Resultaten 20

Discussie 24

Literatuurlijst 29

(3)

Abstract

This longitudinal study explored challenging and overprotective parenting behavior of fathers and mothers towards their sons and daughters aged 2.5 years. Fathers were expected to show more challenging behavior towards their children than mothers, whereas mothers were expected to show more overprotective behavior than fathers. We hypothesized fathers to be more challenging towards sons than daughters, and more overprotective towards daughters. We hypothesized mothers to be more challenging towards sons also, but equally

overprotective towards sons or daughters. Participating families (N = 120; 55 boys and 65 girls) were observed in the Baby laboratory of the University of Amsterdam and at home doing several tasks. Fathers and mothers interacted with their child separately to measure challenging and overprotective parenting behavior. Parenting behavior was also assessed by a questionnaire. The results show differences in parenting behavior between fathers and

mothers to their 2.5-year-old children. Fathers seem to show more challenging parenting behavior and mothers more overprotective parenting behavior. Gender of the child appeared to have no influence on parenting behavior. It was concluded that fathers and mothers differ in levels of parenting behavior, but that gender of the child makes no difference.

(4)

Samenvatting

In deze longitudinale studie is uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van vaders en moeders richting zoons en dochters onderzocht op de leeftijd van 2,5 jaar. Verwacht werd dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag vertonen en moeders meer overbeschermend opvoedingsgedrag richting zoons en dochters in vergelijking met vaders. Tevens werd

verwacht dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag vertonen naar zoons dan naar dochters en meer overbeschermend opvoedingsgedrag naar dochters dan naar zoons. Voor moeders werd verwacht dat zij uitdagender zijn naar zoons, maar dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen zoons en dochters wat overbeschermend opvoedingsgedrag betreft.

Participerende gezinnen (n = 120; 55 jongens en 65 meisjes) zijn gefilmd in het Baby laboratorium van de Universiteit van Amsterdam en thuis tijdens het uitvoeren van

verschillende gestructureerde taken. Vaders en moeders interacteerden apart van elkaar met hun kind om uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag te meten. Ouderlijk

opvoedingsgedrag werd ook gemeten middels een vragenlijst die door beide ouders werd ingevuld. De resultaten in deze studie laten verschillend opvoedingsgedrag zien door ouders bij kinderen in de leeftijd van 2.5 jaar. Vaders laten meer uitdagend opvoedingsgedrag zien en moeders meer overbeschermend opvoedingsgedrag. Geslacht van het kind heeft geen invloed op het opvoedingsgedrag van ouders. Geconcludeerd kan gesteld worden dat ouders

verschillend opvoedingsgedrag laten zien, maar dat het geslacht van het kind geen verschil maakt.

(5)

Inleiding

De vroege ontwikkeling van het kind gaat gepaard met interacties met volwassenen, voornamelijk met vader en moeder. In afgelopen jaren hebben vaders in onderzoek meer aandacht gekregen als het gaat om hun bijdrage in de opvoeding en de ontwikkeling van het kind (Roggman, Boyce, Cook, Christiansen & Jones, 2004). Het vader-kind spel staat in bestaand onderzoek naar vaders zo centraal, dat zij tegenwoordig het primaire speelmaatje van hun kind worden genoemd. Moeders daarentegen worden als primaire verzorgers gezien (Roggman et al., 2004). Vaders blijken vaker uitdagend met hun kinderen te spelen, waar moeders de verzorgende en beschermende rol op zich nemen (Lewis & Lamb, 2003).

Uit literatuuronderzoek van Roggman (2004) blijkt dat het spel van vaders meer actief en fysiek is dan het spel van moeders, wat juist meer verbaal en didactisch is (Roggman et al., 2004). Het meer actieve en fysieke spel, bijvoorbeeld stoeien, van vaders kan worden

omschreven als uitdagend opvoedingsgedrag. Uitdagend opvoedingsgedrag bestaat uit een aantal gedragingen waarin de ouder een poging doet om het kind te prikkelen en probeert aan te moedigen om risico’s te nemen en grenzen op te zoeken. Hierbij zorgt de ouder wel voor veiligheid en bescherming (Paquette, 2004; Bögels & Phares, 2008). Het fysieke spelgedrag van vaders is een voorbeeld van fysieke uitdaging. Er zijn ook verbale voorbeelden te noemen zoals plagen, uitlokken tot competitie, het kind aanzetten tot prestaties of voor de gek houden (Majdandžić, Möller, Bögels & Van Den Boom, 2014). In dit onderzoek wordt uitdagend opvoedingsgedrag beschreven als een door de ouder geboden mogelijkheid om het kind een positief gevoel van spanning te laten ervaren. Tevens wordt door middel van deze scriptie antwoord gegeven op de vraag in hoeverre vaders en moeders ander opvoedingsgedrag vertonen én of dit opvoedingsgedrag verschilt richting zoons en dochters.

Volgens Roggman (2004) verschillen vaders en moeders wat uitdagend

opvoedingsgedrag betreft van elkaar, daar waar vaders ruiger en opwindender zijn in hun spel. Het spel van moeders daarentegen is meer verbaal en houdt zich meer vast aan het gebruikelijke zonder daarvan af te wijken. Wanneer wordt gekeken naar de relatie tussen moeder en kind, kan gesteld worden dat deze relatie tussen moeder en kind gezien kan worden als een gehechtheidsrelatie, wat zich uit in het kalmeren en troosten van het kind, terwijl de relatie tussen vader en kind gebaseerd is op activering en het blootstellen van hun kinderen aan de buitenwereld (Majdandžić et al., 2014; Paquette, 2004).

Niet alleen de theorieën tonen aan dat vaders en moeders ander opvoedingsgedrag laten zien. Ook uit empirisch onderzoek is gebleken dat vaders ander opvoedingsgedrag vertonen dan moeders. Verschillende onderzoeken waarin metingen en observaties zijn

(6)

gedaan, hebben bevestigd dat vaders meer tijd besteden aan het spelen met hun kinderen dan moeders en dat hun spel meer fysiek is, ook wel rough-and-tumble play genoemd (Möller, Majdandžić, Vente & Bögels, 2013). Recent empirisch onderzoek van Majdandžić et al. (2014) toont ook aan dat vaders meer uitdagend zijn en zich minder inmengen in het spel dan moeders richting hun 2 jaar oude kind. Ouders (n = 94) werden voor dit onderzoek verzocht taken te doen met hun beide kinderen en hun kinderen apart, waarbij op meting 1 het jongste kind 2,5 jaar was en het oudste net 4 jaar, op meting 2 was het jongste kind net 3 jaar en het oudste kind bijna 5 jaar. Tijdens dit onderzoek werd het opvoedingsgedrag van de ouder gemeten. Het meer inmengen in het spel van het kind van moeders vergeleken met vaders, komt overeen met de ondersteunende en beschermende rol van moeders.

Onderzoeken welke vragenlijsten ingevuld door ouders en observaties met ouders als meetinstrumenten gebruiken, hebben laten zien dat vaders relatief meer tijd besteden aan het spelen met hun kinderen dan moeders (Môller et al., 2013). Onderzoek van Doucet (2004) bijvoorbeeld, heeft aangetoond dat er een verschil in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders zichtbaar is en blijft naarmate kinderen ouder worden. Vaders ondernemen meer fysieke activiteiten waarbij grenzen worden opgezocht. Moeders daarentegen zijn meer geneigd om kinderen te troosten als zij vallen en zijn meer sensitief en responsief, terwijl vaders hun kind aanmoedigen weer door te spelen (Lewis & Lamb, 2003; Barnett, Deng, Mills-Koonce, Willoughby & Cox, 2008). Bovenstaande onderzoeken laten zien dat, in overeenstemming met de theorieën, vaders meer fysiek en uitdagend spel laten zien naar hun kinderen dan moeders. Geconcludeerd kan worden dat er daadwerkelijk een verschil bestaat tussen het uitdagende opvoedingsgedrag van vaders en moeders.

Naast verschil in uitdagend opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders, wordt ook een verschil in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders gevonden in overbeschermend opvoedingsgedrag. Volgens Wood (2006) wordt overbeschermend gedrag omschreven als gedrag van de ouder dat te beperkend en beschermend is. Hierdoor heeft het kind minder kans om van een situatie te leren of deze nieuwe situatie te ontdekken, doordat het kind minder wordt blootgesteld aan nieuwe omgevingen (Bögels & Van Melick, 2004; Edwards, Rapee, & Kennedy, 2010). Dit heeft tot gevolg dat het kind afhankelijk blijft van de ouder of deze afhankelijkheid zelfs vergroot wordt.

Bögels (2008) omschrijft dat de moeder meer sensitief en overbeschermend reageert dan de vader. Ook empirisch onderzoek van Holmbeck, Johnson, Wills, McKernon, Rose, Erklin, & Kemper (2002) laat zien dat vaders significant minder overbeschermend

(7)

(n = 68). De metingen bestonden uit observaties en het invullen van vragenlijsten. Daarnaast laten verschillende onderzoeken zien dat moeders meer warmte en support tonen naar hun kinderen dan vaders, waarbij moeders over het algemeen een hechtere en intiemere band opbouwen met hun kinderen en adolescenten dan vaders (McKinney & Renk, 2008; Simons & Conger, 2007; Steinberg & Silk, 2002).

Gekeken naar bestaande theorieën over verschillen in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders laat zien dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag vertonen dan moeders. Dit uit zich in meer fysiek spel waarbij vaders een poging doen om het kind risico’s te laten nemen en grenzen op te zoeken (Paquette, 2004). Moeders zijn in vergelijking met vaders meer overbeschermend, wat zich uit in het zoeken naar meer nabijheid van de moeder richting het kind om het kind te beschermen zich te bezeren (Wood, 2006). De theorieën worden ondersteund door empirische onderzoeken, waaruit ook is gebleken dat vaders meer uitdagen en meer aanmoedigen dan moeders en moeders meer sensitief en beschermend op hun kinderen reageren dan vaders (Bögels (2008).

Verschillen tussen jongens en meisjes

Omdat uit onderzoek dus blijkt dat ouders van elkaar verschillen wat betreft

opvoedingsgedrag, is het belangrijk ook te kijken welke verschillen tussen jongens en meisjes waarneembaar zijn. Vervolgens kan dan gekeken worden of deze verschillen van invloed zijn op het opvoedingsgedrag van ouders, dat wil zeggen, of ouders hun zoons en dochters

verschillend behandelen.

Aan kinderen worden sekse-specifieke kenmerken toegeschreven. Zo zijn jongens meer assertief en meisjes meer emotioneel (Maccoby, 2000) en blijken jongens kwetsbaarder te zijn dan meisjes op verschillende terreinen (Delfos, 2004). Meisjes hebben volgens Delfos (2004) minder vaak een ongeluk, worden zij minder gediagnosticeerd met een stoornis en zijn hun schoolprestaties beter. Daarnaast zijn meisjes gehoorzamer en zoeken zij minder de grenzen op (Delfos, 2004) en laten meisjes minder boosheid en meer verdriet zien in

vergelijking met jongens (Chaplin, Cole & Zahn-Waxler, 2005). Er zijn al enige aanwijsbare sekseverschillen te zien tijdens het rijpen van het brein in de foetus (Delfos, 2004).

Verschillen tussen jongens en meisjes worden ook gevonden door verschillende empirische onderzoeken. Kindleberger Hagan & Kuebli (2006) hebben met hun onderzoek (n = 80) naar risicovol gedrag van kinderen in de leeftijd van drie tot vier jaar gevonden dat jongens zich meer bij risicovolle activiteiten betrekken dan meisjes (Kindleberger Hagan & Kuebli, 2006). En wanneer jongens en meisjes (n = 48), met een gemiddelde leeftijd van 35

(8)

maanden, meedoen met dezelfde activiteiten, zijn jongens gewaagder en nemen meer risico dan meisjes (Morrongiello, Zdzieborski & Normand, 2010). Jongens en meisjes verschillen in gedragskenmerken, wat zich uit in een hoger niveau van impulsiviteit, activiteit, het opzoeken van sensatie en minder inhibitie controle bij jongens (Morrongiello et al., 2010). Fausto-Sterling et al. (2012) hebben in een recente meta-analyse gevonden dat jongens een kleine, maar significante grotere neiging hebben om meer actief te zijn dan meisjes (effectgroottes tussen d = .12 tot .29). Dit kan mogelijk verklaard worden door het hogere testosteronniveau bij jongens in vergelijking met meisjes, wat van invloed is op de beweeglijkheid (Woltering, 2012).

Nu is gebleken dat jongens en meisjes van elkaar verschillen, kan worden gekeken naar de sekseontwikkeling van het kind. Met andere woorden, hoe kunnen verschillen tussen jongens en meisjes worden verklaard? Hoe weet een kind dat bepaalde sekse-specifieke kenmerken passen bij het geslacht? Want, aan de hand van het geslacht van kinderen wordt hen al vroeg de identiteit ‘jongen’ of ‘meisje’ aangemeten (Leaper, 2002). De

sekseontwikkeling van kinderen kan vanuit verschillende kanten belicht worden. Verschillen en overeenkomsten tussen jongens en meisjes kunnen volgens Delfos (2004) verklaard worden door een evolutionaire basis, welke al tijdens de voortplanting ontstaat. Dit verschil tussen jongens en meisjes is al snel na de geboorte te zien: meisjes kijken langer naar

gezichten en jongens langer naar objecten. Delfos (2004) gaat uit van een aangeboren aanleg, aangezien deze verschillen één dag na de geboorte nog niet door opvoeding veroorzaakt kunnen zijn.

Naast een biologische aanleg speelt omgeving ook een grote rol wanneer het gaat om sekseontwikkeling. De leertheorie bijvoorbeeld, ligt ten grondslag aan het

socialisatieperspectief. Volgens de leertheorie wordt sekse-specifiek gedrag versterkt door mensen in de directe omgeving, zoals ouders en leerkrachten. Door sterke of minder sterke bekrachtiging van gedrag ontstaan verschillen tussen de seksen (Maccoby, 2000). Door modeling leren kinderen welk sekse-typische gedragingen horen bij hun geslacht door te kijken naar het gedrag van anderen en daarbij behorende consequenties (Maccoby, 2000).

Daarnaast kunnen verschillen tussen jongens en meisjes verklaard worden vanuit een cognitief perspectief. Kinderen vormen concepten die gebaseerd zijn op informatie over zichzelf en op sekseverwachtingen. Deze concepten beïnvloeden hun sociale opvattingen, gedrag en informatieverwerking (Maccoby, 2000; Martin et al., 2002). Vanuit ethologisch en psychologisch perspectief wordt gevonden dat genen en omgeving van invloed zijn op het individu en het sekse-specifieke gedrag (Maccoby, 2000).

(9)

Wanneer gekeken wordt naar de invloed van geslacht op de opvoeding, blijkt dat een kind via geslachtsgebonden eigenschappen zelf ook een bepaald soort opvoedingsgedrag teweeg kan brengen en als het ware ‘zijn eigen vader of moeder maakt’ (Barkley, Karlsson, Pollard & Murpey, 1985). Opvoeding kan gezien worden als een wederkerige relatie: kenmerken van het kind kunnen tot gevolg hebben dat ouders kiezen voor een andere opvoeding (Marsiglio et al., 2000). Longitudinaal onderzoek (n = 134) heeft de invloed van kindfactoren op ouderlijk gedrag zichtbaar gemaakt (Van den Boom & Hoeksma, 1994). Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat kinderen met extreme verlegenheid als temperamentstype een overbeschermende opvoedkundige reactie teweeg kunnen brengen bij hun ouders (Rubin, Hastings, Stewart, Henderson & Chen, 1997).

Uit onderzoek van Oldehinkel en collega’s (2006) blijkt dat jongens over het algemeen meer negatief opvoedingsgedrag bij ouders oproepen. Volgens Katainen en collega’s (1998) echter, reageren moeders minder negatief op agressief gedrag van jongens (in tegenstelling tot hetzelfde gedrag van meisjes), doordat deze traditionele sekse-specifieke gedragingen

algemeen aanvaard worden (Katainen et al., 1998). Gedrag wordt dus ook gevormd door de interacties die het kind heeft met zijn omgeving. De omgeving heeft, naarmate het kind groeit, steeds meer invloed op de verdere ontwikkeling van het kind (Woltering, 2012).

Verschillen in opvoedingsgedrag naar zoons en dochters

De vraag is of ouders verschillen in opvoedingsgedrag naar hun zoons en dochters. Uit de literatuur blijkt dat vaders over het algemeen minder direct betrokken zijn bij het dagelijks leven van hun kinderen dan moeders (Moon & Hoffman, 2010). Moeders maken het in het verzorgen van haar kinderen geen onderscheid in geslacht. Vaders daarentegen gedragen zich verschillend richting hun zoons en dochters en zijn meer betrokken bij hun zoons dan bij hun dochters ongeacht hun leeftijd (Moon & Hoffman, 2010). De persoonlijke interactie, zoals zoon of dochter in bad doen, op schoot nemen, knuffelen of vasthouden, is van moeder naar dochter en vader naar zoon hoger naar hetzelfde geslacht als naar het andere geslacht.

De context waarin de interactie tussen ouder-kind plaatsvindt, speelt een rol in de socialisatie van ouders van de genderrol ontwikkeling van het kind. Tijdens doen-alsof spellen valt op dat moeders met dochters meer betrokken zijn bij het spel dan moeders met zoons of vaders met zoons (Lindsey & Mize, 2001). Tijdens fysieke spel zijn vaders met zoons meer betrokken bij het spel dan vaders met dochters. Dit suggereert dat de spelcontext een belangrijke rol vervult in verschil in patronen naar gender van ouder-kind spelgedrag. Ouders besteden meer tijd aan het kind met hetzelfde geslacht dan aan het andere geslacht.

(10)

Volgens Raley & Bianchi (2006) geloven vaders dat zij speciale kennis bezitten die zij over kunnen brengen op hun zoons (‘hoe word je een man’), terwijl moeders tijd moeten besteden met hun dochters om een fatsoenlijk rolmodel te zijn wat betreft moederschap en opvoeding (Raley & Bianchi, 2006). Jongens benaderen hun vader waarschijnlijk meer dan hun moeder wanneer zij iets mannelijks willen doen en meisjes benaderen hun moeder waarschijnlijk meer om hun behoeften te vullen (Raley & Bianchi, 2006).

Ook ander empirisch onderzoek toont aan dat er verschillen tussen ouders zijn wat betreft opvoedingsgedrag naar hun zoons of dochters. Uit onderzoek van Morrongiello et al. (2010) bijvoorbeeld, blijkt dat moeders (n =25), anders reageren op risicovol gedrag van jongens en meisjes. Moeders moedigen het nemen van risico’s meer aan bij zoons dan bij dochters. Tevens uiten moeders hun bezorgdheid meer naar dochters dan naar zoons en waren vaders meer toleranter wat het betreft het risicovolle gedrag van hun jonge kinderen

(Morrongiello et al., 2010).

Daarnaast hebben studies gevonden dat vaders en moeders hun kinderen gender-geschikt speelgoed aanbieden. Uit de empirische bevinding van Snow, Jacklin en Maccoby (1983) is gebleken dat vaders (n = 107) ‘same-gender’ spel belonen en ‘cross-gender’ spel bestraffen en dat hierdoor jongens sterker gender getypeerd zijn in hun spel dan meisjes op de leeftijd van 12 maanden. Tevens heeft onderzoek (n = 20) van Idle, Wood & Desmarais (1993) laten zien dat vaders onderscheid maken tussen het kiezen van speelgoed voor jongens en meisjes. Dit wordt ondersteund door onderzoek naar de verschillende socialisatie van jongens en meisjes bij vaders, waarbij duidelijk wordt dat vaders op drie manieren hun zoons en dochters anders behandelen, namelijk (a) door stimuleren van stereotype sekse-geschikt spel, (b) door harder te zijn voor jongens en hen meer te straffen dan meisjes, (c) door zachter te zijn voor meisjes en hun afhankelijke gedrag meer te accepteren (Snow et al., 1983; Siegal, 1987). Het harder zijn voor jongens zou kunnen voortkomen uit het feit dat jongens over het algemeen minder klagen dan meisjes en omdat meisjes op een bepaalde manier meer timide zijn dan jongens (Snow et al, 1983). Maccoby & Jacklin (1974) stellen dat de reden dat vaders hun zoons meer straffen dan hun dochter is dat jongens het meer ‘nodig’ hebben. Tevens blijkt uit het onderzoek van Snow et al. (1983) dat vaders significant vaker fysieke en verbale uitingen deden naar jongens dan naar meisjes. Vaders en dochters hielden elkaar meer vast en bleven dichter bij elkaar in de buurt in tegenstelling tot vaders en zoons (Snow et al, 1983). Ook blijkt dat, ondanks dat sekse typerend gedrag wordt aangemoedigd door beide ouders, vaders een groter verschil maken tussen zoons en dochters en jongens meer betrekken bij mannelijke activiteiten en meisjes meer in vrouwelijke (Siegal, 1987). Russell & Saebel

(11)

(1997) stellen ook dat vaders meer verschil in gedrag laten zien tussen zoons en dochters dan moeders.

Toch blijkt ook uit een aantal studies dat moeder niet significant meer tijd besteed met dochters dan met zoons (Raley & Bianchi, 2006). Het gegeven dat moeders meer tijd steken in de opvoeding van kinderen dan vaders en meestal de primaire verzorger is van de kinderen, maakt dat zij minder onderscheid maken in geslacht wanneer zij bezig zijn met het geven van zorg (Raley & Bianchi, 2006).

Een aantal factoren kan verklaren waarom ouders jongens en meisjes anders opvoeden. Ouders en kinderen met dezelfde gender ontwikkelen makkelijker

gemeenschappelijke interesses. Ouders kunnen het vermoeden hebben dat jongens meer dan meisjes vaders nodig hebben als een rolmodel. Dit kan de mate van interactie tussen vader en zoon tegenover vader en dochter beïnvloeden. Verwachtingen van ouders over de prestaties van hun kinderen kunnen er mogelijk ook toe leiden dat ouders andere gedragingen van hun zoons en dochters aanmoedigen (Raley & Bianchi, 2006). Verschillen tussen ouders kunnen zijn ontstaan door verschillen in opvattingen en achtergrond van beide ouders. Door hun eigen opvattingen en achtergrond kunnen ouders in een gezin verschillend worden beïnvloed in hun opvoedingsgedrag (Bögels & Phares, 2008).

Of ouders een voorkeur hebben voor een bepaalt gender of niet, ze geloven nog steeds dat zoons en dochters anders opgevoed dienen te worden (Raley & Bianchi, 2006). En ook al vinden ouders dat kinderen hetzelfde behandeld moeten worden, afgezien van gender, toch voeden zij hun kinderen niet tweeslachtig op (Raley & Bianchi, 2006).

De verschillen in opvoedgedrag tussen vaders en moeders richting zoons en dochters kunnen eveneens worden verklaard vanuit de sociale rol theorieën (McKinney & Renk, 2008). Dit houdt in dat ouders in hun opvoeding, bewust of onbewust, rekening houden met de rol die van jongens en meisjes in de samenleving wordt verwacht. Leaper (2002) stelt dat de socialisatie van jongens en meisjes vooruitkomt uit het feit dat voor vrouwen en mannen binnen de samenleving bepaalde structuren bestaan. Dit kan betekenen dat er meer nadruk wordt gelegd op het verzorgende karakter van dochters en het meer onafhankelijke gedrag van zonen (McKinney & Renk, 2008). Volgens McBride, Schoppe & Rane (2002) hebben moeders, in tegenstelling tot vaders, minder keuze voor de mate van betrokkenheid bij de opvoeding. Vaders hebben meer vrijheid in het bepalen van hun rol (Grolnick, Kurowski & McMenamy, 1998) en stelt hen in staat om selectiever te zijn in de opvoeding van hun kinderen. Daarentegen ontvangen mannen, in tegen stelling tot vrouwen, een minder uitgebreide socialisatie voor hun rol als ouder (McBride et al., 2002).

(12)

Ontwikkeling van opvoedingsgedrag en ouderlijke investering Hierboven is beschreven dat vaders en moeders van elkaar verschillen in hun

opvoedingsgedrag naar meisjes en jongens, en dat er een relatie bestaat tussen het geslacht van het kind en de manier waarop ouders het opvoeden, is het van belang de oorsprong van opvoedingsgedrag te kunnen achterhalen. Om erachter te komen hoe verschil in

opvoedingsgedrag tussen vader en moeder is ontstaan, wordt hieronder de evolutie van vaderlijke- en moederlijke investering uiteengezet.

De evolutietheorie wordt vaak bekritiseerd, maar deze theorie biedt echter een unieke en belangrijke bijdrage aan de studie naar opvoeding en de effecten op kinderen (Bjorklund, Yunger & Pellegrini, 2002; Geary & Flinn, 2001). Middels deze theorie ontstaan nieuwe inzichten die betrekking hebben op de manier waarop ouders opvoeden. Daarnaast maken deze inzichten duidelijk welke verschillen in opvoeding er zijn tussen vaders en moeders en wat hiervan het resultaat is in relatie met kinderen.

Gekeken naar het ontstaan van verschil in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders, stelt het model van Geary (Geary, 2010; Geary & Flinn, 2001) dat sociale competitie een belangrijke factor is die familie dynamieken en opvoedingsgedrag heeft gevormd. Competitie met andere personen om toegang te krijgen tot essentiële maar moeilijk te verkrijgen bronnen (voedsel, grond), bracht selectiedruk met zich mee. Er werd

samengewerkt met verwanten om de competitie aan te gaan met andere soortgenoten. Geary & Flinn (2001) beredeneren dat zulke coalities uit mannelijke familieleden bestonden, wat inhoudt dat competitie van de menselijke voorouders tussen coalities van mannelijke

verwanten belangrijk was. Naast mannelijke competitie, is gebleken dat vrouwen met elkaar de competitie aangingen wat betreft het mannelijke geslacht. Hierbij waren zij vooral opzoek naar mannen met hoge sociale dominantie. Vrouwen vormden met elkaar sociale netwerken om sociale ondersteuning veilig te stellen en voor hulp bij het grootbrengen van hun kinderen. Concluderend kan gesteld worden dat de mate van vaderlijke investering bij mensen is

geëvolueerd door onze voorouders, die zijn blootgesteld aan een specifieke karakteristieken en ecologische omstandigheden, waarbij meest centraal de sociale competitie met

soortgenoten stond. Evolutionair gezien kan dit verklaren waarom vaders over het algemeen minder investeren in hun kinderen dan moeders.

Dit onderzoek

In de huidige studie werd onderzocht of er een verschil is tussen vaders en moeders in uitdagend opvoedingsgedrag en overbeschermend opvoedingsgedrag richting hun 2,5 jarige zoon of dochter. De hoofdvraag die hierbij werd gesteld was: ‘In hoeverre verschilt uitdagend

(13)

opvoedingsgedrag en overbeschermend opvoedingsgedrag van vaders naar zoon of dochter en uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van moeders naar zoon of dochter op 2.5 jaar?’ Allereerst is er in deze studie kort getoetst of er, zoals in de literatuur wordt verondersteld, een verschil in opvoedingsgedrag werd gevonden tussen vaders en moeders in uitdagend opvoedingsgedrag en overbeschermend opvoedingsgedrag. Vervolgens is er gekeken of vaders en moeders naar hun zoon of dochter verschillend opvoedingsgedrag laten zien, zowel als verbale en fysieke uitingen werden samengevoegd als wanneer zij werden opgesplitst in fysieke en verbale uitingen. Dit heeft geleid tot de volgende hypothesen: 1) Vaders vertonen meer fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag naar zoons dan naar dochters (Majdandžić et al., 2011; Bögels & Phares, 2008), 2) Vaders vertonen meer fysiek en overbeschermend opvoedingsgedrag naar dochters dan naar zoons (Snow et al, 1983), 3) moeders vertonen meer fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag naar zoons dan naar dochters (Morrongiello et al., 2010) en 4) moeders vertonen evenveel fysiek en verbaal overbeschermend opvoedingsgedrag naar zoons en dochters (Lewis & Lamb, 2003).

Er werd verwacht dat in deze studie werd gevonden dat vaders en moeders van elkaar verschilden wat betreft opvoedingsgedrag, waarbij vaders meer uitdagend en moeders meer overbeschermend zijn .

De data is verzameld middels observaties in het lab, bij de gezinnen thuis en door middel van een door zowel vader als moeder ingevulde vragenlijst. Deze instrumenten hadden als doel het uitdagende en overbeschermende opvoedingsgedrag van vaders en moeders te meten. In deze huidige studie is, anders dan in de literatuur, een splitsing gemaakt tussen fysieke en verbale uitingen van ouders. Deze twee componenten zijn met elkaar vergeleken om een completer beeld te krijgen van de opvoedingsdimensies uitdagend opvoedingsgedrag en overbeschermend opvoedingsgedrag.

(14)

Methode

Participanten

De participanten die gebruikt zijn voor deze scriptie zijn afkomstig uit een groot longitudinaal onderzoek ‘De sociale ontwikkeling van kinderen’ van de Universiteit van Amsterdam. De studie bestaat uit zes meetmomenten, namelijk: de voormeting en wanneer het kind 4 maanden, 1 jaar, 2,5 jaar, 4,5 jaar en 7,5 jaar oud is. Voor deze studie werden alleen de gegevens van de 2,5 jaarsmeting gebruikt. Totaal deden er 120 gezinnen mee aan het onderzoek. Alle ouders deden mee met de huistaken en 115 vaders en 117 moeders deden mee met de labtaken. De vragenlijst werd door 115 vaders en 119 moeder ingevuld. Van de kinderen waren 55 jongen en 65 meisje. Zie tabel 1 voor demografische gegevens.

De deelnemende ouders, zowel vaders als moeders, zijn in en rondom Amsterdam geworven via verloskundigenpraktijken, door middel van advertenties in tijdschriften en websites en via het uitdelen van folders. Het was van belang dat ouders bij aanvang van het onderzoek in verwachting waren van het eerste kind van hun samen; ouders mochten wel al kinderen uit eerdere relaties hebben. Tevens moesten de ouders de Nederlandse of Engelse taal goed beheersen. Voor de baby’s golden ook inclusiecriteria, namelijk: het kind mocht niet te vroeg geboren zijn (jonger dan 37 weken), bij de geboorte moest de baby minimaal 2500 gram wegen, een Apgar-score hebben van 8 of hoger en er mocht geen sprake zijn van een neurologische afwijking.

Tabel 1

Sociodemografische gegevens participanten

Vaders Moeders

Sociodemografische factoren M (SD) M (SD)

N 115 119

Leeftijd bij aanvang Leeftijd kind 36.46 (5.39) 2.47 (.70) 33.56 (4.18) 2.47 (.72) Opleidingsniveau¹ 6.39 (1.72) 6.93 (1.29) Beroeps niveau² 8.22 (2.47) 8.46 (2.35) % %

(15)

Huidige werk situatie Nederlandse afkomst FT PT 86.4 9.7 94.5 45.3 43.6 90.7

1. Opleidingsniveau is verkregen middels een 8-punts schaal van 1 (primaire scholing) tot 8 (universiteit).

2. Beroepsniveau is verkregen middels een 11-punts schaal van 1 (geen opleiding vereist) tot 11 (universitair diploma vereist). FT, fulltime; PT, parttime.

Procedure

Om het opvoedingsgedrag van ouders te meten is ouders gevraagd om, apart van elkaar, naar het Onderzoekscentrum voor Ouder en Kind aan de Universiteit van Amsterdam te komen met hun kind. Tijdens deze bezoeken deden vaders en moeders dezelfde taken met hun kind die gericht waren op het meten opvoedingsgedrag. Ouders kregen voor iedere meting een vragenlijst thuisgestuurd. Hierin werden onder andere vragen gesteld over de opvoeding door middel van de opvoedingsvragenlijst. Naast labbezoeken werd ouders ook gevraagd mee te werken aan huisbezoeken, waarbij onderzoeksters ouders en kind taken lieten uitvoeren die werden gefilmd. Deze huisbezoeken werden uitgevoerd om zo in een natuurlijke setting de ecologische validiteit (Bronfenbrenner, 1979) van het onderzoek te kunnen garanderen. Maten

Opvoedingsgedrag gemeten met de vragenlijst opvoedingsgedrag 2,5 jaar

Opvoedingsgedrag werd gemeten met The Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (Majdandžić, de Vente & Bögels, 2008). Er is een aantal hoofddimensies onderscheiden, die zijn onderverdeeld in subdimensies. De hoofddimensies bestaan uit uitdagend gedrag, overbetrokkenheid (met als subdimensies overbescherming en overcontrole), warmte, negativiteit, negatieve discipline en positieve discipline. Voor dit onderzoek werden uitsluitend de schalen uitdagend en overbescherming gebruikt.

Uitdagend gedrag wordt omschreven als: Het op een speelse manier aanzetten van het kind tot risicovol gedrag. Het kind wordt op een sensitieve manier uit balans gebracht. Het deel van de vragenlijst over uitdagend opvoedingsgedrag bestond uit 36 items welke trachten te meten in hoeverre de ouder het kind plaagt, ‘ik haal grapjes uit met mijn kind’, het kind stimuleert tot het verleggen van grenzen, ‘als mijn kind iets eng vindt, dan stimuleer ik

(16)

onbekenden’, stimuleert tot assertiviteit, ‘ik stimuleer mijn kind om nee te zeggen als hij/zij iets niet wil’, competitie aangaat met het kind ‘bij een spelletje tikkertje met mijn kind laat ik me niet zomaar pakken’, en in hoeverre sprake is van modeling ‘mijn kind ziet mij wel eens anderen plagen’.

De schaal overbescherming bestond uit 11 items en is een onderdeel van de hoofddimensie overbetrokkenheid wat ook overcontrole omvat. Overbescherming wordt als volgt omschreven: Overbescherming is overdreven angstig zijn dat er wat met het kind gebeurt en daar ook naar handelen (overbezorgdheid). In de vragenlijst omvat

overbescherming vragen over voorzichtigheid ‘ik houd voortdurend een oogje op mijn kind, om te voorkomen dat hij/zij zich bezeert’ en afscherming van prikkels ‘ik ga niet met mijn kind naar plaatsen waar het heel druk is’.

De vragen werden beantwoord op een 5-punts Likertschaal (1=‘helemaal niet van toepassing’ tot 5=‘helemaal van toepassing). Voor beide dimensies werd een gemiddelde score berekend over de items. De interne consistentie bleek in orde (waarde >.7) Met een Cronbach’s Alpha van .86 voor vader en .89 voor moeder voor uitdagend opvoedingsgedrag en .72 voor vader en .76 voor moeder voor overbeschermend opvoedingsgedrag.

Opvoedingsgedrag gemeten door middel van observaties

Om opvoedingsgedrag in het onderzoekscentrum te meten, zijn verschillende taken uitgevoerd. De taken werden in een vaste volgende afgenomen en alleen bij uitzondering werd hiervan afgeweken.

In totaal bestond de observatie uit 12 taken; zeven labtaken en vijf huistaken. De eerste drie taken die uitgevoerd diende te worden in het onderzoekscentrum waren de bewegingstaken bestaande uit: 1) paardje rijden. Hierbij werd de ouder verzocht het kind op een langwerpige skippybal te plaatsen, achter het kind te gaan staan en het kind te laten paardje rijden. Onderdeel 2) was rollen, hier was het de bedoeling dat het kind met zijn/haar buik twee keer over de bal rolt, waarbij het geholpen wordt door de ouder. Het laatste onderdeel was 3) het vliegspelletje. Hierbij werd de ouder gevraagd er een vliegspel van te maken waarbij het kind een vlieggevoel ervaart. De volgende taak was 4) vrij spel zonder speelgoed. Tijdens deze taak werd de ouder verzocht om vijf minuten met het kind te spelen zonder speelgoed, waarbij alleen kussens, een mat en een zitzak werden neergezet.

Vervolgens, 5) kreeg de ouder vijf minuten de tijd om met het kind te spelen met speelgoed. Het speelgoed bestond uit een voorleesboek, bestek, zachte bal, hamertje tik spel, blokken en een pop met drie ogen. Hierna 6) werd de ouder verzocht het speelgoed samen met het kind

(17)

op te ruimen, hier werd drie minuten voor gegeven. Als laatste taak 7) kreeg het kind met ouder de mogelijkheid om gedurende tien minuten te spelen in de Riskroom. Van de Riskroom waren twee versies; Riskroom A bestond uit: stapstenen (eilanden), trampoline, hobbelpaard, schildpad, leeuwenmasker en de blauwe ton. Riskroom B bevatte; stapstenen (rivier), de trap met matras, schommeltol, skippykoe, zwarte doos met enge ogen en de tunnel.

Tijdens de eerste observatiesituatie thuis interacteerde de vader of moeder apart met hun kind van 2,5 jaar oud. Er werd gestart met 8) vijf minuten vrij spel met speelgoed, waarin met speelgoed in huis werd gespeeld. Vervolgens 9) werd er maximaal vijf minuten

opgeruimd door ouder met het kind en daarna was er nog 10) vijf minuten vrij spel zonder speelgoed.

Daarnaast waren er twee taken waarbij beide ouders met elkaar en met het kind interacteerden; namelijk de triadische interacties, bestaande uit twee taken: overpakken op de rug en de schommeltaak. Tijdens 11) het overpakken op de rug werd het kind door beide ouders op elkaars rug gezet, waarbij het kind overgepakt moest worden van de rug naar de rug van de andere ouder. In 12) de schommeltaak kregen de ouders de instructie om hun kind in een laken heen en weer te schommelen, waarbij ouder 1 en ouder 2 allebei de punten van het laken vasthielden met het kind tussen hen in op het laken.

Het coderen van de opvoedingsdimensies

Om de taken te coderen is de manier van coderen van het Meso Behavioral Rating System for Families with young children overgenomen (MeBRF; Mahoney, Coffield, Lewis & Lashley, 1998). Om het vrije spel en de Riskroom te scoren, werd net als bij het MeBRF, het

oudergedrag gescoord in intervallen van één minuut op basis van een 5-puntsschaal. De bewegingstaken en de taak overpakken op de rug, kende geen tijdsintervallen. Hier werd alleen de begintijd van de taak genoteerd. De schommeltaak kende intervallen vier intervallen van 30 seconden. De scores 1 en 2 werden als lage scores gezien, wat een lage frequentie en/of intensiteit weergaf van het geobserveerde opvoedingsgedrag. Score 3 werd gegeven bij een gemiddelde score en geeft een combinatie weer van a) gematigde frequentie/intensiteit, b) hoge frequentie met lage intensiteit en c) lage frequentie met hoge intensiteit van het

geobserveerde opvoedingsgedrag. Een hoge score, 4 of 5, wil zeggen dat er een hoge mate was van frequentie/intensiteit. De in deze scriptie gebruikte schalen uitdagend gedrag en overbescherming zijn grotendeels nieuw ontwikkeld.

(18)

positief gevoel van spanning kan doen ervaren. Hierbij kan het kind op een speelse manier fysiek en verbaal worden uitgedaagd om over haar/zijn grens heen te gaan of worden uitgedaagd om ‘verder te gaan’ dan hij of zij normaal zou doen. Ouder kan zijn of haar kind aanzetten tot risicovol en overschrijvend gedrag, waarbij het kind uit balans kan worden gebracht. Dit gebeurt op zowel sociaal-emotioneel vlak (aanmoedigen) als op fysiek vlak (hard heen en weer draaien, in de lucht gooien). Het uitdagende gedrag kan uit verschillende vormen bestaan; bijvoorbeeld plagen, stoeien, kietelen, aanmoedigen en uitdagend voorbeeld geven. Daarnaast kan ook competitief of stimulerend gedrag als uitdagend gedrag gezien worden. Ouder kan het kind bijvoorbeeld verbaal uitdagen iets moeilijks te doen; bijvoorbeeld door te zeggen: ‘spring er maar zelf vanaf’ of ‘durf je nog hoger?’

Om overbeschermend/voorzichtig opvoedingsgedrag bij ouders te scoren is er gelet op de fysieke omgang met het kind en de verbale opmerkingen. Met fysieke omgang wordt bedoeld dat de ouder erg let op het fysieke welzijn van het kind. Hierbij kan het zijn dat de ouder het kind goed vastpakt ter voorkoming dat het kind valt, maar ook dat ouders dichtbij het kind zitten om hem/haar te beschermen en probeert het kind af te schermen van prikkels. Verbaal gedrag van de ouder houdt in dat de ouder verbale uitingen doet als ‘doe voorzichtig’, ‘pas op’, ‘houd je goed vast’, ‘dat is gevaarlijk’.

Betrouwbaarheid

De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is berekend door middel van intraklassecorrelaties per taak en per gedrag voor zowel uitdagend opvoedingsgedrag als overbescherming. In totaal zijn de labtaken door 5 personen gescoord en de huistaken door 5 andere personen, waarbij 20% van de ouders dubbel is gescoord. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor de huistaken en labtaken is berekend om te zien hoe goed de verschillende observaties gemeten door verschillende observatoren met elkaar samenhangen. Over het algemeen is de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid hoog (zie Tabel 2 en Tabel 3). Er is een lage

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gevonden bij de taken opruimen (verbaal) en vrij spel met speelgoed (fysiek) op de opvoedingsdimensie uitdagend opvoedingsgedrag. Voor de dimensie overbeschermend opvoedingsgedrag werd vaker een lagere interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gevonden. Vooral verbaal was er een lage betrouwbaarheid op de taken paardje rijden,

vliegspel, vrij spel met speelgoed en opruimen na vrij spel met speelgoed.

De items betreffende de opvoedingsdimensies uitdagend opvoedingsgedrag en overbeschermend opvoedingsgedrag zijn gemiddeld. Er zijn telkens drie groepen gemaakt; 1) totaalscore, 2) score fysiek en 3) score verbaal, voor beide onderzochte dimensies en voor

(19)

elke ouder apart. Op basis van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de interne consistentie is er bij de dimensie overbescherming voor gekozen om de opruimtaken eruit te halen (zie Tabel 3 voor de lage scores bij de opruimtaken). Dit had als consequentie dat de maat voor overbescherming op 10 taken is gebaseerd, waar de dimensie uitdagend opvoedingsgedrag op 12 taken is gebaseerd. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (over 5 personen) over het hele construct uitdagend opvoedingsgedrag, waarin de 12 taken zijn samengevoegd, is voor de huistaken (5 taken) totaal 0,83, fysiek 0,90 en verbaal 0,70. Voor de labtaken (7 taken) is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid totaal 0,92, fysiek 0,91 en verbaal 0,90. Voor het construct overbescherming is dit totaal 0,68, fysiek 0,57 en verbaal 0,74 over de huistaken en totaal 0,78, fysiek 0,73 en verbaal 0,86 over de labtaken. Op dit niveau is de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid dus voldoende. Tabel 2

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid Uitdagend opvoedingsgedrag per taak

Taak ICC Verbaal Fysiek Lab Paardje rijden .88 .85 Rollen .57 .75 Vliegspelletje .88 .87

Vrij spel zonder speelgoed .96 .85 Vrij spel met speelgoed .86 .72 Opruimen na vrij spel met speelgoed .44 .44 Riskroom .89 .83

Huis

Vrij spel met speelgoed .88 .26

Opruimen na vrij spel met speelgoed -.11 .80

Vrij spel zonder speelgoed .93 .79 Overpakken op de rug .84 .77

(20)

Tabel 3

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid Overbeschermend opvoedingsgedrag per taak

Taak ICC Verbaal Fysiek Lab Paardje rijden ,44 ,83 Rollen ,75 ,82 Vliegspelletje ,25 ,67

Vrij spel zonder speelgoed ,64 ,85 Vrij spel met speelgoed -,03 ,91 Opruimen na vrij spel met speelgoed 0 ,76 Riskroom ,82 ,76

Huis

Vrij spel met speelgoed ,69 ,68

Opruimen na vrij spel met speelgoed ,52 ,36 Vrij spel zonder speelgoed ,55 ,83

Overpakken op de rug ,73 ,89 Schommeltaak ,27 ,71

Naast de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is ook de betrouwbaarheid van de dimensies uitdagend opvoedingsgedrag en overbeschermend opvoedingsgedrag berekend met behulp van een Cronbach’s alpha. Hierbij werd gekeken in hoeverre de taken samenhingen. Om een totale score te bepalen voor de twee gedragsdimensies voor vader en moeder apart, zijn de taken samengevoegd en is het gemiddelde over alle 24 taken, fysiek en verbaal samen, berekend. Hierna is de betrouwbaarheid van deze dimensies berekend (zie Tabel 4). De betrouwbaarheid van de schaal uitdagend opvoedingsgedrag is voor zowel vader als moeder hoog (>.70). De betrouwbaarheid van de schaal overbeschermend opvoedingsgedrag is beduidend lager en zal met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden.

Tabel 4 Interne consistentie over taken van de opvoedingsdimensies

Cronbach’s Alpha

Gedragsdimensies Moeder Vader

Uitdagend ,79 ,80

(21)

Resultaten

Verschillen in uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders Wat betreft verschil in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders werd verwacht dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag laten zien en moeders meer overbeschermend

opvoedingsgedrag. Wat betreft de observaties bleek uit de gepaarde t-test dat vaders significant hoger scoren dan moeders op fysiek uitdagend gedrag, maar niet op verbaal uitdagend gedrag of de totale score van uitdagend gedrag (Tabel 4).

Op basis van de ingevulde vragenlijst kan geconcludeerd worden dat vaders zichzelf als significant uitdagender zien dan moeders. De resultaten van deze gepaarde t-test lijken te wijzen dat vaders fysiek meer uitdagender opvoedingsgedrag laten zien tijdens dit onderzoek dan moeders (zie Tabel 4).

Tabel 4

Verschillen tussen vaders en moeders in uitdagend opvoedingsgedrag

Vaders Moeders M SD M SD t(df) p Observaties Totaal 1,92 0,28 1,90 0,25 -,94 (116) 0,350 Fysiek 1,99 0,31 1,90 0,29 -3,26 (116) 0,002 Verbaal 1,85 0,30 1,89 0,27 1,28 (116) 0,202 Vragenlijst 3,28 0,43 3,16 0,52 -2,03 (109) 0,045 Op het gebied van overbeschermend opvoedingsgedrag (zie Tabel 5) is uit de gepaarde t-test van de observaties gebleken dat moeders significant hoger scoren dan vaders op de totale score van overbeschermend opvoedingsgedrag én op verbaal overbeschermend

opvoedingsgedrag.

Op basis van de ingevulde vragenlijst kan geconcludeerd worden dat vaders en moeders niet van elkaar verschillen wat zelfrapportage betreft.

(22)

Tabel 5 Verschillen tussen vaders en moeders in overbeschermend opvoedingsgedrag

Vaders Moeders M SD M SD t(df) p Observaties Totaal 1,37 0,12 1,41 0,13 2,61 (116) 0,010 Fysiek 1,55 0,19 1,59 0,19 1,69 (116) 0,093 Verbaal 1,19 0,14 1,24 0,15 2,39 (116) 0,019 Vragenlijst 2,64 0,51 2,65 0,55 0,10 (109) 0,918

Verschillen in uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van vaders richting zoons en dochters

Om te onderzoeken of vaders en moeders richting hun zoons of dochters ander

opvoedingsgedrag vertonen, zijn verschillende onafhankelijke t-tests gedaan (zie Tabel 6). Er werd verwacht dat vaders richting zoons meer fysiek en verbaal uitdagender zouden zijn dan naar dochters. Daarnaast werd verwacht dat vaders naar dochters toe fysiek en verbaal overbeschermender zouden zijn.

Uit onderstaande tabel (Tabel 6) blijkt dat er geen significante resultaten gevonden zijn tussen het uitdagende opvoedingsgedrag van vaders naar zoons of dochters. De scores van de vragenlijst laten ook geen significante resultaten zien. Vaders zien zichzelf niet als uitdagender naar zoons dan dochters. Gekeken naar de uitkomsten betreffende de dimensie overbescherming, wordt aangetoond dat vaders op geen enkel gebied verschil laten zien in overbeschermend opvoedingsgedrag richting zoons of dochters. Deze resultaten impliceren dat er geen verschil is in het opvoedingsgedrag van vaders richting zoons en dochters.

(23)

Tabel 6

Verschillen in uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van vaders richting zoons en dochters Jongens Meisjes M SD M SD t(df) p Uitdagend Observaties Totaal 1,93 0,29 1,92 0,27 -,33 (115) 0,739 Fysiek 2,01 0,34 1,99 0,29 -,39 (115) 0,697 Verbaal 1,86 0,32 1,84 0,29 -,22 (115) 0,828 Vragenlijst 3,24 0,45 3,32 0,47 0,69 (52) 0,491 Overbeschermend Observaties Totaal 1,37 0,12 1,37 0,12 -,11 (115) 0,909 Fysiek 1,55 0,19 1,55 0,19 ,11 (115) 0,916 Verbaal 1,20 0,14 1,19 0,14 -,35 (115) 0,729 Vragenlijst 2,57 0,51 2,62 0,56 0,31 (52) 0,755

Verschillen in uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van moeders richting zoons en dochters

Om verschil in opvoedingsgedrag van moeders naar zoons en dochters in kaart te brengen, zijn wederom een serie onafhankelijke t-tests uitgevoerd (zie Tabel 7). Voor moeders werd verwacht dat zij geen verschil in fysiek en verbaal overbeschermend opvoedingsgedrag zouden laten zien naar zoons of dochters. Voor uitdagend opvoedingsgedrag werd verwacht dat moeders naar zoons fysiek en verbaal uitdagender zouden zijn dan naar meisjes.

Gekeken naar de resultaten van moeders, (zie Tabel 7), worden voor zowel de dimensie uitdagend opvoedingsgedrag als de dimensie overbeschermend opvoedingsgedrag geen significante verschillen waargenomen richting zoons of dochters. Ook de vragenlijsten laten geen significante resultaten zien. Op basis van de resultaten van deze statistische analyses kan gesteld worden dat moeders, gemeten met twee meetinstrumenten, op de twee opvoedingsdimensies geen verschil laten zien in fysiek en verbaal opvoedingsgedrag naar zoons en dochters.

(24)

Tabel 7

Verschillen in uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag van moeders richting zoons en dochters Jongens Meisjes M SD M SD t(df) p Uitdagend Observaties Totaal 1,94 0,27 1,86 0,24 -1,63 (115) ,106 Fysiek 1,94 0,31 1,87 0,27 -1,28 (115) ,205 Verbaal 1,94 0,28 1,86 0,26 -1,66 (115) ,100 Vragenlijst 3,21 0,41 3,12 0,53 -,67 (52) ,507 Overbeschermend Observaties Totaal 1,41 0,12 1,41 0,14 -,12 (115) ,905 Fysiek 1,60 0,17 1,58 0,20 -,43 (115) ,668 Verbaal 1,23 0,14 1,24 0,15 -,34 (115) ,738 Vragenlijst 2,59 0,54 2,56 0,51 -,19 (52) 0,848

(25)

Discussie

In het huidige onderzoek is getracht een antwoord te vinden op de vraag: ‘In hoeverre verschilt uitdagend opvoedingsgedrag en overbeschermend opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders, en van vaders naar zoon of dochter en van moeders naar zoon of dochter op 2.5 jaar? De resultaten van dit onderzoek laten zien dat vaders en moeders van elkaar verschillen wat opvoedingsgedrag betreft. Vaders zijn in dit onderzoek fysiek uitdagender dan moeders en moeders zijn in dit onderzoek qua totaalscore en verbaal meer overbeschermend dan vaders. Deze bevindingen zijn in lijn met eerder onderzoek naar opvoedingsgedrag, waar ook gevonden wordt dat vaders meer uitdagend en moeders meer overbeschermend

opvoedingsgedrag laten zien (Lewis & Lamb, 2003; Majdandžić, Möller, Bögels & Van Den Boom, 2014). Recenter onderzoek laat eveneens zien dat vaders en moeders van elkaar verschillen in opvoedingsgedrag. Hallers-Haalboom et al. (2014) hebben opvoedingsgedrag van ouders richting hun zoons en dochters geobserveerd (n= 389). De deelnemende gezinnen hadden twee kinderen (in de leeftijd van 1 tot 3 jaar). Er is gekeken naar verschil in

sensitiviteit en opdringerigheid van vaders en moeders naar hun oudste en jongste kind en naar het geslacht van het kind (Hallers-Haalboom et al., 2014). Het onderzoek toont aan dat moeders sensitiever zijn en minder opdringerig in het spel van hun kinderen dan vaders. Vaders bepalen tijdens het spelen met hun kind eerder de richting en zijn wat dat betreft dominanter dan moeders (Hallers-Haalboom et al, 2014). Deze resultaten laten zien dat moeders adequater reageren op hun kinderen en gevoeliger zijn voor de signalen die het kind afgeeft dan vaders. Vaders bemoeien zich meer met het spel van het kind en zijn er eerder op gericht het kind fysiek te prikkelen (Hallers-Haalboom et al, 2014). Dit komt overeen met de gevonden resultaten in het huidige onderzoek, daar waar moeders meer gericht zijn op bescherming van het kind en vaders meer gericht zijn op het spel van en met het kind.

Gekeken naar het verschil in opvoedingsgedrag richting zoons of dochters, werden in het huidige onderzoek geen significante verschillen gevonden. Tegen de verwachting in werd gevonden dat vaders en moeders naar hun zoons of dochters nagenoeg hetzelfde fysieke en verbale uitdagende en overbeschermende opvoedingsgedrag vertonen.

Het gevonden resultaat dat moeders geen verschil in overbeschermend

opvoedingsgedrag laten zien naar zoons en dochters, is in overeenstemming met de literatuur. Moeders lijken geen onderscheid te maken in het geslacht van het kind wanneer het om de verzorging en bescherming van haar kind gaat (Moon & Hoffman, 2010). In dit onderzoek bleken ook vaders geen verschil te maken tussen zoons en dochters, wat niet in lijn is met de eerdere bevinding dat vaders meer onderscheid maken in opvoedingsgedrag naar geslacht van

(26)

het kind. Russell & Saebel (1997) hebben namelijk gevonden dat vaders meer verschil in gedrag laten zien tussen zoons en dochters dan moeders. Verwacht werd dan ook dat vaders wat overbescherming betreft meer fysieke en verbale overbescherming zouden laten zien naar dochters dan naar zoons, zoals ook werd gevonden door Maccoby en Jacklin (1974). Maar, aangezien het onderzoek van Maccoby en Jacklin (1974) verouderd is, is het de vraag of het verschil tussen ouders in recentere studies kleiner is dan in oude studies. Dit blijkt inderdaad zo te zijn, aangezien onderzoek van Hallers-Haalboom et al. (2014) laat zien dat er geen relatie is tussen geslacht van het kind en ouderlijke sensitiviteit. Het onderzoek betrof jongen-meisje families en jongen-meisje-jongen families, in vergelijking met jongen-jongen families en meisje-meisje families, respectievelijk het jongste en oudste kind. Hierin werd gevonden dat het voor vaders en moeders wat sensitiviteit betreft, niet uitmaakt of ouders een jongen of meisje hebben. Dit verschil wordt ook niet gevonden in gezinnen met kinderen van het andere geslacht. De gevonden resultaten in de huidige studie, die geen verschillen laten zien tussen vaders en moeders richting hun zoons en dochters, zijn dus wel in overeenstemming met recent onderzoek. Met andere woorden, het ontbreken van verschillen kan gezien worden als passend bij deze tijd. Verschillen tussen vaders en moeders zijn mogelijk blijven bestaan, maar er worden geen verschillen meer gevonden naar geslacht van het kind op de dimensie overbescherming.

Wat uitdagend opvoedingsgedrag betreft, werd voor zowel vader als moeder verwacht dat zij fysiek en verbaal uitdagender zouden zijn naar zoons dan naar dochters (Morrongiello et al., 2010; Snow et al., 1983). Echter werden ook deze verwachtingen niet bevestigd door de gevonden resultaten, mogelijk ook doordat vaders in de huidige tijd minder sekse-specifiek zijn gaan opvoeden. Het onderzoek van Hallers-Haalboom (2014) heeft zich gericht op sensitief en opdringerig ouderlijk opvoedingsgedrag. Blijkbaar gelden dezelfde resultaten ook voor uitdagend opvoedingsgedrag.

Voortbordurend op de veranderende tijden, kan een mogelijke verklaring zijn dat ouders tegenwoordig steeds meer de opvoeding van hun kinderen samen doen en dat

traditionele rolverdelingen steeds meer verdwijnen (Raley & Bianchi, 2006). Sinds eind 1980 werd het ‘zorgzame vaderschap’ een hot item in de media (Hobson, 2002). Deze promotie van zorgzaam en betrokken vaderschap kan gezien worden als een verschuiving binnen de

triadische omgeving van vader, moeder en kind(eren). Het is een uiting van een meer gelijke relaties binnen gezinnen, waarbij de vader niet meer gezien wordt als hoofd van het gezin. Deze gelijkheid binnen gezinnen kan mogelijk verklaren waarom er binnen het huidige onderzoek geen verschil wordt gevonden tussen opvoedingsgedrag van vaders richting zoons

(27)

of dochters. Van vaders wordt verwacht dat zij gelijke verantwoordelijkheid nemen in de opvoeding en het uitvoeren van dagelijkse taken (Hobson, 2002). Dit lijkt het huidige onderzoek te ondersteunen, daar waar geen verschillen worden gevonden tussen vaders en moeders naar het geslacht van het kind.

Dat er verschuivingen hebben plaatsgevonden binnen gezinnen wordt ook duidelijk aan de hand van de volgende gegevens. Vrouwen zijn steeds meer gaan werken,

tegenwoordig zijn de meeste Nederlandse gezinnen anderhalfverdienergezinnen, waarbij de man meestal fulltime werkt en de vrouw parttime (Distelbrink, Lucassen & Hooghiemstra, 2005). Met andere woorden, de arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen is de afgelopen decennia sterk toegenomen. Ook stoppen steeds minder vrouwen met werken na het krijgen van kinderen (Distelbrink, Lucassen & Hooghiemstra, 2005). Doordat steeds meer vrouwen zijn gaan werken, wordt het noodzakelijk dat vrouwen en mannen gaan samenwerken wat huishouden en opvoeding betreft. Meer gelijkheid binnen het gezin maakt het mogelijk dat vaders meer betrokken worden bij taken die vroeger vooral aan de vrouw waren toebedeeld en andersom. Mogelijk kan deze verschuiving verklaren waarom 1) vrouwen en mannen in deze studie minder van elkaar verschillen in opvoedingsgedrag dan werd verwacht en 2) waarom vaders en moeders hun kinderen hetzelfde opvoeden en geen onderscheid maken in geslacht.

Ondanks de gevonden verschillen tussen ouders en uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag, werden significante verschillen op alle gebieden verwacht, dus fysiek, verbaal en totaal. Voor uitdagend opvoedingsgedrag werd een significant verschil gevonden voor vaders op fysiek gebied. Daarnaast beoordeelden zij zichzelf als significant meer uitdagender dan moeders. Voor de dimensie overbeschermend opvoedingsgedrag werd

gevonden dat moeders verbaal en op de totaalscore significant verschilden van vaders. Tevens werd verwacht dat er geen verschil in bevindingen zou zijn tussen vragenlijsten en

observaties. Deze verwachting klopt deels. Alleen het significante verschil van vaders ten opzichte van moeders op de dimensie uitdagend opvoedingsgedrag wordt zowel in de vragenlijst als in de observatie (fysiek) gevonden. Voor de dimensie overbescherming is dit niet gebleken: ondanks dat moeders verbaal en totaal gezien overbeschermender zijn,

beoordelen zij zichzelf niet als overbeschermender ten opzichte van vaders. Mogelijk kan dit verklaard worden doordat vaders zichzelf beter weten te beoordelen en dat uitdagend

opvoedingsgedrag mogelijk beter te herkennen is dan overbeschermend opvoedingsgedrag. Moeders zijn wellicht onbewust overbeschermender dan zij zelf denken of willen zeggen.

(28)

Beperkingen

Waar rekening mee gehouden dient te worden is dat er nog enkele beperkingen waren die van invloed kunnen zijn op de resultaten van dit onderzoek. Allereerst viel op dat de

onderzoeksgroep hoog was opgeleid en overwegend van Nederlandse afkomst. Ouders hadden gemiddeld een hbo/universitair diploma. Mede hierdoor is het in mindere mate mogelijk om de gevonden resultaten te kunnen generaliseren naar de onderzoeksgroepen met een lagere sociaal-economische status of een meer gemêleerde culturele achtergrond.

Een tweede beperking was het feit dat ouders binnen een gestructureerde laboratoriumsetting werden onderzocht. De respondent bevindt zich in een

laboratoriumsetting in een vreemde situatie die ook als enigszins intimiderend ervaren kan worden. Tevens weten de ouders van te voren dat zij meedoen met een onderzoek en dat er iets van hen wordt verwacht. Hierdoor bestaat het risico dat zij zich van hun beste kant willen laten zien en zich anders gedragen dan in hun normale dagelijkse leven (Male, 2011). Dit zou van invloed kunnen zijn op de scores van de gemeten opvoedingsdimensies en derhalve dienen de onderzoeksresultaten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

Als derde beperking kan worden genoemd dat jongens en meisjes met elkaar werden vergeleken die uit verschillende gezinnen komen. Aangezien de deelnemende gezinnen of een jongen of een meisje hadden, is het moeilijk te bepalen of vaders en moeders inderdaad ander opvoedingsgedrag vertonen naar een jongen of een meisje als beiden hun eigen kind zijn. Ideaal zou het zijn als gezinnen met zowel een zoon als een dochter met elkaar vergeleken konden worden, zoals in het onderzoek van Hallers-Haalboom et al. (2014). Zij hebben niet alleen gekeken naar de relatie tussen geslacht van het kind en het opvoedingsgedrag van ouders, maar hebben daarnaast ook gelet op de geboortevolgorde van de kinderen en de invloed die dat heeft op opvoedingsgedrag. Hier werd gevonden dat vaders meer indringend waren naar hun jongste kind dan naar hun oudste kind als het jongste kind een jongen was (Hallers-Haalboom, 2014).

Als vierde en laatste beperking kan worden opgemerkt dat, gekeken naar de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en interne consistentie van de dimensie overbescherming, de verschillende observatoren onderling nog te veel van elkaar afweken. Hierdoor ontstaat de vraag of dit van invloed is geweest op de gevonden resultaten, waar de kans bestaat dat gedragingen van ouders verschillend zijn geïnterpreteerd of te moeilijk waren om te scoren. Vooral bij overbescherming viel op dat verbale uitingen moeilijk waren om te scoren en dat hier verschil tussen observatoren bestond. Echter, de totaalscore van overbescherming was wel betrouwbaar gescoord.

(29)

De beperkingen in acht genomen, kan voor vervolgonderzoek worden geadviseerd om voor een meer diverse onderzoeksgroep te kiezen met ouders met verschillende

opleidingsachtergronden uit verschillende regio’s binnen Nederland met zowel een zoon en een dochter. De relatie tussen opvoedingsgedrag en geslacht van het kind binnen één gezin kan middels vervolgonderzoek verder worden gedefinieerd en gespecificeerd. De gevonden resultaten zouden voor de praktijk kunnen betekenen dat interventies gericht op

opvoedingsgedrag zich niet alleen op moeders moeten richten, maar dat vaders net zo goed betrokken kunnen worden. Vaders blijken zich steeds meer beschikbaar te stellen voor de opvoeding en verschillen in hun opvoedingsgedrag van moeders. Als alleen moeders

betrokken zouden worden bij interventies, wordt de invloed van de rol van vaders onderschat. Want, uit huidig onderzoek is tevens gebleken dat het uitdagende opvoedingsgedrag van vaders op latere leeftijd een buffer kan vormen tegen verschillende vormen van angst,

denkende aan separatieangst, angst voor vreemden en angst voor het onbekende (Majdandžić et al, 2014). Het feit dat ouders naar zoons en dochters toe hetzelfde overbeschermende en uitdagende opvoedingsgedrag laten zien, maakt dat de sekse-specifieke socialisatie wellicht aan het veranderen is. Wanneer kinderen niet meer anders worden behandeld dan hun broertje of zusje en wanneer verwachtingen over hun toekomst meer gelijk zijn, zou dit betekenen dat jongens en meisjes zich minder verschillend gaan gedragen en meer gelijk worden.

(30)

Literatuurlijst

Barkley, R.A., Karlsson, J., Pollard, S. & Murphy, J.V. (1985). Developmental changes in mother-child interactions of hyper- active boys: Effects of two dose levels of Ritalin. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 26, 705-715. Barnett, M. A., Deng, M., Mills-Koonce, W. R., Willoughby, M., & Cox, M. (2008).

Interdependence of parenting of mothers and fathers of infants. Journal of Family Psychology, 22, 561-573. http://dx.doi.org/10.1037/0893- 3200.22.3.561. Bjorklund, D. F., Yunger, J. L., & Pellegrini, A. D. (2002). The evolution of parenting and

evolutionary approaches to childrearing. In M. Bornstein (Ed.), Handbook of

parenting: Vol. 2. Biology and ecology of parenting (2nd ed., pp. 3-30). Mahwah, NJ:

Erlbaum.

Bögels, S. M. (2008). Behandeling van angststoornissen bij kinderen en adolescenten.

Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Bögels, S.M. & van Melick (2004). The relationship between child-report, parent self-report, and partner report of perceived parental rearing behaviors and anxiety in children and parents. Personality and Individual Differences, 37, 1583- 1596. Bögels, S.M. & Phares, V. (2008). Father’s role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539-558. Boom, D.C. van den & Hoeksma, J.B. (1994). The effect of infant irritability on

mother-infant interaction: a growth-curve analysis. Developmental Psychology, 30, 581-590. Bronfenbrenner, U. (1979). The Ecology of Human Development: Experiments by nature and

design. Cambridge, MA: Harvard University Press, 28-33.

Chaplin, T.M., Cole, P.M., & C. Zahn-Waxler (2005). Parental Socialization of Emotion Expression: Gender Differences and Relations to Child Adjustment. The American

Psychological Association, 5 (1), 80-88.

Delfos, M.F. (2004). Een jongen is geen meisje. De wereld van het jonge kind, 185-186.

Distelbrink, M., Lucassen, N., & Hooghiemstra, E. (2005). Gezin Anno Nu. Nederlandse

Gezinsraad, 22-30. Doucet, A. (2004). Fathers and the responsibility for children: A puzzle and a tension.

Atlantis: A Women’s Studies Journal, 28, 103-114. Edwards, S.L., Rapee, R.M., & Kennedy, S. (2010). Prediction of anxiety symptoms in

preschool-aged children: Examination of maternal and paternal perspectives. Journal

of Child Psychology & Psychiatry, 51, 313-321. Fausto-Sterling, A., Coll, C.G., & Lamarre, M. (2012). Sexing the baby: Part 1 – What do we

(31)

really know about sex differentiation in the first three years of life? Social Science & Medicine, 74, 1684-1692. doi:10.1016/j.socscimed.2011.05.051. Geary, D. C. (2010). Male, female: The evolution of human sex differences (second edition).

Washington, DC: American Psychological Association. doi:10.1037/12072-000. Geary, D. C., & Flinn, M. V. (2001). Evolution of human parental behavior and the human

family. Parenting: Science and Practice, 1, 5-61. Grolnick, W., Kurowski, C., & McMenamy, J. (1998). Mothers’ strategies for regulating their

toddlers’ distress. Infant Behavior and Development, 21, 437-450. Hallers-Haalboom, E., Mesman, J., Groeneveld, M., Endendijk. J., Berkel van, S., Pol van

der, L. & Bakermans-Kranenburg, M. (2014). Mothers, Fathers, Sons and Daughters: Parental Sensitivity in Families With Two Children. Journal of Family Psychology,

28, 138-147.

Hobson, B. (2002). Making Men into Fathers: Men, Masculinities and the Social

Politics of Fatherhood. United Kingdom: Cambridge University Press. Holmbeck, G., Johnson, S., Wills, K., McKernon, W., Rose, B., Erklin, S. & Kemper, T.

(2002). Observed and perceived parental overprotection in relation to psychosocial adjustment in preadolescents with a physical disability: the mediational role of behavioral autonomy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70, 96-110. Idle, T., Wood, E. & Desmarais, S. (1993). Gender Role Socialization in Toy Play Situations:

Mothers and Fathers with Their Sons and Daughters. Sex Roles, 28, 679-691. Katainen, S., Räikkönen, K., & Keltikangas-Järvinen, L. (1998). Development of

temperament: Childhood temperament and the mother’s childrearing attitudes as predictors of adolescent temperament in a 9-year follow-up study. Journal of

Research on Adolescence, 8, 485-509.

Kindleberger Hagan, L., & Kuebli, J. (2007). Mothers’ and fathers’ socialization of

preschoolers’ physical risk taking. Journal of Applied Developmental Psychology, 28, 2-14. doi: 10.1016/j.appdev.2006.10.007. Leaper, C. (2002). Parenting girls and boys. In M.H. Bornstein (Ed.), Handbook of parenting

(vol. 1, pp. 189–225). Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates Inc., Publishers. Lewis, C., & Lamb, M.E. (2003). Fathers’ influences on children’s development: The

evidence from two-parent families. European Journal of Psychology of Education, 18,

211-228.

(32)

children’s gender role development. Sex Roles, 44, 155-176. Maccoby, E. E. (2000). Perspectives on gender development. International Journal of

Behavioral Development, 24, 398-406.

Maccoby, E. E., & Jacklin, C.N. (1974). The psychology of sex differences. Stanford, Californië: Standford University Press. Mahoney, A., Coffield, A., Lewis, T., & Lashley, S. L. (1998). Meso-analytic behavioral

rating system for family interactions: Observing play and forced-compliance tasks with young children. In P.K. Kerig & K.M. Lindahl (Eds.), Coding systems: Resources for systemic research. Mahwah: Lawrence Erlbaum Associates. p. 221-236. Male, J. (2011). Methoden en technieken in kwalitatief onderzoek. KWALON 2, 32-39.

Marsiglio, W., Amato, P., Day, R.D. & Lamb, M.E. (2000). Scholarship on Fatherhood in the 1990s and beyond. Journal of Marriage and Family, 62(4), 1173-1191. Martin, C. C., Ruble, D. N., & Szkrybalo, J. (2002). Cognitive theories of early gender

development. Psychological Bulletin, 128, 903-933. doi:10.1037//0033

2909.128.6.903.

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2008). Rearing histories of individuals with and without social anxiety who become first time parents. Anxiety, Stress & Coping,

23, 243 – 258.

Majdandžić, M., Möller, E.L, Bögels, S.M., & Van den Boom, D.C. (2014). Verschillen tussen vaders en moeders in de relatie tussen opvoedingsgedrag en sociale angst van hun kinderen. Pedagogiek, 1, 11-28. McBride, B.A., Schoppe, S.J. & Rane, T.R. (2002). Child Characteristics, Parenting Stress,

and Parental Involvement: Fathers and Mothers. Journal of Marriage and Family,

64(4), 998-1011.

McKinney, C. & Renk, K. (2008). Differential parenting between mothers and fathers: Implications for late adolescents. Journal of Family Issues, 29, 806-827.

Möller, E., Majdandžić, M., Vente, de, W., & Bögels., S. (2013). The evolutionary basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in Western societies. Journal of Experimental Psychopathology, 4, 88-117. Moon, M., & Hoffman, C. D. (2010). Mothers’ and fathers’ differential expectancies and

behaviors: parent x children gender effects. The Journal of Genetic Psychology, 164, 261-279, doi: 10.3200/GNTP.169.3.261-280.

Morrongiello, B.A., Zdzieborski, D., & Norman, J. (2010). Understanding gender differences in children’s risk taking and injury: a comparisation of mothers’ and fathers’ reactions

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figure 2: Effect of ozone on contamination of mineral oil based emulsion (treatment time of 2 hours).. Figure 3: Effect of ozone on contamination of polymer based dilution

Finally, the optimally-tuned classifier was used to assess the performance of each combination k of animal data with the test set V k.. Each of the steps is

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

Method VAR assumes two independent sources of error, a propor- tional and an additive component, and the variance of the residual error is the sum of both components, resulting in

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

On the other hand, of the left corner of the New Orleans coastal basin location P3 , a storm from southeastern direction running below and parallel to the Mississippi dike such

(A) Plasma bile acid levels show a significant daily rhythm during time-restricted HFHS (filled squares) or HF (open squares) diet during the light (L) or dark (D) phase, similar

Based on these literature- driven dimensions (Table 1), the conceptual framework was developed with six key dimensions and multiple indicators that were identified as being relevant