• No results found

Licht verstandelijke beperking : voorspeller van behandeluitval? : een studie naar licht verstandelijk beperkte jongvolwassenen en behandeluitval bij een forensisch dagbehandelcentrum

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Licht verstandelijke beperking : voorspeller van behandeluitval? : een studie naar licht verstandelijk beperkte jongvolwassenen en behandeluitval bij een forensisch dagbehandelcentrum"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Licht verstandelijke beperking: Voorspeller van behandeluitval?

Een studie naar licht verstandelijk beperkte jongvolwassenen en behandeluitval bij een

forensisch dagbehandelcentrum

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Daniëlle Verheij [10674098] Begeleiding: prof. dr. G. J. Overbeek en dr. M. J. Noom Dagelijks begeleider: M. J. A. Luijks, MSc Amsterdam, juni 2015

(2)

Inhoud

Voorwoord 3

Abstract 4

Inleiding 5

Licht verstandelijke beperking 6

LVB en Behandeluitval 7

Moderatoren van een LVB – Behandeluitval Samenhang 9

Methode 12 Respondenten 12 Procedure 12 Instrumenten 14 Statistische Analyses 15 Resultaten 16 Discussie 18 Referenties 24 Voetnoten 29 Bijlagen 30 Bijlage 1 30 Bijlage 2 31 Bijlage 3 32

(3)

Voorwoord

Gedurende een leerzame stageperiode bij de Academische Werkplaats bij De Nieuwe Kans is deze scriptie tot stand gekomen. Hiermee voltooi ik mijn master, waarna ik mij forensisch orthopedagoog mag noemen. Een titel die ik bereikt heb na vier jaar HBO en twee jaar universiteit en die ik met trots zal dragen.

Tijdens het schrijven van mijn scriptie kreeg ik ondersteuning van twee goede begeleiders, die ik bij deze wil bedanken voor hun inzet en hulp. Allereerst is dat mijn scriptiebegeleider van de Universiteit van Amsterdam, Geertjan Overbeek. Met zijn kritische blik en enthousiaste houding heeft hij mij geholpen om het onderste uit de (onderzoeks-)kan te halen. Daarnaast wil ik mijn stagebegeleidster Marie-Jolette Luijks bedanken. Fungerend als sparring partner en klankbord heeft zij mij altijd bijgestaan. Tot slot bedank ik al mijn collega’s van de Academische Werkplaats bij De Nieuwe Kans voor een inspirerende en gezellige stageperiode.

(4)

Abstract

The present study aimed to examine to what extent mild intellectual disability (MID) predicts treatment dropout in a forensic daytreatment center for multiproblem young adults. Substance use, number of friends and amount of previously received mental health care were examined as moderators for the relationship between MID and treatment dropout. The sample consisted of young adults, aged 18-27 (Mage = 22.6, SD = 2.7), with MID (N = 42) and

without MID (N = 46) who participated in a larger study from which data has been obtained (Popma et al., 2013). Results showed no relationship between MID and treatment dropout, irrespective of young adults’ substance use, number of friends and previously received mental health care.

(5)

Licht verstandelijke beperking: Voorspeller van behandeluitval?

De overgang van adolescentie naar volwassenheid kan als aparte levensfase worden gezien, waarin geleerd wordt een volledig autonoom individu te worden (Arnett, 2007). Naast een groot deel van de jongvolwassenen die de genoemde overgang naar de volwassenheid succesvol doorloopt, is er ook een groep jongvolwassenen waarbij dit minder gemakkelijk verloopt (Blokland, Palmen & Van San, 2012; Osgood, Foster & Courtney, 2010). Deze groep heeft veelal problemen op meerdere gebieden, waarbij gedacht kan worden aan

delinquentie, verslaving, financiële problemen en weinig sociale steun (Osgood et al., 2010). Gezien de opeenstapeling van problemen wordt deze groep ook wel multiproblem

jongvolwassenen genoemd. Vaak hebben deze jongvolwassenen al een verleden met gezinsproblemen en hulpverleningsinstanties (Osgood et al., 2010). Na hun achttiende

levensjaar hebben zij tevens grotere kans om uit beeld te raken bij de hulpverlening (Blokland et al., 2012). Gebrek aan hulpverlening leidt tot aanhoudend of verergerd probleemgedrag, waarbij de kans op criminaliteit groter wordt (Blokland et al, 2012). Dit leidt tot hoge kosten voor de maatschappij, bijvoorbeeld in de vorm van materiële schade of detentie.

Gezien de ernst en aard van de problemen in deze risicogroep is effectieve hulpverlening essentieel. Echter, op dit ogenblik zijn er een aantal problemen in de

hulpverlening voor deze groep jongvolwassenen die de effectiviteit belemmeren. Voorbeelden hiervan zijn negatieve ervaringen met eerdere hulpverlening, middelengebruik, een gebrek aan dagbesteding en gebrek aan een steunend sociaal netwerk (Blokland et al., 2012; Nunes, Cortini & Serin, 2010). Deze problemen van jongvolwassenen kunnen in de hulpverlening leiden tot vroegtijdige behandeluitval (Baekeland & Lindwall, 1975; Block & Greeno, 2011; Mazotti & Barbaranelli, 2012). Zo beschrijven Mazotti en Barbaranelli (2012) dat bij

psychiatrische behandelingen 26 tot 82 procent van de volwassen cliënten vroegtijdig uitvalt. In een andere studie naar uitval in residentiële en ambulante hulpverlening bij alcohol- en

(6)

drugsproblemen, kwam naar voren dat 32,4 % van de jongeren van 13 tot 19 jaar voortijdig uitviel (Schroder, Sellman, Frampton & Deering, 2009).

Naast de genoemde problemen die de effectiviteit van hulpverlening kunnen

belemmeren, is de kans aanwezig dat er bij deze multiproblem groep jongvolwassenen sprake is van een licht verstandelijke beperking (LVB). Uit eerdere onderzoeken is bekend dat jongeren en volwassenen met een LVB oververtegenwoordigd zijn in justitiële

jeugdinrichtingen en gevangenissen (Collot d’Escury, 2007; Dishion, Loeber, Stouthamer-Loeber & Patterson, 1984; Kaal, Negenman, Roeleveld & Embregts, 2011). Naast problemen op het gebied van delinquentie, bestaat er een grote kans dat deze jongvolwassen LVB groep ook op andere gebieden problemen ervaart (Collot d’Escury, 2007). Dit vergroot volgens Collot d’Escury (2007) de kans dat zij in de hulpverlening terechtkomen. Er is echter nauwelijks onderzocht of de aanwezigheid van een LVB vroegtijdige behandeluitval voorspelt. Andere studies die uitval onderzochten richtten zich vooral op adolescenten met leerstoornissen en/of beperkingen die verhoogde kans hadden om uit te vallen op school (Reschly & Christenson, 2006; Thurlow, Sinclair & Johnson, 2002). Voor deze groep adolescenten was de uitval 26%, in tegenstelling tot 14,7% uitval voor adolescenten zonder leerstoornissen en/of beperkingen, waardoor de vraag rijst in hoeverre uitval uit behandeling ook waarschijnlijker is voor jongvolwassenen met een LVB. Wegens gebrek aan

wetenschappelijk onderzoek wordt daarom in de huidige studie gekeken in hoeverre een LVB bij multiproblem jongvolwassenen een voorspeller is van uitval bij een forensisch

dagbehandelcentrum.

Licht verstandelijke beperking

Volgens de definitie van de American Association on Intellectual and Developmental

Disabilities (AAIDD) hebben mensen met een verstandelijke beperking significante

(7)

intelligentiequotiënt (IQ) van 70 of lager (AAIDD, 2013). In het huidige onderzoek wordt gekozen voor de IQ grenzen voor een LVB die de ontwikkelaars van de Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking hanteren, namelijk een IQ tussen de 50 en 85 (Kaal, Nijman & Moonen, 2013a).

Naast beperkingen in het intellectueel functioneren is tevens het adaptief functioneren bij mensen met een LVB beperkt (AAIDD, 2013; Moonen et al., 2011). Onder adaptief functioneren worden conceptuele, sociale en praktische vaardigheden verstaan. Deze

vaardigheden zijn nodig voor een individu om te kunnen voldoen aan de minimale eisen die de maatschappij stelt aan mensen om volwaardig te kunnen participeren in het alledaags leven. Voorbeelden van conceptuele vaardigheden zijn inzicht in taal, lezen maar ook begrip van geld, tijd en getallen (De Bildt & Kraijer, 2007; Douma et al., 2012). Bij sociale

vaardigheden kan er gedacht worden aan relaties aangaan en onderhouden. Praktische vaardigheden zijn activiteiten van het dagelijks leven zoals persoonlijke verzorging en huishoudelijke vaardigheden. In de huidige studie zal er alleen gekeken worden naar het intellectueel functioneren, het adaptief functioneren wordt buiten beschouwing gelaten. Andere karakteristieken van een LVB zijn problemen met het vasthouden van de aandacht, het onderdrukken van gedrag en het plannen van taken en afspraken. Verder kan er, naast intellectuele en adaptieve beperkingen in het functioneren, ook sprake zijn van

bijkomende problemen van een LVB. Voorbeelden hiervan zijn leerproblemen, psychiatrische problemen en medisch-organische problemen (Douma et al., 2012; Moonen et al., 2011). Bij psychiatrische problemen kan er gedacht worden aan een oppositioneel opstandige

gedragsstoornis, autisme of een reactieve hechtingsstoornis. Medisch-organische problemen betreffen hyperactiviteit, impulsiviteit, slaapstoornissen en emotionele instabiliteit.

(8)

In de literatuur met betrekking tot volwassenen worden verschillende voorspellers voor uitval tijdens een behandeling beschreven. Onder andere gebrek aan motivatie en wilskracht, een negatieve therapeutische relatie en een langere behandelgeschiedenis worden vaak genoemd als verklaring voor behandeluitval bij volwassenen (Baekeland & Lindwall, 1975; Mazotti & Barbaranelli, 2012; Nunes et al., 2010). Er is, in verhouding tot onderzoek naar behandeluitval bij volwassenen, niet veel onderzoek gedaan naar behandeluitval bij

jongvolwassenen. Block en Greeno (2011) hebben in hun systematische review echter wel bij

studies naar kinderen en adolescenten gekeken welke factoren leiden tot behandeluitval. Oorzaken die genoemd worden zijn demografische factoren (jonge ouders, gescheiden en alleenstaande ouders en lage opleiding), ontevredenheid over de behandeling, de behandeling zelf (langere duur dan verwacht en een onervaren therapeut), een specifieke diagnose

(angststoornis en depressie), antisociaal gedrag, negatieve associaties met de vriendengroep, probleemoplossend vermogen en de visie van ouders over de behandeling (Block & Greeno, 2011). Enkele van de in de review beschreven onderzoeken beschrijven jongeren van 18 jaar en ouder, maar de leeftijd loopt in veel studies door tot ver in de volwassenheid. Hierdoor komen deze onderzoeksgroepen slechts deels overeen met de jongvolwassen doelgroep in het huidige onderzoek.

Naast de genoemde voorspellers van behandeluitval, zijn er nauwelijks studies bekend waarin onderzocht wordt in hoeverre een LVB voorspeller is voor behandeluitval. De

mogelijkheid bestaat echter dat reguliere interventies onvoldoende aansluiten op de

intellectuele vermogens, wat de kans op behandeluitval vergroot (Noom, Van der Veldt, Van Houdt & Slot, 2009). Daarnaast is er bij mensen met een LVB vaak sprake van verminderde zelfcontrole en probleemoplossende vaardigheden, terwijl dit van belang is voor een goede behandeling (Asscher, Van der Put & Stams, 2012). Tevens is het voor mensen met een LVB moeilijker om geleerde kennis te generaliseren naar situaties buiten de behandelkamer, vooral

(9)

wanneer dit middels theorie wordt aangeboden (Moonen, De Wit & Hoogeveen, 2011). Tot slot leidt een verhoogde gevoeligheid voor beïnvloeding van deviante vrienden tot snellere terugval, met vroegtijdige behandeluitval als mogelijk gevolg (Douma, Moonen, Noordhof & Ponsioen, 2012).

Moderatoren van een LVB – Behandeluitval Samenhang

Zoals eerder beschreven verloopt de overgang naar de volwassenheid niet voor alle jongvolwassenen even succesvol. Er is sprake van meerdere problemen, waaronder

middelengebruik (Osgood et al., 2010). In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders (DSM-5) wordt er gesproken van substance-related and addictive disorders,

waaronder middelengebruik wordt geschaard (American Psychiatric Association, 2013). Middelengebruik wordt onder andere door Nunes et al. (2010) beschreven als een risicofactor voor behandeluitval. Wanneer de waarde die gehecht wordt aan het middelengebruik groter is dan de motivatie om te stoppen, leidt dit tot implicaties voor de behandeling. Dit maakt het risico op behandeluitval vervolgens groter.

Daarnaast blijkt uit vele onderzoeken dat er bij mensen met een LVB comorbiditeit is met middelengebruik (Bransen, Schipper & Blekman, 2009; Chapman & Wu, 2012; Ting To, Neirynck, Vanderplasschen, Vanheule & Vandevelde, 2013). De grote gevoeligheid voor sociale acceptatie maakt dat mensen met een LVB extra kwetsbaar zijn en een groter risico lopen op het ontwikkelen van een verslaving (Bransen et al., 2009). Om deze redenen wordt middelengebruik als moderator meegenomen in deze studie naar de relatie tussen

behandeluitval en jongvolwassenen met een LVB.

Naast de grotere kwetsbaarheid voor middelengebruik is tevens bekend dat jongvolwassenen met een LVB beperkingen ondervinden in het adaptief functioneren (Moonen et al., 2011). Zij ondervinden onder andere beperkingen in sociale vaardigheden, anders gezegd het aangaan en onderhouden van relaties met anderen. Dit kan zich uiten in een

(10)

minder uitgebreid en steunend sociaal netwerk. In verschillende studies wordt een gebrek aan een steunend sociaal netwerk gezien als factor die de effectiviteit van een behandeling kan belemmeren (Blokland et al., 2012; Nunes et al., 2010). Wanneer een terugval dreigt of ondersteuning wordt afgebouwd, dan helpt een sociaal netwerk in de motivatie om vol te houden en de geleerde vaardigheden verder te integreren in het dagelijks leven (Blokland et al., 2012). Bij gebrek aan deze steun bestaat de kans dat sneller wordt opgegeven, wat het risico op behandeluitval vergroot. Jongvolwassenen met een LVB die moeilijkheden ervaren in het aangaan van relaties en het vragen en ontvangen van steun, lopen hierdoor een groter risico om eerder uitvallen in het behandeltraject. Gezien de invloed van een steunend sociaal netwerk, wordt het aantal vrienden van de jongvolwassenen met een LVB gebruikt als tweede moderator in dit onderzoek.

Behalve middelengebruik en een kleiner sociaal netwerk, kan de

hulpverleningsgeschiedenis van jongvolwassenen ook een effect hebben op de relatie tussen een LVB en behandeluitval (Blokland et al., 2012). Wanneer de ervaringen met eerdere hulpverlening negatief zijn, ontstaat er wellicht een sceptische houding tegenover een nieuw behandeltraject. Dit kan als gevolg hebben dat er sneller gestopt wordt met de behandeling wanneer er sprake is van tegenslagen of terugval. De kans dat jongvolwassenen met een LVB een uitgebreidere hulpverleningsgeschiedenis hebben is groot. Dit hangt samen met het feit dat zij, naast moeilijkheden in het adaptief functioneren, ook vaak bijkomende problemen ervaren (Collot d’Escury, 2007). Naar aanleiding hiervan wordt eerdere hulpverlening als derde en laatste moderator gebruikt in de huidige studie.

Geconcludeerd kan worden dat er weinig bekend is over behandeluitval van jongvolwassenen met een LVB in hulpverleningstrajecten. Bovendien is er nauwelijks wetenschappelijk onderzoek verricht naar de aard van de relatie tussen het hebben van een LVB enerzijds en behandeluitval anderzijds. Op basis van de bevindingen in de

(11)

wetenschappelijke literatuur wordt verwacht dat het verband wellicht sterker is voor jongvolwassenen met een LVB die een hoger middelengebruik hebben, een kleiner sociaal netwerk en een langere hulpverleningsgeschiedenis. Om deze redenen kan de huidige studie een belangrijke bijdrage leveren aan de gebrekkige kennis van moderatoren van

behandeluitval bij jongvolwassenen met een LVB.

Het huidige onderzoek vindt plaats bij forensisch dagbehandelcentrum De Nieuwe Kans te Rotterdam. De Nieuwe Kans is bedoeld voor jongvolwassen mannen tussen de 18 en 27 jaar in Rotterdam. Deze jongvolwassen mannen hebben complexe problemen op meerdere gebieden, waardoor zij niet of gebrekkig functioneren in de maatschappij en ook in de

toekomst de aansluiting met die maatschappij dreigen te verliezen indien er niet ingegrepen wordt (De Nieuwe Kans, 2014). De Nieuwe Kans is in 2007 opgericht en gestart als een pilot in opdracht van de overheid (De Nieuwe Kans, 2014). Sinds 2007 heeft De Nieuwe Kans zich doorontwikkeld, wat geleid heeft tot de huidige methodiek. De Nieuwe Kans heeft een uniek samenwerkingsverband met de ‘Academische Werkplaats bij De Nieuwe Kans’, waar

wetenschappers onderzoek doen naar de doelgroep en de effecten van de methodiek met als doel een evidence based aanpak. Binnen het grotere wetenschappelijke onderzoek

(Randomized Controlled Trial, ofwel RCT) vindt onderhavig onderzoek plaats.

Om vast te stellen in hoeverre een LVB behandeluitval voorspelt bij multiproblem jongvolwassenen, is in de huidige studie de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: In

hoeverre is een licht verstandelijke beperking een voorspeller van uitval bij het forensisch dagbehandelcentrum De Nieuwe Kans voor multiproblem jongvolwassen mannen van 18-27 jaar? Bij de tweede onderzoeksvraag wordt er gekeken of middelengebruik, het aantal

vrienden en eerdere hulpverlening de relatie tussen een LVB en behandeluitval modereren: In

hoeverre wordt de associatie tussen een LVB en behandeluitval bij De Nieuwe Kans gemodereerd door middelengebruik, het aantal vrienden en eerdere hulpverlening?

(12)

In dit onderzoek wordt verwacht dat de aanwezigheid van bovengenoemde factoren invloed uitoefenen op vroegtijdige behandeluitval bij de jongvolwassenen van De Nieuwe Kans. Gezien de intellectuele beperkingen, gebrekkige probleemoplossende vaardigheden en moeite met de generalisatie van aangeleerde kennis, is de verwachting dat jongvolwassenen met een LVB sneller uitvallen dan de groep zonder een LVB. Indien er bij de jongvolwassenen met een LVB sprake is van middelengebruik, een klein aantal vrienden en/of een lange

hulpverleningsgeschiedenis, wordt verwacht dat dit de kans op behandeluitval vergroot. Methode

Respondenten

Aan het huidige onderzoek hebben in totaal 88 respondenten deelgenomen (leeftijd M = 22.6, SD = 2.7). Er waren 90 respondenten, maar 2 hiervan zijn uit de data verwijderd omdat er geen score van de Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking (SCIL) bekend was. De respondenten zijn jongvolwassenen mannen met problemen op meerdere domeinen van het leven. Van de 88 respondenten hebben bijvoorbeeld 27 geen inkomen of uitkering (30,7%), 39 respondenten hebben alleen basisonderwijs of een VMBO diploma als hoogst afgeronde opleiding (44,3%) en 70 respondenten hebben schulden

(79,5%). De respondenten van de huidige studie zijn van half januari tot half november 2014 gestart met een behandeltraject bij forensisch dagbehandelcentrum De Nieuwe Kans te Rotterdam. Van alle respondenten zijn er 9 met een autochtone achtergrond (10,2%) en 79 met een allochtone achtergrond (89,8%).

Procedure

Voor het onderzoek hebben de respondenten verscheidene vragenlijsten ingevuld, welke gebruikt worden als baseline voor een groter onderzoek (RCT) waarbinnen dit scriptieonderzoek plaatsvindt (Popma et al., 2013). Alle respondenten van het onderzoek volgden van half januari tot half november 2014 een behandeltraject bij forensisch

(13)

dagbehandelcentrum De Nieuwe Kans te Rotterdam. De deelname aan het traject is vrijwillig, tenzij opgelegd door Reclassering. Een deel van de respondenten meldde zich uit zichzelf aan en een deel werd doorgestuurd via het Jongerenloket of aangemeld via andere instanties. Deze laatstgenoemde groep is via de procedure van RCT bij De Nieuwe Kans begonnen. Deze respondenten zijn geworven bij het Jongerenloket, waar zij bijvoorbeeld kwamen voor de aanvraag van een uitkering. Indien zij voldeden aan de definitie van multiproblem

jongvolwassene van het onderzoek (bepaald met behulp van de Zelfredzaamheidmatrix), dan werd gevraagd of zij mee wilden doen met het onderzoek. Als zij wilden deelnemen werd er een afspraak gemaakt voor de afname van de vragenlijsten, die idealiter binnen een week plaatsvond. Indien de respondent in de vier weken na zijn afspraak op het Jongerenloket geen school of werk had gevonden, dan werd hij gerandomiseerd naar De Nieuwe Kans of één van de instellingen in de vergelijkingsgroep.

De respondenten die niet via RCT zijn gestart bij De Nieuwe Kans, zijn geworven middels een instroompraatje die zij in hun eerste week kregen. Tijdens dit praatje werd in simpele bewoordingen uitgelegd wat het onderzoek inhoudt en wat het voor de respondenten opleverde om mee te doen aan het onderzoek. Tevens kregen de respondenten een

informatiebrief van het onderzoek mee, zodat zij dit nog rustig konden doorlezen. Wanneer zij aangaven deel te willen nemen aan het onderzoek, dan werd direct hun naam en

telefoonnummer genoteerd en een afspraak ingepland voor het afnemen van de vragenlijsten. Deze afspraak vond, indien mogelijk, zo snel mogelijk plaats (streven was binnen een week na het instroompraatje). Voor de huidige studie zijn alle jongvolwassenen geïncludeerd die gestart zijn bij De Nieuwe Kans in eerder genoemde periode, ongeacht de procedure van toeleiding.

Aan het begin van de afspraak werd er wederom informatie gegeven over het onderzoek. De respondenten kregen daarna de mogelijkheid om het toestemmingsformulier

(14)

door te lezen en te ondertekenen. Deze procedure is voorgelegd aan en goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC, no. NL 46 906.029.13). Wanneer de

respondenten iets niet begrepen in het toestemmingsformulier konden zij dit aangeven bij de onderzoeker, waarna dit punt nader werd toegelicht. De afspraak duurde gemiddeld twee en een halfuur en aan het einde kregen de respondenten een beloning van 20 euro.

Alle respondenten zijn een dag voor hun afspraak en op de dag zelf gebeld als

herinnering aan hun afspraak. Indien zij niet verschenen op de afspraak dan werd er wederom gebeld en een nieuwe afspraak gemaakt. Wanneer er niet werd opgenomen werd de

respondent bij De Nieuwe Kans persoonlijk benaderd.

Instrumenten

Behandeluitval. In deze studie is behandeluitval een afhankelijke, dichotome

variabele. Behandeluitval werd onderzocht met behulp van het Deelnemervolgsysteem (DVS) van De Nieuwe Kans. In DVS wordt geregistreerd als de respondent voortijdig is uitgevallen uit het traject.

LVB. De onafhankelijke variabele in deze studie is een LVB. Er werd gescreend op het

vermoeden van de aanwezigheid van een LVB middels de SCIL (Kaal et al., 2013b). De SCIL bevat 14 items met vragen over scholing (3 items), sociale contacten (1 item), schoolse

vaardigheden: rekensommen en lees- en schrijfvaardigheden (7 items) en taalbegrip en gedrag (3 items) (Kaal et al., 2013a). De betrouwbaarheid van de SCIL is goed bevonden (Kaal et al., 2013a). Met behulp van een ROC-analyse is de voorspellende waarde in termen van de Area

Under the Curve (AUC-waarde) over de verschillende mogelijk afkappunten onderzocht. Er

is een AUC-waarde van .93 gevonden, wat gezien wordt als hoog. Deze AUC-waarde wil zeggen dat er 93 procent kans is dat een willekeurig gekozen persoon met een LVB lager op de SCIL zal scoren dan een willekeurig gekozen persoon zonder een LVB. Op basis van deze gegevens is er door de ontwikkelaars gekozen voor een afkappunt van 19,5 punten. Bij een

(15)

score van 19 punten of lager wordt er een vermoeden van een LVB gesignaleerd, terwijl bij 20 punten of hoger vermoed mag worden dat er geen sprake is van een LVB. Een respondent kan minimaal 0 punten en maximaal 28 punten behalen.

Middelengebruik. Het middelengebruik van de respondenten werd onderzocht met de

vragenlijst Meten van Addicties voor Triage en Evaluatie, kortweg MATE (Schippers & Broekman, 2007). Van de MATE vragenlijst werd alleen module 1, ‘Middelengebruik’, uitgevraagd. De huidige studie richtte zich alleen op alcohol, softdrugs en harddrugs. De onderdelen gokken en gamen zijn buiten beschouwing gelaten. Er is onderzocht of er wel of niet sprake was van middelengebruik in de 30 dagen voor de vragenlijstafname en zo ja, hoeveel dagen de respondent gebruikt heeft. Wegens het onderscheid in middelengebruik zijn hier drie afzonderlijke scores verkregen, namelijk voor alcohol, softdrugs en harddrugs. Deze middelen zijn als drie aparte variabelen meegenomen in de analyses.

Aantal vrienden. Voor het bepalen van het aantal vrienden van de respondenten is één

item uit de Basislijst Leeftijdsgenoten gebruikt (Meeus & Koot, 2007). De vraag die gebruikt werd om het aantal vrienden te meten was: “Hoeveel vrienden en vriendinnen heb je op dit

moment?” De respondent kon als antwoord een willekeurig getal noemen.

Eerdere hulpverlening. Eventuele eerdere hulpverlening werd gemeten met een vraag

uit de vragenlijst van Demografische gegevens, opgesteld door de Academische Werkplaats bij De Nieuwe Kans. Het desbetreffende item is: “Heb je ooit hulpverlening gehad?” Hierop kon “ja” of “nee” geantwoord worden.

Statistische Analyses

Ten eerste is met behulp van een beschrijvende analyse gekeken wat de prevalentie van een LVB is bij de multiproblem jongvolwassenen van De Nieuwe Kans die van 1 januari 2014 tot 1 april 2015 gestart zijn bij De Nieuwe Kans. Ook is het middelengebruik, aantal vrienden en eerdere hulpverlening in kaart gebracht. Vervolgens is er onderzocht of er een

(16)

verschil is in middelengebruik, het aantal vrienden en eerdere hulpverlening binnen de

multiproblem jongvolwassenen met en zonder een LVB. Dit is gedaan middels een

onafhankelijke T-toets. Verder werd er met behulp van een chi-kwadraat toets gekeken in hoeverre er een verband is tussen een LVB en behandeluitval. Daarnaast werd in een logistische regressie analyse onderzocht in hoeverre een LVB, middelengebruik, het aantal vrienden en eerdere hulpverlening behandeluitval voorspellen. In deze logistische regressie analyse werd tevens onderzocht of middelengebruik, het aantal vrienden en eerdere

hulpverlening het verband tussen een LVB en behandeluitval modereerden (met andere woorden versterkten).

Resultaten

Voor het onderzoeken van de prevalentie van een LVB, het middelengebruik, aantal vrienden en eerdere hulpverlening is een beschrijvende analyse uitgevoerd. Uit deze analyse kwam naar voren dat er 42 respondenten zijn met een vermoeden van een LVB1 (47,7%), en 46 zonder een vermoeden van een LVB (52,3%). Van de 88 respondenten hadden 72

respondenten eerdere hulpverlening gehad (81,8%) en 16 respondenten niet (18,2%). Verder was het gemiddeld aantal vrienden van de respondenten zeven. Op de vraag “Hoeveel

vrienden en vriendinnen heb je op dit moment?” werd door sommige respondenten extreem

geantwoord, waardoor er niet sprake was van een normale verdeling. Wat betreft

middelengebruik in de 30 dagen voor hun vragenlijstafname, hadden van de 88 respondenten 8 personen harddrugs gebruikt (9,1%), 54 softdrugs (61,4%) en 57 alcohol gedronken

(64,8%). Over het algemeen wordt deze steekproef dus gekenmerkt door een bijna gelijke verdeling van respondenten met en zonder een LVB, waarvan de overgrote meerderheid eerdere hulpverlening gehad had, en ook een meerderheid alcohol- en softdrugsgebruik rapporteerde.

(17)

Nadat de steekproefkenmerken geïdentificeerd waren, voerden we een onafhankelijke T-toets uit om te onderzoeken of er een verschil was in middelengebruik, het aantal vrienden en eerdere hulpverlening binnen de respondenten met en zonder een LVB.

Uit de onafhankelijke T-toets (zie Bijlage 1) kwam naar voren dat respondenten met en zonder een LVB niet significant verschilden in het gebruik van harddrugs (t = 1,387, df = 6, p = .22) en softdrugs (t = 1,109, df = 52, p = .27) in de maand voor hun vragenlijstafname. Daarentegen was er wel een significant verschil in het gebruik van alcohol van respondenten met en zonder een LVB. Respondenten met een LVB dronken significant minder alcohol dan de respondenten zonder een LVB (t = -2,191, df = 86, p = .03). Verder bleek uit de analyse dat respondenten met en zonder een LVB geen significante verschillen toonden in het aantal vrienden dat zij hebben (t = -,055, df = 86, p = .96). Tevens verschilden zij niet significant in eerdere hulpverlening die zij gekregen hadden (t = -,348, df = 86, p = .73). Samengevat bleken respondenten met en zonder een LVB niet te verschillen, behalve in het gebruik van alcohol: dit was hoger voor de respondenten zonder een LVB.

Vervolgens onderzochten we met behulp van een Chi-kwadraat toets de vraag of er een verband is tussen een LVB en behandeluitval. Uit de analyse kwam naar voren dat er geen sprake was van een verband tussen een LVB en behandeluitval van de respondenten: χ2 (1, N = 88) = 2,232, p = .135. Voor zover er verschillen te zien waren, leek uitval uit de

behandeling eerder hoger te zijn voor respondenten zonder een LVB (N = 19) dan met een LVB (N = 11). Omdat slechts sprake is van een trend, moet geconcludeerd worden dat het hebben van een LVB geen verband had met behandeluitval bij een traject voor dagbesteding.

Een logistische regressie analyse om te onderzoeken in hoeverre een LVB,

middelengebruik, het aantal vrienden en eerdere hulpverlening behandeluitval voorspelden, gaf eenzelfde uitkomst. In de analyse was behandeluitval de afhankelijke variabele en een LVB, het aantal vrienden, alcoholgebruik, softdrugsgebruik, harddrugsgebruik en eerdere

(18)

hulpverlening de predictoren. Voordat de logistische regressie daadwerkelijk werd

uitgevoerd, zijn er eerst categorieën gemaakt binnen alcohol-, softdrugs- en harddrugsgebruik. Deze categorieën, te weten geen gebruik (0 dagen), laag gebruik (1-10 dagen) en hoog

gebruik (11-30 dagen) in de maand voor de vragenlijstafname, werden onderscheiden zodat de analyse correct kon worden uitgevoerd. Uit de resultaten van de logistische regressie (zie Bijlage 2) kwam naar voren dat geen enkele predictor een significante voorspeller van behandeluitval bleek.

Omdat een verband tussen een LVB en behandeluitval er nog wel zou kunnen zijn voor specifieke subgroepen (bijvoorbeeld een LVB en softdrugsgebruik), hebben we tevens effectanalyses uitgevoerd in de logistische regressie analyse. Uit de interactie-effectanalyses (zie Bijlage 3) kwamen geen significante verbanden naar voren tussen specifieke subgroepen en behandeluitval. Met andere woorden, er zijn geen predictoren gevonden, al dan niet in specifieke subgroepen, die behandeluitval voorspellen. Ook indien er sprake is van middelengebruik, eerdere hulpverlening en een laag aantal vrienden, is er geen vergrote kans op behandeluitval voor LVB jongvolwassenen.

Discussie

In de huidige studie is onderzocht in hoeverre een LVB een voorspeller is van behandeluitval bij jongvolwassenen. Uit de resultaten van onderhavig onderzoek blijkt dat LVB jongvolwassenen geen hoger risico hebben op behandeluitval. Daarnaast werd het verband tussen een LVB en behandeluitval niet gemodereerd door middelengebruik, het aantal vrienden en eerdere hulpverlening. Ook wanneer er gekeken werd naar de interactie tussen specifieke subgroepen en hun effect op behandeluitval, is er geen hogere uitval gevonden voor jongvolwassenen met een LVB.

Een opvallende bevinding in dit onderzoek is dat, voor zover er al verschillen te zien waren in behandeluitval, jongvolwassenen zonder een LVB juist een hogere behandeluitval

(19)

lieten zien. Alhoewel deze bevinding niet significant was en dus met grote voorzichtigheid geïnterpreteerd moet worden, is dit opmerkelijk. Een mogelijke reden is dat De Nieuwe Kans een programma heeft wat te makkelijk is voor jongvolwassenen met een hoger IQ. Door gebrek aan aansluiting bij hun niveau, zou de motivatie af kunnen nemen waardoor behandeluitval toeneemt (Nunes et al., 2010; Pulford, Adams & Sheridan, 2010). Niet in verwachting met de hypothese, kan dit betekenen dat De Nieuwe Kans mogelijk wel goed aansluit bij jongvolwassenen met een LVB. Het programma biedt de mogelijkheid tot intensieve begeleiding en iedere jongvolwassene heeft een eigen trainer, maatschappelijk werker en coach die deze begeleiding vormgeven (De Nieuwe Kans, 2014). Wellicht werkt deze aanpak en sturing goed voor de jongvolwassenen met een LVB, zodat zij het overzicht bewaren en het programma volhouden (Schroder et al., 2009).

Naast deze bevinding, werd in de huidige studie tevens geen modererend effect gevonden van middelengebruik, het aantal vrienden en eerdere hulpverlening op het verband tussen een LVB en behandeluitval. Desondanks is er wel sprake van veel middelengebruik bij de jongvolwassenen met en zonder een LVB, maar er kan in deze studie niet worden

aangetoond dat dit een nadelig effect heeft op het verloop van hun traject bij De Nieuwe Kans. Het zou kunnen dat, bijvoorbeeld in het geval van softdrugs, dit een soort zelfmedicatie is waardoor de jongvolwassenen beter kunnen functioneren (Maier, Liechti, Herzig & Schaub, 2013). Velen gaven tijdens de vragenlijstafname aan softdrugs te gebruiken om rustig te worden in hun hoofd en om goed te kunnen slapen. Mogelijk zijn zij hierdoor beter uitgerust en kunnen zij zich beter concentreren tijdens het programma.

Een opvallende bevinding op het vlak van middelengebruik betreft het hogere alcoholgebruik van jongvolwassenen zonder een LVB. Dit komt deels overeen met andere studies naar middelengebruik bij mensen met een LVB. Zo vonden Chapman en Wu (2012) in hun studie een iets lager gebruik van alcohol en drugs onder volwassenen met een LVB in

(20)

verhouding met volwassenen zonder een LVB. Echter is het drugsgebruik in het huidige onderzoek voor beide groepen gelijk. Daarnaast vonden Emerson en Turnbull (2005) ook een lager maandelijks gebruik van alcohol bij adolescenten met een LVB, maar het algehele alcoholgebruik voor adolescenten met en zonder een LVB was gelijk. Wellicht is de bevinding van deze studie niet geheel te verklaren vanuit de genoemde studies, omdat de onderzoeksgroepen van de studies verschillen. Emerson en Turnbull (2005) onderzochten adolescenten met behulp van interviews, Chapman en Wu (2012) bekeken middelengebruik bij volwassenen met behulp van een meta-analyse en huidig onderzoek richt zich op

jongvolwassenen met problemen op meerdere leefgebieden, waarbij zelfrapportage gebruikt wordt.

Naast veel middelengebruik is er bij de meeste jongvolwassenen ook sprake van eerdere hulpverlening. Ondanks dat eerdere studies aangaven dat een

hulpverleningsgeschiedenis invloed kan hebben op de motivatie en daarmee behandeluitval (Block & Greeno, 2011; Mazotti & Barbaranelli, 2012), is hiervoor geen ondersteuning gevonden. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de jongvolwassenen op een keerpunt in hun leven zijn, waarbij zij De Nieuwe Kans zien als laatste kans op een succesvoller leven met minder zorgen en problemen (Blokland et al., 2012; Van der Geest, Bijleveld & Blokland, 2007). Dit kan extra motiverend werken om het programma vol te blijven houden.

Tot slot is gebleken dat er geen verschillen zijn tussen jongvolwassenen met en zonder een LVB en de grootte van hun vriendenkring. Dit is tegen de aanvankelijke verwachting in, gezien de vele literatuur over gebrekkige sociale vaardigheden van mensen met een LVB (Collot d’Escury, 2007; Kaal et al., 2011; Moonen et al., 2011). Een minder efficiënte informatieverwerking leidt tot moeilijkheden in het afwegen en kiezen van een juist gedragsalternatief en agressieve of passieve reacties krijgen veelal de voorkeur boven

(21)

hun onderzoek naar karakteristieken van het sociaal netwerk van volwassenen met een LVB ook uitkomsten die weinig verschilden van volwassenen zonder een LVB. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat jongvolwassenen met een LVB ook kennissen zien als goede vriend en hen meetellen in hun aantal vrienden (Lippold & Burns, 2009). Bexkens, Collot d’Escury, Huizenga & Van der Molen (2009) geven bijvoorbeeld aan dat het vaak voorkomt dat

jongeren met een LVB erbij willen horen en anderen dan sneller zien als vriend. Dit hoeft echter niet te betekenen dat er sprake is van een vriendschap. De manier van meten in de huidige studie, namelijk zelfrapportage, maakte dat dit mogelijke verschijnsel niet gecontroleerd kon worden.

De huidige studie kent een aantal beperkingen. De eerste, en tevens grootse beperking van dit onderzoek, is dat er bij de jongvolwassenen niet met zekerheid gezegd kon worden of er daadwerkelijk sprake was van een LVB. Er is bij het gebruikte screeningsinstrument een heel grote kans dat personen met een LVB ook werkelijk lager scoorden. Echter is aanvullend diagnostisch onderzoek nodig voor een juiste indicatie van een LVB (Kaal et al., 2013a). Daarbij is alleen het intellectueel functioneren onderzocht en niet het adaptief functioneren, waardoor niet alle aspecten van een LVB zijn belicht. Een tweede beperking van het

onderzoek is de relatief kleine steekproef, die tevens beperkt is tot één dagbehandelcentrum. Voor een grotere generaliseerbaarheid van de resultaten is het van belang om

vervolgonderzoek te verrichten bij meer jongvolwassenen. Wellicht kunnen er dan ook jongvolwassenen van andere dagbehandelcentra en trajecten geïncludeerd worden.

Ten derde is er voor het bepalen van het middelengebruik, eerdere hulpverlening en het aantal vrienden gebruik gemaakt van zelfrapportage, wat mogelijk over- of

onderrapportage als gevolg kan hebben. Met name de maat voor het sociale netwerk en eerdere hulpverlening is erg eenvoudig. Zo heeft het sociale netwerk veel meer aspecten dan alleen het aantal vrienden (Lippold & Burns, 2009). Ouders en andere familieleden kunnen

(22)

tevens belangrijke steunbronnen zijn, net als een hulpverlener waarmee een goede band is gecreëerd. Daarbij valt er binnen het sociale netwerk nog onderscheid te maken in structurele en functionele relaties (Bexkens et al., 2009; Lippold & Burns, 2009; Lunsky, 2006).

Structurele relaties betreffen de grootte en andere karakteristieken zoals homogeniteit en onderlinge interacties. Functionele relaties verwijzen naar het doel van de vriendschap, zoals emotionele steun of praktische hulp (Lippold & Burns, 2009). In dit onderscheid is ook geen inzicht verkregen, maar dit kan goede aanvullende informatie zijn. Wellicht dat de

jongvolwassenen een groot netwerk hebben, maar dat dit puur praktische hulp betreft of dat onderlinge interacties veel negativiteit bevatten.

Wat betreft eerdere hulpverlening is er geen informatie verkregen over de kwaliteit van de ervaringen. Het is mogelijk dat jongvolwassenen met een LVB, in tegenstelling tot leeftijdsgenoten zonder een LVB, negatievere ervaringen hebben in eerdere

hulpverleningstrajecten (Kaal et al., 2011). Wanneer er niet goed aangesloten wordt bij hun mogelijkheden, bestaat de kans dat zij overvraagd worden. Deze overvraging kan leiden tot (faal)angst, depressie, een laagzelfbeeld of juist agressief gedrag (Kaal et al., 2011).

Negatieve ervaringen met eerdere hulpverlening zou mogelijk wel een modererend effect kunnen hebben op het verband tussen een LVB en behandeluitval. Wellicht dat

vervolgonderzoek hier meer inzicht in kan geven.

Naast deze beperkingen kent dit onderzoek ook een aantal sterke punten. Allereerst is deze studie één van de weinigen waarbij alleen jongvolwassenen onderzocht worden.

Ondanks de beperkte generaliseerbaarheid in verband met de kleine steekproef, is er wel meer inzicht verkregen in de kenmerken van deze doelgroep, die veelal bij dagbehandelcentra aankloppen. Gezien de problemen waar deze jongvolwassenen mee kampen, is meer inzicht nodig zodat zij beter geholpen kunnen worden en zo een goede overgang naar de

(23)

behandeluitval bij jongvolwassenen met een LVB, ondanks het gebrek aan een aangetoond verband. Dit onderzoek kan hierdoor aanleiding geven tot verder onderzoek naar knelpunten en succesfactoren in de behandeling van mensen met een LVB.

Concluderend blijkt uit deze studie dat er geen verband is tussen een LVB en

behandeluitval, en dat dit verband ook niet wordt gemodereerd door middelengebruik, eerdere hulpverlening en het aantal vrienden. In vervolgonderzoek zou gekeken kunnen worden of en hoeveel jongvolwassenen met een LVB voorafgaand aan een behandeltraject uitvallen. Hierbij kan gedacht worden aan het niet meer komen opdagen na een intake, of

jongvolwassenen die doorgestuurd worden naar De Nieuwe Kans maar die nooit op intakegesprek komen (De Haan, Boon, De Jong, Hoeve & Vermeiren, 2013; De Nieuwe Kans, 2014). Verder kan er onderzocht worden hoe andere forensische dagbehandelcentra en trajecten voor dagbesteding omgaan met een LVB bij jongvolwassenen en in hoeverre daar sprake is van een verband tussen een LVB en behandeluitval. Hierbij is wel aan te raden om met meer diagnostische instrumenten te werken voor het indiceren van een LVB. Aan de hand van resultaten uit dit soort toekomstige studies kunnen vastgelopen jongvolwassenen nog efficiënter geholpen worden met hun problemen op meerdere leefgebieden, zodat ook zij ook een goede toekomst tegemoet kunnen gaan.

(24)

Referenties

AAID. (2013). Definition of Intellectual Disability. Verkregen op 30 december, 2014, van http://aaidd.org/intellectual-disability/definition#.VKLs_KfEBA

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders, Fifth Edition. Verkregen op 12 januari, 2015, van

http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=_VzzAgAAQBAJ&oi=fnd&pg=PT2&dq =Diagnostic+and+Statistical+Manual+of+Mental+Disorders&ots=oTYnmeJ1Yq&sig =Mr6DLIZ1sJEJ1LdBS7WdxeCOz34#v=onepage&q=Diagnostic%20and%20Statistic al%20Manual%20of%20Mental%20Disorders&f=false

Asscher, J. J., Van der Put, C. E., & Stams, G. J. J. M. (2012). Differences between juvenile offenders with and without intellectual disability in offense type and risk factors.

Research in Developmental Disabilities, 33, 1905-1913.

Arnett, J. J. (2007). Emerging Adulthood: What Is It, and What Is It Good For? Child

Development Perspectives, 1(2), 68-73.

Baekeland, F., & Lundwall, L. (1975). Dropping Out of Treatment: A Critical Review.

Psychological Bulletin, 82(5), 738-783.

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The Moderator-Mediator Variable Distinction in Social Psychological Research: Conceptual, Strategic, and Statistical Considerations. Journal

of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182.

Bexkens, A., Collot d’Escury, A., Huizenga, H., & Van der Molen, M. W. (2009). Risicogedrag bij jongeren met een licht verstandelijke beperking. Onderzoek &

Praktijk 7(2), 14-17.

Block, A. B., & Greeno, A. G. (2011). Examining Outpatient Treatment Dropout in Adolescents: A Literature Review. Child and Adolescent Social Work Journal, 28, 393-420. doi:10.1007/s10560-011-0237-x

(25)

Blokland, A., Palmen, H., & Van San, M. (2012). Crimineel gedrag in de jongvolwassenheid.

Tijdschrift voor Criminologie, 54(2), 85–98.

Bransen, E., Schipper, H., & Blekman, J. (2009). Middelengebruik door jongeren met een licht verstandelijke handicap. Een eerste verkenning van aard en omvang. Verslaving,

4, 37-49.

Chapman, S. L. C., & Wu, L. (2012). Substance abuse among individuals with intellectual disabilities. Research in Developmental Disabilities, 33, 1147-1156.

Collot d’Escury, A. (2007). Lopen jongeren met een lichte verstandelijke beperking meer kans om in aanraking te komen met justitie? Kind en Adolescent, 28, 128-137. doi:10.1007/BF03061031

De Bildt, A., & Kraijer, D. W. (2007). Pervasieve ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Kind en Adolescent, 28, 111-117. doi:10.1007/BF03061029

De Haan, A. M., Boon, A. E., De Jong, J. T. V. M., Hoeve, M., & Vermeiren, R. R. J. M. (2013). A meta-analytic review on treatment dropout in child and adolescent outpatient mental health care. Clinical Psychology Review, 33, 698-711.

De Nieuwe Kans. (2014). Methodiekbeschrijving Stichting ‘De Nieuwe Kans’. Rotterdam: De Nieuwe Kans.

Dishion, T. J., Loeber, R., Stouthamer-Lober, M., & Patterson, G. R. (1984). Skill Deficits and Male Adolescent Delinquency. Journal of Abnormal Child Psychology, 12(1), 37-64.

Douma, J., Moonen, X., Noofdhof, L., & Ponsioen, A. (2012). Richtlijn Diagnostisch

Onderzoek LVB. Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en afnemen van diagnostische instrumenten bij mensen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht,

(26)

Emerson, E., & Turnbull, L. (2005). Self-reported smoking and alcohol use among

adolescents with intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disabilities, 9 (1), 58-69. doi:1177/1744629505049730

Kaal, H. L., Negenman, A. M., Roeleveld, E., & Embregts, P. J. C. M. (2011). De

problematiek van gedetineerden met een lichte verstandelijke beperking in het gevangeniswezen. Verkregen op 27 december, 2014, van

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/inventarisatie-aard-van-problematiek-licht-verstandelijk-gehandicapten-in-het-gevangeniswezen.aspx

Kaal, H. L., Nijman, H. L. I., & Moonen, X. M. H. (2013a). SCIL. Screener voor intelligentie

en licht verstandelijke beperking. Handleiding. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers B.V.

Kaal, H. L., Rakers, M., Peet, F., Ana-Topares, E., Van Doorn, W., Alken, G., Klein, D., & Van Oosten, M. (2013b). Evaluatie pilot ‘Screenen voor LVB in het

gevangeniswezen’. Verkregen op 28 januari, 2015, van

http://www.hsleiden.nl/aems/sublectoraatJeugdzorg/EvaluatiepilotLVBGW.pdf Lippold, T., & Burns, J. (2009). Social support and intellectual disabilities: A comparison

between social networks of adults with intellectual disability and those with physical disability. Journal of Intellectual Disability Research, 53, 463–473.

Lunsky Y. (2006) Individual differences in interpersonal relationships for persons with mental retardation. International Review of Research in Mental Retardation, 31, 117–60. Maier, L. J., Liechti, M. E., Herzig, F., & Schaub, M. P. (2013). To Dope or Not to Dope:

Neuroenhancement with Prescription Drugs and Drugs of Abuse among Swiss University Students. PLoS One, 8(11). doi:10.1371/journal.pone.0077967 Mazotti, E., & Barbaranelli, C. (2012). Dropping out of psychiatric treatment: a

methodological contribution. Acta Psychiatrica Scandinavica, 126, 426-433. doi:10.1111/j.1600-0447.2012.01872.x

(27)

Meeus, W., & Koot, H. (2007). Codeboek van het Onderzoeksproject Research on Adolescent and Relationships (RADAR) (pp. 1-272).

Moonen, X., De Wit, M., & Hoogeveen, M. (2011). Mensen met een licht verstandelijke beperking in aanraking met politie en justitie. PROCES, 90(5), 235-250.

Noom, M. J., Van der Veldt, M. C. A. E., Van Houdt, M. A. T., & Slot, N. W. (2009).

Profielen van delinquente jongeren en bijpassende interventies. Verkregen op 18

januari, 2015, van https://www.piresearch.nl/files/700/DMO-OOV+Profielenonderzoek+Rapport+2009-04-02.pdf

Nunes, K., Cortoni, F., & Serin, R. (2010). Screening offenders for risk of drop-out and expulsion from correctional programmes. Legal and Criminal Psychology, 14, 341- 356.

Osgood, D. W., Foster, E. M., & Courtney, M. E. (2010). Vulnerable Populations and the Transition to Adulthood. The Future of Children, 20(1), 209–229.

doi:10.1353/foc.0.0047

Popma, A., Bevaart, F., Marhe, R., Luijks, M., van Duin, L., Zijlmans, J. & Stapersma, L. (2013). Multiproblem Young Adults: a study on service use trajectories,

neurobiological mechanisms and treatment effect in young adults with severe criminal, psychiatric and social problems. (Onderzoeksprotocol, Vrije Universiteit

Medisch Centrum, Amsterdam).

Pulford, J., Adams, P., & Sheridan, J. (2010). Responding to treatment dropout: A review of controlled trials and suggested future directions. Addiction Research and Theory, 298- 315.

Reschly, A. L. & Christenson, S. L. (2006). Prediction of dropout among students with mild disabilities- A case for the inclusion of student engagement variables. Remedial and

(28)

Schippers, G. M. & Broekman, T. G. (2007). MATE, Measurements in the Addictions for

Triage and Evaluation. Development of an instrument assessing patient

characteristics in substance abuse treatment. Verkregen op 28 januari, 2015, van

http://www.mateinfo.eu/pubs/31000068.pdf

Schroder, R., Sellman, D., Frampton, C., & Deering, D. (2009). Youth retention: Factors associated with treatment drop-out from youth alcohol and other drug treatment. Drug

and Alcohol Review, 28(6), 663-668. doi:10.1111/j.1465-3362.2009.00076.x

Thurlow, M. L., Sinclair, M. F., & Johnson, D. R. (2002). Students with Disabilities Who Drop Out of School: Implications for Policy and Practice. National Center on

Secondary Education and Transition, 1(2), 2-9.

Ting To, W., Neirynck, S., Vanderplasschen, W., Vanheule, S., & Vandevelde, S. (2013). Substance use and misuse in persons with intellectual disabilities (ID): Results of a survey in ID and addiction services in Flanders. Research in Developmental

Disabilities, 35, 1-9.

Van Asselt-Goverts, A. E., Embregts, P. J. C. M., & Hendriks, A. H. C. (2013). Structural and functional characteristics of the social networks of people with mild intellectual

disabilities. Research in developmental disabilities, 34(4), 1280-1288. doi:10.1016/j.ridd.2013.01.012

Van der Geest, V., Bijleveld, C., & Blokland, A. (2007). Ontwikkelingspaden van delinquent gedrag bij risicojongeren. Tijdschrift voor Criminologie, 49(4), 351-369.

(29)

Voetnoten 1

Met de SCIL wordt er gescreend op een vermoeden van een LVB en er kan dus geen LVB mee vastgesteld worden. Echter wordt er voor de leesbaarheid in de rest van deze thesis gesproken van ‘een LVB’.

(30)

Bijlage 1 Tabel 1

Verschillen in kenmerken tussen respondenten met en zonder een LVB

Note. CI = confidence interval.

*p < .05

Moderatoren t df Sig. (2-tailed) 95% CI Alcoholgebruik Softdrugsgebruik Harddrugsgebruik Eerdere hulpverlening Aantal vrienden -2,191 1,109 1,387 -,348 -,055 86 52 6 86 86 .03* .27 .22 .73 .96 [-4166144.40,-202381.65] [-2.79, 9.69] [-.97, 3.46] [-.19, .14] [-3.96, 3.75]

(31)

Bijlage 2 Tabel 2

Voorspellers van behandeluitval

Note. Er was geen sprake van hoog gebruik van harddrugs, waardoor dit niet is opgenomen

in de tabel.

Predictoren B S.E. Wald df Sig. Exp(B)

LVB -.881 .510 2.979 1 .08 .415 Alcoholgebruik laag .285 .786 .131 1 .72 1.329 hoog .201 .717 .079 1 .78 1.223 Softdrugsgebruik laag .849 .569 2.224 1 .14 2.336 hoog .700 .670 1.092 1 .30 2.014 Harddrugsgebruik laag -1.027 1.153 .794 1 .37 .358 Eerdere hulpverlening -.538 .595 .819 1 .36 .584 Aantal vrienden .011 .031 .119 1 .73 1.011

(32)

Bijlage 3 Tabel 3

Interactie-effecten tussen voorspellers van behandeluitval

Note. h.v. = hulpverlening

Er was geen sprake van hoog gebruik van harddrugs, waardoor dit niet is opgenomen in de tabel.

Interactie-effect B S.E. Wald df Sig. Exp(B)

LVB * alcoholgebruik laag .046 .911 .003 1 .96 1.047 hoog .011 .811 .000 1 .99 1.011 LVB * softdrugsgebruik laag .032 .721 .002 1 .97 1.032 hoog 1.086 .951 1.302 1 .25 2.961 LVB * harddrugsgebruik laag -.913 .828 1.217 1 .27 .401 LVB * eerdere h.v. -.790 1.059 1.217 1 .46 .454 LVB * aantal vrienden .227 .292 .608 1 .44 1.255

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met een grotere steekproef zouden de resultaten niet alleen beter te generaliseren zijn, ook zou er met meer zekerheid vastgesteld kunnen worden welke neuropsychologische profielen

Om deze spanningen binnen het begeleiden in kaart te kunnen brengen is meer inzicht nodig in de leefwereld van de begeleiders en daarom ga ik opzoek naar de geleefde ervaring

“Dat geldt zeker voor leerlingen met een licht verstandelijke beperking, omdat de buitenwereld online niet ziet dat zij een beperking hebben.. Een foto op Instagram van jezelf

Chronisch getraumatiseerde kinderen hebben naarmate de traumatisering complexer is, een grotere kans om relatief minder posttraumatische stress symptomen [PTSS] te

Op basis van cijfers van het Centrum Indicatiestelling Zorg ( CIZ ) van vóór 2015 over het aantal personen met een IQ onder de 85 met een (AWBZ-)indicatie voor intramurale

Met betrekking tot volwassenen veronderstellen we in de maximumvariant dat volwassenen even sociaal redzaam zijn als jongeren (tabel 4.2, rij 4-6) en in de minimumvariant dat

In de periode dat de cliënt een beschermende setting nodig heeft, kan sprake zijn van een behoefte aan geneeskundige zorg, maar dit is niet de reden voor het verblijf..

Door vroegsignalering in onder meer Centra voor Jeugd en Gezin, de jeugdgezondheidszorg, de voorschoolse opvang, het welzijnswerk en op school krijgen de kinderen en jongeren