• No results found

Is Havo een optie? : een onderzoek naar de ervaringen met de Citotoets bij kinderen uit groep acht van een school in de grachtengordel van Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is Havo een optie? : een onderzoek naar de ervaringen met de Citotoets bij kinderen uit groep acht van een school in de grachtengordel van Amsterdam"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Is Havo een optie?

Een onderzoek naar de ervaringen met de Citotoets bij

kinderen uit groep acht van een school in de

grachtengordel van Amsterdam

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam Yasmin Ettes - 5754666 Begeleider: Yatun Sastramidjaja Tweede lezer: Olga Soouidi 25 januari 2016

(2)

Samenvatting

Sinds 2015 is de uitslag van de Citotoets niet meer leidend voor het schooladvies, maar krijgt een leerling uit groep acht voorafgaand aan de Citotoets een definitief schooladvies van de leerkracht. Dit schooladvies is gebaseerd op de prestaties van de leerling gedurende de gehele basisschooltijd en kan alleen naar boven worden bijgesteld wanneer de uitslag van de

Citotoets hoger is dan het advies gegeven door de leerkracht. Deze verandering is onder andere ingevoerd om prestatiedruk voor de Citotoets bij de leerlingen af te laten nemen.

Van prestatiedruk bestaat binnen de disciplines pedagogische wetenschappen,

sociologie en psychologie geen eenduidige definitie. Om deze reden zijn de drie verschillende definities geïntegreerd tot een interdisciplinaire definitie: “Prestatiedruk is het gevoel dat men moet presteren vanwege interne en/of externe verwachtingen zodat het hoogst haalbare resultaat bereikt kan worden, omdat met minder geen genoegen wordt genomen”.

In dit onderzoek wordt gekeken in hoeverre de prestatiedruk voor de Citotoets is blijven bestaan en of de eventuele prestatiedruk door de factoren ouders, school, vrienden en individuele motivatie om te presteren wordt beïnvloed. Dit is aan de hand van interviews met leerlingen, een leerkracht en een klassenmoeder van een basisschool in de grachtengordel van Amsterdam onderzocht. In deze casestudy is gebleken uit de interviews dat prestatiedruk voor de Citotoets is blijven bestaan. Het verschil tussen de kinderen die wel en geen prestatiedruk ervaren ligt eraan of hun ouders hoge verwachtingen hebben en tevreden zijn met het

vooradvies dat de kinderen hebben gekregen in groep zeven. De kinderen die prestatiedruk ervaren zijn daarnaast intern gemotiveerd om te presteren, maar het lijkt erop dat dit wordt beïnvloed door hun ouders. Kinderen met ouders die (te) hoge verwachtingen hebben worden ook sterker beïnvloed door de andere factoren en labelen deze factoren negatiever.

Ook is in dit onderzoek aan de hand van twee opdrachten tijdens de interviews gekeken of er sprake was van prestatiedruk bij de kinderen. Dit kwam sterk overeen. Er was maar één leerling die wel prestatiedruk ervoer tijdens het interview, maar niet voor de Citotoets. De kinderen die prestatiedruk ervaren voor de Citotoets ervoeren dit ook allemaal tijdens de opdrachten tijdens het interview.

(3)

Voorwoord

Na vele jaren vallen en opstaan had ik nooit gedacht dat het mij zou lukken om mijn scriptie af te ronden. Maar het is zo ver. Het is mij gelukt. Ik had niet gedacht dat ik het zo leuk zo vinden om een eigen onderzoek te doen. Dit was natuurlijk nooit gelukt zonder medewerking alle kinderen en de toestemming van hun ouders die ik heb mogen interviewen. Het was echt bijzonder om te merken hoe open en eerlijk deze kinderen waren. Ook ben ik erg dankbaar voor de medewerking van de leerkracht en klassenmoeder. Met de informatie die ik van hen heb gekregen kon ik de informatie verkregen van de kinderen sterker onderbouwen.

Al met al ben ik ontzettend trots op mijn eindresultaat. Dit was echter nooit gelukt zonder de scherpe blik van mijn vader, Simon Ettes, en de steun van mijn vriend, Steven Smit. Daarnaast kreeg ik door de begeleiding van Yatun Sastramidjaja en Olga Soouidi enorm veel vertrouwen in het scriptieproces en kon ik aan de hand van hun feedback mijn scriptie op een hoger niveau tillen. Mijn dank aan iedereen die mij tijdens dit proces heeft gesteund en geholpen. Dat waren meer mensen dan ik ooit had durven hopen.

(4)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Inleiding 5

Hoofdstuk 2. Theoretisch kader 7

2.1 Prestatiemaatschappij 7

2.2 Prestatiedruk 8

2.3 Interne en externe factoren 9

2.4 Invloed van ouders 10

2.5 Invloed van de school 11

2.6 Invloed van vrienden 12

2.7 Individuele motivatie 13

2.8 Interdisciplinariteit 14

Hoofdstuk 3. Probleemstelling 16

3.1 Doelstelling 16

3.2 Vraagstelling 16

3.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 18

Hoofdstuk 4. Methode 19 4.1 Onderzoeksstrategie 19 4.2 Onderzoeksdesign 19 4.3 Onderzoeksmethode 19 4.4 Onderzoekspopulatie 21 4.5 Ethische verantwoording 21 4.6 Operationalisering 22 4.7 Data-analyse 22 Hoofdstuk 5. Resultaten 24 5.1 Onderzoeksproces 24 5.2 Resultaten 24 5.2.1 Ouders 25 5.2.2 School 29 5.2.3 Vrienden 32 5.2.4 Individueel 33

5.2.5 Beeld van de Citotoets 36

Hoofdstuk 6. Conclusie 40

(5)

Hoofdstuk 8. Reflectie 45

Literatuurlijst 46

Bijlagen 44

1. Schematisch overzicht operationalisering 49

2. Onderzoeksinstrument Leerlingen 50 3. Informatiebrief Ouders/Verzorgers 56 4. Onderzoeksinstrument Leerkracht 58 5. Onderzoeksinstrument Klassenouder 60 6. Codeerschema interviews 61 7. Analyse opdrachten 64

(6)

Hoofdstuk 1. Inleiding

Ieder jaar maken ongeveer 165.000 basisscholieren de Citotoets in groep acht. De Citotoets wordt omschreven als een eindtoets die toetst wat een leerling in acht jaar op de basisschool heeft geleerd (College voor Toetsen en Examen, 2014). Gedurende drie ochtenden maken leerlingen een meerkeuzetoets die hun kennis over rekenen, taal en wereldoriëntatie meet. Volgens Beker (2015), hoofdredacteur van het magazine voor het openbaar onderwijs, heeft de Citotoets in groep acht voor basisschoolleerlingen vele jaren voor veel stress gezorgd (Beker, 2015). Tot 2013 bepaalde de uitslag van de Citotoets namelijk het schooladvies voor de middelbare school. Aangezien de uitkomst van de Citotoets leidend was, bracht de

Citotoets veel stress met zich mee voor de basisschoolleerlingen. Om deze stress zoveel mogelijk te verminderen is door de Tweede Kamer in 2014 besloten om de uitslag van de Citotoets niet meer leidend te laten zijn voor het middelbare schooladvies (Dekker, 2014).

Deze verandering staat beschreven in de Wet op het primair onderwijs (WPO).

Scholen mogen vanaf 2015 het advies voor het voortgezet onderwijs niet meer laten afhangen van het resultaat van de Citotoets. Het definitieve eindadvies wordt nu voordat de Citotoets plaatsvindt door de leerkracht gegeven. Hiervoor is gekozen aangezien uit onderzoek van de onderwijsinspectie is gebleken dat het advies gegeven door de leerkracht beter bij een leerling past dan het advies gebaseerd op de resultaten van de Citotoets (College voor Toetsen en Examens, 2014). Daarnaast is staatssecretaris Dekker van mening dat de eindtoets geen ‘eindexamen voor de basisschool’ dient te zijn en dat de druk voor deze toets bij de kinderen moet worden afgenomen. Om deze twee redenen wordt de Citotoets enkel nog afgenomen om het eindadvies gegeven door de leerkracht te controleren (Klompenhouwer, 2014). Indien het resultaat van de Citotoets hoger is dan het door de leerkracht gegeven schooladvies, kan door de leerkracht overwogen worden om het schooladvies naar boven bij te stellen. Het

schooladvies kan echter nooit door invloed van de Citoscore naar beneden worden bijgesteld. Kortom, enkel een hogere uitkomst van de Citotoets kan van invloed zijn op het schooladvies gegeven door de leerkracht.

In dit onderzoek zal worden gekeken in hoeverre de prestatiedruk voor de Citotoets bij leerlingen uit groep acht daadwerkelijk is verminderd. Op dit moment bestaat er geen

eenduidig antwoord op deze vraag. De overheid is van mening dat met de veranderde regelgeving de prestatiedruk in groep acht is verminderd (Dekker, 2014). Volgens Beker (2015) bestaat er op dit moment inderdaad (bijna) geen stress meer voor de Citotoets in groep acht. Dit beeld wordt in krantenartikelen bevestigd. Zo was vorig jaar ten tijde van de

(7)

Citotoets in Trouw te lezen dat de Citotoets niet meer als heel spannend wordt ervaren (Vries, 2014). De documentaire ‘Citostress’ (2015) schetst echter een tegenovergesteld beeld. In deze documentaire komt het beeld naar voren dat leerlingen juist wel nog stress en prestatiedruk ervaren voor de Citotoets.

Het doel van deze scriptie is te onderzoeken in hoeverre prestatiedruk wordt ervaren voor de Citotoets in april 2016. Ook zal worden gekeken welke factoren van invloed zijn op het eventueel ervaren van de prestatiedruk. Om tot een eenduidig antwoord te komen zal door middel van een casestudie een interdisciplinair onderzoek worden gedaan. Er zullen

semigestructureerde interviews bij leerlingen uit groep acht, hun leerkracht en de

klassenmoeder worden afgenomen van een school in de grachtengordel van Amsterdam. Uit onderzoek blijkt dat stadskinderen met een hoog sociaal economische achtergrond de grootste kans op prestatiedruk hebben (Driessen, 2005; Lupien, King, Meany & McEwen, 2001). Zoals in de media beschreven wordt door de leden van de Tweede Kamer aangenomen dat de prestatiedruk na invoering van de WPO aanzienlijk gedaald of zelfs verdwenen is. Mocht er nog prestatiedruk bestaan voor de Citotoets, dan is de kans het grootst bij een school in een grote stad en rijke buurt. De grachtengordel stond in 2014 op nummer zes van de top tien van rijkste buurten (Calcasa, 2014) en deze buurt bevindt zich in een grote stad. Aangezien deze basisschool in de grachtengordel ligt, ouders voor deze school een verplichte bijdrage voor lidmaatschap van de vereniging van de school moeten betalen, de vrijwillige ouderbijdrage voor deze school zeven maal hoger is dan bij andere basisscholen, is voor deze school gekozen.

(8)

Hoofdstuk 2. Theoretisch kader

2.1 Prestatiemaatschappij

In dit hoofdstuk zullen de factoren die van invloed kunnen zijn op het ervaren van

prestatiedruk uiteen worden gezet. Iedere factor zal worden toegelicht aan de hand van de verschillende perspectieven binnen de disciplines psychologie, sociologie en pedagogiek. Door de verschillende disciplinaire theorieën samen te voegen zal een interdisciplinair beeld van iedere factor worden gevormd. Binnen de sociologie, psychologie en pedagogiek wordt veel onderzoek gedaan naar de gevolgen van de prestatiemaatschappij. Om tot een goed begrip van deze gevolgen te komen zal eerst worden besproken wat de kenmerken zijn van een prestatiemaatschappij.

Binnen de huidige prestatiemaatschappij wordt steeds meer belang gehecht aan optimaal presteren, het hoogst mogelijk rendement behalen, ambitie hebben en competitie (Herweijer en Josten, 2014). De positie binnen de samenleving wordt binnen een meritocratie bepaald aan de hand van individuele prestaties. Waar vroeger in de standensamenleving iemands afkomst zijn sociale positie binnen de maatschappij bepaalde, bepaalt binnen een meritocratische samenleving iemands talent, vaardigheden en inzet zijn sociale positie

(Herweijer en Josten, 2014). Het gevolg van een meritocratie is dat er nadruk wordt gelegd op het wel of niet het behalen van succes. Succes hangt onder andere af van iemands inzet, waardoor het niet halen van succes wordt gezien als falen (Verhaege, 2014). Door continue het minimaal haalbare te bepalen door vergelijking met anderen, kan stress, spanning, een onrealistisch doel en prestatiedruk ontstaan.

Een hogere sociale positie bereiken is binnen een meritocratie mogelijk via onderwijs. Aangezien onderwijs in Nederland voor iedereen gelijk is, heeft iedereen volgens de principes van meritocratie gelijke kansen een hogere sociale positie te bereiken en succesvol te worden. Echter, het ideaalbeeld van de onderwijsmeritocratie is volgens psycholoog Verhaege (2014) niet helemaal waarheid geworden. Ieder kind krijgt hetzelfde basisonderwijs en heeft dus dezelfde kansen, maar niet ieder kind heeft dezelfde sociaal economische status (SES) en thuissituatie. Kinderen met kapitaalkrachtige en intellectuele ouders hebben biologische, sociaal-culturele en economische voordelen die uiteindelijk tot een ander eindresultaat kunnen leiden dan kinderen zonder deze thuissituatie (Verhaeghe, 2014).

Ook volgens socioloog Bourdieu (1989) speelt sociale klasse een belangrijke rol in de onderwijskansen van een kind. Om iets te bereiken in het leven heeft een mens volgens Bourdieu kapitaal nodig. Iemands sociale klasse bepaalt bijvoorbeeld de mate waarin

(9)

financiële middelen beschikbaar zijn om het onderwijs te bekostigen, wat Bourdieu het economisch kapitaal noemt. Daarnaast bepaalt iemands sociale klasse ook de soort sociale contacten en netwerken, het sociaal kapitaal, die van positieve invloed kunnen zijn op schoolkeuze en schoolprestaties. Als laatste vermeldt Bourdieu (1989) dat kennis over

gewaardeerde normen en vaardigheden binnen hoger opgeleide kringen, het cultureel kapitaal, van invloed kan zijn op het behalen van succes. Hoe meer kapitaal, hoe groter de kans op succes. Voor kinderen van hoog opgeleide ouders is het vanzelfsprekender om te studeren en deze ouders kunnen vanwege hun eigen ervaringen en kennis hun kinderen beter

ondersteunen. Daarnaast hebben deze ouders ook meer economisch kapitaal om het onderwijs te bekostigen en eventuele bijlessen te betalen.

Kortom, binnen een meritocratie zijn sociale posities niet meer erfelijk. Sociale

posities worden binnen een meritocratie verworven aan de hand van prestaties. Iedereen heeft gelijke kansen aangezien iedereen hetzelfde onderwijs geniet. Echter, IQ is deels genetisch bepaald en kinderen met ouders met een hoog SES hebben financiële, sociale en culturele voordelen, waardoor zij meer kans hebben op het behouden van de sociale status (Bourdieu, 1989). Daarnaast worden kinderen als het product van ouders gezien, en zal daling van schoolniveau, en dus sociale positie, gezien worden als ouderlijk falen (Dehue, 2011).

Aangezien falen als een keuze wordt gezien binnen de prestatiemaatschappij, is te verwachten dat vanuit de ouders alles zal worden gedaan om dit ‘falen’ te voorkomen.

2.2 Prestatiedruk

In de sociologie wordt prestatiedruk gezien als een van de gevolgen van de

prestatiemaatschappij. Zoals hierboven beschreven leidt de prestatiemaatschappij tot verandering van normen binnen de samenleving. Rendement en productie tellen binnen een prestatiemaatschappij meer mee dan zingeving en ontspanning (Han, 2012). Men dient

optimaal te presteren. Wanneer iemand dit niet doet, wordt deze persoon minder als een nuttig of volwaardig deel van de samenleving gezien. Daarnaast wordt ook de sociale positie van iemand bepaald aan de hand van de prestaties en individuele verworven posities in de maatschappij (Han, 2012). Prestatiedruk wordt binnen de sociologie gezien als optimaal presteren om te kunnen voldoen aan de normen en verwachtingen van de samenleving.

Binnen de psychologie wordt prestatiedruk vooral gezien als een plicht om te presteren in verband met de identiteit. Een identiteit wordt binnen een prestatiemaatschappij gevormd door de mate van bereiken van succes (Verhaeghe, 2014). Om succes te bereiken dient optimaal gepresteerd te worden. Psycholoog van Baar (2014) geeft aan dat men niet meer

(10)

presteert vanwege een bepaalde passie of interesse, maar vanwege de verplichting om te presteren. Naast de focus op identiteit wordt binnen de psychologie vooral nadruk gelegd op de gevolgen van prestatiedruk. Het niet kunnen presteren naar verwachting wordt gezien als falen. Falen leidt tot stress en kan als gevolg depressiviteit hebben (Baar, 2014). Het idee dat men pas succesvol is wanneer gepresteerd wordt staat centraal wanneer gesproken wordt over prestatiedruk binnen de psychologie.

Binnen de pedagogiek wordt vooral gekeken naar de opvoeding en schoolsituatie in relatie tot prestatiedruk. Pedagoog Lieftink (2011) geeft aan dat prestatiedruk ontstaat doordat kinderen op een voetstuk worden geplaatst door hun ouders of leerkracht. Kinderen voelen druk om te presteren omdat aan de verwachting van hun ouders of leerkracht voldaan moet worden. Ook pedagoog Goorhuis-Brouwer (2014) stelt dat kinderen prestatiedruk ervaren omdat ouders door de huidige maatschappij het hoogst mogelijke van kinderen verwachten.

Zoals hierboven te lezen wordt binnen de sociologie, psychologie en pedagogiek een verschillende invalshoek gebruikt om het begrip prestatiedruk te definiëren. Door

samenvoeging van deze definities is voor dit onderzoek een interdisciplinaire definitie van prestatiedruk gevormd: Prestatiedruk is het gevoel dat men moet presteren vanwege interne

en/of externe verwachtingen zodat het hoogst haalbare resultaat bereikt kan worden, omdat met minder geen genoegen wordt genomen.

2.3 Interne en externe factoren

Zoals blijkt uit de hierboven beschreven definitie kan prestatiedruk door interne en externe factoren ontstaan. Dit wordt bevestigd door de psychologische zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan, 2000). Uit deze psychologische theorie blijkt dat motivatie om te presteren extern of intern kan ontstaan. Deze interne of externe motivatie kan ontstaan door externe verplichting, interne verplichting, persoonlijk belang of door een passie.

Pedagoog Sierens en psycholoog Vansteenkiste (2011) zien aan de hand van de zelfdeterminatietheorie verschillende drijfveren om te presteren. Wanneer interne motivatie uit persoonlijk belang of passie ontstaat zijn de drijfveren om te presteren persoonlijk waarde, zinvolheid, plezier, interesse of geboeidheid. Wanneer de motivatie wordt aangewakkerd door een interne of externe verplichting kan er prestatiedruk ontstaan. Bij intern verplichte

motivatie zijn schuld, schaamte, angst of trots de drijfveren om te presteren. De drijfveren bij een externe verplichting zijn verwachtingen, beloningen of straf (Sierens & Vansteenkiste, 2011).

(11)

Uit de onderzoeken van pedagoog Lieftink (2011) en het Jongerenpanel (2014) blijkt dat prestatiedruk bij kinderen ontstaat door invloed van ouders, school, vrienden en vanuit interne motivatie. Deze factoren komen overeen met de zelfdeterminatietheorie van pedagoog Sierens en psycholoog Vansteenkiste (2011). Ouders, school en vrienden kunnen bepaalde verwachtingen hebben die motivatie om te presteren veroorzaken doordat kinderen zich door externe druk verplicht voelen. Daarnaast kunnen de factoren ouders, school en vrienden ook zorgen dat kinderen uit schuld, schaamte, angst of trots zich intern verplicht voelen om te presteren. Uit de zelfdeterminatietheorie van Sierens en Vansteenkiste (2011) blijkt ook dat interne motivatie om te presteren niet enkel wordt veroorzaakt door externe factoren, maar ook interne factoren. Daarnaast kunnen de factoren afzonderlijk, maar ook in wisselwerking met elkaar leiden tot prestatiedruk. In de volgende vier paragrafen worden de factoren die invloed kunnen hebben op prestatiedruk nader toegelicht. De factoren zullen worden

onderbouwd aan de hand van meerdere disciplines zodat een zo breed en compleet mogelijk perspectief over het ontstaan van prestatiedruk bij kinderen kan worden gegeven.

2.4 Invloed van ouders

De invloed van ouders op de prestatiedruk bij kinderen hangt volgens pedagoog Lieftink (2011) samen met de opvoedmoraal waarbij ouders hun kind zien als een project dat moet slagen. Kinderen krijgen door hun ouders hoge ambities en worden door hun ouders hierin gestimuleerd. Ouders plaatsen hun kind op een voetstuk, terwijl dit niet altijd reëel is. Wanneer een kind niet kan voldoen aan de verwachtingen van de ouders, ontstaat volgens Lieftink (2011) prestatiedruk bij kinderen.

Pedagoog de Vos (2011) geeft aan dat prestatiedruk bij kinderen de laatste tijd is toegenomen. De reden hiervoor is volgens De Vos (2011) het push-gedrag van ouders. De laatste vijf jaar is het aantal kinderen met een HAVO- of VWO advies toegenomen. Deze stijging van hogere middelbare schooladviezen houdt gelijke tred met een groei aan

huiswerkbegeleidingsinstituten. De oorzaak van deze hogere adviezen ligt volgens De Vos (2011) in het feit dat kinderen buiten schooltijd steeds vaker oefenen voor de Citotoets.

Socioloog Dehue (2011) heeft volgens De Vos een verklaring voor pushgedrag van ouders. Volgens Dehue is de oorzaak van dit gedrag de (prestatiegerichte) maatschappij waar ‘succes’ als maakbaar en een keuze wordt gezien. Hierdoor ontstaat een druk om het kind te laten presteren, want wanneer dit niet lukt, wordt het gezien als ouderlijk falen. Ook geeft Dehue (2011) aan dat het imago van het VMBO is verslechterd en ouders er alles aan willen doen om te voorkomen dat hun kind daar terecht komt. Psycholoog van Baar (2014) herkent

(12)

deze ‘vmbo-angst’ bij ouders. Kinderen ervaren druk om te presteren omdat zij weten dat hun ouders een bepaald niveau of school voor ogen hebben.

De reden dat ouders een bepaalde school of schoolniveau voor ogen hebben kan gevonden worden in het ervaren van sociale druk (Chryssochoou, 2004). Volgens psycholoog Chryssochoou kan de sociale identiteit van ouders mede bepaald worden door bij welke sociale groepen zij horen. De sociale standaard en klasse van deze groepen heeft invloed op de keuzes die iemand maakt (Foskett & Hemsley Brown, 2001). Om het ‘lidmaatschap’ van een bepaalde sociale groep te behouden dienen keuzes gemaakt te worden aan de hand van de normen van de sociale groep. Ouders kunnen dus volgens sociologen Foskett & Hemsley Brown (2001) een bepaalde voorkeur hebben voor een bepaalde school of schoolniveau omdat dit de norm van de sociale groep is waartoe zij toe behoren. De sociale omgeving waarin ouders en kinderen zich bevinden is van invloed op het eventuele ervaren van prestatiedruk. Uit sociologisch onderzoek blijkt dat ouders met een hoog SES meer druk op hun kinderen leggen dan ouders met een lager SES (Lupien, King, Meaney & McEwen, 2001; Velden, 1994; Matthijssen, 1979). Daarnaast wordt ook in grote steden meer druk op kinderen gelegd door ouders dan in kleinere dorpen (Driessen, 2005).

Concluderend kan worden gesteld dat prestatiedruk bij kinderen veroorzaakt kan worden door ouders. Deze invloed kan direct zijn, door bijvoorbeeld het oefenen voor de Citotoets buiten school om, maar ook indirect, door bijvoorbeeld het pushgedrag van ouders (Dehue, 2011; Lieftink, 2011; De Vos, 2011). De reden van het pushgedrag van ouders kan worden gevonden in het ervaren van sociale druk en bepaalde sociale standaarden van de omgeving waarin ouders en kind zich begeven (Chryssochou, 2004; Foskett & Hemsley 2001).

2.5 Invloed van de school

De invloed van de schoolomgeving op prestatiedruk bij leerlingen kan worden begrepen aan de hand van het pygmalion-effect (Terwel, 2004). In deze sociologische theorie wordt er vanuit gegaan dat iemand zich gedraagt naar de verwachting die anderen van hem of haar hebben. Een leerling presteert naar de verwachting van de leraar, maar de leraar gedraagt zich ook aan de hand van bepaalde verwachtingen die hij of zij van de leerling heeft. Socioloog Terwel (2004) geeft aan dat kinderen die het goed doen op school een andere behandeling op school krijgen dan kinderen die het minder goed doen. De verwachting van de leraar kan prestatiedruk veroorzaken bij een leerling wanneer de verwachting boven het prestatieniveau van een kind ligt.

(13)

Pedagoog Goorhuis-Brouwer (2014) bevestigt de theorie van het pygmalion-effect in haar lezing ‘Toetsgekte en prestatiedruk’. Verwachtingen van de leerkracht over de leerling beïnvloeden de prestaties van deze leerling. Wanneer een leraar laat blijken dat een kind het goed doet, zal een kind minder stress ervaren voor toetsen. Dit werkt echter ook andersom. Stress voor toetsen is bij kinderen groter wanneer de leraar laat blijken dat een kind het niet goed doet op school. Volgens Goorhuis-Brouwer (2014) ontstaat prestatiedruk niet enkel op deze manier. Ze geeft aan dat op scholen veel aandacht wordt besteed aan het oefenen van Citotoetsen. Door het vele oefenen voor de Citotoets wordt een beeld gecreëerd dat de Citotoets belangrijk is en dat optimaal gepresteerd moet worden. Dit beeld kan leiden tot stress voor de Citotoets en prestatiedruk.

De rol van de leerkracht is volgens pedagoog Driessen (2007) ook van invloed op prestatiedruk via de prestatiestandaard die de leerkracht aanlegt binnen een klas. Wanneer deze standaard hoger is dan het prestatieniveau van de leerling kan dit prestatiedruk veroorzaken.

Concluderend kan gesteld worden dat veel oefenen voor de Citotoets en hoge

verwachtingen van de leerkracht kan leiden tot prestatiedruk bij kinderen (Goorhuis-Brouwer, 2014; Driessen, 2007; Terwel, 2004).

2.6 Invloed van vrienden

Kinderen zijn beïnvloedbaar door hun vrienden en dit kan invloed hebben op hun prestaties. Uit het pedagogisch onderzoek van Newman, Kingery en Erdley (2007) blijkt dat bij kinderen die veel vrienden hebben, het gevoel hebben geaccepteerd te worden door klasgenoten en geen gevoel hebben alleen te zijn op school, het stressniveau lager ligt dan bij kinderen die dit niet ervaren. Kinderen die niet geaccepteerd worden in de klas hebben een lagere motivatie om te presteren. De oorzaak van deze lagere motivatie kan psychologisch verklaard worden. Slechte schoolprestaties en prestatiemotivatie kunnen ontstaan wanneer kinderen het gevoel hebben buitengesloten te worden of te maken krijgen met fysieke of verbale agressie. Kinderen die gepest of buitengesloten worden voelen minder de druk om te presteren in de klas waardoor de kans op prestatiedruk erg klein is (Bijtstra & Doornenbal, 2008)

Pedagoog Driessen (2007) geeft aan dat het hebben van soortgelijke vrienden van invloed is op iemands zijn motivatie om te presteren. Kinderen met vrienden van dezelfde nationaliteit, hetzelfde niveau van presteren en wanneer zij het gevoel hebben begrepen te worden hebben een hogere motivatie om te presteren. Kinderen met vrienden van hetzelfde schoolniveau kunnen prestatiedruk ervaren, omdat zij hetzelfde niveau als hun vrienden

(14)

willen behouden. Ook wanneer de vrienden beter presteren dan een kind is de kans op prestatiedruk groter. Dit wordt bevestigd door het onderzoek van het Jongerenpanel (2014) waarin aangegeven wordt dat men het gevoel heeft te moeten presteren aangezien andere leeftijdgenoten dit ook doen. Naast een positieve invloed kunnen vrienden volgens Driessen (2007) ook een negatieve invloed hebben. Wanneer de vriendengroep van een kind lager presteert dan een kind zelf, zal het kind minder motivatie hebben extra te presteren. Het kind presteert al beter dan zijn vrienden, en hoeft hierdoor niet extra te presteren.

De invloed van vrienden op prestatiedruk is aanwezig wanneer kinderen het gevoel krijgen erbij te willen horen (Newman Kinery & Erdley, 2007) en net zo goed willen presteren als hun vrienden (Driessen, 2009).

2.7 Individuele motivatie

Een kind is intern gemotiveerd om te presteren op school wanneer het kind er plezier aan beleeft en het interessant vindt. Wanneer het kind nieuwsgierig is naar en geïnteresseerd is in wat geleerd moet worden, is het uit zichzelf gemotiveerd om te leren en te presteren (Ryan & Deci, 2010). Kinderen kunnen ook andere redenen hebben waardoor ze het belangrijk vinden om te presteren. Kinderen kunnen inzien dat het belangrijk is om te studeren en zijn daarom gemotiveerd om te leren (Sierens & Vansteenkiste, 2011). Een goede opleiding afronden, succesvolle carrière krijgen of toekomstdromen zijn redenen waarom de relevantie van studeren wordt ingezien (Jongerenpanel, 2014). Wanneer kinderen willen presteren omdat ze de waarde ervan inzien, het relevant en zinvol vinden, er plezier aan gebleven en er

geïnteresseerd in zijn, zullen zij minder prestatiedruk ervaren aangezien het leren en het willen presteren een autonoom besluit is (Sierens & Vansteenkiste, 2011; Ryan & Deci, 2010).

Interne motivatie kan echter ook verdrongen worden door externe motivatie. Wanneer een kind door externe factoren gemotiveerd wordt om te presteren, vervalt de autonome en intrinsieke motivatie om te presteren (Sierens & Vansteenkiste, 2009). Het gaat dan niet meer om het leuk vinden of het onder de knie krijgen van de schoolstof, maar om de waardering of erkenning van een externe factor (Van Dam, 2011). Wanneer kinderen vanuit zichzelf willen presteren vanwege een externe factor kan prestatiedruk ontstaan.

Prestatiedruk kan ontstaan wanneer kinderen door externe factoren beïnvloed worden om te gaan presteren. Wanneer kinderen intern gemotiveerd zijn om te presteren, vanwege bijvoorbeeld het eigen toekomstbeeld, dient in acht te worden genomen dat individuele motivaties niet 100% individueel zijn. De keuze voor opleiding, carrière of toekomst kan

(15)

geheel individueel worden genomen, maar deze individuele keuze kan beïnvloed zijn door externe factoren (Ryan & Deci, 2010).

Uit bovenstaande blijkt dat er meerdere redenen zijn waarom een kind vanuit zichzelf zou willen presteren. Dit kan komen door hun eigen toekomstbeeld, de eigen competenties en een passie die bepaalde prestaties zouden verwachten. Ook kunnen kinderen zichzelf

prestatiedruk opleggen omdat ze aan verwachtingen willen voldoen die ontstaan door externe factoren (Sierens & Vansteenkiste, 2011). De invloed van ouders, school en vrienden, zoals hierboven beschreven, leidt pas tot prestatiedruk wanneer een kind wil voldoen aan de verwachting of wanneer een kind door die invloed last krijgt van schuld, schaamte, angst of trots (Van Dam, 2011; Sierens & Vansteenkiste, 2011).

2.8 Interdisciplinariteit

Het hoofdconcept van dit onderzoek is ‘prestatiedruk’. Prestatiedruk wordt in deze casestudie onderverdeeld in vier verschillende factoren: invloed van ouders, invloed van de

schoolomgeving, invloed van vrienden en interne motivatie. Deze factoren dienen niet als afzonderlijke factoren worden beschouwd, maar hebben pas betekenis in hun wisselwerking met elkaar. Prestatiedruk is niet alleen een individueel psychologisch probleem, maar wordt ook beïnvloed door de maatschappij en sociale omgeving waarin iemand zich bevindt. Theorieën over de maatschappij en sociale omgeving van een kind worden echter niet binnen de discipline psychologie bestudeerd, maar binnen de disciplines sociologie en pedagogiek. De factoren van het concept prestatiedruk zijn dus los van elkaar niet binnen één discipline te onderzoeken. Dit is een van de redenen waarom een interdisciplinaire benadering van dit concept relevant is. Naast het feit dat deze interdisciplinaire benadering van het concept prestatiedruk origineel en vernieuwend is, zorgt interdisciplinariteit er ook voor dat er een integratie plaatsvindt van de verschillende benaderingen.

Vanuit de disciplines sociologie, psychologie en pedagogiek zijn er verschillende benaderingen over de herkomst van prestatiedruk. De discipline psychologie benadert

prestatiedruk voornamelijk vanuit het individu zelf. De sociologie geeft voornamelijk factoren uit de samenleving als een oorzaak, terwijl de pedagogiek vooral de leerkracht en opvoedstijl van ouders als factoren benadrukt. Binnen de drie verschillende disciplines bestaan

verschillende theorieën over de herkomst van prestatiedruk. Er is in dit onderzoek gekozen om geen van de definities van iedere afzonderlijke discipline te gebruiken. Het concept prestatiedruk is te complex om enkel één definitie van één van de disciplines aan te houden. Om deze reden is gekozen de drie definities te integreren tot één definitie. Buiten het feit dat

(16)

deze interdisciplinaire aanpak leidt tot een originele benadering van het concept prestatiedruk, heeft het verbinden van theorie uit de disciplines geleid tot een bredere en completere

(17)

Hoofdstuk 3. Probleemstelling

3.1 Doelstelling

Deze scriptie heeft als onderwerp prestatiedruk voor de Citotoets. Prestatiedruk is het gevoel dat men moet presteren vanwege interne en/of externe verwachtingen, zodat het hoogst haalbare resultaat bereikt kan worden, omdat met minder geen genoegen wordt genomen. De verwachtingen van ouders en leraren zijn van invloed op het gevoel van prestatiedruk van het kind (Terwel, 2004; Driessen, 2005). Ook zijn kinderen beïnvloedbaar door hun vrienden en kan dit invloed hebben op hun gevoel van prestatiedruk (Newman Kingery & Erdley, 2007). Naast deze externe factoren kan het motief om te presteren intern van aard zijn. Het kind kan ook vanwege eigen motieven willen presteren (Sierens & Vansteenkiste, 2011). Volgens pedagoog Goorhuis-Brouwer (2014) ontstaat prestatiedruk bij kinderen vanwege

verwachtingen van de ouders. Uit onderzoek van het Jongerenpanel (2014) zou prestatiedruk juist door een combinatie van ouders, omgeving en het toekomstbeeld van het kind ontstaan.

Het doel van deze scriptie is te achterhalen waar de (eventuele) prestatiedruk bij kinderen met een hoog SES opgroeiend in Amsterdam vandaan komt. In grote steden wordt meer de druk gelegd op de prestatie van het kind (Driessen, 2005). Daarnaast is ook de sociale herkomst van invloed. Ouders met een hoog SES leggen meer druk op hun kinderen dan ouders met een lager SES (Lupien, King, Meaney & McEwen, 2001; Velden, 1994; Matthijssen, 1979). In deze scriptie wordt onderzocht of kinderen uit Amsterdam met een hoog sociaal economische achtergrond daadwerkelijk prestatiedruk voelen voor de Citotoets nu deze niet meer bepalend is voor hun definitieve schooladvies.

3.2 Vraagstelling

De vraag die in deze scriptie beantwoord gaat worden is: “In hoeverre ervaren kinderen uit groep acht van een school in de grachtengordel van Amsterdam prestatiedruk voor de Citotoets?” Deze hoofdvraag in uitgesplitst in vier deelvragen die na beantwoording tot een volledig antwoord op de hoofdvraag zullen leiden.

Zoals in het theoretisch kader besproken is kan prestatiedruk door externe en/of interne factoren worden veroorzaakt (Sierens & Vansteenkiste, 2011; Jongerenpanel, 2014). De eerste drie deelvragen die beantwoord zullen worden zijn toegespitst op de externe factoren die kunnen leiden tot prestatiedruk. Deze externe factoren kunnen onderverdeeld worden in ouders, schoolomgeving en vrienden.

(18)

De eerste deelvraag die beantwoord gaat worden is: “In hoeverre ervaren kinderen uit groep acht van een school in de grachtgordel van Amsterdam door hun ouders druk om te presteren voor de Citotoets?” Wanneer ouders hun kinderen pushen om te presteren kan prestatiedruk bij kinderen ontstaan. Bij kinderen met ouders die hun kind op een (te hoog) voetstuk plaatsen (Lieftink, 2011), hun kind buiten schooltijd laten oefenen voor de Citotoets (De Vos, 2011), of specifieke verwachtingen hebben van hun kind (Yeoun, 2013) bestaat de kans op prestatiedruk.

Ook de schoolomgeving is van invloed op de mate waarop kinderen prestatiedruk ervaren. Wanneer op school veel geoefend wordt voor de Citotoets en de leraar hoge verwachtingen heeft van een leerling is de kans op prestatiedruk bij kinderen groter (Goorhuis-Brouwer, 2014; Driessen, 2007; Terwel, 2004). De tweede deelvraag die

beantwoord gaat worden is: “In hoeverre ervaren kinderen uit groep acht van een school in de grachtgordel van Amsterdam door hun school druk om te presteren voor de Citotoets?”

De derde factor die van invloed is op prestatiedruk bij kinderen zijn vrienden. Bij kinderen die het gevoel willen krijgen erbij te horen (Newman Kinery & Erdley, 2007) en net zo goed willen presteren als hun vrienden (Driessen, 2009) is de kans op prestatiedruk groter. Wanneer vrienden minder goed presteren, is de kans op prestatiedruk kleiner. De deelvraag die deze factor zal belichten is: “In hoeverre ervaren kinderen uit groep acht van een school in de grachtgordel van Amsterdam door hun vrienden druk om te presteren voor de Citotoets?”

Uit het onderzoek van Jongerenpanel (2014) komt naar voren dat jongeren zichzelf prestatiedruk opleggen, doordat zij het gevoel hebben dat dit moet. Dit kan komen door ouders of vrienden die de lat hoog leggen voor deze kinderen (Jongerenpanel, 2014). Volgens Sierens en Vansteenkiste (2011) is dit extern verplichte motivatie. Kinderen zijn gemotiveerd te presteren door verwachtingen die worden opgelegd. Het gevolg hiervan kan prestatiedruk zijn wanneer het kind niet het idee heeft aan die verwachtingen te kunnen voldoen.

Met de eerste drie deelvragen zal worden gekeken of de kinderen zich verplicht voelen te presteren vanwege de externe factoren ouders, school en vrienden. Met de laatste deelvraag zal gekeken worden naar de interne factoren, aangezien de interne factoren beïnvloed kunnen zijn door de externe factoren. Deze laatste deelvraag is: “In hoeverre ervaren kinderen uit groep acht van een school in de grachtengordel van Amsterdam een interne druk om te presteren voor de Citotoets? Volgens Sierens en Vansteenkiste (2011) kan motivatie om te presteren ontstaan vanwege persoonlijk belang en passie. Wanneer de prestatiedrang ontstaat uit plezier, interesse, geboeidheid of persoonlijke waarde zal er geen prestatiedruk ontstaan. Enkel wanneer iemand zich verplicht voelt te presteren vanwege schaamte, schuld, angst en

(19)

trots kan prestatiedruk ontstaan (Sierens & Vansteenkiste, 2011). Aan de hand van deze deelvraag zal worden bekeken of de kinderen een druk om te presteren ervaren vanwege interne factoren en of dit voortkomt uit persoonlijk belang, passie of door een gevoel van verplichting door externe factoren.

3.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Zoals beschreven in de inleiding van deze scriptie bestaat vanuit de overheid de aanname dat met de invoering van de nieuwe Wet Primair Onderwijs de prestatiedruk bij kinderen voor de Citotoets zal verminderen. Nu de uitslag van de Citotoets enkel meetelt als controle voor het beslissende eindadvies van de leerkracht zal volgens staatsecretaris Dekker (2014) de stress voor deze toets verminderen. Op dit moment bestaat er geen onderzoek over de prestatiedruk bij kinderen voor de Citotoets na de invoering van deze wet. Er is nog geen wetenschappelijk bewijs of de prestatiedruk voor de toets daadwerkelijk is afgenomen. Daarnaast is

interdisciplinair onderzoek in het huidige wetenschappelijk veld redelijk nieuw. Dit

onderzoek zal naast het antwoord op de hoofdvraag leiden tot een origineel en vernieuwend inzicht in dit onderwerp.

In het maatschappelijk debat heerst voornamelijk de opvatting dat kinderen stress ervaren voor de Citotoets. Na het verschijnen van de documentaire ‘Citostress’ (2015) werden meerdere congressen georganiseerd en debatten gevoerd over de negatieve gevolgen voor kinderen van de Citotoets. Op discussiefora op internet werd naar aanleiding van de

documentaire ook gepleit voor afschaffing van de toets. In de krantenartikelen van dit jaar is geen eenduidige lijn te vinden. Terwijl de Trouw in april 2015 kopte met “De Citotoets is

lang zo spannend niet meer”, komt de Volkskrant met een artikel “Stress om Cito”. Ook in het

maatschappelijk debat is nog geen eenduidig antwoord te vinden of de Citotoets nog steeds prestatiedruk bij kinderen oplevert. Aangezien in de wetenschap en in het maatschappelijk debat geen eenduidig antwoord te vinden is of kinderen uit groep acht na invoering van de nieuwe WPO daadwerkelijk nauwelijks tot geen prestatiedruk meer ervaren voor de Citotoets, wordt in deze scriptie interdisciplinair onderzoek gedaan om een origineel en vernieuwend inzicht te geven in de huidige situatie omtrent de prestatiedruk voor de Citotoets.

(20)

Hoofdstuk 4. Methode

4.1 Onderzoeksstrategie

Dit onderzoek zal een interpretatieve epistemologie hebben. Het concept prestatiedruk wordt niet volgens de positivistische wetten van de natuurwetenschappen onderzocht. Er is namelijk geen objectieve betekenis van het concept prestatiedruk, maar enkel een subjectieve (Bryman, 2012). De ontologie die gehanteerd zal worden is het constructivisme. Prestatiedruk bestaat pas wanneer er betekenis wordt gegeven aan een prestatie. Zoals beschreven in het theoretisch kader ontstaat prestatiedruk wanneer iemand het gevoel krijgt niet aan interne of externe verwachtingen te kunnen voldoen (Sierens & Vansteenkiste, 2009). Wanneer iemand prestatiedruk ervaart is dus voor iedereen anders. Sociale verschijnselen zoals prestatiedruk ontstaan door waarnemingen, ervaringen en acties van mensen (Bryman, 2012). De ervaring van prestatiedruk wordt in deze scriptie kwalitatief onderzocht aangezien aan de hand van deze methode de data geïnterpreteerd kunnen worden. In deze scriptie wordt aan prestatiedruk betekenis gegeven aan de hand van de externe motivatie, ouders, school, en vrienden, en interne motivatie. Om te achterhalen op welke manier de kinderen betekenis geven aan de Citotoets en in hoeverre zij prestatiedruk ervaren door de verschillende factoren dient het concept prestatiedruk kwalitatief benaderd te worden.

4.2 Onderzoeksdesign

Als onderzoeksdesign is voor deze scriptie gekozen voor een casestudie. Er zal een

gedetailleerde en uitgebreide analyse worden gegeven van de factoren die bij kinderen van groep acht van een specifieke school in de grachtengordel van Amsterdam leiden tot prestatiedruk voor de Citotoets. Er is voor dit design gekozen om zo volledig mogelijk in kaart te brengen welke factoren, die specifiek voor deze klas gelden, leiden tot prestatiedruk. De (hoog sociaal economische) achtergrond en omgevingsfactoren van ieder kind zullen aan de hand van dit gekozen design zo gelijk mogelijk zijn. Omdat er leerlingen van slechts één school worden onderzocht, kunnen de resultaten van dit onderzoek moeilijk gegeneraliseerd worden. De resultaten zouden daarentegen wel nieuwe inzichten kunnen opleveren die waardevol kunnen zijn voor cases buiten deze casestudy om.

4.3 Onderzoeksmethode

De data die nodig zijn om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen worden verzameld aan de hand van een semigestructureerd interview. Van tevoren is een interviewschema

(21)

gemaakt dat afgenomen gaat worden bij de leerlingen. Afhankelijk van hoe het gesprek verloopt kan worden afgeweken van de volgorde van de vragen en waar nodig kunnen extra vragen gesteld worden (Bryman, 2012).

Naast het beantwoorden van vragen zullen de kinderen twee tekenopdrachten

uitvoeren. Tijdens de eerste tekenopdracht zullen de kinderen aan de hand van aanwijzingen een tekening namaken. Bij de tweede tekenopdracht dienen de kinderen binnen één minuut in één lijn een figuur na te maken. Deze opdrachten zijn speciaal ontwikkeld en bedacht voor het onderzoek van deze scriptie. Er is specifiek voor deze twee tekenopdrachten gekozen

aangezien tijdens een testfase is gebleken dat beide opdrachten als leuk en moeilijk werden ervaren. Vanwege de moeilijkheidsgraad van de tekenopdrachten dienen de kinderen te presteren en bestaat er kans dat zij prestatiedruk ervaren. Bij de tweede opdracht is er ook sprake van tijdsdruk, wat ook tot een gevoel van prestatiedruk kan leiden. De gemiddelde concentratiespanne van een kind is vijftien minuten (Slingerland, 2010). Wanneer kinderen na een kwartier concentreren vijf minuten ontspanning krijgen, kunnen ze zich daarna weer concentreren. Om deze reden is gekozen om het interview te verdelen in drie delen van een kwartier, waarbij de eerste twee delen van het interview afgesloten worden met een opdracht. Uit onderzoek van Peleman en Boudry (2014) blijkt dat motivatie en concentratie van

kinderen ook geoptimaliseerd kunnen worden wanneer tijdens het interview sprake is van een beloningssysteem. Daarom zal na afloop van iedere opdracht positieve feedback gegeven worden aan het kind zodat er een grotere kans op motivatie en concentratie is voor het daaropvolgende deel van het interview.

Naast het feit dat opdrachten de concentratiespanne van de kinderen vergroten, zal tijdens de opdrachten worden gekeken of de kinderen voldoen aan de onderdelen van de definitie van prestatiedruk die in deze scriptie gehanteerd wordt. Voordat aan de eerste opdracht begonnen kan worden, zal worden aangegeven dat het een moeilijke opdracht is en dat de uitleg maar één keer gegeven wordt. Bij de eerste opdracht is het de bedoeling dat de kinderen aan de hand van uitleg een tekening maken. Deze uitleg is echter expres erg

onduidelijk geformuleerd, om ervoor te zorgen dat de respondent niet precies weet of de juiste tekening gemaakt wordt (zie bijlage 2). Bij de tweede opdracht is er sprake van tijdsdruk. Deze opdracht dient binnen één minuut uitgevoerd te worden. Ook bij de uitleg van deze opdracht zal aangegeven worden dat het een moeilijke opdracht is. Tijdens deze opdracht dienen de kinderen een tekening na te maken (zie bijlage 2).

De definitie van prestatiedruk die in deze scriptie wordt gehanteerd is in drie

(22)

behalen en met minder geen genoegen nemen. Na afloop van beide opdrachten zullen de kinderen vragen worden gesteld die deze drie onderdelen zullen meten. Wanneer een kind alle vragen met een ja beantwoord, kan met enige voorzichtigheid worden gesproken van

prestatiedruk voor de opdracht. De kinderen met prestatiedruk voor de opdrachten zullen worden vergeleken met de leerlingen die prestatiedruk ervaren voor de Citotoets.

4.4 Onderzoekspopulatie

De respondentengroep die in deze scriptie gebruikt gaat worden zijn leerlingen van elf en twaalf jaar uit groep acht van een school in de grachtengordel van Amsterdam. Vanuit de theorie is bekend dat kinderen met een hoog SES uit een grote stad een grote kans hebben op het ervaren van prestatiedruk (Driessen, 2005; Lupien, King, Meaney & McEwen, 2001). Mocht er na de invoering van de nieuwe WPO nog steeds sprake zijn van prestatiedruk voor de Citotoets, dan is de kans hierop bij kinderen met een hoog SES en wonend in een grote stad het grootst. Om deze reden is gekozen voor een school in de grachtengordel van Amsterdam. De grachtengordel stond in 2014 op nummer zes van de top tien van rijkste buurten (Calcasa, 2014) en deze buurt bevindt zich in een grote stad.

Om de respondenten voor dit onderzoek te werven is gebruikt gemaakt van een ‘gatekeeper’. Er zal door een bij mij bekende ouder van een leerling uit groep acht van de ASVO-school een mail rondgestuurd worden aan alle andere ouders met de vraag of hun kind mee mag werken aan dit onderzoek (Bijlage 3). Daarnaast zal samen met deze ouder een werving plaatsvinden op het schoolplein. Aan de hand van deze methode is de verwachting dat er vijftien respondenten geworven zullen worden om theoretische saturatie te bereiken. Door rondvraag voorafgaand aan dit onderzoek is gebleken dat er voldoende interesse is voor medewerking aan dit onderzoek.

4.5 Ethische verantwoording

Voorafgaand aan ieder interview zal het doel van het interview worden uitgelegd. Daarnaast zal worden aangegeven dat het interview op ieder moment en vanwege iedere reden van de respondent beëindigd kan worden. Aangezien kinderen een kwetsbare groep zijn zal worden aangegeven dat ouders aanwezig mogen zijn tijdens het interview. Tevens zal iedere ouder het interview toegestuurd krijgen. Bovendien zal er vertrouwelijk met de verzamelde data worden omgegaan (Bryman, 2012). Dit zal gebeuren door het anonimiseren van de respondenten en de school. In de resultaten van dit onderzoek zullen alle respondenten genummerd worden, zodat niet herleidbaar is door wie welke uitspraak is gedaan.

(23)

Het is daarnaast van belang tijdens het gehele onderzoeksproces bewust te zijn van het gevoelige karakter van het onderwerp van deze scriptie. De antwoorden van de kinderen, hun leerkracht en klassenmoeder kunnen confronterend zijn voor de ouders van deze kinderen. De resultaten van dit onderzoek zouden geïnterpreteerd kunnen worden als een oordeel. Echter is het doel van dit onderzoek het aantonen of prestatiedruk voor de Citotoets blijvend is na de veranderingen in de wet. Er wordt enkel een uiteenzetting gegeven van de factoren die prestatiedruk kunnen veroorzaken en geen oordeel.

4.6 Operationalisering

Het hoofdconcept van deze scriptie is prestatiedruk. Dit hoofdconcept bestaat uit vier verschillende dimensies die mogelijke bronnen voor prestatiedruk zijn: ouders, school, vrienden en individuele motivatie. Ouders kunnen door het hebben van hoge verwachtingen, push- en sturingsgedrag en het kind op bijles te doen, bijdragen aan het gevoel van

prestatiedruk voor de Citotoets bij kinderen (Yeoun, 2013; Lieftink, 2011; De Vos, 2011). De school kan invloed hebben op het gevoel van prestatiedruk voor de Citotoets door veel te oefenen voor de Citotoets, door hoge verwachtingen van de leraar en het niet geven van positieve feedback (Goorhuis-Brouwer, 2014; Driessen, 2007; Terwel, 2004). Wanneer kinderen weinig vrienden hebben, zich niet geaccepteerd voelen en vrienden hebben met betere of gelijke schoolprestaties kunnen zij ook een gevoel van prestatiedruk ervaren voor de Citotoets (Driessen, 2009; Newman Kinery & Erdley, 2007). Wanneer kinderen willen

voldoen aan de verwachtingen van ouders, de school of hun vrienden kan dit ook zorgen voor een gevoel van prestatiedruk (Jongerenpanel, 2014). Ook kunnen kinderen een prestatiedruk ervaren omdat ze hun eigen toekomstbeeld willen bereiken (Sierens & Vansteenkiste, 2011).

4.7 Data-analyse

De transcripten van de interviews zullen handmatig gecodeerd en geanalyseerd worden. Per dimensie zal alle informatie per respondent verzameld worden in een tabel. De data zal volgens de ‘grounded theory’ op inductieve wijze worden geanalyseerd. Dit betekent dat de data-analyse vanuit ongestructureerde data, de transcripten, zal starten. Alle transcripten zullen continu met elkaar vergeleken worden en er zal worden bepaald welke uitspraken van de leerlingen in relatie met elkaar staan. Van de gerelateerde tekstfragmenten zullen

categorieën gemaakt worden, waaruit theorie kan worden opgesteld en conclusies getrokken kunnen worden. De transcripten van de interviews met de leerkracht en klassenmoeder zullen worden gebruikt om de gemaakte categorieën te onderbouwen. Daarnaast zal er een verdeling

(24)

komen tussen het wel en niet ervaren van prestatiedruk voor de Citotoets. Er zullen twee codeerschema’s gemaakt worden. Het eerste schema zal bestaan uit factoren die kinderen met prestatiedruk voor de Citotoets ervaren. Het tweede schema zal bestaan uit factoren die

kinderen zonder prestatiedruk voor de Citotoets ervaren. Aan de hand van deze twee schema’s kan worden gekeken welke factoren uniek zijn voor het ervaren van prestatiedruk voor de Citotoets, welke factoren uniek zijn voor het niet ervaren van prestatiedruk voor de Citotoets en welke factoren overeenkomen.

Ook zullen de antwoorden op de vragen die na de opdrachten gesteld zijn

geanalyseerd worden. Per respondent zal elk antwoord op de vragen uitgewerkt worden. Wanneer op alle drie de vragen een bevestigd antwoord wordt gegeven, zal worden aangenomen dat deze respondent enige mate van prestatiedruk heeft ervaren tijdens het uitvoeren van de opdrachten (zie bijlage 7). Uiteindelijk zal worden gekeken of de kinderen die prestatiedruk ervoeren tijdens de opdrachten, ook prestatiedruk ervaren voor de Citotoets.

(25)

Hoofdstuk 5. Resultaten

5.1 Onderzoeksproces

Naar aanleiding van de informatiebrief aan de ouders zijn er zestien aanmeldingen van respondenten binnen gekomen. Echter is het uiteindelijk maar met elf van deze respondenten gelukt om een afspraak te maken voor een interview. Niettemin kon er na zeven interviews een rode lijn in de antwoorden van de respondenten worden gevonden en was er na elf interviews zeker sprake van een enige mate van datasaturatie. Ondanks deze aanname van datasaturatie is besloten om een interview in te plannen met de leerkracht en klassenmoeder van de leerlingen. De data verkregen door deze interviews bevestigden de antwoorden van de leerlingen. De interviewschema’s voor de leerkracht en klassenmoeder zijn opgesteld aan de hand van de vragen die tijdens de interviews met de leerlingen naar boven zijn gekomen. Zo heb ik gevraagd hoe gedacht werd over de Citotoets, over bijles, in hoeverre er sprake was van prestatiedruk bij de leerlingen en welke factoren invloed zouden kunnen hebben op het ervaren van de prestatiedruk (zie bijlagen 3 en 4).

Uiteindelijk zijn er dertien interviews afgenomen met een gemiddelde duur van veertig minuten. Er zijn vijf meisjes en zes jongens geïnterviewd. Dit is 45% procent van alle

kinderen uit de klas. Ieder interview is afgenomen bij de respondent thuis en dit heeft voor een goede, ontspannen en informele sfeer gezorgd.

Zoals hier boven beschreven hebben vijf ouders uiteindelijk geen interview willen inplannen ondanks een eerdere toezegging. Tijdens de dataverzameling bleek dat er een taboe heerst rondom dit onderwerp. Zo werd door de ene respondent aangegeven geen bijles te hebben, maar werd door een andere respondent aangegeven dat dit wel het geval was. Ook wilden meerdere ouders de antwoorden van hun kinderen inzien en werden de antwoorden van sommige kinderen als overdreven en soms zelfs als onjuist beschouwd. Ook al zijn sommige data door derden ontkracht, is ervoor gekozen de data gegeven door de respondenten als waarheid te beschouwen. Deze keuze is genomen in verband met het

heersende taboe rondom dit onderwerp en het feit dat het in dit onderzoek gaat om ervaringen van de leerlingen en een ervaring kan nu eenmaal niet als onjuist worden beschouwd.

5.2 Resultaten

Vanuit de wetenschappelijke literatuur is gebleken dat het ervaren van prestatiedruk kan ontstaan door de factoren ouders, school, vrienden en individuele motivatie. In dit hoofdstuk zal per factor de antwoorden van de leerlingen beschreven worden. Deze antwoorden zullen

(26)

worden aangevuld met de visie van de leerkracht en klassenmoeder over de invloed van deze factor. Allereerst zal iedere factor worden beschreven aan de hand van de labels die zijn opgesteld op basis van de antwoorden van de kinderen die prestatiedruk ervaren. Daarna zullen de labels die zijn opgesteld op basis van de kinderen die geen prestatiedruk ervaren voor Citotoets worden beschreven. Als laatste zal per iedere factor een samenvatting van de verschillen tussen deze twee groepen worden gegeven. Naast de beschrijvingen van alle factoren zal in de laatste deelparagraaf worden beschreven hoe de kinderen zelf denken over de Citotoets en hoe zij denken dat de rest van de klas over de Citotoets denkt. Ook deze paragraaf wordt opgedeeld in de twee verschillende groepen.

5.2.1 Ouders

Na analyse van alle antwoorden bleken zes van de elf kinderen in enige mate prestatiedruk te ervaren voor de Citotoets. Dit betekent dat 54% van de respondenten in enige mate

prestatiedruk ervaren voor de Citotoets. Dit getal wordt bevestigd door de leerkracht. Hij heeft aangegeven dat 60% van de leerlingen in de klas (onder andere) prestatiedruk ervaren voor de Citotoets. Tijdens het interview ervoeren zeven van de elf kinderen prestatiedruk. Dit is 63% van de kinderen. Alle kinderen die prestatiedruk ervaren voor de Citotoets, ervoeren ook prestatiedruk tijdens de opdrachten tijdens het interview. Er was één kind die geen prestatiedruk ervaart voor de Citotoets, maar dit wel ervoer tijdens het interview (zie bijlage 8). In de groep kinderen die prestatiedruk ervaren hebben twee kinderen als vooradvies vwo gekregen, drie kinderen havo-vwo en één kind havo. In de groep kinderen die geen

prestatiedruk ervaren hebben twee kinderen als vooradvies vwo gekregen en drie kinderen vmbo.

De leerlingen die aangaven prestatiedruk te ervaren geven allen aan dat hun ouders hoge verwachtingen hebben van de Citotoets. Niet alle ouders zijn tevreden met het vooradvies van hun kind en verwachten dat hun kind hoger dan dit vooradvies zal scoren tijdens de Citotoets. Respondent één gaf aan dat haar ouders niet tevreden zouden zijn met een havoadvies. Zij zou extra bijles en hulpmiddelen krijgen om ervoor te zorgen dat de uitslag van de Citotoets hoger zal zijn dan het vooradvies.

R1: “Als ik havoadvies had gekregen had ze dat ook goed gevonden, maar ja, dat ze minder blij zou zijn, maar dan weet ze dat ik nog een ander advies krijg, en dat er nog de Cito is, dus dan denk ik dat ik meer boeken zou krijgen, naar thuis, over wiskunde, taal Engels, en dan zou ik meer moeten oefenen denk.”

(27)

Respondent tien gaf zelfs aan dat zijn ouders niet tevreden zouden zijn met een lagere Citoscore dan zijn voorlopig advies. Hij dacht zelf dat dit niet uit zou maken, maar zijn ouders zagen dit anders.

R10: “Ik dacht eerst bijvoorbeeld, toen ik mijn voorlopig advies kreeg, zei ik, ja die Citotoets maakt niet uit, toen zei mijn moeder, nee tuurlijk wel, als je het heel erg slecht maakt, dan denken wij ook, wat heb je nu weer gedaan?

Om ervoor te zorgen dat de leerlingen daadwerkelijk een hogere Citoscore halen dan het vooradvies oefenen de meeste kinderen voor de Citotoets op bijles. Het oefenen voor de Citotoets wordt als belangrijk gezien. De meeste ouders geven aan dat een zo hoog mogelijke citoscore de beste toekomst voor hun kinderen biedt. Het aantal uur bijles varieert van één uur tot negen uur per week. Respondent drie, een meisje met havo-vwo advies, moet van haar ouders oefenen voor de Citotoets en ziet zelf ook in dat een hoge Citoscore belangrijk is voor haar toekomst.

R3: “En als ik niet echt zin in bijles heb, dan zegt mama bijvoorbeeld heel vaak, van ja euh, je moet, het is goed voor je hersenen, en dan ja je moet oefenen voor de Cito, blablabla, nou dan denk ik hoow, ik heb er echt geen zin in, maar ja, het is wel gewoon voor de Cito, en Cito is belangrijk, voor welk beroep je gaat doen”.

De meeste ouders willen het liefst een zo hoog mogelijk schooladvies voor hun kind. Het beeld dat de ouders hiermee op de kinderen overbrengen is dat enkel met vwo-advies een goede toekomst bereikt kan worden. Dit beeld wordt door meerdere respondenten bevestigd. Zo geven meerdere respondenten aan dat zij denken dat alleen met een vwo-advies een goed beroep uitgeoefend kan worden.

R4: “Omdat zij willen dat ik een goed niveau heb, omdat ik dan leuk en goed werk heb, want je kan zelfs met het hoogste niveau kun je het slechtste werk, want met vwo kun je zelfs wc’s schoonmaken”.

Behalve de reden dat een hoog advies een goede toekomst met zich meebrengt, hebben sommige ouders ook een voorkeur voor een bepaald advies vanwege hun voorkeur voor een bepaalde middelbare school. De gymnasia Barlaeus en Vossius staan bij de ouders en

(28)

kinderen van deze basisschool in hoog aanzien. De voorkeur die de ouders van deze respondenten hebben betreft dan ook vaak één van deze twee scholen.

R1: “Want als ik geen vwo-advies had gehad, ja ik weet dat mijn vader, hij wou dat ik heel graag een vwo-advies zou hebben, dan kon ik naar Barlaeus, en ja hij vindt ook een leuke toekomst voor mij en dat dacht ik echt van balen, als ik havo had gehad.”

Ook de leerkracht bevestigt dat de prestatiedruk voor de Citotoets wordt opgevoerd door de ouders en ziet ook meerdere redenen voor de hoge verwachtingen van de ouders. Sociale druk ziet hij als een oorzaak voor de voorkeur voor een bepaalde middelbare school.

R13: “Ouders zijn met name verantwoordelijk. Bij alles hebben ze zo iets van dat advies moet zo hoog mogelijk worden. Er wordt niet naar de kinderen gekeken. Ze willen vaak dat die kinderen naar het Vossius gaan of het Barlaeus, maar wat ook speelt is de druk van de groep. Van ja, jouw kind gaat toch ook naar het Barlaeus toe?”

De klassenmoeder bevestigt dat ouders een druk van buitenaf voelen om bepaalde keuzes te maken. Zij merkt ook op dat de meeste ouders te hoge verwachtingen hebben van hun kinderen en noemt de klas een ‘streberige ouderklas’.

R12: “Wat ik interessant vind is dat je in groep acht te maken krijgt met die ouders, dat is dit jaar heh, dat ze die kinderen veel meer willen doorduwen, die willen goed, die willen hun kinderen op een goede school hebben en dat geeft een weerslag op hun prestaties, dat krijg je altijd, ik denk dat het juist tegenovergesteld werkt, te ijverig, te streberig, en teveel bijlessen, kinderen van elf moet je geen bijles geven, ik denk echt wel dat zo’n docent op zo’n school wel het maximale uit zo’n kind haalt.”

De oorzaak van dit hoge verwachtingspatroon is te vinden in de druk die ouders in hun omgeving voelen. Aangezien de meeste mensen in de buurt geslaagd zijn heerst er een hoge standaard. Daarnaast bestaat het idee bij de leerkracht en klassenmoeder dat ouders écht geloven dat hun kind een hoger niveau aankan en dat er bijles genomen moet worden aangezien de leerkrachten niet alles uit hun kind halen.

(29)

R12: “Ja, het komt een beetje door de buurt, het is wel echt een witte school, met alle respect, en de mensen uit de buurt zijn allemaal relatief geslaagd, een hoog percentage geslaagde mensen, dus dat verwachtingsproces is vrij hoog, ligt vrij hoog bij die kinderen. (….) Maar ik denk wel dat er een paar zijn die nu, zeg maar teleurgesteld zijn door verwachtingen, en zoeken automatisch een reden, en niet kunnen geloven dat het niet zo is als het is, en automatisch de schuld bij de school leggen”.

Ook de leerkracht geeft aan dat ouders niet geloven dat hun kind een lager vooradvies heeft dan hun verwachting over hun eigen kind was. Ook hij merkt dat ouders geen

vertrouwen hebben in het onderwijs en dat ze vanwege die reden extra bijles geven.

R13: “Ik werk hier nou vijftien jaar, en het is in die vijftien jaar veel veranderd, toen waren er ook van die ouders, maar dat was de minderheid en dat is nu geen minderheid meer, want ook al die bijlessen, ik ben voorbij het punt dat ik het als een ‘vote of no confidence’

beschouw naar de leerkracht toe, want ja, wat sta ik hier de hele dag te doen met ze? Het is mijn vak, ik bedoel, geef die kinderen ook gewoon eens vrije tijd.”

Concluderend kan worden gesteld dat ouders van kinderen die prestatiedruk ervaren hoge verwachtingen hebben van hun kinderen. Ze zijn niet tevreden met een teleurstellend vooradvies en verwachten dat door middel van een hoge Citoscore het schooladvies hoger zal uitvallen dan het vooradvies. Oefenen voor de Citotoets wordt dan ook als belangrijk gezien. Het ideaalbeeld is een vwo-advies. Met een vwo-advies kan het kind naar een middelbare school met een goede reputatie en met een vwo-diploma op zak zal het kind een goede toekomst tegemoet gaan. De achterliggende oorzaken van het hoge verwachtingspatroon bij deze ouders ligt aan verschillende omgevingsfactoren en het wantrouwen van het niveau van het onderwijs.

Ook kinderen die geen prestatiedruk voor de Citotoets ervaren oefenen voor de Citotoets. Drie van de vijf kinderen oefenen tijdens bijles voor vakken waar zij moeite mee hebben. Vier van de vijf kinderen geven aan niet te weten of hun ouders de Citotoets belangrijk vinden. Daarnaast geven deze kinderen ook aan dat hun ouders het niet noodzakelijk vinden dat zij een hogere Citoscore behalen dan hun vooradvies.

De ouders van deze kinderen hebben geen voorkeur voor een middelbare school en laten deze keuze geheel over aan hun kinderen. Sommige kinderen hebben zelf ook nog geen voorkeur voor een middelbare school. De meeste kinderen hebben ook nog geen voorkeur

(30)

voor een beroep of toekomstdromen. Wanneer dit wel het geval is voelen zij zich gesteund door hun ouders.

De enige overeenkomst tussen de groep kinderen die wel prestatiedruk ervaart en de groep kinderen die geen prestatiedruk ervaart is dat er in beide groepen kinderen zijn die bijles krijgen. Echter, de achterliggende reden is bij beide groepen verschillend. Waar de kinderen zonder prestatiedruk bijles krijgen om te oefenen voor onderdelen die zij moeilijk vinden, krijgen kinderen met prestatiedruk bijles om een hogere Citoscore te krijgen. Ook ervaren de kinderen met prestatiedruk geen hoge verwachtingen voor de Citotoets en hebben hun ouders geen bepaalde toekomst voor hun kind voor ogen.

5.2.2 School

Volgens vijf van de zes kinderen die prestatiedruk ervaren vinden hun leerkrachten de Citotoets belangrijk. Allereerst denken ze dit vanwege het feit dat de leraren tijdens verschillende lesinstructies aangeven dat dit tijdens de Citotoets terug zou kunnen komen. Over de reden waarom de leerkrachten de Citotoets belangrijk vinden wordt verschillend gedacht. Twee kinderen geven aan dat de leerkrachten de Citotoets belangrijk vinden, omdat dit toetst of hun uitleg goed genoeg is geweest.

R4: “Die [de leerkracht] vinden het erg belangrijk, want zij willen dat al die kinderen die in hun klas naar de middelbare gaan, want ze kunnen ook blijven zitten, en dat is niet goed voor de juf en de meester, dat betekent dat ze niet goed hebben uitgelegd.”

Naast het idee dat de leerkrachten de Citotoets belangrijk vinden omdat het ook hun eigen lesvaardigheden meet, zien de leerkrachten de Citotoets ook als een controle-instrument voor het advies dat zij aan leerlingen geven. Respondent negen denkt dat de leerkrachten willen dat al hun leerlingen een zo hoog mogelijke score op de Citotoets halen. Dit is niet alleen vanwege het feit dat zij dan goed les geven, maar ook vanwege het feit dat dit een goede reputatie voor de school oplevert.

R9: “Dat zullen ze wel belangrijk vinden, denk dat ze liever hebben dat ik met 550 wegga, dan met 501, omdat het een betere reputatie geeft voor een school, beter, meer sterren, dat ze goed onderwijs geven, dat iedereen er met een goede Cito vanaf komt.”

(31)

Ook de klassenmoeder heeft het idee dat de school een zo hoog mogelijk gemiddelde score van de Citotoets wil. Ze geeft ook aan dat er bepaalde demografische factoren

meespelen waarom het gemiddelde van de school hoog is.

R12: “Ja, dat kan ik niet hard maken, maar dat zie je, dat ze altijd blijven hangen in die top

tien van Amsterdam. Ja, demografisch bepaald, en het aannamebeleid, daar zit niet een duidelijke ballotage op, maar ze vragen wel meer schoolgeld, zeven keer zo hoog.”

De kinderen die geen prestatiedruk ervaren voor de Citotoets hebben een ander beeld van hun leraren. Zij vinden dat de leerkrachten hen goed voorbereiden op de Citotoets en denken dat zij tevreden zullen zijn met iedere Citoscore.

R5: “Ik denk het wel een beetje, maar ik denk dat het ietsje belangrijker is wat je al die jaren bij elkaar hebt gedaan dan de Cito, want vroeger was echt dat de Cito het belangrijkste, maar nu is dat niet echt meer.”

De leerkracht geeft zelf ook aan dat hij de Citotoets niet als belangrijk ziet. Hij probeert dit in zijn manier van lesgeven over te dragen aan de leerlingen.

R13: “Het enige wat je doet is, je herhaalt nog even wat. De stof heb je al gehad, maar even de druk, de angst wegnemen. Gewoon even laten merken hoe zit dat, hoe ga je met zo’n vraag om, wat euh hoe moet je denken als zo’n vraag er staat, hoe lees je zo’n tekst dan. Dus

eigenlijk tools geven om hem te maken, maar geen tools van voorbereiden.”

De voornaamste reden voor het oefenen van de Citotoets is voor de leerkracht het wegnemen van de onduidelijkheden van de Citotoets. Deze gedachte komt, zoals hierboven beschreven, niet over op de leerlingen die prestatiedruk ervaren voor de Citotoets. De leerkracht herkent dit bij deze leerlingen.

R13: “Kijk weet je, daar kunnen we ook niet tegenop. Als constant thuis geroepen wordt, denk aan je Citotoets, ja, dan kan ik zeggen dat het niet belangrijk is, maar papa en mama thuis en de buren en de kennissen zeggen allemaal wel dat het wel belangrijk is. Ja, die meester, dat is dan maar een roep in de woestijn.”

(32)

De beschrijvingen van de leerkracht door de kinderen die geen prestatiedruk ervaren komt overeen met hoe de leerkracht zichzelf omschrijft. Wanneer gesproken wordt over de sfeer in de klas omschrijven deze leerlingen het vooral als gezellig. Daarnaast heerst het gevoel dat fouten maken mag, dat er ruimte is om vragen te stellen en dat iedereen zich geaccepteerd voelt. Er wordt echter wel een onderlinge strijd qua niveau beschreven. Dit herkennen de kinderen die prestatiedruk ervaren ook.

Tijdens taal, spelling en rekenen wordt de klas opgedeeld in drie groepen. De indeling van de groepen wordt gemaakt aan de hand van de hoeveelheid uitleg die nodig is voor een bepaald onderdeel. Zo kunnen leerlingen bij taal in de groep zitten die veel uitleg nodig heeft, en bij rekenen in de groep die weinig tot geen uitleg nodig heeft. Alle kinderen ervaren deze groeperingen per onderdeel als prettig, maar zien ook negatieve gevolgen hiervan. Zo vinden sommige kinderen het vervelend om in het groepje te zitten dat de meeste uitleg nodig heeft.

R11: “Soms heb ik wel iets van dat ik het vervelend vind, omdat je soms in een laag groepje zit, en dan voel je je soms minder slim dan de anderen enzo, maar op zich ook wel fijn, want dan reken je en leer je gewoon op je eigen niveau. Kinderen doen daar nooit vervelend over.”

Er wordt binnen de klas niet geplaagd wanneer iemand een laag niveau heeft. Wel wordt er volgens de kinderen die prestatiedruk ervaren erg gelet op de slimmere kinderen van de klas. Dit gebeurt vooral wanneer deze kinderen lager scoren dan ze normaliter zouden doen. Ook de klassenmoeder herkent dit. Ze beschrijft dat het werken met de verschillende groepen redelijk gemoedelijk verloopt. Wel geeft zij aan dat dit bij de leerlingen voor hoge verwachtingen zorgt van de slimmere kinderen in de klas.

R12: “Ze zitten toch allemaal te loeren naar elkaar, los jij het maar op, want jij zit toch in groen [naam van de groep die de minste uitleg nodig heeft], of hoezo kun je dat niet, want jij zit toch in groen? Allemaal verwachtingen!”

Samenvattend kan worden gesteld dat er een prettige en gezellige sfeer in de klas hangt. De indeling van de klas in groepen aan de hand van het niveau verloopt gemoedelijk, maar creëert wel bepaalde verwachtingen van de slimmere leerlingen. Daarnaast denken de kinderen die prestatiedruk ervaren dat de leerkrachten de Citotoets belangrijk vinden, terwijl de leerlingen die geen prestatiedruk ervaren denken dat de leerkrachten dit niet belangrijk vinden.

(33)

5.2.3 Vrienden

Binnen de groep kinderen die prestatiedruk ervaren voor de Citotoets zijn er hoge

verwachtingen, die mede ontstaan doordat er een onderlinge strijd is tussen vrienden wie de hoogste score haalt.

R8: “Ik hoop natuurlijk wel dat ik 550 haal, mijn vriend had ook 550, dus het is wel een soort van battle, voor mij dan, omdat je dan zo zit, stel ik haal 543 of zo, en dan zit hij zo van, ja ik had lekker wel 550.”

Volgens de leerkracht is deze onderlinge strijd van negatieve invloed op de kinderen met een vmbo-advies. Doordat de nadruk ligt op hoge adviezen, hebben zij het idee niet goed genoeg te zijn.

R13: “In groep acht krijg je namelijk ook op het moment dat het voorlopige advies gegeven is, krijg je een waterscheiding, dan heb je ook een aantal kinderen die het dan opgeven. Ja die hebben dan een laag advies en die zien dan die anderen allemaal heel hard werken, en die hebben zoiets van ik kan het toch niet enzovoort.”

De klassenmoeder herkent dit ook bij de kinderen die een hoog advies hebben. Ook zij ziet gebeuren dat kinderen een bepaalde verwachting hebben van zichzelf, omdat ze hetzelfde willen als hun vrienden.

R12: “Mijn kind heeft, die kwam echt wel eens thuis, mijn doel is toch echt om rood te halen, en dan zeg ik, waarom dan? Zegt ze, ja dat kan ik toch willen? Ze heeft er ook geen reden voor. Ze ziet het en dat is wat ze wil, haar beste vriendinnetje heeft het ook.”

Ook wordt aangegeven dat men niet de laagste Citoscore van de klas wil halen.

R9: “Het is leuk als je een hoge score hebt, anders is het misschien moeilijk om te vertellen, zeggen ze, ja hoeveel heb jij? Ja ik heb wel vmbo-t, maar ik heb 540, kom ik aan met mijn 501, dan is het toch moeilijk om te zeggen, als jij, als jij het laagste hebt van de klas, is het toch moeilijk om te zeggen? Daarom zijn sommige kinderen gespannen, omdat ze het laagste van de klas halen.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan & Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

oplosbar® voodingaaouten «ij» woinig aanwaaiDo eiJfora voor sta^posii»« on «aangaan sijxt norwaal« Do ©iJfora voor ijaer on alraalniusi aijn gun «fei g laag» Vm «tiruktuur

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

In de eerste plaats moet het vaccin ervoor zorgen dat de dieren niet meer ziek worden, legt Bianchi uit, maar ook moet duidelijk worden of het virus zich via de ge

Met behulp van de Independent-Samples T Test wordt per onafhankelijke variabele onderzocht of er een significant verschil bestaat tussen de Citotoets score voor deze beide