Een kind als kind of toekomstige volwassene?
Een onderzoek naar hoe de ervaringen van de ouder en de theatermaker zich
verhouden tot die van het kind in het Nederlands jeugdtheater.
Scènefoto van de voorstelling Klucht van BonteHond – fotografen: Kamerich&Budwilowitz/EYES2
Millie Lijbers Studentnummer 10184260
Millie.lijbers@student.uva.nl
Masterscriptie Theatre Studies Master Arts & Culture Universiteit van Amsterdam Scriptiebegeleider dhr. dr. Cock Dieleman
Tweede lezer dhr. dr. Peter Eversmann Augustus 2017
1
INHOUD
Inleiding
blz. 2 - 10Aanleiding
blz. 2 - 4Onderzoeksvraag
b
lz. 4 - 5Indeling
blz. 5 - 6Methode
blz. 6 - 10Hoofdstuk 1: Het theoretisch kader
blz. 11 - 25Het ontstaan van het concept ‘kind’
blz. 11 - 13De verdwijning van het kind
blz. 13 - 15Het concept als sociale constructie
blz. 15 - 16Het kind en theater
blz. 16 - 19De ervaring van het kind
blz. 19 - 24Conclusie
blz. 24 - 25Hoofdstuk 2: Theatermakers aan het woord
blz. 26 - 36De theatermaker en het kind
blz. 26 - 28De leefwereld en confrontatie
blz. 28 - 33Ouders en docenten versus theatermakers
blz. 33 - 34De volwassene als kind
blz. 34 - 35Conclusie
blz. 35 - 36Hoofdstuk 3: Ouders en kinderen aan het woord
blz. 37 - 503.1 Interviews:
blz. 37 - 45Het kiezen van een voorstelling
blz. 37 - 38Verwachtingen
blz. 38 - 42Ouder en kind
blz. 42 - 43Observaties
blz. 43 - 44Conclusie
blz. 44 - 453.2 Digitaal onderzoek
blz. 45 - 50Profiel
blz. 45 - 47Het kiezen van een voorstelling
blz. 47Verwachtingen
blz. 47 - 48Ouder en kind
blz. 48 - 49Conclusie
blz. 49 - 50Conclusie
blz. 51 - 59Ouders, kinderen en theatermakers
blz. 51 - 57Reflectie
blz. 57 - 59Abstract
blz. 60Bibliografie
blz. 61 - 632
INLEIDING
Aanleiding
Op donderdag 26 januari 2017 ontving Jeugdtheatergezelschap BonteHond de
volgende e-mail van een moeder die de voorstelling Klucht met haar zoon tijdens een
schoolvoorstelling bezocht:
Hello,
I am writing to you in English, as it is easier for me to express myself,
however I understand Dutch very well.
I was at the performance of BonteHond's Klucht this Wednesday, 18th
January with my son's school, and was horrified with the inappropriate
subject matter for 7 year olds. This included: cheating spouses, swapping
partners, physical aggression, sexual situations, adults running around in
their underwear, electrocution, spanking a maid, fondling breasts while
measuring bra size...I could go on and on, but I think you get the picture. Why,
I ask, is this performance considered suitable for 6+???? I strongly disagree
and would appreciate hearing your views on this.
1In het jeugdtheater ontstaat er steeds vaker de discussie of bepaalde onderwerpen wel
of niet geschikt zijn voor kinderen. Mogen onderwerpen zoals seks, geweld, racisme,
homoseksualiteit, de dood, religie en bijvoorbeeld politiek wel besproken worden in
een jeugdtheatervoorstelling en wie bepaalt dat? In het afgelopen jaar heb ik
waargenomen dat ouders en docenten angstig zijn dat hun kinderen een voorstelling
niet zullen begrijpen of dat de voorstelling niet geschikt voor hen zal zijn. Ouders en
docenten willen daarom van tevoren al weten wat de uitkomst van de voorstelling is
en wat er precies gaat gebeuren. Dit fascineert mij, omdat kunst voor mij juist iets is
dat het onverklaarbare of het onbenoembare kan verbeelden. De vraag van ouders en
docenten naar benoembare effecten – die bij elk kind hetzelfde zullen zijn – bij een
theatervoorstelling lijkt mij daarom paradoxaal. Een theatervoorstelling is niet
eenduidig en kan door iedereen anders worden ervaren. Er zijn geen definitieve
effecten die bij elk kind zullen optreden, ieder kind heeft zijn eigen ervaring van wat
er precies op het podium gebeurt. Theaterwetenschapper Lucia van Heteren beschrijft
1 E-mail van een moeder, naar Sandy Pieterse (educatiemedewerker van BonteHond) en Esther Schouten
3
in haar onderzoek naar de belevingswereld van kinderen hoe kinderen in een wereld
leven, die voor volwassenen soms moeilijk te doorgronden is.
Ze dromen of dagdromen, reageren op de werkelijkheid, of creëren hun eigen
wereld. Ondertussen blijven ouders verbijsterd en verwonderd aan de zijlijn,
nauwelijks in staat de ingewikkelde onderlinge verhoudingen te begrijpen.
2De eerste ervaringen van een kind met theater zijn op school of samen
met een ouder. Een kind kiest er meestal niet zelf voor om naar een
voorstelling te gaan. Matthew Reason, één van de weinige onderzoekers die de
ervaring van het kind na een voorstelling onderzoekt, pleit ervoor om na te
denken over de relatie tussen volwassenen en kinderen wanneer er onderzoek
gedaan wordt naar jeugdtheater. “Theatre for children is dependent on an often
unspoken but usually absolute division of power between adults and children;
between author and addressee.”
3Jeugdtheater heeft volgens Reason een
bijzondere positie door deze relatie tussen het kind en de volwassene.
Onderzoeker Jacqueline Rose beschrijft in haar boek The Case of Peter Pan
dat deze relatie tussen kind en volwassene in kinderliteratuur onmogelijk is. Ze
beschrijft hoe fictie voor kinderen altijd gebaseerd zal zijn op het feit dat de
volwassene op de eerste plek staat (als auteur of maker) en daarna pas het kind
(als lezer, ontvanger of toeschouwer). Volgens Rose is het lastig voor de
volwassene en het kind om elkaar te ontmoeten en zodoende betekenis over te
dragen, waardoor er een onmogelijke relatie ontstaat.
4Children’s fiction is impossible, not in the sense that it cannot be written (that
would be nonsense), but in that it hangs on an impossibility, one which it
rarely ventures to speak. This is the impossible relation between adult and
child.
5Matthew Reason stelt dat deze onmogelijkheid ook voor het jeugdtheater geldt en dat
dezelfde vraag gesteld zou moeten worden: “the questions we should ask ourselves
relate not just to what children want but also to what adults desire for and of
2 Lucia Van Heteren, Jeugdtheater, Kinderen, en hun Binnenwereld. Een onderzoek naar de binnenwereld van
kinderen tussen 8 en 11 jaar in Noord-Nederland. (Groningen: Uitgeverij Passage, 2002), 7.
3 Matthew Reason, The Young Audience: Exploring and Enhancing Children’s Experience of Theatre. (London:
UCL Institute of Education Press, 2010), 17.
4 Jacqueline Rose, The Case of Peter Pan or The Impossibility of Children’s Fiction. (London: Macmillan Press
LTD, 1984), 2.
4
children.”
6Omdat een kind veelal niet zelf kiest naar welke voorstelling hij of zij gaat en
het ingewikkeld is voor een kind om naderhand te reflecteren of te kunnen
verwoorden wat zijn of haar ervaring was, wordt er dan ook door volwassenen
bepaald of een voorstelling succesvol is. In het jeugdtheater ontstaan verschillende
relaties tussen volwassenen en kinderen: een theatermaker verhoudt zich tot het
kinderpubliek, een volwassen acteur verhoudt zich tot het kinderpubliek, een ouder
(of eventueel een docent bij een schoolvoorstelling) verhoudt zich tot het kind
wanneer zij samen naar een voorstelling kijken en een wetenschapper verhoudt zich
tot het kind wanneer hij of zij onderzoek doet naar de ervaringen van het kind als
publiek. Kan ervan uitgegaan worden – als we de redenering van Rose volgen – dat de
volwassene en het kind elkaar hierin nooit ontmoeten? Of ligt dit door Reason
beschreven verschijnsel voor het theater anders dan bij jeugdliteratuur? De relatie
tussen het kind en de volwassene in het jeugdtheater is dan ook het onderwerp van
deze masterscriptie.
Onderzoeksvraag
Jeugdtheater wordt ontwikkeld door volwassenen en weerspiegelt een visie op het
kind. Daarnaast hangt de waarde van kunst bij jeugdtheater niet alleen af van wat een
kind ervan vindt maar ook van wat de ouder ervan vindt. Zoals hierboven beschreven
ontstaat er steeds vaker de discussie of bepaalde onderwerpen wel of niet geschikt zijn
voor kinderen. Dit is een veelvuldig gevoerde discussie tussen theatermakers en
ouders en tussen theatermakers en docenten. Bij een schoolvoorstelling moeten
docenten op hun beurt aan ouders verantwoorden waarom een voorstelling wel of niet
geschikt is voor hun kinderen, waardoor de discussie uiteindelijk altijd bij de ouders
terecht komt. De ouder heeft een bepaald idee van wat geschikt en ongeschikt is voor
zijn of haar kind en is bij een theatervoorstelling afhankelijk van de visie van de
theatermaker, ofwel wat de theatermaker geschikt of niet geschikt vindt voor het kind.
Daarnaast verhoudt de ouder zich tijdens een voorstelling altijd direct tot het kind,
terwijl een docent overzicht over meerdere kinderen moet houden waardoor hij of zij
meestal niet een directe verhouding met het individuele kind aangaat. Omdat deze
visies, ervaringen en ideeën van het kind van de ouder en de theatermaker in een
jeugdtheatervoorstelling samenkomen, worden deze twee groepen – de ouder en de
5
theatermaker – in dit onderzoek tegenover elkaar gezet. Er wordt onderzocht hoe de
relatie tussen het kind en de ouder zich verhoudt tot de relatie die de theatermaker
aangaat met het kind. De volgende vragen staan bij het onderzoek centraal:
- Hoe kijkt een ouder samen met zijn kind naar theater?
- Welke verwachtingen heeft een ouder als hij of zij het kind meeneemt naar
het theater?
- Waar moet jeugdtheater aan voldoen voor een ouder?
- En op welke manier houdt een volwassen jeugdtheatermaker rekening met het
feit dat zijn publiek vooral uit kinderen bestaat?
- En tot slot: Hoe verhouden de antwoorden op deze vragen zich tot de ervaring
van de eigenlijke doelgroep ‘het kind’?
Al deze vragen heb ik geprobeerd te vatten in de volgende onderzoeksvraag: Hoe
verhouden de ervaringen van de ouder en de theatermaker in het Nederlandse
jeugdtheater zich tot die van het kind?
Indeling
Deze scriptie is gestructureerd aan de hand van verschillende hoofdstukken waarin
delen van de hoofdvraag middels kleinere deelvragen aan bod komen. Ten eerste
wordt er een theoretisch kader geschetst over het concept ‘kind’ en hoe het kind zich
verhoudt tot theater. De volgende deelvragen worden hierin centraal gesteld: Wat
wordt er verstaan onder het concept ‘kind’? En: hoe verhoudt het kind zich tot een
theatervoorstelling?
Ten tweede wordt dit theoretisch kader vergeleken met drie diepte-interviews
met drie verschillende theatermakers. Daarbij zullen weer andere vragen centraal
staan, namelijk: Hoe ervaart een theatermaker het kind? Hoe verhoudt een volwassen
theatermaker zich tot een kind? En: wat betekent het kind voor een theatermaker?
Ten derde worden aan de hand van verschillende interviews en een digitaal
vervolgonderzoek de verwachtingen van ouders en kinderen in het publiek
onderzocht. De volgende vragen zijn in dit hoofdstuk leidend: Hoe ervaart het kind
een theatervoorstelling met zijn of haar ouder? Hoe ervaart een ouder met zijn of haar
kind een theatervoorstelling? Welke opvattingen hebben het volwassen publiek en het
kind over jeugdtheater? En: waar moet theater volgens ouder en kind aan voldoen?
In het laatste hoofdstuk worden de ervaringen en verwachtingen van ouders en
6
kinderen vergeleken met de visies en ervaringen van theatermakers. En wordt er
gekeken naar hoe deze verschillen en overeenkomsten samengaan met de eerder
besproken theorie uit het eerste hoofdstuk. De verschillende visies op het kind en de
theorieën over het kind en theater worden samengevat en vergeleken met resultaten
die voorkomen uit de interviews met theatermakers en ouders om een antwoord te
formuleren op de vraag die centraal staat binnen dit onderzoek.
Methode
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden wordt er in deze scriptie gebruik gemaakt
van verschillende onderzoeksmethoden. De scriptie begint met het schetsen van een
theoretisch kader door middel van een literatuuronderzoek naar hoe het concept ‘kind’
is ontstaan en hoe het kind zich verhoudt tot theater. De verschillende theorieën van
onderzoekers Philippe Aries, Lea Dasberg en Neil Postman vormen de basis voor de
beschrijving over het ontstaan van het concept ‘kind’. Aansluitend worden de
verschillende theorieën van Matthew Reason, Katya Johanson en Hilary Glow, Berthe
Spoelstra, Gerda Dendooven, Jeanne Klein, Rita Kohnstamm, Jean Piaget en Michael
J. Parsons over hoe het kind zich verhoudt tot theater besproken.
Als vervolg op het theoretisch kader is er een empirisch onderzoek uitgevoerd,
dat in twee delen is opgedeeld. In het eerste gedeelte is de visie van de theatermaker
onderzocht. Er vonden drie diepte-interviews plaats met René Geerlings (artistiek
leider van BonteHond), Jetse Batelaan (artistiek leider van Theater Artemis) en Sanne
Nouws (theatermaker bij de Toneelmakerij en Theater Artemis, maar ook bij Orkater
voor volwassenen). Deze drie theatermakers zijn voor het onderzoek gekozen omdat
zij op een bijzondere manier de relatie tussen het kind en de volwassene in hun
voorstellingen verbeelden.
1. Geerlings studeerde in 1999 af bij de mimeopleiding aan de Theaterschool
van Amsterdam en is sindsdien werkzaam als acteur en regisseur in het
jeugdtheater en in het volwassen theater. Sinds november 2012 is Geerlings
artistiek leider van het jeugdtheatergezelschap BonteHond. Naast
BonteHond speelt Geerlings als acteur elk jaar in een productie van De
Gemeenschap in het volwassen theater. De voorstellingen van Geerlings
bevatten meerdere lagen waarmee hij in zijn voorstellingen onderzoekt wat
het verschil is tussen wat volwassenen en wat kinderen ervaren. Geerlings
heeft bijvoorbeeld voor de voorstelling Klucht onderzoek gedaan naar hoe
7
kinderen volwassenen ervaren, waarbij hij vroeg wat de kinderen zouden
doen als ze op dit moment volwassen zouden worden. Het idee dat kinderen
van volwassenen hebben en waar een volwassene volgens hen aan moet
voldoen was het uitgangspunt van deze voorstelling.
2. Batelaan studeerde af bij de regieopleiding aan de Theaterschool van
Amsterdam. Vanaf 2008 begon Batelaan als regisseur bij het Ro Theater
voor het volwassen theater. Daarnaast maakte hij voorstellingen bij de
mimetheatergroep Bambie en jeugdtheatervoorstellingen bij Theatergroep
Max. In 2013 werd Batelaan artistiek leider bij het jeugdgezelschap Theater
Artemis. Batelaan is op een andere manier bezig met de relatie tussen het
kind en de volwassene: In zijn voorstelling Hoe de grote mensen weggingen
en wat er daarna gebeurden brengt hij de kinderen in het publiek op het
podium door middel van een geluidsapparaatje. De volwassenen zijn voor
deze keer ‘de onwetenden’ terwijl de kinderen bepalen wat er op het
podium gebeurt. Dit zorgt voor een interessante spanning in de zaal.
3. Nouws studeerde aan de Academie voor Theater in Tilburg en studeerde af
bij de regieopleiding aan de Theaterschool van Amsterdam in 2013. Naast
de volwassen voorstellingen bij Atelier Oerol, Over het IJ en Orkater
maakte Nouws jeugdvoorstellingen bij Theater Artemis, de Toneelmakerij
en Stip Theaterproducties. Nouws verbeeldt ook de relatie tussen het kind
en de volwassene op een spannende manier in haar voorstelling Hendrik IV,
ongeschikt voor kinderen. De voorstelling wordt na een aantal scènes stil
gelegd door een personage van ‘Het Bureau’, er zijn klachten binnen
gekomen van ongeruste ouders en zij vindt de voorstelling ongeschikt voor
kinderen. Met een wetboek onder haar arm bespreekt dit personage met het
publiek welke scènes er geschrapt moeten worden. De andere personages
komen in opstand omdat er op deze manier niet veel overblijft van hun
voorstelling. Nouws ensceneert met haar voorstelling en bepaalt met de
ouders en kinderen in het publiek een fictieve vorm van censuur voor het
jeugdtheater.
De interviews met de theatermakers worden verwerkt aan de hand van de theorieën
die in het theoretisch kader voorkomen. De visie van de theatermakers wordt
8
zich verhoudt tot het theater.
In het tweede gedeelte van het empirisch onderzoek worden de ervaringen en
verwachtingen van de ouder en het kind in het publiek onderzocht. Dit tweede
onderzoek is ook verdeeld in twee delen: in eerste instantie vonden er zes gesprekken
plaats met ouders en kinderen voor een voorstellingsbezoek in de Krakeling en bij
Festival Tweetakt, en vervolgens is er een digitaal vervolgonderzoek gestart met
respondenten die regelmatig naar het theater (De Krakeling) gaan. In het eerste
onderzoek zijn de voorstellingen op leeftijd in plaats van op basis van inhoud
gekozen. In aanmerking kwamen voorstellingen voor een leeftijd van rond de acht
jaar, omdat kinderen van deze leeftijd nog afhankelijk zijn van hun ouders omdat zij
de voorstelling kiezen en betalen. Daarnaast is een kind van acht jaar wel in staat om
in een interview zijn ervaringen te beschrijven. Antsje van der Zee beschrijft in haar
masterscriptie Verbeelding van het schoolplein: over de ontwikkeling van het
cognitieve vermogen om realiteitsniveaus te onderscheiden in het theater dat volgens
psycholoog Rita Kohnstamm kinderen vanaf acht jaar meer karaktertrekken bij
personages zien en dit ook steeds beter kunnen toelichten.
7Ook beschrijft Van der
Zee dat kinderen vanaf het zevende levensjaar het inzicht ontwikkelen om de
bedoeling van de maker en mogelijke betekenissen in een kunstwerk te zien.
8Door
een leeftijdsgroep van rond acht jaar oud te kiezen, kon er in de interviews een
gesprek ontstaan over zowel de verwachtingen en ervaringen van de ouder als die van
het kind.
Tijdens het eerste onderzoek werd ervaren dat kinderen het vrij eng vonden
om in hun eentje de vragen van het interview te beantwoorden. De interviews zijn
hierdoor gezamenlijk, met ouder en kind, afgenomen. Er is een mogelijkheid dat
hierdoor de ouder of het kind elkaar hebben beïnvloed in hun antwoorden. In de
gesprekken sloten het kind en de ouder regelmatig op elkaar aan, hierdoor werden ze
ook gestimuleerd om meer uitgebreide antwoorden te geven. Door de vragen specifiek
op de ouder of op het kind te richten is er gepoogd om ze zo min mogelijk door elkaar
te laten beïnvloeden.
Naast de gesprekken met de ouders en kinderen zijn de ondervraagden ook
geobserveerd tijdens de voorstellingen. Hiermee werd gepoogd om de relatie tussen
7 Antsje van der Zee, “Verbeelding van het schoolplein. Over de ontwikkeling van het cognitieve vermogen om
realiteitsniveaus te onderscheiden in het theater” (Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen, 2011), 36.
9
de ouder en het kind te onderzoeken en hoe zij zich met elkaar verhouden wanneer zij
naar een voorstelling kijken. Doordat het donker was in de zaal, de ondervraagden
over de zaal verspreid plaats namen, de gesprekken tussen ouders en kinderen meestal
op fluistervolume was en de voorstelling voor veel afleiding zorgde, kunnen er weinig
conclusies uit deze observaties getrokken worden. Hierdoor worden de observaties
niet volledig uitgewerkt en gebruikt in deze scriptie. De overeenkomende, opvallende
observaties tijdens alle voorstellingen worden in het derde hoofdstuk kort besproken
en fungeren om de analyses van de gesprekken te ondersteunen.
Omdat het einde van het theaterseizoen aanbrak werden de opties voor
beschikbare voorstellingen vanaf 8 jaar steeds beperkter. Het werd hierdoor praktisch
niet mogelijk om met meerdere gezinnen in gesprek te gaan voordat zij een
voorstelling bezochten. Als vervolg op dit eerste onderzoek is er daarom nog een
digitaal onderzoek uitgevoerd. In samenwerking met de Krakeling is een selectie
gemaakt van de bezoekers die vanaf januari 2016 meer dan drie keer naar een
voorstelling zijn geweest. Van de 337 bezoekers die door de Krakeling voor het
onderzoek zijn geselecteerd, hebben 28 mensen gereageerd. Eén daarvan is een
theatermaker zonder kinderen die buiten beschouwing wordt gelaten in de resultaten
van het onderzoek. Het digitale formulier is in twee delen opgesplitst: een deel met
vragen voor de ouder en een deel met vragen voor het kind. Sommige ouders
begrepen niet dat het onderzoek uit twee gedeeltes bestond en dat hun kind een aantal
vragen moest beantwoorden. Van de 27 respondenten hebben drie volwassenen het
alleen ingevuld, de rest van de respondenten heeft het samen met een kind ingevuld.
De antwoorden van deze ouders worden wel gebruikt in de resultaten, alleen zijn er in
totaal minder antwoorden van de kinderen. De eerste vragen bestonden uit
verschillende keuze opties, de rest was vrij voor de respondenten om in te vullen. Het
was niet mogelijk om in de selectie van De Krakeling een bepaalde leeftijd te
selecteren, waardoor het formulier aangepast en beschikbaar gemaakt is voor ouders
met jongere kinderen en voor grootouders. In de resultaten wordt er rekening
gehouden met het verschil tussen een ouder en een grootouder en een ouder met een
jonger kind.
De interviews met de theatermakers en beide onderzoeken met ouders en
kinderen zijn geanalyseerd aan de hand van de Handleiding publieksonderzoek voor
10
podia en musea van Letty Ranshuysen
9. De analyses zijn gebaseerd op fragmenten uit
de gesprekken en de antwoorden uit de digitale formulieren, die door middel van
kernlabels zijn gestructureerd. De analyses van de gesprekken met de ouders worden
in het derde hoofdstuk van deze scriptie als eerste vergeleken met de resultaten uit de
digitale formulieren. Vervolgens worden de ervaringen en verwachtingen van de
ouders en kinderen vergeleken met de visies en ervaringen van de theatermakers.
Het is belangrijk om te benoemen dat de resultaten van deze onderzoeken niet
per se een representatief beeld tonen van hoe ouders met hun kinderen theater ervaren
en welke relatie er tussen hen ontstaat. Om iets te kunnen zeggen over de ervaringen
van de ouders en kinderen dient er een grootschalig onderzoek te worden gedaan
waarbij de ouders en kinderen ook tijdens de voorstellingen - op een andere manier -
worden geobserveerd. Deze kleinschalige onderzoeken hebben echter als doel om op
de verwachtingen van ouders in te gaan en te bekijken of deze verschillen met de
verwachtingen van het kind en met de visies van de drie theatermakers.
De complete uitwerking en vragenlijst van de interviews en de digitale
formulieren zijn als bijlage toegevoegd aan deze scriptie. De citaten zijn letterlijk
overgenomen uit de transcripties van de interviews. In enkele gevallen zijn de zinnen
aangepast om de leesbaarheid van het citaat te verbeteren.
11
Hoofdstuk 1: Het theoretisch kader
In een onderzoek naar de relatie tussen het kind en de volwassene stuit men op het
probleem dat de concepten ‘kind’ en ‘volwassene’ op verschillende manieren
verklaard en begrepen worden. Deze begrippen zijn in de geschiedenis niet constant
van inhoud en brengen ook een waardeoordeel met zich mee. De begrippen geven
geen biologische categorie of een meetbare maatschappelijke realiteit weer.
Communicatiewetenschapper Neil Postman beschrijft in zijn boek Het verdwijnende
kind hoe het kind sociaal gezien een kunstmatig, bedacht product is.
10Onze genen
bevatten geen duidelijke instructies die ons vertellen wie wel en wie geen kind is. De
wetten van overleving vragen niet van ons dat wij onderscheid maken tussen de
wereld van de volwassene en die van het kind.
11Toch is deze term of dit kunstmatig
product ontstaan. Het ontstaan van dit begrip wordt door onderzoekers op
verschillende manieren beschreven en hun bevindingen worden in dit hoofdstuk
belicht. Door het vastleggen van het concept ‘kind’ wordt ook duidelijk wanneer een
individu geen kind meer is en te scharen is
onder de noemer volwassene. Daarnaast
worden in dit hoofdstuk ook de theorieën besproken hoe het concept ‘kind’ door
onderzoekers wordt ervaren binnen het jeugdtheater.
Het ontstaan van het concept ‘kind’
Socioloog Philippe Aries beschrijft in zijn boek Centuries of Childhood hoe in de
loop van de geschiedenis het kind sociaal zichtbaarder is geworden. Hij beschrijft de
omgang met kinderen in Frankrijk vanaf de Middeleeuwen tot de twintigste eeuw.
Volgens Aries bestond een kind, zoals men dit vandaag de dag beschouwt, nog niet in
de Middeleeuwen. Hij beschrijft aan de hand van schilderijen en andere kunstwerken,
dat men in die tijd kinderen alleen wist te onderscheiden door het verschil in lengte
met volwassenen. Volgens Aries zijn er vanaf de zeventiende eeuw twee concepten
van het kind ontwikkeld. Ten eerste werd vanuit het gezin het kind schattig gevonden
en als amusement gezien, als iets waar volwassenen van kunnen genieten:
10 Neil Postman, Het verdwijnende kind (Den-Haag: Het Wereldvenster, 1984), 7. 11 Ibidem, 7.
12
A new concept of childhood had appeared, in which the child, on account of
his sweetness, simplicity and drollery, became a source of amusement and
relaxation for the adult.
12Door deze verandering ontstond er steeds meer belangstelling voor jonge kinderen.
Een tweede opvatting over het kind ontstond niet in het gezin maar in de kerk. De
kerk zag kinderen niet als schattig speelgoed maar als kwetsbare wezens die
beschermd en gevormd moesten worden. “Only time can cure a person of childhood
and youth, which are truly ages of imperfection in every respect.”
13Er ontstaat een
grote interesse naar opvoeding, waardoor er steeds meer theorieën over de
psychologie en de opvoeding van het kind worden opgeworpen.
Dat kinderen steeds meer gevormd en opgevoed werden sluit aan op de ideeën
van pedagoge Lea Dasberg. Dasberg beschrijft in haar boek Grootbrengen door klein
houden hoe in de Verlichting, door het ontstaan van het begrip ‘opvoeden’, twee
verschillende concepties van de mens ontstonden: één conceptie van het kind en één
conceptie van de volwassene.
14Volgens Dasberg ontstond het begrip ‘opvoeden’ door
de verandering in hoe men dacht over de mens naar de ideeën van Rousseau in zijn
boek Emile ou de l’éducation uit 1762. In zijn boek beschrijft Rousseau hoe zijn
personage Emile door te liegen het vertrouwen van zijn medemens verliest.
Door Emile dit te laten inzien zou hij vanzelf waarheidslievend zijn. Niet dus
door een van buiten af opgelegde straf – een onnatuurlijke straf -, maar door
het zelf bewust vermijden van causaal volgend ongemak en ongeluk – een
natuurlijke straf.
15Vóór de Verlichting werd de mens benaderd vanuit God, maar sinds de Verlichting
zou men de mens vanuit zijn natuur en de verschillen in iemands milieu bepalen. De
natuur en de mens zelf waren goed, onbedorven, volmaakt en alleen het milieu kon
een bedervende en een negatieve invloed hebben. Door deze verandering in het idee
van de mens ontstond het begrip ‘opvoeden’. Opvoeden in de zin van ‘het
bewustmaken van de mens’. Het kind kon en moest nog opgevoed worden, terwijl de
volwassene dit al behoorde te zijn. Een kind werd daarbij dus gezien als een mens die
nog vrijheid in tijd en ruimte gegeven moest worden voor een ontdekkingstocht naar
12 Phillipe Aries, Centuries of Childhood, trans. Robert Baldick (Paris: Librairie Plon, 1962), 129. 13 Ibidem, 132.
14 Lea Dasberg, Grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel (Meppel: Boom, 1975), 48. 15 Ibidem.
13
hoe de wereld werkt en zijn of haar eigen rol ten opzichte van deze wereld.
16Dasberg
pleit dat naast de Verlichting de veranderde economische omstandigheden tijdens de
Industriële Revolutie het mogelijk maakten om veel last van de kinderschouders af te
nemen. Naarmate de taakverdeling werd omgevormd, werden kinderen steeds meer
buitengesloten door volwassenen:
Kinderen en jeugdigen moesten nu zwijgen waar grote mensen bij waren,
kinderen moesten apart eten, mochten niet vragen naar het hoe en waarom van
bevelen.
17Het kind dat niet meer volwassen hoefde te wezen, groeide naar een kind dat niet
meer volwassen mocht zijn. Men stelde zich ten doel om dat kind groot te brengen,
maar door het klein te houden, aldus Lea Dasberg.
Aries en Dasberg beschrijven beiden hoe het concept ‘kind’ is ontstaan en is
versterkt naarmate de ontwikkelingen in het gezin, de economie en het ontstaan van
interesse in opvoeding toenamen. Een volwassene is beschaafd; een opgevoed mens
die weet hoe de wereld in elkaar steekt en weet welke erge en mooie dingen er in het
leven bestaan en daarmee om te gaan. Het kind daartegenover, is alles wat een
volwassene niet is.
De verdwijning van het kind
Naast het ontstaan van de scheiding tussen het kind en de volwassene zijn er ook
theorieën over hoe deze scheiding vandaag de dag weer verdwijnt. In haar
doctoraalscriptie Het verloren kinderparadijs, een onderzoek naar het kindbeeld in de
Cultuurgeschiedenis en in de Beeldende Kunst vanaf de Middeleeuwen tot Heden
beschrijft Myrthe Nieuwenhuizen hoe de grens tussen het kind en de volwassene na
de negentiende eeuw vervaagden. Ze benoemt het wegvallen van het
vooruitgangsgeloof, de twee wereldoorlogen en de economische crisis tussen deze
oorlogen tot oorzaken voor de verandering in de status van een volwassene. Hierbij
sluit zij aan op de theorieën van Dasberg.
Echter geeft Dasberg aan dat deze
verandering in de status van de volwassene ervoor zorgt dat een kind geen volwassene
meer mag zijn: kinderen worden grootgebracht door ze klein te houden. De scheiding
tussen de volwassene en het kind wordt hierdoor groter. Nieuwenhuizen beschrijft
juist dat deze verandering in het beeld van de volwassene ervoor zorgt dat de kinderen
16 Dasberg, Grootbrengen door kleinhouden, 49. 17 Ibidem, 14.
14
sneller volwassen worden. “Sociale, ethische en economische problemen hadden de
totaal onvoorbereide, weerloze jeugd in één klap volwassenen gemaakt.”
18Daarnaast
zetten veel jongeren zich volgens Nieuwenhuizen in de jaren vijftig af tegen
hiërarchie en autoriteit. Het verschil tussen jongeren en volwassenen werd ontkend.
De specifieke waarde van ouderdom wordt vanaf de jaren vijftig niet meer herkend:
Opvoeding bood geen perspectieven meer. Het verwachtingsvolle ‘later als ik
groot ben...’ werd vervangen door het melancholieke ‘vroeger toen ik klein
was...’.
19Er lijkt een kanteling te ontstaan: waarin men vroeger niets liever wilde dan
volwassen te zijn, is men nu bezig met zo lang mogelijk kind te blijven. Volgens
Nieuwenhuizen staat men vandaag de dag permanent onder druk van de commercie
om terug te gaan naar de jeugd en zien mensen er steeds jonger uit. Op foto’s van
honderd jaar geleden zien volwassenen er veel ouder uit dan dat ze waren - ze
straalden geaccepteerde volwassenheid uit. Daarbij beschrijft Nieuwenhuizen dat de
menselijke levensloop er anders uitziet dan in de eerste helft van de vorige eeuw.
Kinderen zijn jaren eerder geslachtsrijp en daardoor biologisch gezien eerder
volwassen. Ze zullen er daarentegen langer jonger uit blijven zien en zich ook zo
gedragen.
20De technologie bevordert de toename in de levensverwachting, maar biedt met
de technologie van media – zoals televisie en internet – ook dat alles zichtbaar wordt.
Waar kinderen eeuwenlang met zorg werden beschermd tegen geweld, de dood en
seksualiteit, kunnen ze nu gemakkelijk met al deze zogenaamde ‘volwassen zaken’ in
aanraking komen. Ouders kunnen minder goed beheren wat hun kinderen precies zien
en of hun kinderen klaar zijn voor wat zij op het internet of via de televisie zien.
Kinderen worden daardoor steeds meer in de gaten gehouden. Volgens Postman zijn
er door de brede toegankelijkheid van de massamedia geen geheimen meer en zonder
geheimen kan het concept ‘kind’ niet bestaan. Nieuwe media bieden een toegankelijke
technologie zonder economische of cognitieve eisen. “Het duidelijkste en algemeenste
effect van deze situatie is dat de exclusiviteit van wereldse kennis, dat wil zeggen: één
18 Myrthe Nieuwenhuizen, “Het verloren Kinderparadijs. Een onderzoek naar het kindbeeld in de
Cultuurgeschiedenis en in de Beeldende kunst vanaf de Middeleeuwen tot Heden” (Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht, 2007), 92.
19 Ibidem. 20 Ibidem, 95.
15
van de belangrijkste verschillen tussen kind en volwassene, wordt opgeheven.”
21Volgens Postman is dit een fundamenteel principe van een sociale structuur; een
groep wordt gedefinieerd door de exclusiviteit van de kennis die de leden delen. De
sociale rol van het kind wordt volgens Postman bepaald door het milieu van
informatie van de volwassenen. Door de televisie en het internet hebben kinderen zelf
toegang tot deze informatie waardoor de specifieke groep en categorie ‘kind’
verdwijnt.
22Uit de beschrijvingen van Postman, Nieuwenhuizen, Aries en Dasberg wordt
duidelijk dat het concept ‘kind’ is ontstaan en veel verschillende vormen heeft gekend
in verschillende tijden op verschillende plekken. Het is daarbij belangrijk om te
benoemen dat ondanks deze verschillende concepten van het kind, het kind wel altijd
apart wordt gezien van de volwassene of zich in ieder geval door de tijd heen steeds
tot de volwassene verhoudt (al is het telkens op een andere manier). Het kind wordt
volwassen wanneer het een idee heeft van de wereld, kan lezen en schrijven, en zijn
eigen rol kan bepalen, maar wanneer dit precies is en hoe dit gebeurt, staat niet vast.
De verschillende ideeën van het kindbeeld laten zien dat het kind een sociale
constructie is, dat afhankelijk van tijd, volk en plek veranderlijk is.
Het concept als sociale constructie
Volgens Postman heeft elk volk geprobeerd het begrip van het kind te ontwikkelen en
te integreren in zijn eigen cultuur. Er zijn specifieke aspecten aan het begrip
toegevoegd, passend bij de economische, religieuze en intellectuele constellatie
waarin het begrip zich bevond.
23Hiermee lijkt het er op dat er geen eenduidige
definitie van het concept ‘kind’ gevormd kan worden. Echter gaat het kind altijd
gepaard met een scheiding van de volwassen wereld, waarbij het kind opgevoed
wordt tot volwassene en wordt beschermd tegen de volwassen wereld. Dasberg
bevestigt dit in de definitie van het kind dat de leidraad voor haar boek vormt: “Het
wel of niet hebben van een eigen verantwoordelijkheid, onder andere tot uiting
komend in het zich bevinden in, respectievelijk het verlaten van, een beschermd
milieu.”
24Wanneer iemand deze verantwoordelijkheid nog niet draagt is iemand
‘kind’ en ‘onvolwassen’. Pedagoog Martinus Langeveld sluit hierop aan door het kind
21 Postman, Het verdwijnende kind, 87. 22 Ibidem.
23 Ibidem, 57.
16
te beschrijven als een mens “met de stempel van het onaffe. Het is een mens onder
zeker voorbehoud”
25.
De definitie van het kind is te vinden in het tegenovergestelde van de
volwassene. De Van Dale definieert het kind als: “mens in onvolwassen staat”
26. Een
volwassene wordt gedefinieerd als iemand die volwassen is, en volwassen wordt
gedefinieerd als niet meer groeiend, oftewel volgroeid.
27Een kind is dus nog niet
volgroeid. In de loop der tijd is bepaald dat opvoeding vanuit de ouders, vanuit school
en vanuit de omgeving kan leiden tot volgroeiing en volwassenheid. Hoe deze
volgroeiing tot stand komt is verbonden aan een plek, tijd en volk. Of een kind
beschermd moet worden tegen de volwassen wereld of juist er mee geconfronteerd
moet worden om ervan te leren hangt af van de sociale constructie die van het kind
bestaat.
Het kind en theater
Jeugdtheater is een specifiek genre waarbij gezelschappen zich primair richten op een
publiek van kinderen. Er zijn maar weinig andere kunstgenres waarvoor dit ook geldt.
Beeldende kunstenaars of musici maken meestal geen kunst specifiek voor kinderen.
Theaterwetenschapper Cock Dieleman beschrijft in zijn artikel De moeizame
samenwerking tussen jeugdtheater en basisonderwijs in Nederland hoe alleen
jeugdliteratuur zich ook specifiek op het kinderpubliek richt. Echter verschillen
jeugdliteratuur en jeugdtheater nogal van elkaar. Theater is een levende kunst, de
makers en toeschouwers zijn in dezelfde ruimte, waardoor de productie en de receptie
gelijktijdig plaatsvinden. Dit is volgens Dieleman zowel de kracht als de
kwetsbaarheid van jeugdtheater.
28Zonder de verhouding tussen de makers en het
publiek kan theater niet bestaan. Dit is in het jeugdtheater extra bijzonder omdat de
theatermakers een verhouding aangaan met het kind dat in het publiek zit. De relatie
die de theatermakers aangaan met het kind wordt complexer doordat er ook
volwassenen in het publiek zitten. Deze volwassenen verhouden zich tot de
voorstelling maar ook tot het kind. De ouders kijken dus niet alleen via hun eigen
ogen naar de voorstelling, maar ook via de ogen van hun kind. Andersom verhoudt
25 Martinus Langeveld, Scholen maken mensen. De bijdrage der school tot de vorming van het kind (Purmerend:
Muuses, 1969), 22.
26 “Van Dale” laatst bezocht op maandag 26 juni 2017. http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=kind&lang=nn 27 “Van Dale” laatst bezocht op maandag 26 juni 2017.
http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=volwassen&lang=nn
28 Cock Dieleman, “De moeizame samenwerking tussen jeugdtheater en basisonderwijs in Nederland,”
17
het kind zich niet alleen tot de voorstelling, maar verhoudt het kind zich ook nog tot
de ouder en de ouder tot het kind. Door deze complexe relatie in het jeugdtheater
hangt de waarde van de kunst niet alleen af van de ervaring van het kind. Bij het
bezoek aan een jeugdtheatervoorstelling hebben volwassenen niet alleen een artistiek
doel, maar ook een educatief doel of het doel om kinderen op te voeden tot
toekomstige cultuurliefhebbers voor ogen. In de beredenering waarom kunst
belangrijk is wordt de artistieke ervaring van het kind regelmatig onderbelicht.
Volgens hoogleraren (Master of Arts op de Deakin University) Katya
Johanson en Hilary Glow zijn er twee verschillende manieren hoe het kind wordt
gezien in het theater. In hun artikel Being and Becoming: Children as Audiences
beschrijven zij hoe kinderen worden gezien als ‘being’, het zijn van het kind, en als
‘becoming’, het worden van een volwassene:
Is the art that is produced designed to appeal to them as children and meet
their present cultural needs as children, or does it reflect goals that relate to the
adults the children will become?
29Johanson en Glow beschrijven hoe theatermakers bezig zijn met het zijn van het kind,
en dat andere volwassenen - in het publiek en de subsidiegevers - het kind zien als
toekomstige volwassene. Dramaturg Berthe Spoelstra beschrijft in haar artikel De
mens is een Hompelaar: een verkenning van de hedendaagse maatstaven waarmee
jeugdtheater wordt beoordeeld dat ouders en subsidiegevers jeugdtheater beoordelen
aan de hand van vijf maatstaven. Deze maatstaven zijn zeer persoonlijke argumenten
over wat een kind is, wat een kind wil zijn en wat een kind aan kan. De beoordeling
van de waarde van een jeugdvoorstelling hangt dus af van een bepaald beeld wat men
heeft van het kind. De eerste maatstaf volgens Spoelstra is herkenning; de leefwereld
van het kind is een veelvoorkomend centraal uitgangspunt voor ouders. Als het kind
zich niet zal herkennen wordt het stuk als mislukt beschouwd. Spoelstra stelt zich
daarbij de vraag:
Als (toneel)kunst alleen mag aanbieden wat letterlijk herkenbaar is, of niet
verder mag gaan dan de leefwereld van het publiek, wordt dan niet het diepste
wezen van de kunst aangetast?
3029 Katya Johanson en Hilary Glow, “Being and Becoming: Children as Audiences,” New Theatre Quarterly 27
18
Er lijkt voor ouders een drang te zijn naar herhaling in plaats van vernieuwing. Als de
kunst niet verder mag gaan dan de leefwereld van het publiek, dan kan het nooit in
staat zijn om een andere wereld te laten zien.
De tweede maatstaf is dat het voor iedereen bereikbaar en toegankelijk moet
zijn. Spoelstra beschrijft dat het moeilijk te bepalen is of een voorstelling voor
iedereen geschikt kan zijn en dat deze vraag alleen door degene zelf beantwoord kan
worden. Elk kind en elke volwassene heeft volgens Spoelstra een unieke ervaring
waarbij ze allemaal iets anders zien in een zelfde beeld. De beelden van een
voorstelling zijn niet eenduidig uit te leggen, waardoor het oordeel ten aanzien van
‘geschikt of ongeschikt voor kinderen’ niet eenduidig kan zijn. Ieder ziet iets anders
en heeft zijn eigen ervaring, waarbij een ouder meestal beoordeelt vanuit wat hij of zij
zelf heeft waargenomen.
De derde maatstaf is dat elke voorstelling leerzaam moet zijn: er wordt
verwacht dat jeugdtheater inherent educatief is. Een jeugdtheatervoorstelling moet
volgens veel volwassenen een opvoedkundige en educatieve rol vervullen. Spoelstra
beschrijft hoe leren en theater zich moeilijk tot elkaar verhouden. Het onderwijs richt
zich allereerst op cognitieve vaardigheden, terwijl een theatermaker zich op de
emotionele groei van de mens richt. Ze vraagt zich af of de educatieve waarde van
toneel niet per definitie in het emotionele, het onbenoembare en de hoogst
persoonlijke ervaring ligt.
31De vraag naar educatieve doelen is daarbij vooral gericht
op wat volwassenen vinden dat kinderen moeten leren.
De vierde maatstaf is dat een voorstelling begrijpelijk en toelaatbaar moet zijn.
Er wordt gediscussieerd over wat kinderen aankunnen en of de voorstelling
begrijpelijk en vooral niet te abstract is. Dit brengt ingewikkelde vragen naar boven:
hoe kom je erachter wat een kind heeft begrepen?
32Is het überhaupt belangrijk om
een voorstelling te begrijpen? Als we nadenken over volwassen theater is het wellicht
niet erg als een volwassene de voorstelling niet geheel begrijpt. Waarom zou het dan
belangrijk zijn om voor kinderen alles begrijpelijk te maken?
De laatste veelvoorkomende maatstaf om jeugdtheater te beoordelen is,
volgens Spoelstra, of een voorstelling leuk is of niet. Kinderen vinden meestal de
slechte effecten, als er bijvoorbeeld iemand geschopt wordt of valt, het leukst. Het is
30 Berthe Spoelstra, “De Mens is een hompelaar: een verkenning van de hedendaagse maatstaven waarmee
jeugdtheater wordt beoordeeld,” Theater Schrift Lucifer (2007): 6.
31 Ibidem, 8. 32 Ibidem, 9.
19
daarbij de grote verantwoordelijkheid van de theatermaker om niet genoegen te
nemen met gemakkelijke effecten en het publiek heel serieus te benaderen. De
voorstelling zo te maken dat het ook voor volwassenen is.
33De Vlaamse kunstenares
Gerdan Dendooven sluit hier op aan met haar artikel Spruitjes leer je eten:
Wij, de goedmenende volwassenen, houden met onze angsten onze kinderen
vaak ver van wat zij met het grootste gemak accepteren: vreemde boeken,
bijzondere muziek, andere culturen, niet conformistische theaterstukken...
Terwijl kinderen veel meer aankunnen dan wij vermoeden.
34Dendooven beschrijft hoe kinderen alles voor het eerst beleven en daardoor de wereld
bekijken vanuit een grote verbazing. Kinderen stellen vragen om hun hoofd te
verruimen en volwassenen stellen hier juist grenzen aan. Volwassenen geven hierdoor
een vals gevoel van vrijheid, waarbij ze controle willen houden en de toekomst veilig
willen stellen door kinderen slechte ervaringen te besparen. Zoals er ook ongezond
voedsel is voor het lichaam – waar we kinderen proberen te leren om gevarieerd en
gezond eten te waarderen – is er ook ongezond voedsel voor de geest stelt
Dendooven:
Alles moet goedkoper, toegankelijker voor een breder publiek, vetter, zoeter,
hapklaarder, zonder teveel kauwwerk. Slimme marketeers bezetten steeds
vaker cultuurhuizen als waren het supermarkten. Ze bedenken plannetjes om
hun ‘cultuurproduct’ aan te smeren alsof het een nieuw en onmisbaar
diepvriesgerecht is.
35Dendooven beschrijft deze drang naar toegankelijke kunst vanuit ouders via een
prachtig metafoor. Want is het niet de taak van een ouder om kinderen een beetje te
forceren om hun smaak op het goede spoor te zetten? Spruitjes leer je eten en cultuur
leer je proeven. En als je uiteindelijk echt geen spruitjes lust zijn er ook nog broccoli,
bloemkool of andere groentes die je lichaam op termijn leert waarderen.
36De ervaring van het kind
Aan de hand van de maatstaven van Spoelstra, de theorie van ‘being’ en ‘becoming’
en de vergelijking van Dendooven van fastfood naar cultuur, wordt het duidelijk dat
33 Spoelstra, “De mens is een hompelaar,” 10.
34 Gerda Dendooven, “Spruitjes leer je eten,” Pop-up! De plek van kinderen en jongeren in een dynamisch
podiumlandschap (Brussel: Vlaams Theater Instituut, 2009), 92.
35 Ibidem, 94. 36 Ibidem, 95.
20
er weinig aandacht wordt besteed aan de ervaringen van het kind tijdens een
voorstelling. De waarde van een jeugdvoorstelling wordt veelal door volwassenen
bepaald door middel van andere aspecten dan de artistieke ervaringen van het kind.
Hoe ontwikkelt een kind een esthetisch vermogen om een voorstelling artistiek te
ervaren?
In de masterscriptie Omdat het dan echt lijkt: De ontwikkelingspsychologie
toegepast op visies van onderzoekers, makers en kinderen op de vormgeving in het
Nederlandse jeugdtheater door Linde Schneijderberg, komt naar voren dat het
moeilijk is om een chronologisch ontwikkelingsmodel op te stellen voor het
esthetische vermogen van het kind in het theater. Aan de hand van de theorieën van
psycholoog Jean Piaget beschrijft ze dat er duidelijke aanwijsbare fases in de
cognitieve ontwikkeling van het kind zijn. Bij de ontwikkeling van het esthetisch
vermogen van het kind spelen echter ook het karakter, onderwijs, kunsteducatie en de
sociale achtergrond een belangrijke rol. Aangezien deze aspecten voor ieder kind
verschillend zijn kan er niet een op leeftijd gebaseerde, chronologisch
ontwikkelingsmodel voor het esthetische vermogen ontstaan.
37Ook onderzoeker
Michael J. Parsons beschrijft in zijn boek How we understand art dat het leerproces
van ervaren van, kijken naar en reflecteren op kunst niet te bepalen is op basis van
leeftijd. Volgens Parsons kan een individu zich ontwikkelen door middel van kunst,
omdat er met ieder kunstwerk nieuwe inzichten worden verkregen die voortbouwen
op voorgaande inzichten en zo vorm geven aan de ideeën over kunst. Voor Parsons
zal een kind niet alleen door leeftijd een stadium verder komen, maar ook door het
ervaren van kunst en het harde werken om kunst te begrijpen.
38Piagets theorieën
vullen hierop aan dat nieuwe ervaringen of nieuwe informatie niet louter toegevoegd
worden aan wat het kind al weet, maar dat de nieuwe ervaringen het denkproces van
het kind veranderen. Het kind bouwt voort op wat hij weet en verandert gaandeweg de
manier van denken.
39Auteur Kenda Cherry verwoordt Piagets cognitieve
ontwikkeling als volgt: “A child at age 7 doesn’t just have more information about the
world than he did at age 2; there is a fundamental change in how he thinks about the
37 Linde Schneijderberg, “Omdat het dan net echt lijkt: De ontwikkelingspsychologie toegepast op visies van
onderzoekers, makers en kinderen op de vormgeving in het Nederlandse jeugdtheater” (Masterscriptie Universiteit van Amsterdam, 2014), 31.
38 Michael J. Parsons, How we understand art (Cambridge: Cambridge University Press, 1987), 12. 39 “The 4 Stages of Cognitive Development” laats bezocht op zaterdag 12 augustus.
21
world.”
40Piaget beschrijft dat het kinderbrein de meeste ontwikkeling ondergaat door
middel van de eigen ervaringen met de directe omgeving. Het voordoen en uitleg
geven door volwassenen is volgens Piaget voor de ontwikkeling minder belangrijk
dan dat het kind zelf dingen ondergaat en ontdekt.
41Psycholoog Rita Kohnstamm borduurt in haar boek Kleine
ontwikkelingspsychologie Deel 2. De schoolleeftijd voort op de theorie van Piaget en
toont aan dat wanneer een kind een boek leest, hij of zij alleen ideeën en gevoelens
signaleert die geplaatst kunnen worden vanuit wat hem of haar is bijgebracht. Over de
rest leest het kind heen, volgens Kohnstamm. Het is niet de objectieve werkelijkheid
die van buitenaf indruk maakt op het kind, maar kinderen kijken van binnenuit –
afhankelijk van hun psychische ontwikkelingsniveau – en scheppen zelf een
werkelijkheid. Kohnstamm redeneert hiermee dat een verhaal in een boek voor ieder
kind weer net even anders kan zijn, afhankelijk van zijn of haar psychische
‘bagage’.
42Theaterwetenschapper Jeanne Klein sluit hierop aan en geeft weer dat in
het theater het ene tekensysteem eerder bekend is bij een kind vanwege zijn
cognitieve ontwikkeling, ervaring of achtergrond – dan wellicht bij een ander kind.
Het begrijpen van theater is een individueel leerproces, zo stelt Klein in haar artikel
From Children’s Perspectives: A Model of Aesthetic Processing in Theatre.
43Uit haar
onderzoek blijkt dat kinderen hun vermogen om theater te begrijpen in golven en niet
in een bepaalde volgorde ontwikkelen. Het theater is een multidisciplinaire kunstvorm
met veel verschillende tekens die kinderen op verschillende manieren en momenten
leren interpreteren. De metaforen en tekens in het theater kunnen pas begrepen
worden als de kinderen al enigszins bekend zijn met de inhoud. Kinderen zullen een
voorstelling niet begrijpen als alle tekens onherkenbaar zijn; volgens Klein haken
kinderen dan af.
44Kohnstamm geeft weer dat dit ook het geval is bij kinderboeken: ze
beschrijft dat kinderen het meest hebben aan boeken die een hele andere
werkelijkheid beschrijven dan die zij kennen uit hun eigen leven, maar waarin de
40 “The 4 Stages of Cognitive Development” laats bezocht op zaterdag 12 augustus. https://www.verywell.com/piagets-stages-of-cognitive-development-2795457 41 Ibidem.
42 Rita Kohnstamm, Kleine ontwikkelingspsychologie Deel 2. De schoolleeftijd (Houten: Bohn Staflue van
Loghum, 2009), 203.
43 Jeanne Klein, “From Children’s Perspectives: A Model of Aesthetic Processing in Theatre,” Journal of Aesthetic
Education 39 (2005): 40-44.
22
gevoelens van de personages wel door de kinderen herkend kan worden.
45In haar
boek haalt Kohnstamm kunstcriticus C Veth (1880-1962) aan:
Hij heeft gezegd dat we niet moeten vergeten ‘dat een kind een wezen met
denkvermogen is’, dat we niet alleen te lezen moeten geven ‘wat zonder te
proeven, om zoo te zeggen, slikken kan’. Het moet erop kauwen, zonder de
tanden erop stuk te bijten.
46Volgens Kohnstamm moet een boek net iets boven het eigen taalniveau en
denkniveau functioneren waardoor de spanning in het lezen aanwezig blijft.
47Naast dat kinderen een bepaald esthetisch vermogen ontwikkelen beschrijft
Klein dat kinderen op een manier ook veel semiotische tekens en metaforen in een
voorstelling begrijpen door ze te voelen. Kinderen snappen op een emotioneel niveau
veel aspecten, die ze nog niet in woorden kunnen uitdrukken. Volgens Klein mag men
daarom ook nooit het vermogen van kinderen om theater te begrijpen en te voelen
onderschatten omdat kinderen nog niet in staat zijn hun esthetische ervaringen te
verwoorden in taal.
48Children’s presupposed ‘inability’ to articulate their aesthetic experiences
through discursive language in post-performance conversations should not
impede our objective interpretations of their subjectivities, for we simply need
more clever, behavioral methods of drawing out their experiential
knowledge.
49Volgens Klein moet men op zoek naar een receptieonderzoek voor kinderen,
waardoor kinderen op de juiste manier hun ervaringen kunnen uiten.
Een onderzoeker die veel aandacht heeft besteed aan onderzoek naar de
ervaringen van kinderen tijdens een theatervoorstelling, is de eerder genoemde
Matthew Reason. Hij beschrijft in zijn boek The Young Audience: Exploring and
Enhancing Children’s Experience of Theatre het belang van onderzoek naar de
ervaringen van kinderen en hoe jeugdtheater een mogelijkheid kan bieden tot een
sociaal dialoog en daarmee verschillende dingen bespreekbaar kan maken tussen
kinderen en volwassenen. In zijn boek citeert hij de Deense theaterwetenschapper
45 Kohnstamm, Kleine ontwikkelingspsychologie Deel 2, 202.
46 Rita Kohnstamm, Kleine ontwikkelingspsychologie Deel 2. De schoolleeftijd (Deventer: Van Loghum Slaterus,
1987), 36.
47 Ibidem.
48 Klein, “From Children’s Perspectives,” 42. 49 Ibidem.
23
Peter Manscher: “a space somewhere outside of others, such as education or
parenting, where a different kind of conversation can take place.”
50Volgens Reason
gaat een ervaring in het theater niet om bepaalde dingen die men heeft gezien, om een
bepaalde receptie, maar om een soort zoektocht waarbij men vragen moet stellen. Een
ervaring is een actieve bezigheid om de wereld uit te vinden.
51In het theater is het
niet alleen belangrijk wat er op het podium gebeurt, maar ook wat er gebeurt in het
hoofd van het kijkende publiek. Reason beschrijft dat
kinderen in onze maatschappij
worden gezien als “powerless: as vulnerable, dependent, needing protecting and
needing to be spoken for”.
52Dit gebeurt volgens hem ook in het theater, waarbij een
volwassene voor een kind spreekt, voor zijn of haar ervaringen bij een voorstelling en
daarbij voor zijn of haar fantasie en geheugen.
Dit komt overeen met de eerdere benoemde redenering van Rose waar ze een
onmogelijkheid beschrijft in de jeugdliteratuur, waarbij de auteur altijd als eerste
komt en het kind als tweede volgt. De onmogelijkheid van de jeugdliteratuur zit voor
Rose in de relatie die de volwassene en het kind aangaan waarbij zij elkaar nooit
ontmoeten. Reason beschrijft hoe kindercultuur gebaseerd is op een zwijgend kind:
“whose voice is assumed by adults; a muteness that largely equates to powerlessness
over those culture experiences”.
53Cultuur voor jeugd gaat veelal over wat een
volwassene eist wat een kind moet zijn, in plaats van over de behoeftes van een kind.
Men moet volgens Reason zorg dragen voor de ervaringen van het kind omdat anders
niet alleen het theater voor kinderen wordt gemaakt door volwassenen, maar ook de
waarde en de betekenis ervan wordt bepaald door volwassenen. Het gaat er volgens
hem om dat kinderen, net als volwassenen, zich de voorstelling eigen kunnen maken.
Door het eigen te maken zal de voorstelling vanuit zichzelf educatief worden.
Hiermee spreekt Reason de onmogelijkheid tegen van Rose: een jeugdvoorstelling -
en daarbij een relatie tussen de volwassene en het kind – kan volgens Reason
mogelijk zijn als het kinderpubliek de voorstelling eigen kan maken, en als de
volwassenen de kinderen daar de ruimte voor geven.
50 Reason, The Young Audience, 101.
51 Matthew Reason, “The possibility of theatre for children,” in Theatre for Young Audiences: A Critical
Handbook, ed. Tom Maguire en Karian Schuitema. (Trentham: Institute of Education Press, 2012), 14.
52 Reason, The Young Audience, 169. 53 Ibidem, 170.