• No results found

De rol van emotionele geheugenvertekening bij depressie: Een dynamische benadering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van emotionele geheugenvertekening bij depressie: Een dynamische benadering"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE ROL VAN EMOTIONELE

GEHEUGENVERTEKENING BIJ

DEPRESSIE: EEN DYNAMISCHE

BENADERING

Aantal woorden: 10.265

Laure Meert

Studentennummer: 01507932

Promotor: dr. Jonas Everaert

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische psychologie

(2)

Abstract

Objectieven: Depressie is een veelvoorkomende problematiek met verschillende implicaties op meerdere levensgebieden. Volgens verschillende onderzoeken vertonen individuen die aan een depressie lijden emotionele vertekeningen in het geheugen. Het verkrijgen van beter begrip omtrent deze vertekeningen heeft een belangrijke meerwaarde. Dit is voornamelijk van belang bij de behandeling en de preventie van depressieve stoornissen. Dit onderzoek wil nagaan hoe geheugenprocessen gerelateerd zijn aan moeilijkheden in emotieregulatie bij depressie binnen een steekproef (N = 109). Voorgaand onderzoek binnen dit onderwerp maakte voornamelijk gebruik van statische geheugenmaten. Deze studie maakt echter gebruik van dynamische geheugenmaten om meer inzichten te verkrijgen in de manier waarop emotioneel geladen materiaal verwerkt en opgeslagen wordt in het geheugen. Deze maten werden reeds in het onderzoek van van Vught, Hitchcock Shahar en Britton in 2012 gehanteerd. Gebruik makend van deze geheugenmaten, hopen we beter begrip te verkrijgen omtrent geheugenbias bij individuen die lijden aan een depressie, alsook of emotieregulatiestrategieën, gerelateerd aan depressie, hierop een invloed uitoefenen. Methoden: er wordt gebruik gemaakt van een eerder nieuwe methode om dynamische aspecten van geheugenprocessen te bestuderen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van 3 geheugenmaten die de dynamische aspecten van geheugen proberen te capteren: de kans op het starten van de recall met een bepaald woord (PStart), de kans op het stoppen van de recall met een bepaald woord (PStop) en hoe lang er woorden van dezelfde valentie na elkaar opgehaald worden, zonder te switchen naar een andere valentie (PStay). In het experiment moeten de proefpersonen een vrije recall taak uitvoeren van 8 woordlijsten. Nadien wordt een Beck Depression Inventory II, Nederlandse versie (BDI-II-NL; van der Does, 2002) afgenomen om depressieve symptomen na te gaan. De emotieregulatiestrategieën worden nagegaan met een Perseverative Thinking Questionnaire (PTQ; Ehring et al., 2011), die ruminatie nagaat, en een Response to Positive Affect schaal (RPA; Feldman et al., 2008) die dampening-technieken nagaat. Resultaten: Regressieanalyse toonde aan dat depressiesymptomen niet gerelateerd bleken aan het starten van de recall, noch aan het stoppen ervan met een negatief woord. Er werden geen directe effecten gevonden van de neiging om in een negatieve gedachtenstroom te blijven op depressieve symptomen enerzijds als op de mate van rumineren anderzijds. Echter werd een significant effect van de lengte van de positieve gedachtenstroom en het gebruik van dampeningtechnieken, als emotieregulatiestrategie, gevonden. Sterker nog, dampening bleek te functioneren als

(3)

een mediator tussen de neiging om langer in een positieve gedachtenstroom te blijven en depressieve symptomen. Wanneer een individu minder lang positief gevalideerde woorden opnoemde uit het geheugen, kon dit leiden tot vaker gebruik maken van dampeningtechnieken, om emoties te reguleren. Hoe vaker een individu gebruik maakte van deze strategieën, hoe meer depressieve symptomen dit individu zou rapporteren. Een omgekeerd effect werd echter niet teruggevonden.

(4)

Woord vooraf

Deze masterproef is tot stand gekomen in het kader van het behalen van een Master of Science in de klinische psychologie aan de Universiteit van Gent. Gedurende de periode van oktober 2018 tot augustus 2020 ben ik intensief bezig geweest met het uitwerken van het onderzoek en het schrijven van de masterproef.

In dit ‘Woord vooraf’ had ik graag mijn dankbaarheid geuit aan allen die mij geholpen hebben deze masterproef te verwezenlijken.

Tijdens het proces van de masterproef werd ik steeds op een correcte manier begeleid door mijn promotor, dr. Jonas Everaert. Bij deze had ik hem graag bedankt om mij gedurende deze periode kennis te laten maken met wetenschappelijk onderzoek en mijn interesse te wekken in het hanteren van nieuwe onderzoekstechnieken. Dr. Everaert heeft mij gedurende deze periode steeds goed begeleid en stond mij steeds bij met feedback en advies.

Daarnaast had ik graag mijn ouders en mijn broer bedankt. Ik ben dankbaar voor alle kansen die zij mij geboden hebben, waaronder studeren er één van is. Daarnaast hebben zij nooit geoordeeld tijdens stressvolle periodes en stonden ze steeds klaar om mij op te vangen. Ze gaven me moed om niet op te geven. Ook wil ik mijn vriend bedanken om zich steeds liefdevol, begripvol en steunend op te stellen in jaren waarin stage, een masterproef, de Corona-crisis en de bijhorende stress alom aanwezig waren. Ook mijn vrienden verdienen een plaatsje in het dankwoord. Zij hielden in de gaten dat ik voldoende pauze nam tijdens het intensieve werk. Ondanks we elkaar het afgelopen half jaar maar beperkt konden zien, zorgden ze op creatieve manieren voor ontspanning. Om te eindigen had ik ook graag blijk gegeven van mijn dankbaarheid aan mijn goede vriend Anton Heyerick. Anton zijn hulp was een grote meerwaarde voor de uitwerking van deze masterproef. Hij stond steeds klaar om deze masterproef na te lezen en mij op een constructieve manier van feedback te voorzien.

Elk van bovengenoemde mensen hebben het mogelijk gemaakt deze masterproef tot een goed eind te brengen.

(5)

Corona-verklaring vooraf

Het effect van de Corona-crisis op masterproef II

De gevolgen voor het onderzoek.

Het uitwerken van de proefopzet, het verzamelen van participanten, de afname van het experiment en het coderen van de verzamelde data, speelde zich voornamelijk af gedurende het academiejaar 2018-2019. Deze stappen werden afgerond voor de aanvang van de huidige Corona-crisis. Bij gevolg heeft het onderzoeksaspect van mijn masterproef geen belemmeringen ondervonden van de crisis.

(6)

Inhoudstafel

Abstract ... 2-3 Woord vooraf... 4 Corona-verklaring vooraf ... 5 Inhoudstafel ... 6-7 Inleiding ... 8-21 Depressie ... 8-10 Theorieën en onderzoek omtrent depressie en geheugen ... 10-14 Schematheorie ... 10 Vertekende informatieverwerkingsstijl ... 11 Netwerktheorie ... 11-12 Cognitieve elaboratie ... 11-12 Levels van verwerking ... 12 Capaciteitsreductiehypothese ... 12 Cognitieve loop ... 12 Empirische evidentie ... 13-14 Nieuwe benadering voor geheugenbias... 14-16 Dynamische geheugenmaten ... 15-16 Link met emotieregulatie ... 17-19 Ruminatie ... 17-18 Dampening ... 18-19 Huidige studie ... 19-21 Methode ... 21-25 Steekproef ... 21 Laboratorium gebaseerde metingen ... 21-22 Intentional free recall taak ... 21-22 Zelfrapportagematen ... 23-24 BDI ... 23 PTQ ... 23 RPA ... 23-24 Procedure ... 24 Analyse methodes ... 24-25 Regressieanalyses ... 24-25

(7)

Mediatiemodellen ... 25 Resultaten ... 25-30 Descriptieve analyses ... 25-27 Statistische analyses ... 27-30 Resultaten regressieanalyses ... 27-28 Resultaten mediatiemodellen ... 28-30 Discussie ... 30-36 Sterktes en beperkingen ... 33-36 Referentielijst ... 37-46

(8)

Een depressieve stoornis is een vaak voorkomende aandoening met een chronisch of terugkerend verloop, dat zich kenmerkt door een persistent droef, angstig of leeg gevoel, gevoelens van waardeloosheid, schuldgevoelens, hulpeloosheid, geïrriteerdheid en interesseverlies (NIMH, 2018). Individuen met een depressie kunnen verschillende configuraties van deze symptomen vertonen. Een depressie wordt ook gekenmerkt door een hoge mate van negatief affect in combinatie met een lage mate van positief affect (Akhouri & Anas, 2013). Negatief affect bestaat uit negatieve emoties zoals psychische spanningen en een negatieve gemoedstoestand (Watson & Clark, 1984), terwijl het ervaren van plezier, het tonen van doorzettingsvermogen en zich enthousiast voelen kenmerken zijn van positief affect (Watson, Clark & Tellegen, 1988). Tot 80% van de mensen die ooit een depressieve episode hebben meegemaakt, hervallen later in hun leven opnieuw. (Judd, 1997; Mueller et al., 1999). De globale puntprevalentie van major depressive disorder is 4,7%. De globale jaarlijkse incidentie bedraagt ongeveer 3,0%. (Ferrari et al., 2012). In sommige westerse landen, zoals de VS, wordt zelfs een life-time prevalentie van 16,9% gevonden (Lee et al., 2016).

Een depressie heeft een grote impact op het individu en ook op zijn omgeving. Een depressieve stoornis veroorzaakt volgens data van de World Health Organization namelijk 6% van de lasten over alle aandoeningen in Europa heen in temen van disability adjusted life years (DALY). Disability Adjusted Life Years is de som van het aantal verloren levensjaren door premature sterfte en de jaren dat er met de beperking geleefd werd, aangepast voor de ernst van de beperking (Murray & Lopez, 1996). In 2004 stond de unipolaire depressie op de derde plaats in de lijst van lasten veroorzaakt door stoornissen of ziekten. (World Health Organization, 2004). De World Health Organization veronderstelt zelfs dat deze stoornis tegen 2030 wereldwijd op de eerste plaats in deze lijst zal staan. Dit komt mede door de hoge mortaliteit, rolbeperkingen, en economische impact.

Met betrekking tot de hoge mortaliteit, zien we onder meer dat individuen met een depressie vaker zelfmoord plegen dan individuen zonder een depressie. Er zijn ook geslachtsverschillen in termen van suïcidecijfers. In het onderzoek van Osby, Brandt, Correia, Ekbom en Sparén (2001) werd gevonden dat mannen met een unipolaire depressie 20,9 keer vaker zelfmoord plegen dan mannen zonder een unipolaire depressie. Voor vrouwen is de kans tot het plegen van zelfmoord zelf 27 keer groter. Het is echter ook zo dat de doodsoorzaken bij depressie zich niet enkel beperken tot suïcide. Mensen met een depressieve stoornis hebben daarbij een verhoogd risico op bijna alle medische doodsoorzaken, zoals onder meer Parkinson, Alzheimer, influenza,

(9)

cerebrovasculaire aandoeningen en ademhalingsproblemen (Duffy et al., 2015) en hartproblemen (Lespérance, Frasure-Smith, Talajic, & Bourassa, 2002). In een review van Frasure-Smith en Lespérance uit 2006 werden gelijkaardige resultaten gevonden in het merendeel van de betrokken onderzoeken. Daarbij vonden deze onderzoeken een verband tussen depressie en het ontwikkelen van CHD, namelijk dat mensen met een depressie een grotere kans hebben op het ontwikkelen van CHD, alsook een grotere kans op een negatieve prognose van reeds aanwezige CHD.

Individuen met een depressie hebben ook last van rolbeperkingen. Deze houden onder meer de psychosociale problemen die patiënten ervaren, alsook de verminderde productiviteit op het werk in. Zo zien we dat mensen met een depressie vaak problemen rapporteren bij sociale interacties en dichte relaties. In een studie van Judd, en collega’s uit 2000 vond men dat psychosociale problemen geassocieerd waren met de ernst van de persistente depressieve symptomen. In een review van Barnett en Gotlib (1988) suggereerden de gevonden resultaten dat sociale isolatie etiologisch betrokken is bij depressie. Deze sociale isolatie alsook introversie zijn negatief gecorreleerd met huwelijkssatisfactie. (Barry, 1970). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat depressieve mensen die zich sociaal isoleren enkel hun partner nog als sociale steun gebruiken. Daarbij lijkt er meer gebruik gemaakt te worden van negatieve emotionele expressie en negatief gedrag binnen de interactie van koppels waarbinnen er een depressie gerapporteerd wordt (Hinchcliff, Hooper, & Roberts, 1978). Deze negatieve interacties in combinatie met de verhoogde verwachtingen naar de partner toe, leiden tot verminderde tevredenheid binnen huwelijken. In een onderzoek van Aseltine en Kessler (1993) werd een relatie gevonden tussen scheidingen en relatiebreuken op depressies, namelijk dat een scheiding of een relatiebreuk een verhoging van depressieve symptomen met zich kan meebrengen. Het effect van depressie op relatiebreuken werd hier echter niet gevonden. In de onderzoeken van Barry (1970), Barnett en Gotlib (1988), Hichcliff, Hooper en Roberts (1978) en Aseltine en Kessler (1993) werd de hypothese dat het verband tussen depressie en relatiebreuken bi-directioneel is, ondersteund.

Een ander aspect van de rolbeperking is de verminderde productiviteit op het werk. Daarbij missen individuen die lijden aan een depressie vaker werkdagen. Zo verliezen ze gemiddeld 27 werkdagen, wat op zijn beurt leidt tot een lager persoonlijk inkomen. Om deze redenen verliezen ze vaker hun job en daalt hun jaarlijks inkomen. (Broadhead, 1990).

(10)

Hierboven werd reeds aangegeven dat mensen met een depressie minder productief zijn op het werk. Deze afwezigheid brengt natuurlijk ook een kost mee voor de werkgever. Dit is echter niet de enige economische kost die kan ontstaan bij mensen met een depressie. In het onderzoek van Sobocki, Jönsson, Angst en Rehnberg uit 2006 ging men na hoe groot de economische kosten, gepaard met depressieve stoornissen, in Europa zijn. Uit dit onderzoek kwam naar boven dat in Europa de totale jaarlijkse kosten van depressie in 2004 ongeveer 118 miljard euro bedroeg voor de 21 miljoen mensen die met een depressie te kampen hadden. Per persoon met een depressie komt dit dan neer op 253 euro. De kosten kunnen opgedeeld worden in directe en indirecte kosten. De directe kosten bedragen 9 miljoen euro voor medicatiekosten, 10 miljoen euro voor hospitalisatie en 22 miljoen euro voor ambulante zorg. Morbiditeit en sterfte door depressie worden gezien als indirecte kosten. Deze kosten bedroegen ongeveer 76 miljoen euro.

Samengevat kunnen we stellen dat een depressie een veelvoorkomende stoornis is, die een grote impact heeft op het individu, zijn omgeving alsook op de maatschappij. Daarom is het noodzakelijk om een beter begrip te verkrijgen in de werkingsmechanismen van depressie. Dit om interventies ter behandeling van depressie te verbeteren en bijgevolg mensen die lijden aan een depressie beter te kunnen helpen en begeleiden.

Verschillende theoretische modellen omtrent depressie stellen dat geheugenprocessen een cruciale rol spelen bij depressie. Deze modellen worden hieronder besproken.

Theorieën en onderzoek naar geheugenvertekeningen bij depressie.

Een gekend theoretisch model omtrent depressie is de schema-theorie van Beck (1967). Beck ging uit van 3 mechanismes die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan en in stand houden van een depressie, namelijk: de cognitieve triade van negatieve automatische gedachten, de negatieve zelfschema’s en de foutieve informatieverwerking. Eerst wordt de cognitieve triade besproken. Deze bevat 3 vormen van negatieve denkwijzen: negatieve gedachten over zichzelf, de wereld (en ook de ander) en de toekomst. Deze denkwijzen zijn volgens Beck dus kenmerkend voor mensen met een depressie. Deze interacties kunnen onder meer leiden tot problemen in geheugen, probleemoplossing en percepties. Een kenmerk van deze denkwijze is dat deze negatieve gedachten automatisch lijken voor te komen. De negatieve denkpatronen zullen dus als het ware automatisch geactiveerd worden en op die manier

(11)

worden de perceptie, het geheugen en de probleemoplossingsvaardigheden negatief gekleurd.

Het volgende mechanisme dat Beck bespreekt, is het mechanisme van de

negatieve zelfschema’s (Beck, 1967; Beck, Epistein, & Harrison 1983) Schemata zijn

een soort kennisstructuren of geheugen representaties die het encoderen, begrijpen en terug ophalen van informatie kleuren. Deze schema’s richten de aandacht en verwachtingen en leiden daarbij interpretaties en de manier waarop er in het geheugen informatie wordt gezocht. Ieder individu stelt idiosyncratische zelfschema’s (namelijk zelfschema’s die betrekking hebben op zichzelf als individu) op, welke worden opgebouwd door persoonlijke ervaringen. Mensen die aan een depressie lijden, hebben vaak negatieve en pessimistische verwachtingen en ideeën over zichzelf. Wanneer een negatief zelfschema opgebouwd is, kunnen deze geactiveerd worden bij een confrontatie met een negatief life-event. Eenmaal deze schema’s geactiveerd zijn, gebeuren er fouten in het denken. De aandacht zal zich meer toespitsen op

negatieve informatie en op gegevens die de negatieve schema’s bevestigt. Daarbij zal negatieve informatie sneller worden verwerkt en wordt er meer negatieve materiaal herinnerd en terug opgeroepen. Dit zijn onderdelen van een vertekende

informatieverwerkingsstijl. Dit is ook het laatste mechanisme dat Beck in 1967 aankaart

in zijn theorie. Door een negatieve informatieverwerkingsstijl te hanteren, vergroot de kans op het ontwikkelen van de negatieve cognitieve triade. De verschillende mechanismen die werkzaam zijn in een depressieve stoornis, volgens de theorie van Beck (1967), lijken elkaar in stand te houden. Ingram beschreef in 1984 theorieën omtrent deze informatieverwerking alsook hoe deze in werking treedt bij individuen die te kampen hebben met een depressie. Eén van deze theorieën die besproken wordt, is de netwerktheorie.

Volgens de netwerktheorieën, uitgewerkt door Collins en Loftus (1975), Anderson (1976), Bower (1981) zou geheugen bestaan uit cognitieve netwerken, opgebouwd uit vroeger opgenomen informatie en herinneringen over gebeurtenissen en geassocieerde concepten. Deze informatie vormt clusters die ‘geheugen nodes’ worden genoemd. Iedere emotie zouden kunnen gevat worden in ‘primitieve emotie nodes’ binnen het geheugen (Bower, 1981). Deze zijn gelinkt met kenmerken, zoals cognities en herinneringen die geassocieerd zijn aan de emotie. Wanneer een node geactiveerd wordt, wordt de emotie gevoeld en kunnen ook de associaties geactiveerd worden. De informatie die iemand ontvangt, worden gecodeerd in deze geheugen nodes door deze cognitief te verwerken. Dit wordt cognitieve elaboratie genoemd. Wanneer er meer

(12)

cognitieve elaboratie gebeurt, wordt informatie dieper uitgewerkt. Deze zal vollediger geanalyseerd worden en zo ontstaat er meer begrip hieromtrent. Dit concept kan gevat worden onder het model van de levels van verwerking (‘Levels of processing model, Cermak & Craik, 1978; Craik & Jacoby, 1975; Craik & Lockhart, 1972; Craik & Tulving, 1975). Om aan cognitieve elaboratie te doen, is er voldoende cognitieve capaciteit nodig. Deze is echter beperkt en wanneer overschreden, wordt er geen nieuwe informatie verwerkt. Dit kan ook begrepen worden binnen de capaciteitsreductiehypothese. Deze hypothese neemt onder meer aan dat de hoeveelheid verwerkingscapaciteit die aanwezig is voor cognitieve taken beperkt wordt door het lijden aan een depressie. (Weingartner, Cohen, Murphy, Martello, & Gerdt, 1981). Wanneer er dienst wordt gedaan op de cognitieve capaciteit, wordt dit proces soms ook benoemd als bewustzijn of aandacht (Lachman, Lachman, & Butterfield, 1979).

Wanneer we de vertekende informatieverwerking bij depressieve individuen binnen besproken theorieën kaderen, stellen deze theorieën dat er een depressieve node aanwezig is. Dit associatief netwerk bestaat uit negatieve herinneringen, negatieve schema’s over zichzelf en de toekomst en cognities gerelateerd aan depressieve gevoelens. Deze depressieve node wordt in stand gehouden door de cognitieve loop. Dit zijn gedachten, herinneringen en associaties die consistent zijn met de huidige gemoedstoestand van een individu. In het geval van depressie zijn deze negatief gekleurd. De node wordt dan geactiveerd door de cognitieve loop, waardoor informatie die congruent is met de huidige gemoedstoestand sneller verwerkt en begrepen wordt. Aangezien depressieve individuen te kampen hebben met een verminderde verwerkingscapaciteit, zal deze congruente informatie gemakkelijker verwerkt worden dan incongruente informatie. Om die reden wordt negatieve informatie vaker geëncodeerd, welke op zijn beurt de depressieve node activeert en de depressieve gevoelens in stand houdt. Een gelijkaardige vicieuze cirkel wordt ook door Teasdale in 1983 besproken. Hij benoemt dat een negatieve gemoedstoestand leidt tot een beter geheugen voor negatieve informatie. Door het beter herinneren van negatieve informatie, wordt een negatieve gemoedstoestand behouden.

In het kort stellen deze theorieën dat herinneringen geëncodeerd en gefundeerd worden binnen schemata via cognitieve elaboratie. Daarvoor is er voldoende

cognitieve capaciteit nodig, welke bij individuen die aan een depressie lijden echter beperkt is. Hierdoor verloopt de informatieverwerking anders. Negatieve informatie zou namelijk sneller verwerkt worden. Deze processen geven aanwijzingen dat mensen

(13)

met een depressie negatieve informatie dus sneller opslaan, maar mogelijk ook beter terug zouden kunnen ophalen.

Verschillende empirische onderzoeken bieden ondersteuning voor deze theoretische verwachtingen. In een review van Dalgleish en Watts uit 1990 werd onder andere gemoedscongruentie besproken. Dit houdt in dat het encoderingsproces en de recall beter verloopt wanneer de valentie van de aangeboden informatie gelijkaardig is met de gemoedstoestand van het individu. Iemand met een depressieve gemoedstoestand gaat negatieve informatie dus sneller verwerken en ook gemakkelijker terug uit het geheugen kunnen ophalen. Binnen deze review werd geconcludeerd dat er veel aanwijzingen zijn voor gemoedscongruentie en dat individuen die lijden aan een depressie negatieve informatie beter uit het geheugen kunnen ophalen. Het onderzoek van Wrights en Bower uit 1992 sluit zich aan bij deze bevindingen. Dit onderzoek gaf namelijk aan dat materiaal dat congruent is met de gemoedstoestand van het individu beter en sneller verwerkt wordt en uit het geheugen gehaald wordt. Daarbij aansluitend toonden de meta-analyses van Gaddy en Ingram (2014) en Matt en collega’s (1992) gelijkaardige bevindingen aan. Uit deze analyses bleek depressie gerelateerd aan een beter expliciet langetermijngeheugen voor negatieve informatie in vergelijking met het expliciet langetermijngeheugen voor positieve informatie. Mensen met een depressie kunnen met andere woorden beter negatieve informatie op een bewuste manier ophalen uit het geheugen dan positieve informatie. Ook bleek depressie gerelateerd aan een beter impliciet geheugen voor negatieve informatie in vergelijking met positieve informatie. Er wordt dus ook een bias gevonden in de kennis die niet bewust opgehaald kan worden en zich uit in gedragsveranderingen, namelijk een bias richting negatieve informatie. Ruiz-caballero en Gonzilez (1994) bestudeerden zowel expliciete als impliciete geheugenbias bij zowel depressieve als niet-depressieve individuen. Hiervoor werd er gebruik gemaakt van een free recall taak, om expliciet geheugen na te gaan, en een word-stem completion taak, om impliciet geheugen na te gaan. Een geheugenbias voor negatieve informatie werd in beide testen teruggevonden bij depressieve individuen. Een onderzoek dat zich toespitste naar enkel impliciete geheugenbias bij individuen met een depressie, concludeerde dat er geen impliciete geheugenmoeilijkheden aanwezig waren bij deze individuen. Echter werd er wel evidentie gevonden voor een gemoedscongruente geheugenbias bij depressie (Mathews, 1996).

(14)

Samengevat kan gesteld worden dat de theoretische verwachtingen naar een negatief gekleurde geheugenbias bij depressie empirisch ondersteund wordt. Deze bevindingen werden voornamelijk gevonden in onderzoeken gebruik makend van woordenlijsten, bestaande uit woorden met verschillende valenties, en van

autobiografische herinneringen. Deze technieken focussen zich voornamelijk op de accuraatheid en de valentie tijdens de recall. In de huidige studie beogen we dieper inzicht verkrijgen omtrent de bestaande geheugenbias. Hiervoor hanteren we een eerder nieuwe benadering bij het bestuderen van geheugenbias.

Nieuwe benaderingen naar geheugenbias.

Traditioneel onderzoek naar geheugen en geheugenbias beperkt zich vaak tot het observeren van de accuraatheid van de recall van positieve, negatieve en neutrale items. Vanuit de proportie opgehaalde negatieve items, doet men uitspraken omtrent biases. Herinneringen zijn echter dynamische entiteiten die over tijd vervormen (Neisser, 1967). Deze vervormingen komen tot stand via processen van formatie, consolidatie en herconsolidatie. Kahana en Miller stellen in 2011 dat de volgorde van recall gedreven wordt door semantisch geclusterde informatie. De patronen waarin het ophalen van informatie gebeurt, geven aanwijzingen over hoe de clustering van de informatie gebeurde en over hoe de gedachtenstroom verloopt. Sterker nog, het kan aanwijzingen geven over de emotionele bias en de verwerking van negatief materiaal In het onderzoek van van Vught, Hitchcock, Shahar en Britton (2012) werden aanwijzingen gevonden voor de meerwaarde dat dynamische geheugenmaten kunnen bieden bij het begrijpen van geheugenbias in depressie. In dit onderzoek werd de ‘stickiness’ van een negatieve gemoedstoestand, welke gerelateerd is aan ruminatie, bestudeerd. Met name werd het gebrek aan flexibiliteit om los te komen uit de negatieve gedachtenstroom getoetst. De onderzoekers gingen na of mindfullness een effect zou kunnen hebben op de stickiness van de negatieve gedachten en bij gevolg ook op de lengte van negatieve gedachtenstroom bij individuen met een depressieve stoornis. Deze studie maakte gebruik van een vrije recall taak, bestaande uit 3 woordlijsten. De dynamische geheugenmaten werden bestudeerd bij zowel de experimentele conditie, waarbij de participanten op mindfullness gebaseerde therapie verkregen, als bij een wachtlijst-conditie. Op basis hiervan stelde dit onderzoek dat depressieve individuen na het krijgen van mindfullness-therapie, minder negatieve woorden ophaalden tijdens de recall dan voordien. De kans vergrootte binnen deze conditie om de recall te starten met een woord met een positieve valentie en de kans om de recall te stoppen met een negatief woord,

(15)

daalde. Daarbij bleken individuen binnen deze conditie ook sneller te switchen van een negatieve gedachtenstroom, naar gedachten met een positieve valentie. Individuen in de wachtlijst-conditie vertoonden tijdens een tweede testmoment echter een kleinere kans om de recall te starten met een positief woord en een grotere kans om de recall te stoppen met een negatief woord. Met betrekking tot de mogelijkheid tot het switchen tussen verschillende valenties, observeerde men dat het switchen van een negatieve naar een positieve gedachtenstroom voor individuen in de wachtlijst-conditie moeizamer verliep.

Het gebruik van de dynamische geheugenmaten binnen deze studie toont aan dat deze een meerwaarde kunnen bieden aan begrip omtrent geheugen en geheugenprocessen bij emotioneel materiaal binnen depressie.

Om dynamische aspecten van het emotionele geheugen na te gaan werden in de huidige studie 3 geheugenmaten bestudeerd. Deze maten waren: de start van de recall, het stoppen van de recall en de manier waarop de recall zichzelf opvolgt. Deze werden zowel nagegaan bij positief als negatief materiaal. Dit zijn dezelfde dynamische geheugenmaten die gehanteerd werden in het onderzoek van van Vught, Hitchcock, Shahar en Britton (2012) (Figuur A ter verduidelijking). Ze werden bestudeerd in een vrije recall taak. Deze taak houdt in dat de proefpersonen woorden ophalen in een vrije volgorde, zonder dat er externe cues aanwezig zijn die de recall kunnen sturen. (Moscovitch, 1994; Becker & Lim, 2003). De eerste maat was de PStart (Hogan, 1975). Deze maat gaat de valentie van woorden, die bij het begin van de recall correct opgehaald werden, na. De valentie van dit woord, geeft ons een inkijk in het initiële affect dat een participant ervaart. (Tulving & Donaldson, 1972). Participanten blijken voornamelijk de recall te starten met een item met een gelijkaardige valentie als deze van hun huidige gemoedstoestand (Howard & Kahana, 2002). In het huidig onderzoek zou hieromtrent de hypothese opgesteld kunnen worden dat iemand die lijdt aan een depressie, sneller de recall begint met een negatief woord.

Een volgende maat is PStop. PStop houdt de kans in dat een bepaald woord als laatste woord tijdens de recall opgehaald werd. Dit woord zou een indicatie kunnen geven over de richting dat de mentale context naartoe drijft, wanneer het geheugen uitgeput is. Een hypothese hieromtrent zou kunnen stellen dat mensen met een depressieve gemoedstoestand de recall zouden eindigen met een negatief woord, aangezien dit woord congruent is met hun gemoedstoestand en dus minder energie vraagt om op te roepen.

(16)

hoe vaak mensen van 1 bepaalde categorie naar een andere switchen (Howard & Kahana, 1999), meer bepaald hoe vaak ze van 1 bepaalde valentie naar een andere valentie switchen (Polyn, Norman & Kahana, 2009). Langere treinen van negatieve woorden tijdens de recall zouden kunnen wijzen op een sterk negatief associatief netwerk, alsook op cognitieve inflexibiliteit. Mensen die meer cognitieve flexibiliteit vertonen, kunnen sneller loskomen van negatieve informatie. Dit vertaalt zich in kortere opeenvolging van woorden met een negatieve valentie en snellere wissels naar een andere valentie (van Vught, Hitchcock, Shahar & Britton, 2012). Een ander onderzoek stelt dat mensen die aan een depressie lijden, moeilijkheden ondervinden bij het switchen naar een nieuwe gedachtenstroom. Ze vertonen bij gevolg dus meer cognitieve inflexibiliteit. (Gotlib, Joormann, & Levens, 2011).

Deze geheugenmaten zouden meer inzichten kunnen bieden om geheugenprocessen bij emotioneel materiaal na te gaan. In de context van depressie, lijkt het interessant om gebruik te maken van deze geheugenmaten.

(17)

De link met emotieregulatie.

Recente modellen (Joormann & Vanderlind, 2014) stellen dat cognitieve factoren, zoals geheugenvertekeningen, een invloed hebben op depressiesymptomen via emotieregulatie. Cognitieve vertekeningen zouden een directe aanleiding geven tot problemen bij de regulatie van emoties wat vervolgens de kans vergroot dat depressiesymptomen zich ontwikkelen. Geheugenvertekening zouden een rol spelen bij het verstoren van regulatie van zowel negatieve als positieve emoties, waaronder ruminatie en het dempen van positieve emoties.

Ruminatie is een vaak voorkomende strategie waarbij het individu herhaaldelijk de focus legt op de oorzaken en consequenties van hun negatieve gemoedstoestand en die gekenmerkt wordt door onder andere ongecontroleerde, repetitieve en zelf-gefocuste gedachten met een negatieve valentie (McLaughlin & Nolen-Hoeksema, 2011). Deze gedachten omvatten overkoepelende thema’s zoals zichzelf, laag zelfbeeld, mislukking, problemen en zichzelf in relatie tot deze problemen. Ze lijken daarbij ook dysfunctioneel van aard. Ruminatie blijkt een prevalente eigenschap bij depressieve stoornissen (Nolen-Hoeksema, Wisco & Lyubomirsky, 2008). Dit is niet verbazingwekkend, aangezien onderzoek aanwijst dat mensen met een depressie vaker dysfunctionele en rigide emotieregulatiestrategieën hanteren dan niet-depressieve individuen (Aldao, Nolen-Hoeksema, & Scheizer, 2010; Kashdan & Rottenberg, 2010). Ander onderzoek ondersteunt de hypothese dat de neiging tot rumineren het risico op het ontwikkelen van een depressie vergroot. (Lyubomirsky & Nolen-Hoeksema, 1993; Nolen-Hoeksema, Parker & Larson, 1994). Mensen met een ruminatieve stijl krijgen vaker nieuwe depressieve on-sets dan zij zonder een ruminatieve stijl. (Alloy, Abramson, Murray, Whitehouse, & Hogan, 1997). Ook werden in verschillende laboratoriumstudies en veldonderzoeken aangetoond dat mensen die veel rumineren tijdens een depressie, ook langere en ernstige depressieve periodes hebben dan zij die niet rumineren. (Lyubomirsky & Nolen-Hoeksema, 1993; Nolen-Hoeksema, Morrow, & Fredrickson, 1993; Nolen-Hoeksema, Parker & Larson, 1994).

Ruminatie is dus niet enkel een veroorzakende factor, zoals het onderzoek van Alloy, Abramson, Murray, Whitehouse en Hogan (1997) aangaf. Het kan echter ook een factor zijn die een depressie in stand houdt. (Lyubomirsky & Nolen-Hoeksema, 1993; Nolen Hoeksema, Morrow, & Fredrickson, 1993; Nolen-Hoeksema, Parker & Larson, 1994). In het artikel van van Vught en van der Velde uit 2018 worden 3 visies op ruminatie uitgewerkt. Zo stelt een eerste visie dat ruminatie onder meer ontstaat door een bias tot negatieve informatie (Dalgleish & Watts, 1990). Daarbij aansluitend werd in

(18)

het onderzoek van Lyubomirsky, Caldwell en Nolen-Hoeksema uit 1998 gemerkt dat depressieve rumineerders een grotere kans hebben op het ophalen van negatieve herinneringen. Deze bevindingen worden in een recenter onderzoek ook ondersteund. In het onderzoek van van Vught en van der Velde uit 2018 wordt er bij mensen die gebruik maken van ruminatie een verhoging van geheugenactivatie bij negatieve zaken en verminderde activatie bij positieve zaken gevonden. Wanneer negatieve zaken vaker actief zijn in het geheugen, dan vergroot de kans dat materiaal met deze valentie zal opgehaald worden, dit via een feedbackloop (van Vught & van der Velde, 2018). Deze onderzoeken geven dus aanwijzingen dat de neiging tot rumineren bij mensen met een depressie gepaard gaat met een geheugenbias, waardoor negatief materiaal beter opgeslagen, alsook opgehaald wordt.

Ruminatie is een emotieregulatiestrategie waarmee mensen met een depressie negatief affect beogen te reguleren. Er bestaat echter ook een emotieregulatiestrategie als reactie op positief affect bij mensen met een depressie. In een onderzoek van Werner-Seidler, Banks, Dunn en Moulds (2013) zag men dat de grootte van anhedonische gevoelens, een symptoom van een depressieve stoornis, positief correleert met strategieën die positieve emoties verkleinen. Volgens dit onderzoek is dit symptoom van depressie, meer bepaald het lage positief affect, in bepaalde mate gerelateerd aan de strategie dampening.

Dampening is een strategie, waarbij het individu de aandacht wegtrekt van de positieve informatie om de intensiteit en de duur van positief gemoed te reduceren (Quoibach, Berry, Hansenne, & Mikolajczak, 2010; Feldman, Joormann, & Johnson, 2008). Zo zal een persoon die dampeningtechnieken hanteert in een situatie waar hij/zij positieve gevoelens ervaart, denken dat deze positieve gevoelens te wijten zijn aan geluk of toeval, hij/zij deze gevoelens niet verdient of gaat deze persoon zich focussen op de zaken die minder goed gingen. In de onderzoeken van Hayden, Klein, Durbin en Olino (2006) en van Wood, Heimpel en Michela (2003) worden verschillende redenen voor het gebruik van dampening technieken besproken. Er wordt geobserveerd dat mensen hun positieve gevoelens onder meer emoties dempen om consistent te blijven met hun zelfbeeld of hun attributiestijl. Daarnaast is het ook mogelijk dat ze niet geloven dat ze positieve gevoelens verdienen. Verschillende onderzoeken vinden een verband tussen het gebruik van dampening als reactie op positief affect en depressieve symptomen. Hogere levels van dampening zouden namelijk bij niet-klinische proefpersonen gerelateerd zijn aan hogere depressieve symptomen (Feldman,

(19)

Joormann, & Johnson, 2008; Raes, Daems, Feldman, Johnson & Van Gucht, 2009). Ook in prospectief onderzoek wordt gevonden dat regelmatiger gebruik maken van dampening technieken als reactie op positief affect een stijging in depressieve symptomen voorspelt, na 3 en 5 maanden. Dit zelfs wanneer er gecontroleerd wordt voor baseline depressie scores en ruminatie (Raes, Smets, Nelis & Schoofs, 2012). Er blijken ook aanwijzingen te zijn voor het omgekeerde effect. Mensen die hersteld zijn van een depressieve stoornis maken, volgens het onderzoek van Nelis, Holmes en Raes (2015) vaker gebruik van dampeningtechnieken dan mensen die nooit een depressie gehad hebben. Ze maken er echter minder gebruik van dan mensen die op dat moment aan een depressie lijden. Deze bevindingen bieden dus ondersteuning voor de hypothese dat depressie ook het gebruik van dampening technieken voorspelt. Over de relatie tussen het gebruik van dampening technieken door individuen met een depressie en geheugenbias dient echter meer onderzoek te gebeuren om hierover uitspraken te doen.

De huidige studie.

In deze studie doelen we naar inzichten verwerven in de onderliggende mechanismen van een geheugenbias bij de verwerking, het opslaan en het nadien terug oproepen van emotioneel geladen informatie bij individuen met een depressieve stoornis. Empirisch onderzoek geeft aanwijzingen dat emotieregulatiestrategieën hierbij een rol zouden kunnen spelen. Daarom wil deze studie ook interacties tussen geheugen, depressieve symptomen en emotieregulatiestrategieën bestuderen. Tijdens het experiment kregen participanten verschillende woordenlijsten aangeboden, welke bestonden uit woorden van verschillende valenties (nl. positief, negatief, neutraal). Ze dienden een mentaal beeld van zichzelf met betrekking tot dit woord te vormen. Na het uitvoeren van een distractor taak, dienden ze de aangeboden woorden opnieuw op te roepen en te benoemen. Om de interne verwerkingsprocessen na te gaan, werd er gebruik gemaakt van de dynamische geheugenmaten. Er werd gekeken naar de volgorde waarin woorden opgehaald werden en welke valentie deze hadden.

Op basis hiervan werd PStart, PStay en PStop opgesteld voor zowel negatieve als positieve woorden. Dit zijn dezelfde geheugenmaten die van Vught, Hitchcock, Shahar en Britton opstelden in 2012. PStart had betrekking op de valentie van het woord waarmee de recall gestart werd. Gelijkaardig had PStop betrekking op de valentie van het woord waarmee de recall stopte. PStay betrok de opeenvolging van woorden met dezelfde valentie, zonder dat er naar een woord met een andere valentie geswitcht werd.

(20)

Om mogelijke interacties van deze geheugenprocessen met depressieve symptomen en emotieregulatiestrategieën na te gaan, werden er enkele vragenlijsten afgenomen. De Nederlandse versie van de Beck Depression Inventory (BDI-II-NL; van der Does, 2002) werd gebruikt om depressieve symptomen in kaart te brengen. Aangezien ruminatie een emotieregulatiestrategie is welke kan leiden tot een verhoging in geheugenactivatie voor negatieve zaken, wat op zijn beurt invloed kan hebben op hoe deze negatieve informatie opgehaald kan worden uit het geheugen, (van Vught & Van der Velde, 2017), werd deze in kaart gebracht via de Perseverative Thinking Questionnaire (PTQ; Ehring et al., 2011). Ook dampeningstrategieën lijken een relevante relatie te betrekken met depressie. Een vaker voorkomend gebruik van dampening zou gerelateerd zijn aan een hoger aantal depressieve symptomen (Feldman, Joormann, & Johnson, 2008; Raes, Daems, Feldman, Johnson & Van Gucht, 2009). Het gebruik van dampeningstrategieën wordt gepeild door middel van de Responses to Positive Affect Scale (RPA; Feldman et al., 2008).

Onderzoekshypotheses.

Op basis van de gevonden resultaten uit het onderzoek van van Vught, Hitchcock, Shahar en Britton (2012) kunnen we reeds enkele hypotheses opstellen, die we in de huidige studie ook verwachten terug te vinden. Een eerste hypothese die voorop gesteld wordt, stelt dat (1) de kans dat de recall gestart wordt met een negatief woord groter is bij individuen die meer depressieve symptomen benoemen. Een volgende hypothese stelt dat (2) de kans dat de recall gestopt wordt met een negatief woord, groter is bij individuen die meer depressieve symptomen benoemen. Op basis van voorgaande resultaten lijkt het namelijk plausibel dat individuen met een depressie vaker de recall starten en stoppen met een negatief woord (van Vught, Hitchcock, Shahar & Britton, 2012). Het lijkt ook aannemelijk dat mensen die meer depressieve symptomen rapporteren het moeilijker zouden vinden om tijdens de recall los te komen uit een negatieve gedachtenstroom. Wanneer ze eenmaal begonnen zijn met negatieve woorden benoemen, zou het mogelijk kunnen zijn dat ze hierin blijven vasthangen. Daarbij aansluitend zou swtichen naar woorden met een andere valentie minder evident kunnen zijn. Deze hypothese stelt met andere woorden dat (3) PStayNeg groter zal zijn bij individuen met een hoger aantal gerapporteerde depressiesymptomen. Een volgende hypothese sluit hierbij aan. Deze hypothese stelt dat (4) individuen die vaker gebruik maken van ruminatie, het moeilijker vinden om los te komen uit de negatieve gedachtenstroom. Deze hypothese komt onder meer tot stand vanuit de definitie van

(21)

ruminatie, welke stelt dat ruminatie gekenmerkt wordt door ongecontroleerde, repetitieve en negatieve gedachten (McLaughlin & Nolen-Hoeksema, 2011). Als laatste wordt er ook een hypothese opgesteld omtrent een andere emotieregulatiestrategie, namelijk dampening. Dampening houdt in dat de aandacht weggetrokken wordt van positieve informatie om op die manier de informatie negatiever te evalueren (Quoibach, Berry, Hansenne, & Mikolajczak, 2010). Het is dus plausibel dat een individu die gebruik maakt van dampeningstrategieën zijn aandacht van positieve gedachten en herinneringen weg richt. Hierdoor zou het individu korter in de positieve gedachtenstroom blijven. De hypothese stelt dus dat (5) gebruik maken van dampeningstrategieën gerelateerd zal zijn aan een lagere PStayPos.

Methode

Steekproef.

In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een steekproef van studenten die variëren in niveaus van gerapporteerde depressiesymptomen. De sample bestond uit 109 deelnemers, waarvan 84 vrouwen en 25 mannen. De gemiddelde leeftijd bedroeg 20.27 jaar (SD = 4.368749). De sample bestond voornamelijk uit Vlaamse bachelor studenten psychologie. De studenten stelden zich kandidaat via Sona. Dit is een online platform waarop verschillende onderzoekers op zoek gaan naar participanten voor hun onderzoek. Na deelname aan een onderzoek via Sona kan een vorm van vergoeding verkregen worden. In dit onderzoek kregen de deelnemers 10 euro per uur als vergoeding.

Laboratorium gebaseerde metingen.

Intentional Free Recall Task.

In dit onderzoek werd er ook een intentional free recall taak aangeboden. Tijdens deze taak kregen de proefpersonen 8 blokken van telkens 16 woorden aangeboden die ze dienden te onthouden. Elke blok bestond uit 8 negatieve en 8 positieve woorden. Deze woorden werden geselecteerd op basis van ratings in valentie, arousal, frequentie, lengte en woordtype, die gevonden werden in een validatieonderzoek (Moors et al., 2013). De woorden werden aangeboden in zwarte letters op een licht grijze achtergrond, zodat de ogen van de deelnemers minder snel vermoeid raakten.

(22)

Voor het aanbieden van de testblokken, kregen de deelnemers eerst een oefenblok en instructies aangeboden. Bij de oefenblok dienden 4 neutrale woorden onthouden te worden. Na deze oefenblok werden de 8 testblokken in een random volgorde aangeboden. De volgorde van het aanbieden was onderhevig aan een restrictie, namelijk dat er geen twee woordlijsten van hetzelfde woordtype na elkaar gepresenteerd werden. De individuele woorden werden 8 seconden aangeboden. De instructies gingen als volgt: Om zoveel mogelijk woorden te kunnen herinneren, is dit

jouw taak tijdens de presentatie van een woord: Vorm een visueel beeld van jezelf met het woord. Dit wil zeggen dat je aan de hand van het woord een situatie of een scène met jezelf dient in te beelden. Bijvoorbeeld: Indien het woord ‘blozen’ zou verschijnen, kan je jou een visueel beeld vormen van een situatie/scène waarin je bloost, wie er aanwezig is, wat er gezegd wordt… Het is van belang dat je een zo’n levendig mogelijk visueel beeld vormt. Dit wil zeggen dat je probeert je in te leven alsof het met jezelf gebeurt, waarbij je de dingen door je eigen ogen ziet, met je eigen oren hoort of zelfs alsof je het kan voelen. Je hebt telkens 8 seconden tijd om een zo’n levendig mogelijk visueel beeld te vormen. Na het aanbieden van een stimulus was er een tussentijd van

500 milliseconden, waarna de proefpersonen dienden aan te geven hoe levendig het gevormde beeld, gelinkt aan het woord, was. Nadien volgde opnieuw een tussentijd van 500 milliseconden voordat een nieuwe stimulus aangeboden werd. Na het aanbieden van de woordblokken, dienden de deelnemers de woorden te onthouden, opnieuw uit het geheugen op te halen en luidop te zeggen. Tussen het moment van aanbieding en recall van de verschillende woordblokken werd er telkens een distractor taak aangeboden. Dit om de recency effecten tegen te gaan. Deze taak zou voldoende belastend zijn geweest voor het werkgeheugen, danig dat de proefpersonen hun focus op de woorden moesten loslaten. Bij deze korte opdracht dienden de proefpersonen 8 aangeboden getallen, bestaande uit 3 cijfers, van groot naar klein te ordenen. Bijvoorbeeld: ‘275’ werd aangeboden en dit diende geordend te worden naar ‘752’.

In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van meerdere blokken, waardoor de deelnemers na 1 of 2 blokken reeds zouden beseffen dat er na het aanbieden van de woorden een test aankomt. Om die reden werd er gekozen voor een intentional free recall taak. In dit soort taak meldt de begeleider bij aanvang van de afname aan de deelnemer dat het geheugen zal getest worden.

(23)

Zelf-rapportagematen.

In dit onderzoek streefde men naar een voldoende variabiliteit in de ernst van

depressieve symptomen bij de deelnemers. Bij de vastgelegde sample werden de depressieve symptomen van de participanten in beeld gebracht. Dit gebeurde via de

Nederlandstalige versie van de Beck Depression Inventory (BDI; Beck en Steer, 1987), namelijk de BDI-II-NL (BDI-II-NL; van der Does, 2002). Dit meetinstrument is bedoeld voor adolescenten en volwassenen vanaf 13 jaar. Deze vragenlijst bestaat uit 21 items, die onderverdeeld kunnen worden in 3 dimensies: affectief, cognitief en somatische symptomen. De proefpersoon duidt bij elk item op een 4 puntenschaal, die loopt van 0 tot 3, aan wat het best beschrijft hoe hij zich de afgelopen 2 weken gevoeld heeft. Wat betrouwbaarheid betreft, heeft de BDI-II-NL een goede interne consistentie met een Cronbach’s alpha van .92 voor klinische groepen (Osman et al., 2008; Steer et al., 1998). Voor niet-klinische groepen bedraagt de Cronbach’s alpha .88. De constructvaliditeit is voldoende. De criteriumvaliditeit is echter onvoldoende wegens te weinig onderzoek. (Osman et al; 2008).

Om repetitief negatief denken in kaart te brengen, werd de Nederlandstalige versie van de Perseverative Thinking Questionnaire (PTQ; Ehring et al., 2011) afgenomen. Deze vragenlijst bestaat uit 15 items. De items betrekken verschillende kernaspecten van de repetitieve negatieve gedachten. Ze gaan namelijk de repetitieve, intrusieve en improductieve aard van de gedachten na. Ook de manier waarin deze denkstijl de mentale capaciteit omvat, wordt in deze items opgenomen. Een voorbeeld van een item is ‘Als ik over mijn problemen nadenk, kan ik op dat moment niets anders

doen’. De items worden gescoord op een likert-schaal, met volgende

antwoordmogelijkheden: ‘nooit’, ‘zelden’, ‘soms’, ‘vaak’ en ‘altijd’. Wat de betrouwbaarheid van deze vragenlijst betreft, wordt er een heel goede interne consistentie gevonden. De test-hertest betrouwbaarheid was voldoende (rtt=.69; p>.001). De convergente validiteit toont aan dat de PTQ gerelateerd was aan andere metingen van herhalende negatieve gedachten. (Ehring et al., 2011)

Het dempen van positieve emoties werd in kaart gebracht met de Responses to Positive Affect Scale (RPA; Feldman et al., 2008). Dit is een vragenlijst die oorspronkelijk bestaat uit 17 items, waarbij de antwoordmogelijkheden bestaan uit een likert-schaal van 1 (‘Bijna nooit’) tot 4 (‘Bijna altijd’). De Vlaamse versie van deze vragenlijst bestaat uit 16 items, maar heeft nog steeds adequate psychometrische proporties (Raes, Daems,

(24)

Feldman, Johnson, & Van Gucht., 2009). De vragenlijst bestaat uit 3 sub-schalen. De eerste sub-schaal omvat 5 items die ‘emotie-gefocuste positieve ruminatie’ omvatten. Deze schaal betrekt herhaaldelijk denken over de positieve gevoelens die iemand heeft. De tweede sub-schaal bestaat uit 4 items, die ‘zelf-gefocuste ruminatie’ omvat. Deze ruminatie betrekt een positieve manier van denken over zichzelf. Een laatste schaal en tevens de enige schaal die in dit onderzoek afgenomen werd, is deze die ‘dampening’ omvat. Deze sub-schaal bestaat uit 7 items. Enkele voorbeelden van items zijn: ‘Ik denk

dat “dit te goed is om waar te zijn”’, ‘Ik denk na over dingen die fout kunnen gaan’, ‘Ik herinner mezelf eraan dat deze gevoelens niet gaan blijven.’. De validiteit van deze

Nederlandstalige vragenlijst is onderzocht en hieruit bleken de sub-schalen voldoende interne consistentie te bevatten. De interne consistentie van de dampening-schaal is

acceptabel (

α

= .79) (Feldmann, Joormann Johnson, 2007).

Procedure.

Dit onderzoek kon opgedeeld worden in 3 onderdelen. Eerst werd de informed consent met de deelnemers besproken. Nadien volgde er een geheugentaak, namelijk een intentional free recall taak waarbij ook een distractor taak werd aangeboden. Deze taak werd afgenomen op de computer. Deze computertaak werd afgesloten met enkele vragenlijsten, die in een willekeurige volgorde afgenomen werden. De afgenomen vragenlijsten waren de Perseverative Thinking Questionnaire (PTQ; Ehring et al., 2011) om mate van ruminatie na te gaan, de Beck’s Depression Inventory (BDI-II-NL; Does, 2002), die depressieve symptomen bevraagt, en de Responses to Positive Affect Scale (RPA; Feldman et al., 2008). Deze vragenlijst bevraagt de reacties op positief affect bij de deelnemers.

Analyse methodes.

Om de eerste hypothese te toetsen werd gebruik gemaakt van robuuste regressieanalyse. Bij een lineaire regressieanalyse wordt de methode van de kleinste kwadraten gebruikt, welke erg gevoelig is voor uitschieters. Bij de analyse van de verdelingen van de variabelen werden aanwijzingen voor uitschieters geobserveerd, onder meer bij de resultaten op de BDI en op de dampening-schaal. Deze verdelingen bleken namelijk niet normaal verdeeld, maar vertoonden een rechts scheve verdeling. Hierdoor blijkt een assumptie voor parametrische testen geschonden, namelijk deze die

(25)

stelt dat de varaiabelen normaal verdeeld dienen te zijn. Daarom wordt er gebruik gemaakt van de een robuste regressieanalyse.

Er werd een enkelvoudig regressiemodel opgesteld. De effecten van onder meer (1) de kans dat iemand de recall begint met een negatief woord (PStartNeg), (2) de kans dat ze de recall eindigen met een negatief woord (PStopNeg) en (3) de kans dat ze langer na elkaar negatieve woorden benoemen zonder te switchen naar een woord met een andere valentie (PStayNeg) als onafhankelijke variabelen op de depressieve symptomen (afhankelijke variabele) werden nagegaan.

Vervolgens werd er een tweede enkelvoudig regressiemodel opgesteld waarin de effecten van (1) de kans op het starten met een negatief woord (PStartNeg), (2) de kans op het stoppen van de recall met een negatief woord (PStopNeg), alsook (3) de kans om in de negatieve gedachtenstroom te blijven tijdens de vrije recall (PStayNeg) op de mate van rumineren, gemeten door de PTQ (afhankelijke variabele), werden nagegaan.

Een derde regressiemodel ging de effecten na van (1) de kans op het stoppen met een positief woord (PStopPos), (2) de kans op binnen een positieve trend blijven tijdens de recall (PStayPos) en (3) de kans op het starten van de recall met een positief woord (PStartPos) als onafhankelijke variabelen op de mate van gebruik maken van dampening strategieën als afhankelijke variabele.

De volgende hypothese werd getest via een regressieanalyse met robuuste bootstrap testen om indirecte effecten na te gaan. Dit met de bedoeling om mogelijke mediatie-effecten na te gaan. We wouden namelijk achterhalen of effecten tussen depressieve symptomen en de dynamische geheugenmaten gemedieerd werden door de emotieregulatiestrategieën; dampening en ruminatie. Een eerste opgesteld mediatiemodel stelde PStayPos, de neiging om in een positieve gedachtenstroom te blijven, als onafhankelijke variabele en depressieve symptomen als afhankelijke variabele. Het gebruik van dampeningstrategieën werd opgesteld als mediator tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele. Er werd ook een tweede mediatiemodel opgesteld waarbij het omgekeerde effect nagegaan werd, namelijk de relatie tussen depressieve symptomen, gerapporteerd in de BDI, en PStayPos, met dampening als mediator.

Resultaten

Descriptieve analyses.

De gemiddelde leeftijd van de participanten was 20.27 jaar (SD=4.37), waarbij de jongste deelnemer 18 jaar was en de oudste 47 jaar. De gemiddelde score die de

(26)

gerapporteerd werd op de BDI is 13.53 (SD=.87). Binnen de steekproef rapporteerden 61 participanten minimale depressieve symptomen, 26 participanten milde depressieve symptomen, 14 participanten moderate depressieve symptomen en 8 participanten ernstige depressieve symptomen. Op de PTQ werd een gemiddelde score van 29.97 (SD=1.18) gevonden. Op de vragenlijst die dampening nagaat, werd een gemiddelde score van 12.65 (SD=0.39) gerapporteerd.

Wanneer we de geheugenmaten bekeken, werden er volgende resultaten gevonden: voor PStartPos werd een gemiddelde van .54 (SD=.017) gevonden, voor PStartNeg een gemiddelde van .46 (SD=.017), voor PStayPos en PStayNeg respectievelijk gemiddelden van .47 (SD=.010) en .43 (SD=.011), voor PStopPos een gemiddelde van .51 (SD=.017) en ten slotte voor PStopNeg een gemiddelde van .49 (SD=.017).

De correlaties tussen dampening en BDI, r=.45, p<.05 en tussen dampening en PTQ, r=.49, p<.05, waren statistisch significant. Er kan gesteld worden dat deze verbanden verschillend waren van nul. De correlaties waren echter eerder zwak. Er werden ook statistisch significante verbanden gevonden tussen dampening en PStayPos, r=.21, p<.05 en tussen dampening en PStopPos, r=.1, p<.05. Deze correlaties waren echter laag. Ook de correlaties tussen PStartPos en PStayPos, r=.28, p<.05, tussen PStartNeg en PStayNeg, r=..28, p<.05 en tussen PStayNeg en PStopPos,

r=.19, p<.05 waren, ondanks ze statistisch verschillend waren van nul, toch eerder zwak.

Het verband tussen PStayNeg en PStopPos, r=.33, p<.05, was statistisch significant. De correlatie was echter eerder laag Er werd ook een middelmatig verband gevonden tussen BDI en PTQ, r=.61, p<.05, dat statistisch significant was. Er lijkt dus evidentie te zijn dat individuen die meer depressieve symptomen rapporteerden ook meer gebruik leken te maken van ruminatiestrategieën. Daarbij aansluitend, dat individuen die een lager aantal depressieve symptomen rapporteerden ook minder rumineerden. Er werden ook twee zeer sterke correlaties gevonden tussen PStartPos en PStartNeg, r=-1, p<.05 en tussen PStopPos en PStopNeg, r=-.99, p<.05. Dit wil zeggen dat de kans om de recall te starten met een positief woord omgekeerd gerelateerd was met de kans om de recall te starten met een negatief woord. Iemand die sneller de recall start met een positief woord, zou deze recall dus minder snel starten met een negatief woord. Het volgende sterke verband gaf aan dat de kans om de recall te stoppen met een positief woord omgekeerd gerelateerd is met de kans om de recall te stoppen met een negatief woord.

(27)

Iemand die de recall eindigde met een positief woord, had met andere woorden een kleinere kans om de recall te stoppen met een negatief woord.

Statistische analyses

Regressiemodellen.

Het eerste regressiemodel ging het effect van de onafhankelijke variabelen PStartNeg, PStopNeg en PStayNeg op de afhankelijke variabele depressieve symptomen na. Uit de resultaten van dit regressiemodel bleek dat het effect van de kans dat iemand de recall start met een woord met negatieve valentie op depressieve symptomen niet significant verschillend was van nul, t(102)= 1.64, p=.2. Dit wil zeggen dat het vaker starten van de recall met een negatief woord geen verandering in het aantal gerapporteerde depressieve symptomen zou teweeg brengen. Daarbij bleek ook het effect van de kans om de recall te stoppen met een negatief woord op depressieve symptomen niet significant verschillend te zijn van nul, t(102)= -1.42, p=.4. De kans dat iemand de recall stopt met een negatief woord leek dus niet tot een verandering in het aantal gerapporteerde depressieve symptomen te leiden. Als laatste bleek het effect van de kans dat iemand gedurende zijn recall langer in de negatieve stroom blijft, zonder de switchen van valentie, op depressie niet significant verschillend van nul, t(102)= -1.77, p=.3. Hoe lang iemand negatieve woorden achter elkaar tijdens de recall opsomt, leek geen effect te hebben op het gerapporteerd aantal depressieve symptomen.

Een tweede regressieanalyse ging het effect van de onafhankelijke variabelen PStartNeg, PStopNeg en PStayNeg op de afhankelijke variabele mate van rumineren na. Uit deze analyse kwam naar boven dat er geen statistisch significante effecten te vinden waren van PStartNeg, PStopNeg en PStayNeg op de mate van rumineren. Zo was het effect van de kans op het starten van de recall met een negatief woord op rumineren niet significant verschillend van nul, t(105)= -1.35, p=.2. Het starten van de recall met een negatief woord leek dus geen invloed uit te oefenen op de mate van rumineren. 05. Daarbij bleken de effecten van de kans om de recall te stoppen met een negatief woord en de kans om in de negatieve trend te blijven tijdens de recall niet significant verschillend van nul, zo waren de t-scores respectievelijk t(105)= -.90, p=.4 en t(105)= -.97, t>..3. De mate waarin iemand de recall stopt met een negatief woord, beïnvloedde de mate van rumineren niet. Ook de hoeveelheid negatieve woorden, die na elkaar opgenoemd worden, leken geen veranderingen in de mate van rumineren te weeg te brengen.

(28)

Het derde regressiemodel nam PStartPos, PStopPos en PStayPos als onafhankelijke variabelen en het gebruik van dampening als afhankelijke variabele. Uit de resultaten van het laatste regressiemodel bleek er geen statistisch significant effect gevonden tussen de kans op het starten van de recall met een positief woord op het gebruik van dampening, t(102)= .31, p:..8, alsook het effect van de kans op het stoppen van de recall met een negatief woord op dampening, t(102)= -.22, p.8. De recall starten met een positief woord had geen effect op het gebruik van dampeningstrategieën. Daarbij leidde ook het stoppen van de recall met een negatief woord niet tot veranderingen in de mate van het gebruik maken van dampeningstrategieën. Het effect tussen de kans om langer in een positieve stroom te blijven tijdens de recall op het gebruik van dampening van positieve emoties bleek echter wel statistisch verschillend van nul, t(102)= -2.00, p=.05. Dit wil zeggen dat hoe langer iemand in de positieve stroom bleef tijdens de recall, hoe minder zij leken gebruik te maken van de strategie dampening

.

Mediatiemodellen

Bij het bestuderen van mediatiemodellen, kunnen zowel indirecte, directe en totale effecten geanalyseerd worden (zie figuur B). Een direct effect is het effect dat de onafhankelijke variabele heeft op de afhankelijke variabele (a). Een indirect effect is het effect van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele, die via een 3de variabele verloopt. De onafhankelijke variabele zal namelijk effect hebben op de mediator en deze zal op zijn beurt een effect uitoefenen op de afhankelijke variabele. Deze beide effecten, noemen we het indirect effect. (b+c). Het totaal effect omvat de som van het indirect en het direct effect. (a+b+c).

Voorgaande regressiemodellen gaven aanwijzingen dat er een verband te vinden was van PStayPos op dampening. Deze bevindingen, alsook de implicatie dat dampening technieken depressieve symptomen zouden voorspellen, leidden tot de hypothese dat dampening als mediator voor het effect tussen de lengte van de positieve

(29)

gedachtenstroom op depressieve symptomen kon optreden. Er werden hieromtrent twee mediatiemodellen opgesteld.

Bij de analyse van het eerste mediatiemodel leek geen statistisch significant totaal effect te vinden van PStayPos op depressieve symptomen, z(104)= -1.75, p=.08. Er werd ook geen direct effect gevonden, z(104)= -1.12, p=.26. Er werden aanwijzingen gevonden voor een significant indirect effect via dampening, aangezien het betrouwbaarheidsinterval [-12.1;-1.04] nul niet omvat. Er werd een statistisch significante significant effect gevonden tussen PStayPos en dampening, z(104)= -2.21, p=.027. PStayPos verklaarde 3.48% van de variantie binnen dampening.. Een stijging van gebruik van dampening-technieken zou leiden tot een kortere opeenvolgende stroom positieve woorden tijdens de recall. Daarbij werd er ook een statistisch significant effect gevonden van dampening op depressieve symptomen, wanneer PStayPos constant gehouden werd, z(104) = 5.08, p<.001. 28% van de variantie binnen het aantal gerapporteerde depressieve symptomen kon verklaard worden door dampening en PStayPos (Zie figuur C). Dampening fungeerde dus als mediator tussen PStayPos en depressieve symptomen. Dit wil zeggen dat hoe korter de reeks opeenvolgende positieve woorden tijdens de recall was, hoe vaker er gebruik gemaakt werd van dampening als strategie. Dit was op zijn beurt gerelateerd aan een hogere rapportage van depressieve symptomen gemeten door de BDI.

Aangezien het eerste model statistisch significant gebleken is, werd ook het omgekeerde mediatiemodel getest. Er werd geen statistisch significant totaal effect gevonden bij de analyse van het tweede mediatiemodel tussen depressieve symptomen en PStayPos, z(104)= -1.77, p=.076. Daarbij werden er geen significante directe effect gevonden, z(104)= -.99, p=.32, alsook geen indirecte effecten via dampening, aangezien 0 binnen het betrouwbaarheidsinterval [-.0021; .0001] viel. Er werd echter wel een statistisch significant effect gevonden van depressieve symptomen op dampening, z(104)= 5.71, p<.001. 29.1% van de variantie binnen dampening kon verklaard worden door de gerapporteerde depressieve symptomen. Er werd echter geen statistisch significant effect gevonden tussen Dampening en PStayPos, wanneer de depressieve symptomen constant gehouden werden, z(104)=-.81, p=.42 . Er werd maar 2.62% van de variantie binnen PStayPos verklaard door dampening en de gerapporteerde depressieve symptomen (Zie figuur D).

Er leek dus minder evidentie te zijn voor deze richting van het effect van dampening op PStayPos en van depressieve symptomen op PStayPos.

(30)

Discussie

Dit onderzoek stelde als doel de relatie na te gaan tussen dynamische geheugenmaten en depressieve symptomen en hoe deze relatie beïnvloed kan worden door het gebruik van emotieregulatiestrategieën, zoals ruminatie en dampening. Er werd gebruik gemaakt van volgende dynamische geheugenprocessen, dit voor zowel materiaal van positieve als negatieve valentie: de start van de recall, het stoppen van de recall en de duur van de geheugenstroom met eenzelfde valentie. In huidig onderzoek werd gebruik gemaakt van dynamische geheugenmaten om inzichten te verwerven omtrent geheugenprocessen. In de eerste plaats omdat deze objectiever zijn dan zelf-rapportagematen, zoals vragenlijsten. Daarnaast tonen zij meer nuances in de actieve geheugenprocessen bij de verwerking van emotioneel geladen materiaal. In dit onderzoek werd de focus gelegd op de relaties tussen deze geheugenmaten en depressieve klachten.

Samengevat werd er geen significant effect gevonden tussen de start van de recall met een negatief woord en depressieve symptomen (hypothese 1), alsook geen significant effect tussen het stoppen van de recall met een negatief woord en depressie (hypothese 2). Iemand die lijdt aan een depressie leek dus niet vaker de recall te starten of te stoppen met een negatief woord in vergelijking met gezonde individuen. Huidig onderzoek vond ook geen significant effect tussen de lengte van de negatieve

(31)

gedachtenstroom en depressieve symptomen (hypothese 3). De lengte van de negatieve gedachtenstroom lijkt dus het aantal depressieve symptomen niet te voorspellen. Voorgaand onderzoek gaf echter andere implicaties. Het onderzoek van van Vught, Hitchcock, Shahar en Britton (2012) gaf aan dat participanten, lijdend aan een depressie en welke geen behandeling kregen tussen twee testmomenten, op een tweede testmoment de recall minder vaak startten met een woord met een positieve valentie en daarbij deze vaker startten met een woord met een negatieve valentie. Ook gaf dit onderzoek aan dat individuen met depressieve symptomen, die geen behandeling ondergingen, het moeilijker bleven hebben met loskomen uit een negatieve gedachtenstroom. In de huidige studie werd ook geen significant effect gevonden tussen een langere negatieve gedachtenstroom en het gebruik van ruminatietechnieken (Hypothese 4). De lengte van de negatieve gedachtenstroom had geen significant effect op het al dan niet gebruik maken van ruminatietechnieken.

Dit is eerder een onverwachts resultaat ten aanzien van wat theoretische modellen zouden verwachten. Ruminatie wordt namelijk gedefinieerd als een emotieregulatiestrategie, waarin de focus gelegd wordt op de negatieve gemoedstoestand en gekenmerkt wordt door ongecontroleerde en repetitieve negatieve gedachten (McLaughlin & Nolen-Hoeksema, 2011). Bij gevolg zou men verwachten dat ruminatie ook gerelateerd zou zijn aan een langere (en persisterende) negatieve gedachtenstroom tijdens de recall.

Er werd echter wel een resultaat gevonden, welke in lijn ligt met de theoretische verwachtingen. Er werd namelijk een indicatie gevonden voor een relatie tussen de lengte van de positieve stroom, dampening en depressie. Deze studie heeft aanwijzingen gevonden dat iemand die minder lang in een stroom van positieve elementen bleek vaker gebruik maakte van dampening-strategieën. Het leek als het ware dat positieve informatie door middel van dampening negatiever werd geëvalueerd, waardoor ze hun positieve stroom doorbraken. De mate dat men gebruik maakte van dampening-strategieeën om met emotioneel geladen informatie om te gaan, bleek op zijn beurt het aantal gerapporteerde depressieve symptomen te voorspellen. Vaker gebruik maken van dampeningstrategieën leidde tot een verhoging van het aantal gerapporteerde depressieve symptomen. Deze laatste bevindingen liggen in lijn met de gevonden resultaten in het onderzoek van Raes, Smets, Nelis en Schoofs in 2012. Dit onderzoek biedt evidentie dat het gebruik van dampeningstrategieën depressieve symptomen tijdens een follow-up moment kon voorspellen.

(32)

De schema-theorie (Beck, 1967) en de netwerktheorie (Collins & Loftus, 1975; Anderson, 1976; Bower, 1981) voorspellen dat er clusters bestaan van gedachten, gevoelens en herinneringen en dat deze clusters door een congruente gemoedstoestand geactiveerd kunnen worden. Met andere woorden zou er verwacht worden dat negatieve geheugennetwerken geactiveerd zouden worden bij een individu met depressieve symptomen. Bij gevolg zou een individu met depressieve symptomen vaker en langer woorden met een negatieve valentie opnoemen tijdens een recall. Deze verwachtingen worden niet volledig gerepliceerd binnen het huidige onderzoek. Er werd wel een relatie tussen een kortere lengte van positieve gedachtenstroom en depressieve symptomen gevonden. Dit kon verwacht worden volgens de theoretische modellen. De relaties tussen het starten en het stoppen van de recall met een negatief woord en de lengte van een negatieve gedachtenstroom met depressie werd echter niet teruggevonden in dit onderzoek. Dit is eerder een onverwachts resultaat. De gevonden resultaten liggen daarentegen wel in lijn met de voorspellingen volgens de modellen van Joormann en Vanderlind (2014). Zoals in deze modellen verondersteld wordt, werd er binnen het huidig onderzoek een invloed gevonden van geheugenvertekening op depressiesymptomen, via emotieregulatie. De lengte van de positieve gedachtenstroom had namelijk een effect op het aantal depressiesymptomen via de mate van hanteren van dampeningtechnieken.

In conclusie kan er gesteld worden dat de gevonden resultaten binnen het huidige onderzoek zowel ondersteuning bieden aan voorop gestelde theoretische modellen, als aanwijzingen geven voor beperkingen binnen deze modellen. Voornamelijk theoretische implicaties omtrent negatieve geheugenbias binnen depressie, werden in dit onderzoek niet gerepliceerd.

Desalniettemin geven de gebruikte dynamische geheugenmaten nieuwe inzichten omtrent de geheugenprocessen bij individuen met depressieve symptomen en hoe deze individuen emotioneel materiaal verwerken en ophalen uit het geheugen. Het lijkt dan ook aangeraden om gebruik te maken van deze dynamische geheugenmaten bij toekomstig onderzoek omtrent geheugenbias tegenover negatief materiaal, depressieve symptomen en hoe emotieregulatie, zoals ruminatie, hierop kan inspelen.

Aangezien het huidige onderzoek aangaf dat geheugenbias, via het hanteren van dampeningstrategieën, invloed uitoefent op de hoeveelheid gerapporteerde depressieve symptomen, lijkt het interessant om enkele klinische implicaties omtrent dit verband te benoemen. Zo zouden geheugentrainingen en trainingen met betrekking tot dampening

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The PLATINUM trial (A Prospective, Randomized, Multicenter Trial to Assess an Everolimus-Eluting Coronary Stent Sys- tem [PROMUS Element] for the Treatment of Up to Two de Novo

De Raad van State verbindt aan het wegvallen van bepaalde redenen voor de keuze voor de bestuurlijke boete niet de consequentie dat ‘het punitieve bestuursrecht zich opnieuw zou

• Jiapan Guo, Chenyu Shi, George Azzopardi, and Nicolai Petkov, Recognition of archi- tectural and electrical symbols by COSFIRE filters with inhibition, In Computer Analysis of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

If the AUT is deviated from the coordinate origin of the measure- ment set-up, the conventional algorithm requires larger mea- surement range and smaller sampling interval than the

De voornaamste knelpunten waar de stil pandhouder tegenaan kan lopen zijn dat er in beginsel een pandrecht wordt gevestigd op een voorwaardelijk eigendomsrecht en dus niet op

Moreover, we have identified a basic set of relational schema transformations that, if these transformations can be performed online, and if they can be composed using