• No results found

De (on)aanvaardbare posities van derden bij de overdracht van een zaak onder eigendomsvoorbehoud in het Nederlandse eigendomsrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De (on)aanvaardbare posities van derden bij de overdracht van een zaak onder eigendomsvoorbehoud in het Nederlandse eigendomsrecht"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

De (on)aanvaardbare posities van derden bij de overdracht van een zaak onder eigendomsvoorbehoud in het Nederlandse eigendomsrecht

Naam: L.V. (Lorijn) Kooij

E-mailadres: lorijn.kooij@student.uva.nl Studentnummer: 6030521

Mastertrack: Privaatrechtelijke rechtspraktijk Begeleider: mw. mr. G.A. (Gina) Hindriks

Tweede lezer: mw. mr. M.I. (Mirella) Peereboom-van Drunick Inleverdatum: 11 september 2017

(2)

Abstract

Het doel van dit onderzoek is het nagaan of de posities van verschillende derden, namelijk die van de stil pandhouder, de derde-verkrijger en de curator, bij een overdracht van een zaak onder eigendomsvoorbehoud in het Nederlandse recht aanvaardbaar zijn. Bij de vraag naar de aanvaardbaarheid wordt een normatieve beoordeling gegeven. Onderzocht is of de

Nederlandse manier de juiste is om het eigendomsvoorbehoud te benaderen. Omdat de onderzoeksvraag een normatief perspectief heeft, wordt een evaluerende methode gebruikt. Om dit evaluerend onderzoek te kunnen uitvoeren moet eerst gekeken worden naar de

geschiedenis van het eigendomsvoorbehoud, naar de situatie op dit moment en waarom dit zo is. Ook worden meningen van verschillende juridische auteurs uiteengezet. Voor een deel is om deze reden ook gebruik gemaakt van beschrijvend en verklarend onderzoek.

Gesteld kan worden dat de rechtsposities van de stil pandhouder en de derde-verkrijger, ondanks enkele obstakels, sinds het Rabobank/Reuser-arrest nog beter zijn gewaarborgd bij de overdracht van een zaak onder eigendomsvoorbehoud waarop tevens een stil pandrecht is gevestigd. De voornaamste knelpunten waar de stil pandhouder tegenaan kan lopen zijn dat er in beginsel een pandrecht wordt gevestigd op een voorwaardelijk eigendomsrecht en dus niet op het volwaardige eigendomsrecht, dat de manieren waarop de stil pandhouder tot executie kan overgaan niet altijd de gewenste opbrengst genereren, onder andere omdat door de leverancier vaak een verlengd eigendomsvoorbehoud is bedongen. Ook voor de derde-verkrijger vormt een knelpunt dat bij overdracht aan hem van een onder

eigendomsvoorbehoud geleverde zaak, hij in beginsel enkel de voorwaardelijke eigendom verkrijgt. Hierbij komt dat een zaak niet in alle gevallen mag worden overgedragen aan een derde. Wel kan de derde-verkrijger een beroep doen op de derdenbeschermingsregeling. De rechtspositie van de curator in faillissement wat betreft zijn salaris is eveneens aanvaardbaar, nu hij wat zijn salaris betreft een superpreferente boedelvordering heeft. Enkel wanneer de curator handelt ten gunste van de boedelschuldeisers zullen deze boedelschuldeisers moeten inleveren op hun rechtspositie. De rechtspositie van de boedelschuldeisers is daarom minder goed gewaarborgd in het Nederlandse recht.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

1.1 Aanleiding 1

1.2 Probleemstelling 3

1.3 Centrale vraag en deelvragen 4

1.4 Doelstelling 4

1.5 Onderzoeksmethode 5

1.6 Reikwijdte en leeswijzer 5

2. Het eigendomsvoorbehoud en het stil pandrecht 8

2.1 Introductie 8

2.2 De geschiedenis van het eigendomsvoorbehoud 8

2.3 Het juridische kader van het eigendomsvoorbehoud 11

2.4 Het juridische kader van het stil pandrecht op roerende zaken 13

2.5 Het gesloten systeem van het goederenrecht 14

2.6 Tussenconclusie 15

3. De rechtspositie van de stil pandhouder 16

3.1 Introductie 16

3.2 Vestiging van een stil pandrecht door de koper of de leverancier 17 3.3 De prioritering in het geval van meerdere stille pandrechten 19 3.4 Beschikkingsbevoegdheid van de koper ten gunste van de rechtspositie van

de stil pandhouder 22

3.5 Executie door de stil pandhouder van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak 24 3.6 Het uitoefenen van het eigendomsvoorbehoud door de leverancier ten nadele van de

positie van de stil pandhouder 25

3.7 Toekomstige goederen 27

3.8 De huidige waarborgen en bestaande knelpunten voor de stil pandhouder 27

3.9 Tussenconclusie 29

4. De rechtspositie van de derde-verkrijger 30

4.1 Introductie 30

4.2 De leverancier draagt de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak over aan een derde 30 4.3 De koper draagt de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak over aan een derde 31 4.4 De derde waaraan de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak wordt overgedragen 34 4.5 De derde-verkrijger in verhouding tot de stil pandhouder 34

(4)

4.6 De huidige waarborgen en de bestaande knelpunten voor de derde-verkrijger 35

4.7 Tussenconclusie 36

5. De curator 38

5.1 Introductie 38

5.2 De curator en zijn salaris ten opzichte van de stil pandhouder 38 5.3 De curator wanneer hij handelt ten gunste van de boedelschuldeisers ten opzichte van

de stil pandhouder 40

5.4 De curator wanneer hij handelt ten gunste van de boedelschuldeisers ten opzichte van de

derde-verkrijger 41

5.5 De huidige waarborgen en de bestaande knelpunten voor de curator 42

5.6 Tussenconclusie 43 6. Conclusie 44 Literatuurlijst 46 Boeken 46 Oraties en dissertaties 47 Artikelen in tijdschriften 47

Regelgeving en parlementaire stukken 49

Jurisprudentie 50

Elektronische bronnen 50

(5)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

De gevolgen van overdracht onder eigendomsvoorbehoud voor de beschikkingsbevoegdheid van de koper waren tot voor kort niet altijd even duidelijk.1 Wat de daadwerkelijke gevolgen zijn heeft consequenties voor derden die in de verkoop zijn betrokken. Derden kunnen

bijvoorbeeld een pandhouder, derde-verkrijger of curator zijn. Met de onduidelijkheid omtrent de gevolgen bij overdracht onder eigendomsvoorbehoud, zijn ook de rechtsposities van deze derden vaak onduidelijk.

Op 3 juni 2016 is door de Hoge Raad een uitspraak gewezen, waarin de bovenstaande kwestie wat betreft de beschikkingsbevoegdheid van de koper aan het licht kwam en waarin de

beschikkingsbevoegdheid werd aanvaard.2 In deze zaak droeg de leverancier Meteor een teeltsysteem over aan de koper Revadap onder eigendomsvoorbehoud met de betaling van de koopprijs als opschortende voorwaarde.3 Revadap wilde ten gunste van zijn huisbank

Rabobank een pandrecht vestigen op alle huidige en toekomstige inventaris en voorraden, waaronder het teeltsysteem, als zekerheid voor een afgesloten financieringsovereenkomst.4 Hierna ging Revadap failliet en ontstond een discussie tussen de curator Reuser en de

pandhouder Rabobank over de vraag wat er met het teeltsysteem zou gebeuren. Zou dit in de boedel vallen of zou de pandhouder recht hebben op de opbrengst van het teeltsysteem na executie?

1 Scheltema, MvV, 2017/3.

2 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046 (Rabobank/Reuser).

3 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046 (Rabobank/Reuser).

(6)

* Afbeelding van de relatie tussen de partijen in het Rabobank/Reuser-arrest. In het arrest is bepaald dat na faillietverklaring van de debiteur Revadap, de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken waarop een pandrecht was gevestigd onder het pandrecht komen te vallen, wanneer de financier Rabobank de koopsom van de verpande zaken voldoet. Zolang nog niet aan de opschortende voorwaarde is voldaan, zijn de leverancier en koper allebei voorwaardelijk eigenaar. De leverancier onder ontbindende voorwaarde en de koper onder opschortende voorwaarde. Ten gevolge hiervan is de beschikkingsbevoegdheid over de zaak van zowel de leverancier als de koper beperkt. De koper die de zaak onder eigendomsvoorbehoud heeft gekocht, kan zijn voorwaardelijk eigendomsrecht alleen onder dezelfde voorwaarde als de voorwaarde die aan de zaak zelf kleeft aan een derde overdragen of hier een pandrecht op vestigen, aldus art. 3:84 lid 4 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Wanneer een pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht wordt gevestigd, komt na de vestigingshandeling een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht tot stand.5

De Hoge Raad wijkt hiermee af van de uitspraak van de Rechtbank en het Hof.6 Het Hof stelde dat het eigendomsrecht ingevolge art. 5:1 BW ‘het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben’. Nu maar één recht het meest omvattend kan zijn, kan op een goed ook maar één eigendomsrecht rusten. Als gevolg daarvan stelde het hof dat op grond van art. 35 lid 2 Faillissementswet (hierna: Fw) het pandrecht niet tot stand is gekomen en de zaak in de faillissementsboedel valt en niet meer door de pandhouder kan worden gevorderd, aangezien de koper niet meer beschikkingsbevoegd was nu zijn faillissement was ingetreden.

5 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046, r.o. 4.2.3.

6 Rechtbank ‘s-Gravenhage 12 september 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7231 en Gerechtshof Den Haag 2 september 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4352.

(7)

Het gegeven dat het eigendomsrecht op grond van art. 5:1 BW het meest omvattende recht is dat iemand op een zaak kan hebben, maakt het eigendomsvoorbehoud voor de leverancier een machtig middel tot zekerheid.7 Uit het zojuist beschreven Rabobank/Reuser-arrest blijkt

echter dat wanneer een financier een pandrecht heeft bedongen, deze ook een sterke zekerheid verwerft.8 Hiernaast kunnen andere derden worden onderscheiden die allen een verschillende positie innemen wat betreft de onder eigendomsvoorbehoud overgedragen zaak. Deze

verhouding wordt concreter gemaakt met de volgende casus. Deze fictieve casus zal gedurende het onderzoek in andere betrekkingen terugkomen.

Casus: Musk v. Car-electrics

Musk fabriceert elektrische auto’s in een fabriekshal in Amsterdam. Musk draagt vijf elektrische auto’s over aan de autodealer Car-electrics op grond van art. 3:92 BW onder voorwaarde van betaling van de koopprijs van deze vijf auto’s.9 Musk behoudt de eigendom dus voor totdat Car-electrics aan deze opschortende voorwaarde heeft voldaan. Verder komen Musk en Car-electrics overeen dat Musk een jaar lang iedere drie maanden drie elektrische auto’s zal leveren aan Car-electrics. Om deze auto’s te kunnen financieren heeft de huisbank van Car-electrics - Bank C - een kredietfaciliteit verstrekt. In het kader van deze financiering heeft Car-electrics een stil pandrecht gevestigd ten gunste van Bank C op alle in het magazijn van autodealer Car-electrics aanwezige auto’s. Hierna draagt de autodealer een elektrische auto die aan hem onder eigendomsvoorbehoud is geleverd over aan een van zijn klanten, de heer D. Een paar maanden later gaat de autodealer failliet en wordt mevrouw E. aangewezen als curator.

7 Broekaart 2014, p. 13.

8 Verheul, TvI, 2017/10.

9 Art. 3:92 lid 1 bepaalt dat wanneer ‘een overeenkomst de strekking [heeft] dat de een zich de eigendom van een zaak die in de macht van de ander wordt gebracht, voorbehoudt totdat een door de ander verschuldigde prestatie is voldaan, hij wordt vermoed zich te verbinden tot overdracht van de zaak aan de ander onder opschortende voorwaarde van voldoening van die prestatie’.

(8)

1.2 Probleemstelling

Het is niet altijd even duidelijk hoeveel rechten derden hebben in verhouding tot andere belanghebbenden bij een levering onder eigendomsvoorbehoud. Het is bijvoorbeeld

onduidelijk of de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak mag worden overdragen aan een derde en of een pandrecht op deze zaak mag worden gevestigd en vervolgens wat dit betekent voor de pandhouder en de derde-verkrijger. Daarnaast is het onduidelijk welke partij meer rechten heeft indien partijen willen uitwinnen of wat er gebeurt in geval van

faillissement. In dit onderzoek worden deze punten nader bekeken om vervolgens de posities van de pandhouder, de derde-verkrijger en de curator te kunnen bepalen.

1.3 Centrale vraag en deelvragen

De vraag die in dit onderzoek centraal staat luidt daarom als volgt:

In hoeverre zijn de rechtsposities van de stil pandhouder, de derde-verkrijger en de curator voldoende gewaarborgd door het Nederlandse recht indien een zaak is overgedragen onder eigendomsvoorbehoud?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden komen verschillende deelvragen aan bod. Ik

bespreek de vraag hoe het eigendomsvoorbehoud in het Nederlandse recht geregeld is, hoe de rechtsposities van de verschillende derden geregeld zijn in het Nederlandse recht en wat de huidige waarborgen en knelpunten voor de verschillende derden zijn wanneer een zaak onder eigendomsvoorbehoud is overgedragen.

1.4 Doelstelling

Door onderzoek te doen naar de rechtsposities van de stil pandhouder, de derde verkrijger en de curator bij een overdracht onder eigendomsvoorbehoud, wordt de verhouding tussen deze verschillende derden verhelderd. Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is het ondervinden of de posities van deze derden aanvaardbaar zijn, ten opzichte van de leverancier en ten opzichte van elkaar.

In dit onderzoek wordt vooral ingegaan op de rechtsposities van de verschillende derden, in plaats van op die van de leverancier of de koper, omdat er vooral onderzoek is gedaan naar de

(9)

posities van de leverancier en de koper. Minder aandacht is besteed aan banken en andere derden, terwijl het voor de posities van deze partijen eveneens zeer van belang is of een eigendomsvoorbehoud is bedongen. Het is belangrijk om te weten wat hun rechten zijn met het oog op de rechtszekerheid. Daarom is het zaak om hier nader onderzoek in te verrichten, zodat iedere partij weet waar hij aan toe is.

1.5 Onderzoeksmethode

De rechtsposities van de stil pandhouder, de derde-verkrijger en de curator worden onderzocht met behulp van literatuuronderzoek waarvoor wetgeving, literatuur en jurisprudentie wordt geanalyseerd. Bij de vraag naar de aanvaardbaarheid wordt een normatieve beoordeling gegeven. Onderzocht is of de Nederlandse manier de juiste is om het eigendomsvoorbehoud te benaderen wat betreft de rechtsposities van verschillende derden. Het zou zo kunnen zijn dat de Nederlandse wijze te soepel of juist te streng is. Omdat de onderzoeksvraag een normatief perspectief heeft, wordt een evaluerende methode gebruikt. Om dit evaluerend onderzoek te kunnen uitvoeren moet eerst gekeken worden naar de geschiedenis van het eigendomsvoorbehoud. Ook moet gekeken worden naar de situatie op dit moment en waarom het op deze manier geregeld is. Tevens worden de meningen van verschillende juridische auteurs uiteengezet. Voor een deel is om deze reden ook gebruik gemaakt van beschrijvend en verklarend onderzoek.

1.6 Reikwijdte en leeswijzer

Naast de derde die een pandrecht op het onder eigendomsvoorbehoud geleverde goed heeft gevestigd, de derde waaraan het voorbehouden eigendom wordt overgedragen en de curator, bestaan in het rechtsverkeer andere derden, zoals de borg of de bank die een bankgarantie afgeeft. In het belang van een goede inkadering van dit onderzoek, worden deze derden buiten beschouwing gelaten.

Nu in dit onderzoek de overdracht van roerende goederen centraal staat, zal alleen het stil pandrecht als zekerheidsrecht besproken worden. De verhouding tussen verschillende andersoortige zekerheidsrechten - zoals het hypotheekrecht - is voor dit onderzoek minder relevant en zal daarom buiten beschouwing worden gelaten. De nadruk wordt gelegd op het stil pandrecht en niet op het vuistpandrecht, waarbij op grond van art. 3:236 BW de zaak in de

(10)

macht van de pandhouder wordt gebracht, gezien het feit dat op een onder

eigendomsvoorbehoud geleverde zaak voornamelijk een stil pandrecht wordt gevestigd. In hoofdstuk twee wordt besproken hoe het eigendomsvoorbehoud in het Nederlandse recht is geregeld en hoe het eigendomsvoorbehoud tot stand is gekomen. Omdat onder andere het stil pandrecht dat op een in eigendomsvoorbehoud overgedragen zaak gevestigd kan worden centraal staat, wordt in hoofdstuk twee tevens besproken hoe een stil pandrecht op een roerende zaak kan worden gevestigd. Ten slotte wordt in hoofdstuk twee dieper ingegaan op het gesloten systeem van het goederenrecht. In hoofdstuk drie wordt gekeken naar de

rechtspositie van de eerste soort derde die in deze scriptie wordt onderzocht, namelijk die van de pandhouder. De vestiging van een stil pandrecht door de koper en door de leverancier op een onder eigendomsvoorbehoud overgedragen zaak wordt besproken. Ook wordt dieper ingegaan op de situatie waarin ten behoeve van meerdere stil pandhouders een pandrecht is gevestigd op dezelfde zaak. In hoofdstuk drie wordt tevens de bevoegdheid van de koper om over de voorwaardelijke eigendom te beschikken besproken. Hierna volgt een paragraaf over de executie van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak door de pandhouder en een paragraaf over de uitoefening van het eigendomsvoorbehoud door de leverancier. Omdat een pandrecht bij voorbaat kan worden gevestigd op toekomstige goederen, is hier ook een paragraaf aan gewijd. Hoofdstuk drie wordt afgesloten met een uiteenzetting van de huidige waarborgen en de bestaande knelpunten voor een stil pandhouder. De rechtspositie van de derde-verkrijger komt aan bod in hoofdstuk vier. Eerst worden de situaties besproken waarin de leverancier en de koper de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak overdragen aan een derde. Hierna volgt een paragraaf over de derde-verkrijger waaraan de onder

eigendomsvoorbehoud geleverde zaak wordt overgedragen. Ook wordt de derde-verkrijger besproken in verhouding tot de stil pandhouder. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een uiteenzetting van de huidige waarborgen en de bestaande knelpunten voor een

derde-verkrijger. Tot slot komt in hoofdstuk vijf de rechtspositie van de curator aan bod. Eerst wordt dieper ingegaan op de positie die de curator inneemt wat betreft zijn salaris ten opzichte van de stil pandhouder. Hierna wordt de curator besproken wanneer hij handelt ten gunste van de boedelschuldeisers ten opzichte van de stil pandhouder. In de paragraaf hierna komt de curator aan bod wanneer hij handelt ten gunste van de boedelschuldeisers ten opzichte van de

(11)

derde-verkrijger. Hoofdstuk vijf wordt afgesloten met een uiteenzetting van de huidige waarborgen en de bestaande knelpunten voor de curator.

(12)

2. Het eigendomsvoorbehoud en het stil pandrecht

2.1 Introductie

In dit hoofdstuk wordt onderzocht hoe het eigendomsvoorbehoud en het stil pandrecht in het Nederlandse recht zijn geregeld. In paragraaf twee wordt de geschiedenis van het

eigendomsvoorbehoud besproken, waarbij de ontwikkeling van het eigendomsvoorbehoud door de jaren heen wordt behandeld. In paragraaf drie wordt het juridische kader van het eigendomsvoorbehoud besproken en het juridische kader van het stil pandrecht op roerende zaken wordt besproken in paragraaf vier. Tot slot komt in paragraaf vier het gesloten systeem van het goederenrecht aan bod.

2.2 De geschiedenis van het eigendomsvoorbehoud

In het Romeinse recht kende men geen figuur van eigendomsvoorbehoud zoals het

tegenwoordig is vervat in art. 3:92 BW. Wel gebruikte men in de klassieke Romeinse tijd de

lex commissoria in situaties waar wij tegenwoordig de constructie van het

eigendomsvoorbehoud zouden toepassen. Partijen kwamen hierbij middels een beding in de koopovereenkomst overeen dat wanneer de koopprijs niet voor een afgesproken tijd werd betaald, ontbinding van de koopovereenkomst zou volgen.10

Het eigendomsvoorbehoud kwam in zwang rond 1936, toen de wettelijke regeling van de koop en verkoop op afbetaling werd toegevoegd aan het BW.11 Toevoeging van deze regeling in het BW geschiedde voornamelijk vanwege de automobielindustrie die rond die tijd een vlucht nam. Deze industrie kon de productie aanzienlijk laten stijgen, omdat nu ook geleverd kon worden aan consumenten die niet in staat waren meteen te betalen. Ook vermogenden hadden de huurkoop, hetgeen een species is van de regeling van koop en verkoop op afbetaling, erkend. De leverancier deed namelijk meer zijn best voor de huurkoper dan de ‘normale’ koper. Dit komt door het voordeel dat de leverancier van de huurkoop heeft bij de

10 Stijns, DJ, 1994.

(13)

goede staat van het product.12 De leverancier wilde immers een deugdelijk product

terugkrijgen in het geval dat de huurkoper niet zou nakomen. Deze huurkoopregeling is een vorm van verkoop onder eigendomsvoorbehoud, waarbij de koopprijs in termijnen wordt betaald.13 De eigendom gaat niet over op de koper bij levering, maar pas door het intreden van

een opschortende voorwaarde, te weten de nakoming van alle betalingsverplichtingen aan de zijde van de koper.

De huurkoopregeling wat betreft roerende zaken was tot januari 2017 vervat in art. 7A:1576h e.v. BW.14 In januari 2017 is de huurkoopregeling vervangen door de nieuwe regeling

Consumentenkrediet in Boek 7 afdelingen 2a, 2b en 2c (art. 7:57 en verder BW).15 Deze

regeling heeft goederenrechtelijke werking en geldt dus tegenover iedereen. Voordat de constructie van de afbetaling in het BW was vervat, bestonden bij juristen verschillende overtuigingen wat betreft het rechtskarakter van de regeling. Sommigen zagen deze rechtsconstructie al als een koop onder eigendomsvoorbehoud.16

Om meer verduidelijking te creëren over het eigendomsvoorbehoud zijn uiteindelijk de artikelen 3:91 en 3:92 BW opgenomen in het BW.17 Zonder een duidelijke regeling zou het eigendomsvoorbehoud vragen kunnen oproepen in verband met art. 3:90 BW, dat de eis van bezitsverschaffing aan de levering van roerende zaken stelt. In dit licht was het niet duidelijk of de koper onder eigendomsvoorbehoud het bezit kreeg terwijl de koopprijs nog niet was voldaan. Hiernaast wilde de wetgever met de toevoeging van art. 3:91 en 3:92 BW het eigendomsvoorbehoud integreren in het wetssysteem.18 De wetgever heeft het

eigendomsvoorbehoud ook in de wet opgenomen in verband met het fiduciaverbod van art. 3:84 lid 3 BW. Deze twee figuren zouden naast elkaar kunnen bestaan omdat een leverancier

12 Van Dijk 1940, p. 14.

13 Art. 7A:1576h e.v. BW oud.

14 Stb. 1990, 378 samen met Stb. 1991, 611.

15 Kamerstukken II, 2016, 34443, 3 (MvT).

16 Van Dijk 1940, p. 13.

17 Kamerstuk II, 1991, 22109, 3, p. 4 (MvT).

(14)

onder eigendomsvoorbehoud, naast het hebben van een zekerheidsrecht, ook het

eigendomsrecht zou moeten kunnen behouden.19 De leverancier kan dan bij ontbinding van de overeenkomst de zaak terugvorderen. Hiernaast werd beargumenteerd dat wanneer een

leverancier enkel een stil pandrecht zou kunnen laten vestigen in plaats van

eigendomsvoorbehoud te bedingen, deze leverancier altijd een lagere rang zou innemen dan eerdere leveranciers. Dit tweede argument is niet meer van belang sinds de mogelijkheid bestaat voor de leverancier om op grond van art. 3:81 lid 1 BW bij overdracht een stil pandrecht onder voorbehoud te vestigen.20 Deze regeling wordt later verder besproken. Het oorspronkelijke ontwerp van het eigendomsvoorbehoud was beperkter dan de

uiteindelijke bepaling.21 Men mocht alleen de eigendom voorbehouden voor een op hetzelfde moment vastgestelde tegenprestatie, doorgaans de koopprijs. Hiermee werd bedoeld dat wanneer leverancier Musk vijf elektrische auto’s zou leveren aan koper Car-electrics onder eigendomsvoorbehoud, niet bedongen mocht worden dat dit eigendomsvoorbehoud bleef gelden totdat Car-electrics alles wat hij in de toekomst aan Musk schuldig is of mocht worden, zou hebben voldaan. Een dergelijk ruim eigendomsvoorbehoud was volgens het ontwerp van art. 3:92 BW nietig.22 Door het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen (NGB) werd deze vorm van eigendomsvoorbehoud niet positief ontvangen.23 Zij betoogden dat een dusdanig enge vorm van eigendomsvoorbehoud voor bewijsproblemen zou kunnen zorgen aan de kant van de leverancier.24 Het gevolg van dit commentaar was een verruiming van het eigendomsvoorbehoud tot de grenzen van het huidige art. 3:92 lid 2 BW.25

19 Versteijlen, in: GS Vermogensrecht, art. 3:92 BW, kernoverzicht (online, laatst bijgewerkt op 1 augustus 2015).

20 Parl. Gesch. BW Boek 3 1981, p. 1240 (MvA II).

21 Versteijlen, in: GS Vermogensrecht, art. 3:92 BW, aant. A3 (online, laatst bijgewerkt op 1 augustus 2015).

22 Parl. Gesch. Boek 3, p. 388.

23 De website van het NGB, www.NGB.nl, deelt mee dat het NGB de beroepsvereniging van bedrijfsjuristen is.

24 Versteijlen, in: GS Vermogensrecht, art. 3:92 BW, aant. A3 (online, laatst bijgewerkt op 1 augustus 2015).

(15)

2.3 Het juridische kader van het eigendomsvoorbehoud

Het eigendomsvoorbehoud is geregeld in art. 3:84 jo. 3:91 jo. 3:92 BW. Het

eigendomsvoorbehoud wordt omschreven in art. 3:91 en 3:92 BW. In art. 3:84 lid 1 BW staan de eisen voor overdracht, te weten levering, een geldige titel en beschikkingsbevoegdheid. Het fiduciaverbod van art. 3:84 lid 3 BW bepaalt dat overdracht tot zekerheid niet meer mogelijk is. Het fiduciaverbod reikt echter niet zover dat hiermee tevens het

eigendomsvoorbehoud uitgesloten is. Het eigendomsvoorbehoud strekt namelijk niet slechts tot zekerheid, maar vervult ook andere functies.26

Art. 3:84 lid 4 BW bepaalt dat ter uitvoering van een voorwaardelijke verbintenis kan worden geleverd. Dit betekent dat levering kan plaatsvinden onder ontbindende of opschortende voorwaarde. Het verschil tussen deze twee is dat bij een ontbindende voorwaarde de vervulling van de voorwaarde de werking van de verbintenis doet eindigen, terwijl bij opschortende voorwaarde de vervulling van de voorwaarde de werking van de verbintenis doet aanvangen. Bij een verbintenis onder ontbindende voorwaarde heeft de verbintenis in beginsel volle werking, waarbij voldoening van de voorwaarde de verbintenis doet eindigen met inachtneming van art. 6:22 en 6:24 BW.

Art. 3:91 lid 1 BW geeft aan dat de levering van zaken ter uitvoering van een verbintenis tot overdracht onder opschortende voorwaarde, geschiedt door aan de koper de macht over de zaak te verschaffen. Hiermee heeft dit artikel een andere leveringsvorm in het leven geroepen dan het gebruikelijke art. 3:90 BW voorschrijft. Dit laatstgenoemde artikel vereist een

bezitsverschaffing en deze bezitsverschaffing is niet vereist bij art. 3:91 BW.

Machtsverschaffing is hier voldoende. ‘Macht’ staat voor het rechtstreeks of door middel van een ander ter beschikking hebben van de zaak.27

Art. 3:92 lid 1 BW houdt het wettelijk vermoeden in dat wanneer een overeenkomst de strekking heeft om de leverancier de eigendom voor te laten behouden totdat de ontvanger de verschuldigde prestatie heeft voldaan, de leverancier zich verbindt ‘tot overdracht van de zaak

26 Parl. Gesch. BW Boek 3 1981, p. 387-388 (MvA II).

(16)

aan de ander, onder opschortende voorwaarde van voldoening van die prestatie’, aldus art. 3:92 lid 1 BW. De opschortende voorwaarde is doorgaans betaling van de koopprijs. Een afbakening van de regeling wordt gevormd door de horizontale en verticale verlenging van het eigendomsvoorbehoud. Verticale verlenging houdt in dat de leverancier de door hem voorbehouden eigendom verliest wanneer sprake is van zaaksvorming in de zin van art. 5:16 BW, wanneer sprake is van natrekking in de zin van art. 5:14 BW of wanneer sprake is van vermenging in de zin van art. 5:15 BW.28 Deze artikelen hebben goederenrechtelijke werking, zodat hier niet bij overeenkomst van kan worden afgeweken.29 Ook dit hangt samen met het

fiduciaverbod van art. 3:84 lid 3 BW. Deze vorm van verlenging is niet mogelijk. Naast de verticale verlenging kan ook de horizontale verlenging van eigendomsvoorbehoud een afbakening van de regeling vormen. Horizontale verlenging is toegestaan, maar kan men op grond van art. 3:92 lid 2 BW enkel in drie gevallen bedingen. Ten eerste voor vorderingen met betrekking tot de tegenprestatie voor door de vervreemder aan de verkrijger krachtens overeenkomst geleverde of te leveren zaken. Dit betekent dat het eigendomsvoorbehoud geldt tot het moment dat de tegenprestatie is voldaan.30 Ten tweede kan eigendomsvoorbehoud worden bedongen voor vorderingen ingevolge de in zojuist genoemde soorten

overeenkomsten ten behoeve van de verkrijger verrichtte of te verrichten werkzaamheden. Het eigendomsvoorbehoud kan dus ook worden bedongen ten aanzien van vorderingen waarbij, naast de levering van een zaak, ook het verrichten van werkzaamheden is overeengekomen.

Stel, leverancier Musk heeft zich naast de levering van de vijf elektrische auto’s tevens verbonden tot het installeren van oplaadpalen bij de klanten van Car-electrics die een van deze vijf auto’s hebben gekocht. In dit geval is er een servicecontract overeengekomen tussen Musk en Car-electrics en treedt de opschortende voorwaarde pas in wanneer de leverancier de oplaadpalen heeft geïnstalleerd.

28 Van Mierlo 2016/539.

29 Versteijlen, in: GS Vermogensrecht, art. 3:92 BW, aant. 19.1 (online, laatst bijgewerkt op 1 augustus 2015).

(17)

Ten slotte kan eigendomsvoorbehoud worden bedongen inzake vorderingen wat betreft het tekortschieten in de nakoming van de zojuist omschreven overeenkomsten. Hierbij moet gedacht worden aan vorderingen tot schadevergoeding. Andersoortige vormen van eigendomsvoorbehoud zijn nietig.31

In de meeste gevallen zal het eigendomsvoorbehoud eindigen als aan de opschortende voorwaarde is voldaan, bijvoorbeeld door het voldoen van de koopprijs. Verder kan ex. art. 3:92 lid 3 BW middels bevrijding van de verplichting van de koper uit hoofde van

schuldeisersverzuim of door verjaring van de rechtsvordering het eigendomsvoorbehoud teniet gaan. Ook kan het eigendomsvoorbehoud eindigen door revindicatie van de leverancier wanneer de koper in verzuim is.

Tot zo ver het juridische kader van het eigendomsvoorbehoud. In de volgende paragraaf zal het juridische kader van het stil pandrecht op roerende zaken worden uiteengezet.

2.4 Het juridische kader van het stil pandrecht op roerende zaken

In het onderliggende onderzoek staat onder andere het stil pandrecht dat op een onder

eigendomsvoorbehoud geleverde zaak gevestigd kan worden centraal. In deze paragraaf wordt daarom onderzocht hoe dit stil pandrecht tot stand kan komen.

Voor de totstandkoming van een pandrecht zijn ingevolge art. 3:84 jo. 3:98 BW een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid van de pandgever en een vestigingshandeling vereist. De beschikkingsbevoegdheid brengt met zich mee dat de pandgever alleen zaken kan verpanden waar hij zelf eigenaar van is. Een stil pandrecht op roerende zaken kan op grond van art. 3:237 lid 1 BW worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Een stil pandrecht kan op grond van art. 3:97 jo. 3:98 BW bij voorbaat gevestigd worden op de volledige eigendom van zaken die de koper verkrijgt wanneer het eigendomsvoorbehoud op de zaak vervalt. De Hoge Raad stelde in het Rabobank/Reuser-arrest dat een stil pandrecht tevens op de voorwaardelijke eigendom kan worden gevestigd indien het goed onder eigendomsvoorbehoud is overgedragen. Het verschil tussen vestiging bij voorbaat op de volledige eigendom en vestiging van een stil pandrecht op de voorwaardelijke eigendom, is

(18)

dat in het geval van vestiging bij voorbaat de beschikkingsbevoegdheid ontbreekt en dat het stil pandrecht dus niet meteen gevestigd is. In het geval van vestiging bij voorbaat moet gewacht worden tot de beschikkingsbevoegdheid intreedt. Bij relatief toekomstige goederen treedt deze beschikkingsbevoegdheid in wanneer de koper het goed daadwerkelijk in

eigendom zal verkrijgen.32 Met relatief toekomstige goederen wordt gedoeld op goederen die al bestaan, maar zich nog niet in het vermogen van de leverancier bevinden.33 Bij vestiging van een stil pandrecht op de voorwaardelijke eigendom ontbreekt de

beschikkingsbevoegdheid niet en is dus direct aan alle vestigingshandelingen voldaan. 2.5 Het gesloten systeem van het goederenrecht

Men zou kunnen stellen dat het goederenrecht pal tegenover het verbintenissenrecht staat, nu het goederenrecht een gesloten systeem kent. Partijen kunnen niet, zoals dat in een

overeenkomst wel mogelijk is, zelf rechten scheppen.34 Het eigendomsvoorbehoud kan niet zonder meer onder een van deze twee worden geplaatst, nu het van beide figuren iets weg heeft. Het gesloten systeem van het goederenrecht wordt getekend door het beginsel van de numerus clausus en is voor de beperkte rechten in zekere mate vervat in art. 3:81 e.v. BW. Een gevolg van dit gesloten systeem is dat partijen niet geheel vrij zijn en dat vooral bij onroerende goederen inperkingen van het eigendomsrecht bestaan die worden vormgegeven door de beperkte rechten uit art. 3:81 e.v. BW. De wet bepaalt welke beperkte rechten gevestigd kunnen worden.35 De beperkingen die de wet heeft gesteld in verband met de numerus clausus zijn niet heel duidelijk, waardoor in de rechtspraktijk figuren ontstaan die zich in het midden van het eigendomsrecht en het verbintenissenrecht begeven en de ondeelbaarheid van het eigendomsrecht aantasten.36

32 Bartels & van Mierlo 2013/9.

33 Pitlo/Reehuis & Heisterkamp, Goederenrecht, Deventer: Kluwer 2012 (was eigenlijk 2006) nr. 20, 307.

34 Struycken 2007, p. 9.

35 Bartels & van Mierlo 2013/9.

(19)

Dit geldt min of meer ook voor het eigendomsvoorbehoud. Deze figuur is inmiddels in de wet opgenomen, maar heeft er evenwel voor gezorgd dat de ondeelbaarheid van het

eigendomsrecht afgezwakt is, voornamelijk wanneer we het eigendomsvoorbehoud bezien in het licht van beperkte rechten zoals het pandrecht. Naast de pandhouder heeft dit ook invloed op de rechtspositie van de derde-verkrijger en de curator. In de volgende hoofdstukken wordt het eigendomsvoorbehoud in relatie tot de rechtsposities van deze derden besproken.

2.6 Tussenconclusie

Het eigendomsvoorbehoud is vastgelegd in artikel 3:91 en 3:92 BW om meer duidelijkheid te scheppen over de regeling van het eigendomsvoorbehoud zelf en wat betreft de eis van bezitsverschaffing die aan de levering van roerende zaken is gesteld ex. art. 3:90 BW. Art. 3:91 lid 1 BW geeft aan dat de levering van zaken ter uitvoering van een verbintenis tot overdracht onder opschortende voorwaarde geschiedt door aan de koper de macht, en dus niet het bezit, over de zaak te verschaffen. Art. 3:92 lid 1 BW houdt het wettelijk vermoeden in dat wanneer een overeenkomst de strekking heeft om de leverancier de eigendom voor te laten behouden totdat de ontvanger de verschuldigde prestatie heeft voldaan, de leverancier zich verbindt tot overdracht van de zaak aan de ander, onder opschortende voorwaarde van voldoening van die prestatie. Art. 3:92 lid 2 BW begrenst het eigendomsvoorbehoud en geeft drie soorten vorderingen waarvoor eigendomsvoorbehoud bedongen mag worden. Een andere begrenzing wordt gevormd door het fiduciaverbod van art. 3:84 lid 3 dat overdracht tot zekerheid verbiedt.

Voor de totstandkoming van een pandrecht zijn ingevolge art. 3:84 jo. 3:98 BW een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid van de pandgever en een vestigingshandeling vereist. Een stil pandrecht op roerende zaken kan op grond van art. 3:237 lid 1 BW worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte. In het volgende hoofdstuk wordt de rechtspositie van de stil pandhouder uitvoerig besproken.

(20)

3. De rechtspositie van de stil pandhouder

3.1 Introductie

In dit hoofdstuk staat de rechtspositie van de stil pandhouder centraal. Het vestigen van een stil pandrecht op een onder eigendomsvoorbehoud geleverd goed is vaak een voorwaarde voor verkrijging van een lening van een bank of andere financier om teruggave van hun lening te verzekeren. Dit brengt met zich mee dat banken louter een financiering zullen verstrekken wanneer zij zekerheid kunnen krijgen wat betreft de terugvordering.37 Deze zekerheid wordt vaak verleend door vestiging van een stil pandrecht op een goed van de koper dat onder eigendomsvoorbehoud overgedragen is door de leverancier. Een stil pandrecht kan dan ten behoeve van de pandhouder op de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak worden gevestigd door de koper en door de leverancier. Zij hebben dezelfde beweegreden om een pandrecht te vestigen op de onder eigendomsvoorbehoud overgedragen zaak. Zowel de leverancier als de koper wil meer zekerheid bieden aan de financier wat betreft het voldoen van de vordering die de financier op de leverancier of de koper heeft. Om een pandrecht te kunnen vestigen moet de leverancier of koper beschikkingsbevoegd zijn. Naast het vestigen van een pandrecht ten behoeve van een derde financier bestaat voor de leverancier de mogelijkheid om de zaak over te dragen onder voorbehoud van een pandrecht.

In dit hoofdstuk wordt zowel de situatie besproken waarin de leverancier of de koper een stil pandrecht vestigt ten behoeve van een derde pandhouder als de situatie waarin de leverancier een goed overdraagt onder voorbehoud van een pandrecht. Tevens wordt de situatie

behandeld waarin meerdere stil pandrechten zijn gevestigd op dezelfde zaak ten behoeve van verschillende stil pandhouders. In paragraaf vier wordt dieper ingegaan op de

beschikkingsbevoegdheid van de koper. Daarna wordt de executie door de stil pandhouder van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak besproken en de leverancier die het eigendomsvoorbehoud uitoefent. Tot slot worden de bestaande waarborgen voor de stilpandhouder besproken en de knelpunten die hierbij kunnen worden aangewezen.

(21)

3.2 Vestiging van een stil pandrecht door de koper of de leverancier

Een stil pandrecht kan door de koper of door de leverancier worden gevestigd op een zaak die onder eigendomsvoorbehoud is overgedragen. Beide worden hierna besproken.

Allereerst kan een stil pandrecht door de koper worden gevestigd. Dit blijkt ook uit het Tatra/Wood-arrest.38 Hierin werd gesteld dat de koper van een onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak beschikkingsbevoegd kan worden op het moment dat de leverancier afstand van zijn eigendomsvoorbehoud doet. Dit betekent dat pas op dat ogenblik een geldig pandrecht voor een derde kan ontstaan, omdat de koper voor die tijd nog niet

beschikkingsbevoegd is.39 Dit is sinds het Rabobank/Reuser-arrest niet meer de enige manier van vestiging van een pandrecht en daardoor minder relevant geworden.40 In het

Rabobank/Reuser-arrest is door de Hoge Raad bepaald dat de koper aan wie onder

eigendomsvoorbehoud is geleverd een voorwaardelijk eigendomsrecht bezit dat kan worden verpand. Oftewel, dat op de voorwaardelijke eigendom een onvoorwaardelijk pandrecht gevestigd kan worden. Wanneer het eigendomsrecht onvoorwaardelijk wordt, springt het pandrecht als het ware over op het volle eigendomsrecht. Geen verdere vestigingshandelingen zijn dan vereist.41

Door de leverancier kan een stil pandrecht worden gevestigd ten behoeve van zichzelf. Dit doet de leverancier door middel van het overdragen van de zaak onder voorbehoud van een pandrecht. Een voorbehouden pandrecht wordt vaak gebruikt als aanvulling op een

overeengekomen eigendomsvoorbehoud en dient als zekerheid van vorderingen waarvoor

38 HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3460 (Tatra Wood).

39 Boeve 2015, p. 16.

40 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046 (Rabobank/Reuser).

41 In de bewoording van de HR; ‘Zolang de voorwaarde niet is vervuld, zijn zowel de leverancier als koper voorwaardelijk eigenaar, de leverancier onder ontbindende voorwaarde en de koper onder opschortende voorwaarde, en is hun beider beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de desbetreffende zaken

dienovereenkomstig beperkt. Wordt een pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht gevestigd, dan ontstaat met voltooiing van de vestigingshandeling een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk

eigendomsrecht’. ‘Een door de schuldenaar voor zijn faillissement gevestigd pandrecht op een voorwaardelijk eigendomsrecht als bedoeld in art. 3:92 lid 1 BW, moet als een onvoorwaardelijk pandrecht op een bestaand goed worden aangemerkt waarvan de vestiging reeds is voltooid voordat het faillissement intreedt. Derhalve zijn geen nadere beschikkingshandelingen van de schuldenaar nodig’.

(22)

geen eigendomsvoorbehoud kan worden overeengekomen in de zin van art. 3:92 lid 2 BW. Wanneer de vordering waarvoor het eigendomsvoorbehoud is overeengekomen wordt voldaan, gaat de eigendom over onder voorbehoud van een pandrecht. In dat geval komt er van rechtswege een pandrecht op de zaak te rusten ten behoeve van de leverancier.42 De Hoge

Raad heeft in het Potharst/Serée-arrest bepaald dat bij een onder voorbehoud van pandrecht overgedragen zaak, een recht wordt verkregen dat vanaf het begin direct met het pandrecht is bezwaard.43 Volgens art. 3:81 lid 1 BW jo. art. 3:237 BW moet het stil pandrecht dan overeen

zijn gekomen door middel van een authentieke akte of een onderhands geregistreerde akte.44

In het geval van roerende zaken moet het bezit aan de koper worden verschaft op grond van art. 3:90 BW.45

Ook kan de leverancier een pandrecht vestigen op de onder eigendomsvoorbehoud

overgedragen zaak ten behoeve van een derde pandhouder. Volgens het Rabobank/Reuser-arrest is de leverancier immers voorwaardelijk eigenaar van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak, namelijk onder ontbindende voorwaarde.46 Zolang nog niet aan de

opschortende voorwaarde is voldaan is de leverancier, net zoals de koper, voorwaardelijk eigenaar en kan hij dus een stil pandrecht vestigen op de voorwaardelijke eigendom. Hierna wordt de situatie besproken waarin meerdere stil pandhouders een stil pandrecht op dezelfde zaak hebben gevestigd.

42 Steneker 2008, p. 645.

43 HR 4 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2796 (Potharst/Serrée), r.o. 3.6.4.

44 Stein, in: GS Vermogensrecht, art. 3:237 BW, aant. 5.11 (online, laatst bijgewerkt op 1 maart 2016).

45 Van Mierlo 2016/122.

(23)

3.3 De prioritering in het geval van meerdere stille pandrechten De situatie kan zich voordoen waarin een stil pandrecht ten behoeve van een

financier wordt gevestigd en daarnaast een tweede stil pandrecht wordt gevestigd op dezelfde zaak ten behoeve van de leverancier.47 Dit was het geval in het arrest Potharst/Serrée.48

Beide partijen hadden een pandrecht gevestigd op een deel van een overgedragen meubelvoorraad. Het eerste pandrecht was oorspronkelijk een fiduciaire eigendom die is omgezet naar een stil pandrecht bij voorbaat. Het tweede pandrecht werd gevestigd omwille van de leverancier. Deze leverde onder verlengd eigendomsvoorbehoud, dat werd omgezet in een bij voorbaat gevestigd stil pandrecht.49 De vraag was welke van de twee pandrechten voorrang had, degene

die zich bij de overdracht een pandrecht had voorbehouden of degene ten behoeve van wie al vóór de overdracht bij voorbaat een pandrecht was gevestigd. De Hoge Raad kwam tot de conclusie dat een beperkt recht dat als overdrachtsvoorwaarde bedongen is, sterker is dan een pandrecht dat bij voorbaat is gevestigd op een zaak.

Hieruit blijkt dat het voorbehouden pandrecht van de leverancier sterker is dan het pandrecht van de derde financier, ook als het pandrecht van de financier eerder was gevestigd. Deze beredenering is in overeenstemming met de gedachte van de wetgever in de memorie van antwoord bij de Invoeringswet van Boek 3 BW.50

Sinds het Rabobank/Reuser-arrest kan de voorgenoemde uitspraak ook op een andere manier worden bekeken.51 Volgens het Rabobank/Reuser-arrest zouden de leverancier en financier

geen voorbehouden pandrecht hoeven te vestigen, maar zouden zij een pandrecht kunnen

47 Stein, in: GS Vermogensrecht, art. 3:237 BW, aant. 5.10 (online, laatst bijgewerkt op 1 maart 2016).

48 HR 4 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2796 (Potharst/Serrée).

49 Nu met het nieuwe BW alle verticale eigendomsverlengingen niet meer waren toegestaan, werd een dergelijk verlengd eigendomsvoorbehoud op grond van de overgangswet omgezet in een overdracht onder voorbehoud van een pandrecht.

50 Parl. Gesch. BW Boek 3 1981, p. 1240 (MvA II).

(24)

vestigen op de voorwaardelijke eigendom. Dit brengt met zich mee dat de positie van de derde pandhouder door het Rabobank/Reuser-arrest wordt versterkt ten opzichte van de positie van de leverancier, wanneer hij zijn pandrecht eerder heeft laten vestigen dan de leverancier. In de situatie van het Potharst/Serrée-arrest heeft de leverancier een sterkere positie, ondanks dat hij een later gevestigd pandrecht bij voorbaat had verkregen. In de

Rabobank/Reuser-situatie zou de financier pandhouder een sterkere positie hebben wat betreft het gevestigde pandrecht wanneer het pandrecht omwille van hem eerder zou zijn gevestigd dan het pandrecht van de leverancier.

Prioriteitsregel: ouder recht gaat voor een jonger stil pandrecht

Indien er meerdere stil pandhouders naast elkaar bestaan buiten de leverancier als pandhouder om, moet worden bepaald welk stil pandrecht voorrang geniet. In de situatie waar een stil pandrecht eerder wordt gevestigd dan een ander stil pandrecht, neemt dit eerdere pandrecht in beginsel een hogere positie in. Echter, wanneer twee pandrechten op hetzelfde moment ontstaan, is het lastig te bepalen welk van deze twee voorrang geniet. In de regel zijn

zekerheidsrechten die op hetzelfde moment ontstaan gelijk. Indien twee stille pandrechten op dezelfde dag worden gevestigd, moet gekeken worden naar het tijdstip van vestiging. Hier geldt weer dat een op een eerder tijdstip gevestigd stil pandrecht boven het later gevestigde stil pandrecht gaat. In het geval van vestiging middels een onderhandse akte zal al snel sprake zijn van bewijsproblemen, nu in dat geval de dag van aanbieding en niet het tijdstip van aanbieding wordt vastgelegd. Wanneer door beide pandhouders niet kan worden bewezen op welk uur de pandrechten zijn gevestigd, dan wordt ervan uitgegaan dat de pandrechten gelijktijdig zijn ontstaan. 52 Op grond van art. 3:277 BW wordt de opbrengst naar evenredigheid over beide pandhouders verdeeld.

Derdenbescherming bij meerdere stille pandrechten op een toekomstige zaak

Indien meerdere pandhouders een stil pandrecht hebben verkregen op een toekomstige zaak is het moment van registratie van de akte van verpanding het moment waarop het pandrecht

(25)

verkregen is, aldus Brahn, Reehuis en Heisterkamp.53 Alleen wanneer een latere pandhouder de zaak werkelijk in handen krijgt en hij op dat moment niet wist of behoorde te weten dat een eerder pandrecht was gevestigd, verkrijgt deze tweede pandhouder een hogere rang dan de eerste pandhouder.54 Reehuis stelt dat het zojuist beschrevene wordt bedoeld met art. 3:97

lid 2 jo. 3:238 BW.55 Rekening moet worden gehouden met het feit dat slechts de houder van een vuistpand kan worden beschermd op grond van art. 3:238 BW. Deze

derdenbeschermingsregeling is niet van toepassing op de pandhouder van een stil pandrecht. Art. 3:97 lid 2 BW bepaalt dat een levering bij voorbaat van een toekomstig goed niet werkt tegenover iemand die het goed door een eerdere levering bij voorbaat heeft verkregen en dat bij roerende zaken geldt dat zij tegenover deze persoon werkt ‘vanaf het tijdstip dat de zaak in handen van de verkrijger is gekomen’. Art. 3:238 lid 1 BW bepaalt dat ondanks de

onbevoegdheid van de pandgever, de vestiging van een pandrecht op een roerende zaak geldig is als de pandhouder te goeder trouw is op het moment dat de zaak in zijn macht of in de macht van een derde is gebracht. Slechts wanneer de vuistpandhouder aan alle vereisten heeft voldaan kan deze worden beschermd. Ten eerste moet aan de vestigingsvereisten voor het pandrecht worden voldaan, met uitzondering van het vereiste van beschikkingsbevoegdheid aan de kant van de pandgever. Het tweede vereiste is dat het goed direct bij vestiging of op later tijdstip in het geval van een aanvankelijk stil pandrecht op grond van art. 3:237 lid 3 BW in de macht van de pandhouder of een derde komt. Ten slotte moet de pandhouder te goeder trouw zijn op het moment dat het goed in zijn macht of de macht van een derde wordt gebracht.

De houder van het tweede pandrecht op toekomstige zaken zal niet vaak voordeel halen uit deze rangwisselingsregel. Immers, vaak moet bekendheid met het eerste pandrecht worden aangenomen. Bijvoorbeeld in de situatie waar de pandhouder wist van de eerder verstrekte

53 Brahn 1991, p.62 en Reehuis & Heisterkamp 2012, p. 690.

54 Wanneer de situatie zich voordoet waarin de latere pandhouder behoorde te weten dat een eerder pandrecht was gevestigd, is niet glashelder.

(26)

financiering, en daarom rekening diende te houden met de mogelijkheid dat hiervoor een stil pandrecht is gevestigd.56

3.4 Beschikkingsbevoegdheid van de koper ten gunste van de rechtspositie van de stil pandhouder

In deze paragraaf wordt de beschikkingsbevoegdheid van de koper besproken. In het Rabobank/Reuser-arrest heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de kwestie van

beschikkingsbevoegdheid aan de kant van de koper.57 De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de

koper van een zaak die onder eigendomsvoorbehoud is geleverd – voordat betaling heeft plaatsgevonden – reeds een voorwaardelijk eigendomsrecht heeft waar hij over kan beschikken. Dit betekent dat de koper een pandrecht op de voorwaardelijke eigendom kan vestigen.58 Deze uitspraak heeft de positie van de pandhouder versterkt aangezien een stil pandrecht direct tot stand komt op het voorwaardelijke eigendomsrecht. Dit pandrecht verspringt naar de onvoorwaardelijke eigendom wanneer aan de opschortende voorwaarde is voldaan, zonder dat verdere (vestigings-)handelingen nodig zijn.

In de fictieve casus waar leverancier Musk elektrische auto’s aan de koper Car-electrics overdraagt onder eigendomsvoorbehoud, heeft Car-electrics in het kader van een

financiering door Bank C een stil pandrecht gevestigd ten gunste van Bank C op alle in het magazijn van autodealer Car-electrics aanwezige auto’s. Wanneer Car-electrics de koopprijs nog niet heeft betaald aan leverancier Musk, is zij voorwaardelijk eigenaar van de elektrische auto’s waardoor het stil pandrecht rechtsgeldig tot stand is gekomen op het voorwaardelijke eigendomsrecht van de elektrische auto’s. Wanneer Car-electrics uiteindelijk de koopprijs betaald aan Musk, verspringt het stil pandrecht op het voorwaardelijke eigendomsrecht van de auto’s naar het volle eigendomsrecht.

56 Snijders & Rank-Berenschot, 2012/466 en 539.

57 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046 (Rabobank/Reuser).

58 Zie r.o. 4.2.3. waarin is bepaald dat “Zolang de voorwaarde niet is vervuld, zowel de [leverancier] als de [koper] voorwaardelijk eigenaar [zijn], de [leverancier] onder ontbindende voorwaarde en de [koper] onder opschortende voorwaarde, en is hun beider beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de desbetreffende zaken dienovereenkomstig beperkt”.

(27)

In de literatuur zijn de meningen over het Rabobank/Reuser-arrest verdeeld. Er zijn twee stromingen te onderscheiden. De eerste stroming, die tegen de uitkomst van het

Rabobank/Reuser-arrest pleit, gaat ervan uit dat de koper onder eigendomsvoorbehoud nog geen eigenaar wordt van de zaak door middel van levering. De koper mist

beschikkingsbevoegdheid, wat tot gevolg heeft dat deze geen pandrecht kan vestigen op de zaak. Wanneer de koper failliet is verklaard en de koper hierna een pandrecht wil vestigen, is dit volgens deze stroming niet mogelijk op grond van art. 23 en 35 lid 2 Fw. In dit geval zou de zaak in de boedel vallen. Gesteld wordt dat de positie van de leverancier het sterkst is wat betreft de door hem onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken. Het eigendomsvoorbehoud is volgens deze stroming juist bedongen om te voorkomen dat het goed onderworpen zou kunnen worden aan een pandrecht van de bank.59

De stroming die juist met de uitspraak van de Hoge Raad in het Rabobank/Reuser-arrest meegaat, stelt dat de bank als pandhouder vaak vanaf het begin betrokken is bij

zekerheidstelling wat betreft de financiële situatie van de koper en dat zijn pandrecht daarom een machtige positie inneemt. Van Andel en Ten Brinke beweren dat nog nooit een juridische auteur heeft kunnen aantonen dat het vanwege economische of maatschappelijke redenen niet raadzaam is om beschikkingsbevoegdheid toe te kennen aan een koper die een zaak heeft verkregen onder eigendomsvoorbehoud, terwijl dit de voornaamste beweegredenen zouden moeten zijn. Het niet toekennen van beschikkingsbevoegdheid zou in strijd zijn met de

gedachte dat, dankzij deze beschikkingsbevoegdheid van de koper, hij zijn bedrijfsactiviteiten kan bekostigen, zodat dit een positief effect heeft op de economie. Van Andel en Ten Brinke stellen dan ook dat auteurs zoals Vermunt, Wibier en Smid, die tegen

beschikkingsbevoegdheid van de koper van een zaak die onder eigendomsvoorbehoud is geleverd zijn, enkel dogmatische moeilijkheden zien.60 Van Andel en Ten Brinke zijn van mening dat de koper middels levering door de leverancier op grond van art. 3:84 lid 4 jo. lid 1 BW beschikkingsbevoegd wordt, omdat de koper daarmee een goederenrechtelijke positie heeft verworven. Die positie volgt uit het vermoeden dat de koper van rechtswege de

59 Wibier 2013, p. 289.

(28)

eigendom zal verwerven bij voldoening van de opschortende voorwaarde, ongeacht een wilswijziging van de leverancier.61 De stroming die met de uitspraak van de Hoge Raad meegaat, is de meest aannemelijke. Indien de koper niet beschikkingsbevoegd zou zijn, duurt het langer voordat de leverancier kan worden terugbetaald waardoor de geldstroom stagneert. Door de beschikkingsbevoegdheid van de koper ontstaat een snellere kapitaalstroom wat beter is voor de economie, omdat de koper de leverancier sneller kan afbetalen. De koper kan eenvoudiger een financiering afsluiten dankzij het vestigen van het pandrecht ten behoeve van de financier.

3.5 Executie door de stil pandhouder van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak

De pandhouder kan op grond van art. 3:248 BW tot executie overgaan, indien de koper heeft verzuimd om de pandhouder te voldoen. De executie kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. De twee meest voor de hand liggende manieren van executie zijn de executie van het goed nadat de pandhouder de leverancier voldoet en de executie van het

voorwaardelijk eigendomsrecht. In het geval van executie na het voldoen van de leverancier, moet een bedrag aan de leverancier worden betaald waardoor de pandhouder minder

overhoudt. In het geval van executie van het voorwaardelijk eigendomsrecht is de zaak minder waard, omdat de opschortende voorwaarde nog niet is ingegaan.62 Wanneer de opschortende voorwaarde van het eigendomsvoorbehoud nog niet in werking is getreden, is de positie van de stil pandhouder verlaagd door de onzekerheid die deze positie met zich meebrengt. Om van deze onzekere positie af te komen kan de stil pandhouder de zaak zelf betalen.63 Hiermee subrogeert de pandhouder op grond van art. 6:150 sub c BW in de rechtsverhouding van de koper.64 De positie van de pandhouder wordt beschermd wanneer deze de leverancier meedeelt dat hij zal subrogeren in de rechten van de koper wat betreft het

61 Spanjaard, Contracteren, 2016/3.

62 Veenhoven 1955, p. 109.

63 Ondanks dat de pandhouder door de betaling aan de leverancier minder overhoudt voor zichzelf.

(29)

betalen van de koopprijs. Voor dit moment kan de leverancier overgaan tot ontbinding en is de positie van de pandhouder minder stabiel.65 Deze optie is voor de pandhouder alleen voordelig indien de nog openstaande vordering met de executieopbrengst kan worden voldaan. Een belemmering hierbij vormt de mogelijkheid die conform art. 3:92 lid 2 BW bestaat om het eigendomsvoorbehoud uit te breiden tot andere vorderingen. De pandhouder zal in dat geval alle vorderingen waar het eigendomsvoorbehoud voor geldt moeten voldoen.66

Een derde manier van executie die door Struycken wordt aangedragen is die waarin de

pandhouder tot executie van de zaak over gaat ‘vrij van eigendomsvoorbehoud’. Dat betekent dat de persoon die de zaak van de pandhouder koopt de volle eigendom krijgt reeds voordat de verkoper is betaald. Een praktisch voordeel van deze methode, is dat de rechtspositie van iedere partij duidelijk is. In het geval van executie vrij van eigendomsvoorbehoud heeft de leverancier de hoogste aanspraak op de executieopbrengst. Hierna volgt de executerende pandhouder pas. Deze benadering zal voor de pandhouder dus ook niet altijd de gewenste opbrengst genereren.67

3.6 Het uitoefenen van het eigendomsvoorbehoud door de leverancier ten nadele van de positie van de stil pandhouder

De leverancier kan tot uitoefening van zijn eigendomsvoorbehoud overgaan, indien de koper verzuimt het onder eigendomsvoorbehoud geleverde goed af te betalen. Meestal gebeurt dit middels revindicatie conform art. 5:2 BW. Dit betekent dat het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde teniet gaat. Hiermee gaat op grond van art. 3:81 lid 2 sub a BW tevens het pandrecht van de pandhouder teniet. Deze bepaling stelt dat met het tenietgaan van het recht waaruit het beperkte recht is afgeleid, ook dit beperkte recht teniet gaat. Het

eigendomsrecht en hiermee het pandrecht gaan teniet, omdat door de ontbinding van de overeenkomst de koper wordt vrijgesteld van zijn betalingsverplichting in de zin van art.

65 Wibier, NTvH, 2016.

66Struycken 2016, p. 184.

(30)

6:271 BW.68 Omdat de zojuist beschreven situatie meebrengt dat de pandhouder zijn pandrecht verliest, is het volgens Verheul voor deze pandhouder noodzakelijk dat de leverancier niet overgaat tot uitoefening van zijn eigendomsvoorbehoud.69

Faber, Schuijling en Rongen stellen in tegenstelling tot Verheul dat het pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht na de uitoefening van het eigendomsvoorbehoud door de leverancier, komt te rusten op een mogelijke ongedaanmakingsvordering in de zin van art. 6:271 BW, dat wil zeggen op de verplichting van de leverancier om de overwaarde aan de koper te vergoeden van het gerevindiceerde goed. Volgens de laatstgenoemde auteurs is de vordering van de koper tot terugbetaling een vergoedingsvordering die het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde vervangt. Via deze weg zou het pandrecht van rechtswege bij wijze van zaaksvervanging komen te rusten op de vergoedingsvordering conform art. 3:229 BW.70

Veel kritiek is gegeven op de visie van Faber, Schuijling en Rongen. Het grootste

commentaar is dat de verschillende prestatieplichten in de uitleg van Faber, Schuijling en Rongen door elkaar heen worden gebruikt. Immers, wanneer de koper een gedeelte van de koopprijs heeft betaald en om die reden een ongedaanmakingsvordering zou verkrijgen, en wanneer hierna de overeenkomst wordt ontbonden, dan ontstaat een vergoedingsvordering voor het aanbetaalde bedrag en niet voor de voorwaardelijke eigendom. De koper wordt op die manier niet gecompenseerd omdat hij zijn eigendomsrecht onder opschortende

voorwaarde kwijtraakt, maar omdat hij al een deel had betaald. Dat de

ongedaanmakingsvordering geen vergoedingsvordering voor het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde is, komt ook naar voren door het feit dat het bestaan van de vordering onafhankelijk is van de vraag of de koper tevens een eigendomsrecht onder

68 Verheul 2017, p. 7.

69 Verheul 2017, p. 8.

(31)

opschortende voorwaarde heeft dat middels de uitoefening van het eigendomsvoorbehoud door de leverancier tenietgaat.71

3.7 Toekomstige goederen

Een stil pandrecht kan bij voorbaat worden gevestigd op toekomstige goederen in afwachting van beschikkingsbevoegdheid van de pandgever ex. 3:98 jo. 3:97 BW. Wat betreft

toekomstige goederen stelt Stein dat wanneer de leverancier een eigendomsvoorbehoud heeft bedongen en hiervoor al een stil pandrecht bij voorbaat was gevestigd ten behoeve van de pandhouder voor alle toekomstige zaken, het eigendomsvoorbehoud een hogere rang heeft dan het pandrecht. Daarbij maakt het niet uit wanneer het pandrecht was bedongen. Een stil pandrecht kan door de pandhouder worden omgezet in een vuistpandrecht. Hiervoor dient de pandhouder afgifte te vorderen van de verpande zaak ex. art. 3:237 lid 3 BW. Dit is relevant in verband met de mogelijke derdenbescherming. Indien er sprake is van een vuistpand ex. art. 3:236 BW is het mogelijk dat de pandhouder van het vuistpand wordt beschermd op grond van art. 3:238 lid 1 BW. Volgens deze bepaling kan de goede trouw van de pandhouder op het moment dat hij de zaak daadwerkelijk in handen krijgt deze rangorde doen omkeren.72

Dit ziet derhalve op de situatie waarin een pandrecht wordt gevestigd bij voorbaat ten behoeve van toekomstige goederen en niet op de situatie waarin een pandrecht wordt gevestigd op een reeds bestaand goed. Zoals toegelicht in de vorige alinea, geldt de

beschermingsregeling van art. 3.238 lid 1 BW alleen voor vuistpandhouders en dus niet voor stil pandhouders.

3.8 De huidige waarborgen en de bestaande knelpunten voor de stil pandhouder Sinds het Rabobank/Reuser-arrest is het voor de pandhouder makkelijker geworden om een pandrecht te laten vestigen op een zaak die onder eigendomsvoorbehoud is overgedragen, zij het wel dat dit pandrecht dan komt te rusten op de voorwaardelijke eigendom.73 Wanneer het

71 Verheul 2017, p. 8.

72 Stein, in: GS Vermogensrecht, art. 3:237 BW, aant. 5.10 (online, laatst bijgewerkt op 1 maart 2016).

(32)

eigendomsrecht onvoorwaardelijk wordt, springt het pandrecht als het ware over op het volle eigendomsrecht. Geen verdere vestigingshandelingen zijn dan vereist. Echter, in de juridische literatuur is niet iedereen het met deze uitspraak eens, waardoor de uitspraak op dit moment nog aan kracht kan verliezen.

In de situatie waar een pandrecht is gevestigd ten behoeve van een derde financier en daarna een tweede stil pandrecht op de zelfde zaak wordt gevestigd ten behoeve van de leverancier, is dit voorbehouden pandrecht ten behoeve van de leverancier sterker, ook al was het

pandrecht ten behoeve van de financier eerder gevestigd. Ook wat deze situatie betreft maakt het Rabobank/Reuser-arrest de positie van de derde pandhouder sterker. Volgens het

Rabobank/Reuser-arrest zouden de leverancier en financier namelijk geen voorbehouden pandrecht hoeven te vestigen, maar zouden zij een pandrecht kunnen vestigen op de

voorwaardelijke eigendom. Dit brengt met zich mee dat de positie van de derde pandhouder door het Rabobank/Reuser-arrest wordt versterkt ten opzichte van de positie van de

leverancier, wanneer hij zijn pandrecht eerder heeft laten vestigen dan de leverancier.

Wat de positie van de stil pandhouder sterker maakt, is de mogelijkheid om tot executie over te gaan wanneer de koper in verzuim is met het voldoen van de pandhouder. Echter, de manieren waarop de stil pandhouder tot executie kan overgaan, zullen niet altijd de gewenste opbrengst genereren, omdat op het moment van executie nog niet aan de opschortende voorwaarde is voldaan. Of de pandhouder moet de leverancier afbetalen, of de pandhouder verkoopt aan een derde een zaak waar hij enkel voorwaardelijk eigenaar van is. Een andere belemmering die de executie met zich meebrengt vormt de mogelijkheid die de leverancier conform art. 3:92 lid 2 BW heeft om het eigendomsvoorbehoud uit te breiden tot andere vorderingen. De pandhouder zal in dat geval alle vorderingen waar het eigendomsvoorbehoud voor geldt moeten voldoen.

Een ander punt dat de positie van de pandhouder verzwakt is de mogelijkheid van de leverancier om tot uitoefening van zijn eigendomsvoorbehoud over te gaan indien de koper verzuimt het onder eigendomsvoorbehoud geleverde goed af te betalen. Dit betekent dat het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde teniet gaat, waarmee tevens het pandrecht teniet gaat. Om de positie van de pandhouder te verstevigen, zou hier tegenin kunnen worden gebracht dat het pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht na de uitoefening van het

(33)

eigendomsvoorbehoud komt te rusten op een mogelijke ongedaanmakingsvordering van de koper.

3.9 Tussenconclusie

Het Rabobank/Reuser-arrest heeft de positie van de pandhouder versterkt, nu direct een stil pandrecht tot stand kan komen op het voorwaardelijke eigendomsrecht.74 Dit pandrecht verspringt naar de onvoorwaardelijke eigendom wanneer aan de opschortende voorwaarde is voldaan, zonder dat verdere (vestigings-)handelingen nodig zijn. Echter, in de literatuur is niet iedereen het met deze uitspraak eens. Tegenstanders van de uitspraak gaan ervan uit dat de koper onder eigendomsvoorbehoud nog geen eigenaar wordt van de zaak door middel van levering. De koper mist beschikkingsbevoegdheid, wat als gevolg heeft dat deze geen pandrecht kan vestigen op de zaak.

Bij verzuim van de koper zal de pandhouder liever niet tot executie van het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde willen overgaan, omdat het goed in dat geval minder op zal brengen dan gewenst. Een oplossing hiervoor is het betalen van de zaak zelf. Deze optie is voor de pandhouder enkel voordelig indien de nog openstaande vordering met de

executieopbrengst kan worden voldaan. Een belemmering hierbij vormt de mogelijkheid die de leverancier heeft om het eigendomsvoorbehoud uit te breiden tot andere vorderingen. De pandhouder zal in dat geval alle vorderingen waar het eigendomsvoorbehoud voor geldt moeten voldoen.

Wanneer de leverancier overgaat tot ontbinding, betekent dit dat hij overgaat tot uitoefening van zijn eigendomsvoorbehoud. Het eigendomsrecht gaat in dat geval onder opschortende voorwaarde teniet. Hiermee gaat in principe tevens het pandrecht teniet. Een stroming waar veel kritiek op is gekomen stelt in tegenstelling dat het pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht na de uitoefening van het eigendomsvoorbehoud door de leverancier, kan komen te rusten op een mogelijke ongedaanmakingsvordering, oftewel op de verplichting van de leverancier om de overwaarde aan de koper te vergoeden van het gerevindiceerde goed.

(34)

4. De rechtspositie van de derde-verkrijger

4.1 Introductie

In het vorige hoofdstuk is besproken of de koper en de leverancier een stil pandrecht kunnen vestigen op een onder eigendomsvoorbehoud verkregen of geleverde zaak omwille van een derde. Deze vraag wordt vaak samen gezien met de vraag of de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak kan worden overdragen aan een derde. Beide vragen hebben namelijk

betrekking op de beschikkingsbevoegdheid over het onder eigendomsvoorbehoud geleverde goed. In paragraaf twee van dit hoofdstuk wordt de overdracht van een zaak onder

eigendomsvoorbehoud door de leverancier aan een derde-verkrijger besproken. In paragraaf drie wordt de overdracht van een zaak onder eigendomsvoorbehoud besproken door de koper aan een derde-verkrijger. In paragraaf vier komt de derde waaraan de onder

eigendomsvoorbehoud geleverde zaak wordt overgedragen aan bod. Tot slot wordt in paragraaf vijf de verhouding besproken tussen de derde-verkrijger en de stil pandhouder. 4.2 De leverancier draagt de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak over aan

een derde

Een leverancier kan ervoor kiezen om een zaak, die hij onder eigendomsvoorbehoud heeft overgedragen aan een koper, over te dragen aan een derde. Stil moet worden gestaan bij het feit dat de leverancier niet meer mag overdragen dan dat hij heeft. Dit betekent dat hij onbevoegd is om de ‘volle’ eigendom over te dragen in plaats van de voorwaardelijke eigendom.

Een reden waarom de leverancier de zaak zou willen leveren aan een derde-verkrijger, is dat de eerste koper in verzuim is en de leverancier niet wil revindiceren, omdat hij van de zaak af wil. De leverancier kan zijn recht onder ontbindende voorwaarde overdragen. Dit betekent dat wanneer de leverancier betaald krijgt, hij zijn eigendomsrecht kwijt is. De leverancier blijft beschikkingsbevoegd tot op het moment van betaling. Datzelfde geldt ten opzichte van een derde die van de leverancier heeft verkregen. Bij het voldoen van de voorwaarde door de

(35)

koper verliest de derde-verkrijger en krijgt de koper de eigendom.75 Dit geldt niet als de derde-verkrijger een beroep doet op de derdenbescherming ex. art. 3:86 BW. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat ondanks onbevoegdheid van de leverancier, een overdracht onder eigendomsvoorbehoud geldig is als de verkrijger (in dit geval de derde-verkrijger) te goeder trouw is. De derde-verkrijger zal op grond van art. 3:11 BW te goeder trouw zijn indien deze het bedongen eigendomsvoorbehoud niet kende, noch behoorde te kennen. Wanneer de leverancier niet heeft meegedeeld dat een eigendomsvoorbehoud was bedongen tussen de leverancier en de koper zal de derde-verkrijger te goeder trouw zijn. Bij goede reden tot twijfel zal de derde-verkrijger onderzoek dienen te verrichten.76

In het Puinbreekinstallatie-arrest stelde de Hoge Raad dat een leverancier de voorbehouden eigendom aan een derde kan overdragen.77 In dit arrest droeg een leverancier aan de koper onder eigendomsvoorbehoud een puinbreekinstallatie over. Omdat de koper zich niet aan het koopcontract hield en de koopprijs niet voldeed, heeft een derde (de bank) een deel van de nog niet betaalde koopprijs voldaan. De Hoge Raad heeft in dit arrest bepaald dat de bank aan wie een zaak ter zekerheid was verschaft, van rechtswege de eigendom krijgt wanneer de leverancier afstand doet van zijn eigendomsvoorbehoud.78 In het zojuist beschreven arrest ging de eigendom over nadat de leverancier afstand had gedaan van zijn

eigendomsvoorbehoud.

4.3 De koper draagt de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak over aan een derde Het kan voorkomen dat de koper een zaak die aan hem geleverd is onder

eigendomsvoorbehoud overdraagt aan een derde-verkrijger. Deze mogelijkheid blijkt niet expliciet uit de wet. Art. 3:84 lid 4 BW biedt geen duidelijk fundament om voorwaardelijke

75 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1046 (Rabobank/Reuser).

76 MvT Inv. Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1029.

77 HR 28 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0766.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Hoge Raad oordeelt uiteindelijk dat artikel 1 EP geen grond biedt om de Whv buiten toepassing te laten ten aanzien van varkenshouders die door de bestreden maatregelen

Indien over de toepassing en interpretatie van deze bepaling vragen rijzen, zal de Nederlandse rechter niet kunnen terugvallen op een bepaling uit het EOV , maar het artikel uit de

Onder commerciële waarde zou echter ook kunnen worden verstaan de waarde van het pensioen zoals de uitvoerder van het pensioen in eigen beheer dit in de jaarrekening moet opnemen

Overigens was de rechter evenmin gecharmeerd van de stelling dat de blote eigendom te gelde gemaakt zou moeten worden indien er geen andere bezittingen aanwezig zouden zijn waaruit

Het Nederlandse BW gaat ten aanzien van de vordering tot handhaving van de exclusiviteit van de eigendom nog een stap verder in de ontmanteling van de Romeinsrechtelijke

‘De houder van een ouder merk die het gebruik van een ingeschreven jonger merk bewust heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan niet meer op grond van zijn oudere recht

Aangezien IE-rechten in de regel door middel van een akte dienen te worden overdragen (zie bijv. 65 ROW 1995), maar licenties met betrekking tot auteursrechten, merken en

rostriformis bugensis (dashed line) depending on lake morphometry, based on data that zebra mussels reach their maximum density in 2.5 ± 0.2 years and quagga mussels reach their