• No results found

De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent: een rechtsvergelijkende analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent: een rechtsvergelijkende analyse"

Copied!
161
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE QUASI-IMMUNITEIT VAN DE UITVOERINGSAGENT

EEN RECHTSVERGELIJKENDE ANALYSE

Aantal woorden: 53.060

Emma De Clercq

Studentennummer: 01506103

Promotor: Prof. dr. Ignace CLAEYS

Commissaris: Mr. Frédéric CORYN

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de rechtsgeleerdheid

(2)
(3)

3

D

ANKWOORD

Hoewel ik me het eind van mijn carrière als rechtenstudent anders had voorgesteld, heeft deze masterproef me tijdens de onzekere tijden die COVID-19 met zich meebracht een bijzonder doel geboden. Het vormt het sluitstuk van een bijzonder leerrijke en boeiende vijf jaar, zowel op persoonlijk als op academisch vlak.

Allereest wil ik Prof. Claeys bedanken om me de mogelijkheid te geven me te verdiepen in het leerstuk van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent. Zonder zijn ondersteuning en vertrouwen zou deze masterproef niet tot stand zijn gekomen.

Graag bedank ik mijn ouders, voor hun onvoorwaardelijke steun en liefde en om me alle kansen te geven. Daarnaast bedank ik ook graag mijn broer en zus omdat zij me hebben geleerd dat hard werk steeds loont. In het bijzonder bedank ik mijn mama en Bart voor het nalezen van deze masterproef.

Emma De Clercq

(4)

4

S

AMENVATTING

Contractspartijen schakelen steeds vaker een hulppersoon in om (een deel van) hun contractuele verbintenissen te laten uitvoeren. In een dergelijk geval ontstaat een driehoeksverhouding: de opdrachtgever/hoofdschuldeiser sluit een overeenkomst met de hoofdschuldenaar en de hoofdschuldenaar sluit op zijn beurt een overeenkomst met de hulppersoon. De hoofdschuldeiser kan de hulppersoon, wanneer deze een fout begaat in de uitvoering van zijn verbintenissen, slechts in uitzonderlijke gevallen rechtstreeks aanspreken. Een contractuele vordering is uitgesloten vanwege het gebrek aan een contractuele relatie tussen de hoofdschuldeiser en de hulppersoon. Ook een buitencontractuele vordering is zo goed als onmogelijk. Dit vloeit voor uit de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent, een constructie die sinds 1973 vaste rechtspraak uitmaakt van het Belgische Hof van Cassatie. Deze masterproef onderzoekt – vanuit een extern rechtsvergelijkend perspectief – de voor- en nadelen verbonden aan de afschaffing van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent.

Het onderzoek start met een uiteenzetting van de belangrijkste begrippen wat betreft de problematiek van de aansprakelijkheid van hulppersonen. Nadien volgt een analyse van het Belgisch recht. De analyse van de rechtvaardigingsgronden van en de kritiek op de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent geven aan dat de doelstelling van dit leerstuk – het behoud van het contractueel evenwicht – de radicaliteit ervan niet verklaard. Uit het overzicht van de Belgische hervormingsinitiatieven van het verbintenissen- en buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en de rechtsvergelijkende analyse concluderen we dat de afschaffing van de quasi-immuniteit evenwel complexe vraagstukken met zich meebrengt. Er stellen zich vooral vragen omtrent het bewijs van een afzonderlijke buitencontractuele fout en de manier waarop het contractueel evenwicht kan hersteld worden. Het onderzoek wijst uit dat het leerstuk rond de aansprakelijkheid van hulppersonen niet omvat kan worden in een hard-and-fast rule maar eerder vanuit de concrete omstandigheden moet worden bekeken. Een afschaffing van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent kan enkel dan zinvol zijn.

(5)

5

I

NHOUDSOPGAVE

INLEIDING ... 9

DEEL I. BEGRIPPENKADER ... 12

HOOFDSTUK I.SAMENHANGENDE OVEREENKOMSTEN ... 12

HOOFDSTUK II.DERDENWERKING EN HET RELATIVITEITSBEGINSEL ... 13

AFDELING 1. RELATIVITEITSBEGINSEL EN TEGENWERPBAARHEID ... 14

AFDELING 2. PARTIJ OF DERDE ... 17

A. Traditioneel onderscheid ... 17

B. Alternatief wijze van categorisatie ... 20

§1. Invoering derde categorie ... 20

§2. Alternatief onderscheid tussen partij en derde ... 21

§3. Contractsgroepen ... 22

§4. Besluit ... 23

HOOFDSTUK III.CONTRACTUELE OF BUITENCONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID ... 24

DEEL II. HET BELGISCHE RECHT ... 26

HOOFDSTUK I.HUIDIG BELGISCH RECHT ... 26

AFDELING 1. HET BEGRIP UITVOERINGSAGENT ... 26

A. Definitie ... 26

B. Categorieën van uitvoeringsagenten ... 29

C. Partij of derde? ... 30

AFDELING 2. AANSPRAKELIJKHEID VAN DE UITVOERINGSAGENT ... 31

A. Contractuele aansprakelijkheid ... 32

B. Buitencontractuele aansprakelijkheid ... 32

§1. Co-existentie ... 32

§2. Quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent ... 33

(6)

6

HOOFDSTUK II.EVALUATIE QUASI-IMMUNITEIT ... 41

AFDELING 1. RECHTVAARDIGINGSGRONDEN VAN DE QUASI-IMMUNITEIT ... 41

A. Identificatietheorie ... 41

B. Risicobeginsel ... 43

C. Kettingstructuur ... 45

D. Relativiteitsbeginsel ... 46

AFDELING 2. KRITIEK OP DE QUASI-IMMUNITEIT ... 47

A. Rechtsonzekerheid ... 47

B. Uitzondering bij misdrijf ... 48

C. Gelijkheid ... 51

D. Functies van aansprakelijkheidsrecht ... 53

E. Afwijking van het relativiteitsbeginsel en artikel 1382-1383 BW ... 55

F. Verenigbaarheid met accessoriumtheorie ... 56

AFDELING 3. CONCLUSIE ... 58

HOOFDSTUK III.TOEKOMSTIG (?)BELGISCH RECHT ... 59

AFDELING 1. OVERZICHT ... 59 A. Artikel 5.303 ... 61 B. Artikel. 5.143 ... 61 C. Artikel 5.92 ... 63 AFDELING 2. EVALUATIE ... 63 A. Buitencontractuele fout ... 64 B. Doorwerking exoneratiebedingen ... 66 C. Conclusie ... 68

HOOFDSTUK IV.BESLUIT ... 68

DEEL III. RECHTSVERGELIJKENDE ANALYSE ... 70

HOOFDSTUK I.INLEIDING ... 70

HOOFSTUK II.RECHTSVERGELIJKENDE ANALYSE ... 71

AFDELING 1. AANSPRAKELIJKHEID UITSLUITEN OP BASIS VAN KWALIFICATIE ALS HULPPERSOON ... 71

(7)

7

A. Overeenkomst als schakel ... 73

B. Assimilatie van fouten ... 76

C. Duty of care ... 76

D. Vertrag mit schutzwirkung für Dritte ... 81

E. Conclusie ... 86

AFDELING 3. GELIJKSCHAKELING BUITENCONTRACTUELE EN CONTRACTUELE FOUT ... 86

A. Algemene assimilatie ... 87

B. Geen algemene assimilatie ... 93

§1. Terughoudendheid in de Nederlandse rechtspraak ... 93

§2. Doctrine of privity ... 97

§3. Beperkte draagwijdte van § 823 I BGB ... 98

C. Conclusie: wie heeft een zorgplicht? ... 99

AFDELING 4. DOORWERKING VAN CONTRACTUELE CLAUSULES ... 101

A. Kader ... 101

B. Geen doorwerking ... 103

C. Wettelijke regeling... 104

§1. Het Duitse en Nederlandse recht ... 104

§2. Privity of Contract en Contracts (Rights of Third Parties) Act ... 105

D. Doorwerking ten gunste van derden ... 107

E. Doorwerking ten nadele van derden. ... 111

§1. Bailment ... 111

§2. Redelijkheid en billijkheid ... 112

F. Ter inspiratie: vuistregels ... 115

G. Conclusie ... 117

AFDELING 5. CONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID ... 118

A. Junior Books v Veitchi Co Ltd ... 118

B. Vertrag mit Schutzwirkung für Dritte... 119

C. Groupes de contrats ... 121

D. Projet de réforme ... 122

E. Conclusie ... 126

(8)

8

ALGEMEEN BESLUIT ... 130

(9)

9

INLEIDING

1. Door de steeds complexer wordende maatschappij, wordt ook de structuur van overeenkomsten steeds ingewikkelder. Waar het verbintenissenrecht traditioneel uitgaat van rechtsverhoudingen tussen twee personen, komt het in de praktijk steeds vaker voor dat complexere verhoudingen tussen meerdere personen ontstaan. Deze complexiteit is deels te wijten aan de toename van de specialisatiegraad in de samenleving. Dit leidt ertoe dat contractspartijen, in plaats van hun contractuele verbintenissen zelf na te komen, deze laten uitvoeren door hulppersonen of uitvoeringsagenten. Op die manier verandert een rechtlijnige relatie in een driehoeksverhouding: er ontstaat een overeenkomst tussen de opdrachtgever/hoofdschuldeiser en de hoofdschuldenaar en een overeenkomst tussen de hoofdschuldenaar en de uitvoeringsagent. De uiteinden van deze contracten, de opdrachtgever en de uitvoeringsagent, zijn niet contractueel verbonden met elkaar, maar een wanprestatie van de uitvoeringsagent kan wel een grote impact hebben op de opdrachtgever.

2. Wanneer een uitvoeringsagent zijn verbintenissen niet of gebrekkig uitvoert, kan de opdrachtgever in principe de hoofdschuldenaar contractueel aanspreken, aangezien deze instaat voor fouten begaan door zijn hulppersoon, zonder dat een aparte fout in hoofde van hem moet worden bewezen.1 In bepaalde gevallen komt het de opdrachtgever echter beter uit om een rechtstreekse vordering in te stellen tegen de uitvoeringsagent, zoals wanneer de hoofdschuldenaar insolvent is of wanneer er in het contract tussen de opdrachtgever en hoofdschuldenaar een nadelig exoneratiebeding werd opgenomen. Gezien het gebrek aan contractuele relatie tussen de uitvoeringsagent en de opdrachtgever is een contractuele vordering in beginsel uitgesloten. Sinds 1973 stelt het Hof van Cassatie ook strenge voorwaarden aan het instellen van een buitencontractuele vordering. Volgens de klassieke verwoording van het Hof kan de opdrachtgever de uitvoeringsagent slechts buitencontractueel aansprakelijk stellen “indien de hem verweten fout

de schending uitmaakt, niet van de contractueel aangegane verbintenis, doch van een iedereen

1 Dit is vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie: zie o.a. Cass. 21 juni 1979, Arr. Cass. 1978-79, 1268; Cass. 5 oktober 1990, Arr.

Cass. 1990-91, 125; Cass. 27 februari 2003, AR C.01.0457.F, Arr. Cass. 2003, 513; Cass. 4 februari 2010, AR C.09.0246.N, TBH

2010, 498: “Een contractuele schuldenaar die zich voor de uitvoering van de overeenkomst laat vervangen, is tegenover zijn

(10)

10

opgelegde verplichting, en indien die fout een andere dan een louter uit de gebrekkige uitvoering van het contract ontstane schade heeft veroorzaakt”.2 Het is de meerderheidsvisie in de rechtsleer dat zo goed als onmogelijk aan deze voorwaarden kan worden voldaan, waardoor de uitvoeringsagent een quasi-immune positie verkrijgt. Deze quasi-immuniteit wordt gebaseerd op de veronderstelling dat de uitvoeringsagent een derde is bij het sluiten van de hoofdovereenkomst maar niet bij de uitvoering ervan. Deze unieke positie verhindert de rechtstreekse vordering van de opdrachtgever tegen de uitvoeringsagent en zorgt ervoor dat, wanneer ook een vordering tegen de hoofdschuldenaar niet mogelijk is, de opdrachtgever zijn schade niet vergoed ziet.

3. Sinds het Hof van Cassatie met het stuwadoorsarrest de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent in het leven heeft geroepen, is dit leerstuk onderwerp geweest van discussie in de rechtsleer. Het unieke karakter van de quasi-immuniteit en de legitimiteit ervan roepen dan ook een heleboel rechtsvragen op. De recente voorstellen tot hervorming van het Burgerlijk Wetboek geven aan dat men richting een afschaffing van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent denkt. Met deze recente tendensen in het achterhoofd onderzoekt deze masterproef - vanuit een extern rechtsvergelijkend perspectief - de voor- en nadelen van de afschaffing van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent.

4. In deel I worden enkele basisbeginselen uit het verbintenissenrecht uiteengezet. Op die manier wordt het kader geschetst van de problematiek rond de aansprakelijkheid van de uitvoeringsagent. Hierbij wordt niet enkel aandacht besteed aan het Belgische recht, maar ook aan het recht uit de rechtsstelsels die in de rechtsvergelijkende analyse terugkomen. Deel II bespreekt het huidige Belgische recht en de recente wetgevende initiatieven. In dit deel wordt specifiek ingegaan op het begrip van de uitvoeringsagent, de quasi-immuniteit die de uitvoeringsagent bezit en welke rechtvaardiging voor en kritiek op dit leerstuk kan worden gegeven. Er volgt daarna een overzicht en kritische analyse van het Belgische hervormingsproject betreffende dit onderwerp. Gezien de uitzonderingspositie die het Belgische rechtssysteem bekleedt wat betreft de aansprakelijkheid van hulppersonen, wordt dit leerstuk in deel III in een rechtsvergelijkend kader

2 Cass. 7 december 1973, Arr. Cass. 1974, (395) 402; Voor de wijzigingen in de bewoording van het Hof van Cassatie: infra, randnr.

(11)

11

geplaatst. Hierbij wordt een analyse gemaakt van het Franse, Nederlandse, Duitse en Engelse recht. De uiteenlopende benaderingen van dit onderwerp in deze rechtsstelsels rechtvaardigen deze keuze. Een vergelijking met het Duitse en Nederlandse recht is gewenst aangezien deze twee rechtssystemen ter inspiratie dienden voor de Belgische hervormingen van het Burgerlijk Wetboek. Ook een analyse van het Franse recht levert interessante inzichten op gezien de veelheid aan recente rechtspraak en rechtsleer omtrent dit onderwerp. Ten slotte wordt ook het Engelse recht besproken. Door het Engelse recht mee te nemen in de rechtsvergelijking wordt duidelijk hoe dit leerstuk ook bekeken kan worden vanuit een ander perspectief, los van de standaardconcepten uit de continentale rechtssystemen. Aangezien een parallelle analyse van ieder rechtsstelsel een beperkte meerwaarde biedt, wordt gewerkt op een functionele wijze.3 Het moet hierbij opgemerkt worden dat het recht van de geanalyseerde rechtsstelsels aanzienlijk uiteenloopt. Gezien een volledige uiteenzetting van het aansprakelijkheidsrecht binnen elk rechtsstelsel niet past binnen het kader van deze masterproef, wordt gefocust op de elementen die specifiek betrekking hebben op de relatie hoofdschuldeiser-hulppersoon, namelijk het uitsluiten van aansprakelijkheid op basis van de kwalificatie als uitvoeringsagent, de aanwezigheid van een zorgplicht, de assimilatie van contractuele en buitencontractuele fout, de doorwerking van exoneratiebedingen en de mogelijkheid een contractuele vordering toe te laten.

3 R. MICHAELS, “The Functional Method of Comparative Law” in M. REIMANN en R. ZIMMERMANN (eds.), The Oxford

(12)

12

D

EEL

I. B

EGRIPPENKADER

H

OOFDSTUK

I.

S

AMENHANGENDE OVEREENKOMSTEN

5. BEGRIP. De samenleving van vandaag heeft ertoe geleid dat mensen zich steeds meer specialiseren waardoor samenwerking essentieel wordt. Het economische leven werkt niet langer in een één-op-één verhouding. Dit uit zich ook in het contractenrecht. Overeenkomsten die op het eerste zich los staan van elkaar blijken in de realiteit nauw met elkaar te zijn verbonden.

Samenhangende overeenkomsten kunnen worden gedefinieerd als een “pluraliteit van juridisch

afzonderlijk gesloten overeenkomsten die onderling een band vertonen”.4 Samenhangende

overeenkomsten komen in alle takken van het recht voor waardoor de band tussen de overeenkomsten verschillende vormen kan aannemen.5 Gezien de nauwe band die de

overeenkomsten met elkaar vertonen en de impact die de afwikkeling van de ene overeenkomst kan hebben op de andere, wordt gesteld dat de ene contractuele rechtsverhouding een andere contractuele rechtsverhouding kan beïnvloeden.6 Hoe de verschillende partijen en overeenkomsten

met elkaar interageren verschilt van rechtsstelsel tot rechtsstelsel. Complexe structuren die niet de standaard verbintenisrechtelijke structuur van twee partijen volgen, brengen vragen mee omtrent aansprakelijkheid. De traditionele principes uit het verbintenissenrecht maken het moeilijk om de economische werkelijkheid te verzoenen met de juridische structuur.

6. HULPPERSOON/UITVOERINGSAGENT. Hoewel hierboven een definitie werd gegeven van het begrip ‘samenhangende overeenkomsten’, is het een leerstuk in ontwikkeling waarvan de contouren

4 I. SAMOY, “Nietigheid van samenhangende overeenkomst: is er ruimte voor een sneeuwbaleffect?”, TPR 2008, (555) 557; T.F.E.

TJONG TJIN TAI, “Samenhang als rechtswetenschappelijk begrip in het overeenkomstenrecht. Belichting vanuit Nederlands en rechtsvergelijkend perspectief”, TPR 2015, (499) 499-500.

5 M. MASELIS, Vorderingsmogelijkheden bij samenhangende overeenkomsten: rechtsvergelijkende analyse met inbegrip van

exoneratiebedingen, Brussel, Larcier, 2012, 13.

(13)

13

tot op heden niet zijn afgebakend.7 In de brede zin van het woord vallen onder het concept ‘samenhangende contracten’ ook netwerken van contracten, franchiseovereenkomsten, distributieketens,…8 Het diffuus en omvangrijk karakter van deze rechtsverhoudingen leidt ertoe

dat een omstandige behandeling ervan niet past binnen het kader van deze masterproef. Deze masterproef beperkt zich tot de situatie waarbij een partij zijn contractuele verbintenissen niet zelf nakomt maar deze, op contractuele basis, laat uitvoeren door een hulppersoon of uitvoeringsagent. In een dergelijk geval zijn er twee opeenvolgende contracten, een tussen de hoofdschuldeiser en de hoofdschuldenaar en een tussen de hoofdschuldenaar en de hulppersoon. Er bestaat echter geen directe contractuele relatie tussen de hoofdschuldeiser en de hulppersoon. De vraag stelt zich in welke mate de samenhang tussen deze twee contracten waarvan de personen aan het uiteinde van elk contract niet contractueel met elkaar zijn verbonden, een impact kan hebben op een buitencontractuele of contractuele aansprakelijkheidsvordering en in welke mate contractuele clausules deze vordering kunnen beïnvloeden.

H

OOFDSTUK

II.

D

ERDENWERKING EN HET RELATIVITEITSBEGINSEL

7. OVERZICHT. Voor specifiek wordt ingegaan op de aansprakelijkheid van de hulppersoon, worden enkele basisbegrippen die de derdenwerking van overeenkomsten beheersen, verduidelijkt. Ten eerste wordt ingegaan op het relativiteitsbeginsel en het tegenwerpbaarheidsbeginsel. Deze beginselen bepalen in welke mate de werking of de gevolgen van een overeenkomst een impact hebben op een derde en een potentiële aanspraak van een derde kunnen beïnvloeden. Daarnaast wordt ook het onderscheid tussen de begrippen ‘partij’ en ‘derde’ besproken. Ten slotte volgt een korte bespreking van het onderscheid tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid. Een uiteenzetting van deze begrippen zorgt ervoor dat de in deel II en III besproken wetgeving, rechtspraak en rechtsleer in de juiste context kunnen worden geplaatst.

7 M.J. VAN LAARHOVEN, Samenhang in rechtsverhoudingen, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2006, 1.

8 Zie T.F.E. TJONG TJIN TAI, Meerpartijenovereenkomst en samenhangende overeenkomsten, Deventer, Wolters Kluwer, 2019,

67: “De literatuur is echter zeer tentatief en geeft weinig concrete aanbevelingen of criteria”; In het Engels recht wordt gesproken over linked contracts; zie in dit kader G. TEUBNER, Networks as Connected Contracts, Oxford, Hart Publishing, 2011, xi + 301 p.

(14)

14

A

FDELING

1.

R

ELATIVITEITSBEGINSEL EN TEGENWERPBAARHEID

8. RELATIVITEITSBEGINSEL. Met betrekking tot de werking van overeenkomsten ten aanzien van derden vormt het relativiteitsbeginsel een fundament van het verbintenissenrecht. In het Belgische recht vindt het principe haar basis in art. 1165 BW en houdt het in dat een overeenkomst enkel de partijen bindt: “Overeenkomsten brengen alleen gevolgen teweeg tussen de contracterende

partijen; zij brengen aan derden geen nadeel toe en strekken hun slechts tot voordeel in het geval voorzien bij artikel 1121.” Ook de Franse Code Civil geeft aan het relativiteitsbeginsel een

wettelijke basis.9

In Nederland werd beslist het relativiteitsbeginsel niet op te nemen in het NBW. Ook zonder een expliciete wettelijke grondslag blijkt duidelijk uit de parlementaire voorbereiding dat het beginsel aan de basis ligt van het verbintenissenrecht. De afwezigheid van een wettelijke grondslag geeft aan de rechtspraak daarnaast de ruimte om uitzonderingen te formuleren op het principe.10 Ook in de Engelse en Duitse rechtssystemen is het beginsel niet wettelijk verankerd. In het Engelse recht ligt het relativiteitsbeginsel vervat in de doctrine van de privity of contract, die inhoudt dat overeenkomsten niet kunnen worden afgedwongen door of tegen derden.11 Lange tijd hield men vast aan een zeer strikte interpretatie van de privity of contract waardoor uitzonderingen niet mogelijk waren. Toch kan een evolutie worden vastgesteld. Zo werd het derdenbeding door de Contracts (Rights of Third Parties) Act van 1999 officieel erkend. Hoewel ook het Duitse BGB het relativiteitsprincipe niet expliciet vermeldt, kan het worden afgeleid uit §311(1) BGB, dat stelt dat iemand slechts schuldeiser of schuldenaar kan worden op basis van een contract waarbij het partij is, en uit § 241 BGB, dat bepaalt dat een schuldeiser de nakoming van een verbintenis enkel aan de

9 Voor de hervorming vloeide het relativiteitsbegeinsel voort uit art. 1165 Code Civil maar in de nieuwe Code Civil werd het

opgenomen in art. 1199; Ordonnance nr. 2016-131 du 10 février 2016 portant réforme du droit des contrats, du régime général et de la preuve des obligations, JORF nr. 0035, 11 februari 2016, texte nr. 26.

10 C.J. VAN ZEBEN, J.W DU PON, en M.M. OLTHOF, Parl. Geschiedenis van het Nieuw Burgerlijk Wetboek. Boek 6: Algemeen

gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer, Kluwer, 1981, 916.

(15)

15

schuldenaar kan vragen.12 De vraag naar de precieze draagwijdte van het relativiteitsbeginsel komt in het Duitse rechtssysteem minder aanbod.13

9. INTERNE VS. EXTERNE GEVOLGEN. Vanaf het begin van de 20ste eeuw is men er zich in België bewust van geworden dat het relativiteitsbeginsel moeilijk verzoend kon worden met de maatschappelijke realiteit. De strikte interpretatie van het relativiteitsbeginsel was niet langer houdbaar. Sinds het Boswachterarrest van 27 mei 1909 wordt in het Belgische rechtssysteem een onderscheid gemaakt tussen de relativiteit en de tegenwerpbaarheid van een overeenkomst.14 Het Franse Hof van Cassatie maakt dit onderscheid reeds sinds 1864.15 De relativiteit van de overeenkomst omvat sindsdien enkel de interne gevolgen. Dit betekent dat de rechten en plichten die rechtstreeks uit de overeenkomst voortvloeien enkel gevolgen hebben voor de contractanten, en niet voor derden. De tegenstelbaarheid van de overeenkomst verwijst naar de externe gevolgen, met name het bestaan en de gevolgen van de overeenkomst.16 Deze tegenstelbaarheid kan zowel in het

voordeel als in het nadeel van de derde werken. Het houdt in dat derden zich op het bestaan en de gevolgen van de overeenkomst als rechtsfeit kunnen beroepen, maar ook dat het bestaan en de gevolgen van de overeenkomst door de contractspartijen tegen derden kunnen worden gebruikt.17

12 H. SUTSCHET, “§ 241 Pflichten aus dem Schuldverhältnis” in H.G. BAMBERGER en H. ROTH, Beck'scher Online-Kommentar

BGB, München, C.H.BECK, 2015 en www.beck-online.de, nr. 8-9; D. LOOSCHELDERS en M. MAKOWSKY, “Relativität des Schuldverhältnisses und Rechtstellung Dritter”, JA 2012, 721 en www.beck-online.de; J.-S. BORGHETTI, “The effects of contracts and third parties” in J. CARTWRIGHT en S. WHITTAKER, The Code Napoléon Rewritten: French Contract Law After the 2016

Reforms, Oxford, Hart Publishing, 2017, (227) 233.

13 R. WINTGEN, Etude critique de la notion d’opposabilité: les effets du contrat à l'égard des tiers en droit français et allemand,

Parijs, LGDJ, 2004, 66, nr. 74.

14 Cass. 27 mei 1909, Pas. 1909, I, 272, concl. TERLINDEN; Het wetsvoorstel omtrent de hervorming van het verbintenissenrecht

geeft aan het tegenwerpelijkheidsbeginsel een wettelijke basis, zie Wetsvoorstel tot invoeging van boek 5 “Verbintenissen” in het nieuw Burgerlijk Wetboek, parl.st. Kamer 2018-19, nr. 54-3709/001 (art. 5.106, lid 2).

15 Cass. fr. (civ. I) 22 juni 1864, D. 1864, I, 412-414; Het tegenwerpelijkheidsbeginsel werd in de nieuwe Code Civil wettelijk

verankerd in art. 1200.

16 N. CARETTE en V. WITHOFS, “Gevolgen voor derden van de overeenkomst” in B. WEYTS en T. VANSWEEVELT (eds.),

Handboek verbintenissenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2019, (593) 638, nr. 825.

17 N. CARETTE en V. WITHOFS, “Gevolgen voor derden van de overeenkomst” in B. WEYTS en T. VANSWEEVELT (eds.),

Handboek verbintenissenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2019, (593) 645-646, nr. 831; Zie o.a. Cass. 23 oktober 1987, Arr. Cass.

(16)

16

Het onderscheid tussen de relativiteit en de tegenwerpbaarheid heeft zich doorheen de tijd verder ontwikkeld in de rechtspraak.18

In tegenstelling tot het Belgische en Franse recht, wordt het onderscheid tussen de relativiteit en tegenwerpbaarheid van een overeenkomst in de rechtsstelsels niet expliciet gemaakt. Toch staat vast dat het bestaan van het contract ook in de Engelse, Duitse en Nederlandse rechtsstelsels de positie van de derde kan beïnvloeden.19

10. UITZONDERINGEN. Zowel op het relativiteit als op de tegenwerpbaarheid van contracten worden er uitzonderingen geformuleerd. Het toelaten van uitzonderingen op het relativiteitsbeginsel waardoor een derde verplichtingen worden opgelegd stuit op grotere bezwaren dan wanneer aan een derde voordelen of rechten worden toegekend.20 De belangrijkste uitzonderingen strekken dan ook tot voordeel van de derde. De voornaamste uitzondering in dit kader is het derdenbeding, dat reeds lange tijd in de continentale rechtsstelsels21 wordt aanvaard maar sinds de Contracts (Rights of Third

Parties) Act van 1999 ook toepassing vindt in het Engelse rechtsstelsel. Daarnaast wordt hoofdzakelijk in het Belgische en Franse recht de rechtstreekse vordering als een uitzondering gezien gezien op het relativiteitsbeginsel.22

18 Uit de Belgische rechtspraak blijkt duidelijk dat het onderscheid tussen relativiteit en tegenstelbaarheid niet steeds makkelijk te

maken valt: zie recent Cass. 20 juni 2016, AR C.15.0478.F, JLMB 2018, 340; Cass. 2 november 2018, AR C.17.0309.N, http://www.cass.be.

19 I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid: De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken,

Antwerpen, Intersentia, 2003, 119, nr. 103; Voor het Nederlandse recht: A.P. KOBURG en W. DIJKSHOORN “Uit een overeenkomst vloeien (geen) verbintenissen voort voor derden. Over de relativiteit van het relativiteitsbeginsel en de praktische betekenis hiervan”, MvV 2012, 85 (85); Voor het Duitse recht: R. WINTGEN, Etude critique de la notion d’opposabilité: les effets

du contrat à l'égard des tiers en droit français et allemand, Parijs, LGDJ, 2004, 83-84, nr. 88; Voor het Engelse recht: H.G. BEALE,

B. FAUVARQUE-COSSON, J. RUTGERS en S. VOGENAUER, Cases, Materials and Text on Contract Law, Oxford, Bloomsbury Publishing, 2019, 157.

20 N. CARETTE, Derdenbeding, Antwerpen, Intersentie, 2011, 31, nr. 35.

21 Zie art. 1121 BW (België), § 328 BGB (Duitsland), art. 1205-1209 CC (Frankrijk) en art. 6: 253 NBW (Nederland).

22 Zie in het Belgische recht o.a. art. 1798 BW en art. 29bis WAM; N. CARETTE, Derdenbeding, Antwerpen, Intersentie, 2011, 33,

nr. 38; Dat steeds een wettelijke grondslag aanwezig moet zijn om een rechtstreekse vordering toe te laten wordt door sommige auteurs ontkend, zie in die zin J. CABAY, “L’action du maître de l’ouvrage contre le sous-traitant: action directe et groupe de contrats”, JT 2009, (765) 772-773, nr. 24.

(17)

17

A

FDELING

2.

P

ARTIJ OF DERDE

A. TRADITIONEEL ONDERSCHEID

11. COMPLEMENTAIRE BEGRIPPEN. Om een duidelijk beeld te krijgen op het effect van de relativiteit en tegenwerpbaarheid van overeenkomsten, is het van belang de begrippen ‘contractspartij’ en ‘derde’ te definiëren. Deze begrippen worden traditioneel als complementair beschouwd: wie geen partij is, wordt als derde gekwalificeerd.24 Deze complementariteit veronderstelt dat het begrip ‘contractspartij’ duidelijk kan worden gedefinieerd. Uit de praktijk blijkt echter dat de grondslag voor contractuele gebondenheid voor discussie zorgt. Het geven van een positieve definitie aan het begrip ‘contractspartij’ is om deze reden niet vanzelfsprekend. Vandaar dat de afbakening van het begrip ‘contractspartij’ gebeurt op basis van een opsomming van de personen die kunnen worden gekwalificeerd als contractspartij. 25

12. PARTIJ BIJ CONTRACTSLUITING. Contractspartijen zijn personen die in eigen naam en voor eigen rekening een overeenkomst hebben gesloten. Ook personen die bij de totstandkoming van de overeenkomst worden vertegenwoordigd maken een contractspartij uit.26 Traditioneel wordt in de Belgische, Franse en Nederlandse rechtssystemen gesteld dat partijen door een contract zijn

24 Deze klassieke, negatieve definitie werd door DE PAGE gesteld: zie H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge:

principes, doctrine, jurisprudence, I, Brussel, Bruylant, 1962, 178; N. CARETTE en V. WITHOFS, “Gevolgen voor derden van de

overeenkomst” in B. WEYTS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek verbintenissenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2019, (593) 594, nr. 790; Voor het Nederlandse recht: C.E. DU PERRON, Overeenkomst en derden. Een analyse van de relativiteit van de

contractswerking, Deventer, Kluwer, 1999, 46; A.P. KOBURG en W. DIJKSHOORN “Uit een overeenkomst vloeien (geen)

verbintenissen voort voor derden. Over de relativiteit van het relativiteitsbeginsel en de praktische betekenis hiervan”, MvV 2012, 85 (86); C.H. SIEBURGH, Mr.C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 6. Verbintenissenrecht.

Deel III. Algemeen overeenkomstenrecht, Deventer, Wolters Kluwer, 2018, 516; T.F.E. TJONG TJIN TAI, Meerpartijenovereenkomst en samenhangende overeenkomsten, Deventer, Wolters Kluwer, 2019, 3; Voor het Franse recht: J.

GHESTIN, “Introduction” in M. FONTAINE en J. GHESTIN (eds.), Les effets du contrat à l’égard des tiers, Parijs, LGDJ, 1992, (18) 34; Voor het Engelse recht: H.G. BEALE en J. CHITTY, Chitty On Contracts, Londen, Sweet & Maxwell, 2019, 1374.

25 Zie voor een volledige analyse: N. CARETTE, Derdenbeding, Antwerpen, Intersentie, 2011, 74-136; N. CARETTE en V.

WITHOFS, “Gevolgen voor derden van de overeenkomst” in B. WEYTS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek

verbintenissenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2019, (593) 596-606, nr. 791-800.

26 N. CARETTE en V. WITHOFS, “Gevolgen voor derden van de overeenkomst” in B. WEYTS en T. VANSWEEVELT (eds.),

(18)

18

gebonden wanneer dit overeenstemt met hun wil.27 In deze rechtssystemen bestaat twijfel omtrent de mogelijkheid zich te baseren op de vertrouwensleer om te bepalen of iemand, die legitiem vertrouwde dat een contract is gesloten, een contractspartij is.28 In het Engelse rechtsstelsel wordt geacht dat de intentie van de partijen wordt weerspiegeld in het contract, waardoor een zoektocht naar de subjectieve wil wordt vermeden.29 Ook het Duitse recht wordt klassiek voorgesteld als vertegenwoordiger van de verklaringsleer.30

13. GELIJKGESTELDEN MET CONTRACTSPARTIJEN. Personen kunnen ook als contractspartij worden gekwalificeerd na de sluiting van het contract. Zij ontlenen hun recht aan hun rechtsvoorganger die contractspartij was.31 Op die manier worden algemene rechtverkrijgenden of

27 M. MARTIN-CASALS, The borderlines of tort law: interactions with contract law, Mortsel, Intersentia, 2018, 714-715. 28 Voor het Belgische recht: E. DIRIX, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, 1984, nr. 4; S. STIJNS, Leerboek

Verbintenissenrecht, Brugge, die Keure, 2005, 50-51 nr. 68; N. CARETTE, Derdenbeding, Antwerpen, Intersentie, 2011, 92, nr. 96;

B. WEYTS en T. VANSWEEVELT, “De schijn- en vertrouwensleer” in B. WEYTS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek

verbintenissenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2019, (95) 96, nr. 151; Voor Franse recht: J.-L. AUBERT, “A propos d'une distinction

renouvelée des parties et des tiers”, RTDC 1993, 263-278; V. FORRAY, Le consensualisme dans la théorie générale du contrat, Parijs, LGDJ, 2007, 554-555; Voor het Nederlandse recht: C.E. DU PERRON, Overeenkomst en derden. Een analyse van de

relativiteit van de contractswerking, Den Haag, Kluwer law international, 1999, 40, nr. 34; J.B.M. VRANKEN, “Over

partijautonomie, contractsvrijheid en de grondslag van gebondenheid in het verbintenissenrecht” in M.A.B. CHAO-DUIVIS en H.A.W. VERMEULEN (eds.), Beginselen van het contractenrecht, Deventer, Wolters Kluwer, 2000, 145-155; C.H. SIEBURGH,

Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel I. De verbintenis in het algemeen, eerste gedeelte, Deventer, Wolters Kluwer, 2016, nr. 122.

29 E. MCKENDRICK, Contract Law: Text, Cases, and Materials, Oxford, Oxford University Press, 2012, 20; zie Smith v. Hughes

[1871] LR 6 QB 597; voor een recenter voorbeeld: RTS Flexible Systems Ltd v. Molkerei Alois Müller GmbH & Co KG (UK

Production) [2010] UKSC 14; In het Engelse recht speelt naast de wil om te contracteren ook de consideration een belangrijke rol.

Er is sprake van consideration wanneer een contractspartij iets belooft in ruil voor een belofte van de tegenpartij. Voor een invulling van het begrip Currie v. Misa [1875] LR 10 Ex 153: “A valuable consideration, in the sense of the law, may consist either in some

right, interest, profit, or benefit accruing to the one party, or some forebearance, detriment, loss, or respon- sibility, given, suffered, or undertaken by the other.”.

30 A. DE BOECK, Informatierechten en -plichten bij de totstandkoming en uitvoering van overeenkomsten, Mortsel, Intersentia,

2002, 136, nr. 294.

31 S. STIJNS en E. VERJANS, “Variaties op het begrip "derde" in het contractenrecht” in A. DE BOECK, S. STIJNS, R. VAN

RANSBEECK, F. BRANDSMA, N. CARETTE, D. LEROY, I. SAMOY en E. VERJANS (eds.), Positie van de derde in het privaat

vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, (19) 31, nr. 13; Dit wordt ook aanvaard in het Nederlandse, Franse, Duitse en Engelse

rechtsstelsels, zie I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid: De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent

(19)

19

rechtverkrijgenden ten algemenen titel van een contractpartij, gelijkgesteld met contractspartijen bij de contractsluiting.32.

14. PARTIJ VS. DERDE. Traditioneel wordt gesteld dat iedereen die niet onder het begrip ‘contractspartij’ valt een derde is. De afbakening van het begrip ‘contractspartij’ bepaalt automatisch wie een ‘derde’ uitmaakt. De twee begrippen zijn op die manier inherent met elkaar verbonden.

15. KENMERKEN. Er moet hier gewezen worden op het feit dat algemeen wordt gesteld dat geen strikt onderscheid kan worden gemaakt tussen de begrippen ‘partij’ en ‘derde’ omwille van hun karakter. De begrippen zijn namelijk relatief en dynamisch. Relatief aangezien eenzelfde persoon zowel de hoedanigheid van partij als deze van derde kan hebben, afhankelijk vanuit welk standpunt men dit bekijkt. Het dynamische karakter vloeit voort uit het feit dat de hoedanigheid van een derde (en hierdoor ook dat van een contractspartij) niet onveranderlijk is. Een derde heeft de mogelijkheid om toe te treden in een contract (contracttoetreding) en een contractspartij kan het contract overdragen aan een derde (contractoverdracht).33 Daarnaast is het begrip derde meerduidig. Zo

wordt het begrip op verschillende plaatsen in het Burgerlijk Wetboek op een verschillende wijze ingevuld.34

Een kenmerk specifiek voor het begrip ‘derde’ is de heterogeniteit eraan verbonden. Het begrip wordt gezien als een restcategorie die een grote groep aan personen omvat. Zo kan het gaan van personen zonder enige rechtsband met de contractspartij(en) tot personen die nauw verbonden zijn met het voorwerp of doel van de overeenkomst van de contractspartijen.35 Hun relatie ten aanzien

32 Rechtsverkrijgenden onder bijzondere titel nemen echter een bijzondere positie in. Zie omtrent deze figuur: S. STIJNS en E.

VERJANS, “Variaties op het begrip "derde" in het contractenrecht” in A. DE BOECK, S. STIJNS, R. VAN RANSBEECK, F. BRANDSMA, N. CARETTE, D. LEROY, I. SAMOY en E. VERJANS (eds.), Positie van de derde in het privaat vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, (19) 33-37.

33 I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid. De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken,

Antwerpen, Intersentia, 2003, 98; N. CARRETE, Derdenbeding, Antwerpen, Intersentia, 2012, 74-75.

34 E. DIRIX, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen, Maklu, 1984, 31, nr 33; In deze masterproef

wordt het begrip derde in de zin van art. 1165 BW ingevuld.

(20)

20

van de overeenkomst en de impact van deze overeenkomst op hen hangt sterk af van het ‘soort’ derde.

B. ALTERNATIEF WIJZE VAN CATEGORISATIE

16. TWEE TECHNIEKEN. Of er een onderscheid moet worden gemaakt tussen verschillende ‘soorten’ derden, speelt vooral bij het vraagstuk rond de aansprakelijkheid van contractspartijen ten aanzien van deze derden. Hierboven werd reeds vermeld dat het relativiteitsprincipe ertoe leidt dat alleen contractspartijen rechten en plichten uit het contract kunnen afdwingen of erdoor gebonden zijn. De eenvoudigste manier om aan het relativiteitsbeginsel te ontsnappen is door een alternatieve wijze van categorisatie van de begrippen ‘derde’ en ‘contractspartij’.36 Een eerste techniek is door

een nieuwe categorie van derde in het leven te roepen. Een tweede techniek is door het onderscheid tussen de begrippen ‘partij’ en ‘derde’ op een alternatieve manier te maken. Een traditionele ‘derde’ wordt dan in sommige gevallen als ‘contractspartij’ beschouwd. Ten slotte wordt de theorie van de

groupes de contrats apart besproken, omdat er geen eensgezindheid bestaat tot welke techniek deze

theorie behoort.37

§1. INVOERING DERDE CATEGORIE

17. DERDE MET INTÉRÊT LÉGITIME. In het meest recente Franse initiatief ter hervorming van de Code Civil wordt gebruik gemaakt van het begrip van de derde met een intérêt légitime.38 Het onderscheid tussen ‘gewone’ derden en derden met intérêt légitime wordt gemaakt om deze laatste categorie de mogelijkheid te geven een contractuele vordering in te stellen. Hoe het begrip precies moet worden ingevuld, is een punt van discussie (infra, randnr. 157).

36 I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid. De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken,

Antwerpen, Intersentia, 2003, 102, nr. 88; M. MASELIS, Vorderingsmogelijkheden bij samenhangende overeenkomsten:

rechtsvergelijkende analyse met inbegrip van exoneratiebedingen, Brussel, Larcier, 2012, 40, nr. 37.

37 M. MASELIS, Vorderingsmogelijkheden bij samenhangende overeenkomsten: rechtsvergelijkende analyse met inbegrip van

exoneratiebedingen, Brussel, Larcier, 2012, 40, nr. 37; Zie I. CLAEYS, Samenhangendeovereenkomsten en aansprakelijkheid. De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken, Antwerpen, Intersentia, 2003, 102, nr. 89.

38 Art. 1234 Projet de réforme de la responsabilité civile, 13 maart 2017, raadpleegbaar op http://www.justice.gouv.fr/publication/Projet_de_reforme_de_la_responsabilite_civile_13032017.pdf.

(21)

21

18. QUASI-IMMUNITEIT. In het Belgisch recht werd met een andere doelstelling een derde categorie ingevoerd. De in 1973 geïntroduceerde leer van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent houdt in dat een uitvoeringsagent noch als partij, noch als een ‘volwaardige’ derde kan worden gekwalificeerd. Een uitvoeringsagent wordt namelijk beschouwd als een derde bij het sluiten van de overeenkomst maar niet bij de uitvoering van de overeenkomst. Op die manier wordt een nieuwe categorie gecreëerd, namelijk deze van de niet-derde bij uitvoering van de overeenkomst (infra, randnr. 33).39

§2. ALTERNATIEF ONDERSCHEID TUSSEN PARTIJ EN DERDE

19. OVEREENKOMST WIJZIGEN/BEËINDIGEN. Naast de creatie van een nieuwe categorie zijn er in de rechtsleer stemmen opgegaan om het onderscheid tussen ‘partij’ en ‘derde’ op een alternatieve manier te maken. Volgens de Franse rechtsgeleerde GHESTIN is een contractspartij degene die de bevoegdheid heeft om de overeenkomst te wijzigen of te beëindigen via de wilsovereenstemming. Op die manier wordt een ruimer partijbegrip gehanteerd en wordt het losgekoppeld van het ogenblik van de contractsluiting. 40 Alle personen die niet onder dit verruimde partijbegrip vallen zijn derden.

20. PARTIJ BIJ OVEREENKOMST/VERBINTENIS. DU PERRON differentieert dan weer de traditionele partij bij een overeenkomst van een partij bij een verbintenis uit de overeenkomst. Binnen deze laatste categorie vallen zij die geen volwaardige partij zijn maar wel rechten en plichten kunnen ontlenen uit één of meerdere verbintenissen uit die overeenkomst.41 De nieuwe invulling van het

39 I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid: De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken,

Antwerpen, Intersentia, 2003, 105; S. STIJNS en E. VERJANS, “Variaties op het begrip "derde" in het contractenrecht” in A. DE BOECK, S. STIJNS, R. VAN RANSBEECK, F. BRANDSMA, N. CARETTE, D. LEROY, I. SAMOY en E. VERJANS (eds.),

Positie van de derde in het privaat vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, (19) 51, nr. 35.

40 J. GHESTIN, “La distinction entre les parties et les tiers au contract”, I, JCP 1992, nr. 3628; 275-285 (initieel voorstel); J.

GHESTIN, “Introduction” in M. FONTAINE en J. GHESTIN (eds.), Les effets du contrat à l’égard des tiers, Parijs, LGDJ, 1992, 18-39; J. GHESTIN, “Nouvelles propositions pour un renouvellement de la distinction des parties et des tiers”, RTDCiv. 1994, 777-800; J. GHESTIN, C. JAMIN, M. BILLIAU, Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 402-415.

41 C.E. DU PERRON, Overeenkomst en derden. Een analyse van de relativiteit van de contractswerking, Den Haag, Kluwer law

(22)

22

partijbegrip is met andere woorden gebaseerd op het onderscheid tussen verbintenis en overeenkomst.

§3. CONTRACTSGROEPEN

21. GROUPES DE CONTRATS. In het midden van de jaren ’70 werd het concept van de groupes de

contrats door TEYSSIÉ geïntroduceerd in de Franse doctrine.42 Op basis van deze theorie vormen

contracten die nauw met elkaar zijn verbonden een contractsgroep. Onderliggend gaat dit concept terug op het idee dat verschillende contracten met elkaar verweven kunnen zijn door eenzelfde voorwerp of eenzelfde doelstelling. Personen die een contractspartij uitmaken van een contract in de contractsgroep, maar geen directe contractuele relatie hebben, kunnen niet als derden worden beschouwd. Doordat ze deel uitmaken van de contractsgroep hebben deze personen de mogelijkheid een contractuele vordering in te stellen tegen andere partijen bij de contractsgroep, ondanks het gebrek aan een directe contractuele band. Het relativiteitsprincipe dat voortvloeide uit artikel 1165 Code Civil werd niet langer toegepast op het niveau van het individueel contract maar op het niveau van de contractsgroep.44 In de jaren ’80 werd dit concept door het Franse Hof van Cassatie overgenomen.45 Het Hof van Cassatie verwierp de leer echter in 1991 omwille van de schending

van het relativiteitsbeginsel die gepaard ging met de theorie (infra, randnr. 154).46 Hoewel dit arrest

de doodsteek betekende voor de theorie in de rechtspraak, blijven in de rechtsleer stemmen opgaan die de theorie verdedigen.47

42 B. TEYSSIÉ, Les groupes de contrats, Parijs, LGDJ, 1975, 328 p.; zie verder ook J. NERET, Le sous-contrat, Parijs, LGDJ, 1979,

388 p.; M. BACACHE-GIBEILI, La rélativité des conventions et les groupes de contrats, Parijs, LGDJ, 1996, 360 p.

44 J.-S. BORGHETTI, “The effects of contracts and third parties” in J. CARTWRIGHT en S. WHITTAKER, The Code Napoléon

Rewritten: French Contract Law After the 2016 Reforms, Oxford, Hart Publishing, 2017, (227) 244.

45 Cass.fr. (civ. I) 8 maart 1988, nr. 86-18182, JCP 1988, I, nr. 21.070, noot P. JOURDAIN; Cass.fr. (civ. I) 21 juni 1988, nr.

85-12609, JCP 1988, I, nr. 21.125, noot P. JOURDAIN.

46 Cass.fr. (civ. I) 12 juli 1991, nr. 90-13602, Bull. civ. 1991, nr. 5, 7, D. 1991, 549, noot J. GHESTIN.

47 Zie o.a. G. VINEY, “L’action en responsabilité entre participants à une chaîne de contrats” in X (ed.) Mélanges dédiés à Dominique

Holleaux, Parijs, 1990, 399-424.; M. BACACHE-GIBEILI, La relativité des conventions et les groupes de contrats, Parijs, LGDJ,

(23)

23

In de Belgische rechtsleer heeft CABAY zich recent als voorstander van deze theorie gepositioneerd. Hij is van oordeel dat de contractuele aanspraak van de koper bij een ketting van koopovereenkomsten niet gebaseerd zou mogen zijn op de accessoriumtheorie maar op het concept van de groupes de contrats. Hij wil op die manier aantonen dat het onderscheid dat wordt gemaakt tussen verkoop en aanneming niet rechtsgeldig is.48 In 2009 stelde CABAY dat een contractsgroep kon worden afgebakend op basis van “une unité d’objet”.49 In 2012 voegde CABAY hieraan toe dat

het juridische bestaan van de groupes de contrats gebaseerd is op de causaliteitstheorie. De schade van de opdrachtgever zou nooit zijn ontstaan zonder de fout van de onderaannemer. CABAY bepaalde in dit verband: “Or, pour qu’une faute contractuelle puisse être à l’origine de l’inexécution d’une

autre convention, il faut nécessairement que les contrats présentent un lien entre eux. Et c’est ce lien de causalité – qui n’existe que parce qu’il existe une identité totale ou partielle d’objet entre les contrats concernés – qui permet de délimiter précisément les contrats parties du groupe.”.50

§4. BESLUIT

22. WENSELIJKHEID VAN STRIKT ONDERSCHEID. Hoewel het nut van deze alternatieve benaderingen in vraag kan worden gesteld51, geeft het onderzoek naar het onderscheid tussen de

begrippen wel een eerste blik op de problematiek van de derdenwerking van overeenkomsten. De verschillende benaderingen in de rechtsleer en rechtspraak die komaf maken met het strakke onderscheid tussen ‘partij’ en ‘derde’, geven aan dat het strikte theoretische onderscheid tussen beide begrippen niet steeds wenselijk is. De werking van een overeenkomst strekt zich in de rechtspraak namelijk steeds vaker uit naar derden die een nauwe band vertonen met de

48 J. CABAY, “L’action directe du maître de l’ouvrage contre le sous-traitant: la porte reste ouverte”, T. Aann. 2012, (61) 78-79, nr.

15.

49 J. CABAY, “L’action du maître de l’ouvrage contre le sous-traitant: action directe et groupe de contrats”, JT 2009, (765) 774, nr.

28.

50 J. CABAY, “L’action directe du maître de l’ouvrage contre le sous-traitant: la porte reste ouverte”, T. Aann. 2012, (61) 69-70, nr.

8.

51 I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid. De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken,

(24)

24

contractspartijen of het contract, maar toch niet kunnen worden beschouwd als een contractspartij.52 De begrippen die een theoretische basis vormen van het verbintenissenrecht, stemmen niet steeds overeen met de economische realiteit en zorgen in de praktijk voor moeilijkheden.

H

OOFDSTUK

III.

C

ONTRACTUELE OF BUITENCONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID

23. SUMMA DIVISIO? Met de vraag naar het onderscheid tussen een contractspartij en een derde gaat het onderscheid tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid gepaard. Binnen het Belgische verbintenissenrecht, maar ook in andere rechtsstelsels, wordt het onderscheid tussen de contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid traditioneel gezien als de summa divisio.53 Terwijl buitencontractuele aansprakelijkheid wordt opgedrongen door de wet, maakt een contract traditioneel “the essential manifestation of the private autonomy of the parties” uit, waardoor een contractuele wanprestatie zich enkel zou voordoen indien er een schending van het contract kan worden aangetoond.54 Deze visie strookt echter niet langer met de realiteit. Steeds vaker worden ook contractspartijen geconfronteerd met objectieve gedragsnormen of extern bepaalde niveaus van zorgvuldigheid.55 Daarnaast kan in een contract niet worden afgeweken van dwingende wetgeving.

Gemeenschappelijk aan beide soorten aansprakelijkheid, is dat de aansprakelijke persoon de nadelige gevolgen, die zijn ontstaan door zijn doen of nalaten of door de personen of dieren waarvoor hij instaat, moet vergoeden. Hoewel er theoretisch op basis van de aard van het regime

52 C.E. DU PERRON, Overeenkomst en derden. Een analyse van de relativiteit van de contractswerking, Den Haag, Kluwer law

international, 1999, 47, nr. 42; P. STOFFEL-MUNCK, “Liability of contracting parties towards third parties” in J.-S. BORGHETTI en S. WHITTAKER, French Civil Liability in Comparative Perspective, Chicago, Hart Publishing, 2019, (55) 56.

53 I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid. De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken,

Antwerpen, Intersentia, 2003, 35, nr. 27.

54 M. MARTIN-CASALS, The borderlines of tort law: interactions with contract law, Mortsel, Intersentia, 2018, 714-715. 55 M. MARTIN-CASALS, The borderlines of tort law: interactions with contract law, Mortsel, Intersentia, 2018, 715; zie in dit kader

ook Cass. 2 februari 2006, AR C.04.0527.N, Arr. Cass. 2006, 259; S. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht. Boek 1bis, Brugge, die Keure, 2013, 120.

(25)

25

meerdere verschilpunten blijken, zorgen vooral de contractuele bedingen voor een groot verschil tussen contractuele en buitencontractuele aanspraken.56

24. CONTRACTUELE OF BUITENCONTRACTUELE VORDERING? Welk soort vordering het meest wenselijk is bij het aansprakelijk stellen van een hulppersoon, hangt sterk af van het perspectief waaruit deze vraag wordt benaderd. Voor de hoofdschuldeiser zal een contractuele vordering het meest aantrekkelijk zijn vanwege haar moduleerbaarheid en voorzienbaarheid.57 Een hulppersoon zal hier minder tevreden mee zijn, aangezien hij op die manier geconfronteerd wordt met exoneratiebedingen uit een contract waarbij hij geen partij is. Ook een buitencontractuele vordering botst op tegenspraak van de hulppersoon. Een dergelijke vordering houdt traditioneel geen rekening met de contractuele clausules, noch deze uit het hoofdcontract, noch deze uit het contract tussen de hoofdschuldenaar en hulppersoon. Op die manier wordt de hulppersoon geconfronteerd met een vordering zonder dat hij zich kan verweren.

Naast de wenselijkheid botsen beide soorten vorderingen ook op andere bezwaren. Het toestaan van contractuele vorderingen leidt tot problemen met het relativiteitsbeginsel. Dit beginsel verbiedt een contractspartij om een contractuele vordering in te stellen tegen een derde, hoe nauw deze ook betrokken is bij de overeenkomst. Gezien het gebrek aan een contractuele relatie tussen de opdrachtgever en hulppersoon is een dergelijke vordering in principe uitgesloten. Bij het toelaten van een buitencontractuele vordering, verkrijgt de opdrachtgever meer aanspraken op de hulppersoon dan op zijn eigen medecontractant. Contractuele exoneratiebedingen die uitwerking zouden krijgen indien de keten van contracten werd gevolgd, worden op die manier omzeild. Dit kan leiden tot een verstoring van het contractueel evenwicht.

56 S. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht. Boek 1bis, Brugge, die Keure, 2013, 122, nr. 151.

57 M. MASELIS, Vorderingsmogelijkheden bij samenhangende overeenkomsten: rechtsvergelijkende analyse met inbegrip van

(26)

26

D

EEL

II.

H

ET

B

ELGISCHE RECHT

H

OOFDSTUK

I.

H

UIDIG

B

ELGISCH RECHT

A

FDELING

1.

H

ET BEGRIP UITVOERINGSAGENT

A. DEFINITIE

25. DEFINITIE. Aangezien er geen wettelijke definitie bestaat van de hulppersoon of uitvoeringsagent, hebben verschillende rechtsgeleerden getracht invulling te geven aan het begrip. Zo definieert PAUWELS uitvoeringsagenten van de hoofdschuldenaar als “alle personen die door

hem worden belast met de gehele of gedeeltelijke uitvoering van zijn verbintenis(sen)/overeenkomst, allen die hij in zijn plaats stelt voor de gehele of gedeeltelijke uitvoering van de verbintenis(sen)/overeenkomst, allen die hem helpen, bijstaan of vervangen in de uitvoering van zijn

verbintenis(sen)/overeenkomst”.58 CLAEYS definieert een uitvoeringsagent als “een persoon die van

zijn eigen medecontractant de opdracht krijgt om één, enkele of het geheel van diens contractuele verplichtingen na te komen die hij tegenover zijn eigen medecontractant heeft uit te voeren”.59 Het Hof van Cassatie formuleerde in een arrest van 24 maart 2016 volgende definitie: “Een

uitvoeringsagent is een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die door de schuldenaar van een contractuele verbintenis belast wordt met de gehele of gedeeltelijke uitvoering van deze verbintenis, ongeacht of hij deze verbintenis uitvoert voor eigen rekening en in eigen naam, dan wel voor

rekening en in naam van de schuldenaar” 60. Dezelfde definitie werd ook gehanteerd in een recent

cassatiearrest van 12 maart 2020.61

58 C. PAUWELS, Contractuele aansprakelijkheid voor hulppersonen of uitvoeringsagenten. Rechtsvergelijkende studie van het

beginsel, zijn draagwijdte en enkele toepassingen, Antwerpen, Maklu, 1995, 116-117.

59 I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid. De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken,

Antwerpen, Intersentia, 2003, 145, nr. 119.

60 Cass. 24 maart 2016, AR C.14.0329.N, http://www.cass.be, concl. VAN INGELGEM, TBH 2017, 200, noot R. STEENNOT. 61 Cass. 12 maart 2020, AR C.19.0408.N, http://www.cass.be.

(27)

27

26. GEEN CONTRACTUELE RELATIE. Uit de definitie kan worden afgeleid dat er slechts sprake is van een uitvoeringsagent indien er geen rechtstreekse contractuele relatie bestaat tussen de opdrachtgever en de aangesprokene. Indien er wel een contract is tussen beide actoren, handelt de aangesprokene onder zijn eigen verantwoordelijkheid.62

27. FEITELIJKE UITVOERING HOOFDOVEREENKOMST. Opdat er sprake kan zijn van een uitvoeringsagent moet hij met de hoofdschuldenaar een overeenkomst hebben gesloten die ertoe strekt de verbintenissen uit de hoofdovereenkomst uit te voeren.63 De persoon met wie de hoofdschuldenaar een tweede overeenkomst sluit, moet gehouden zijn tot de feitelijke uitvoering van (een gedeelte van) de verbintenissen uit de hoofdovereenkomst. Een ingenieur of het studiebureau dat door de hoofdaannemer wordt ingeschakeld zal vaak geen deel van de contractuele verbintenissen van de hoofdaannemer uitvoeren, waardoor hij niet als uitvoeringsagent kan worden gekwalificeerd en een beroep op de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent is uitgesloten.64

28. VERBONDENHEID. Er bestaat in de rechtsleer geen eensgezindheid omtrent de mate waarin de verschillende overeenkomsten met elkaar verbonden moeten zijn.65 Zo zijn er auteurs die menen

dat er sprake is van een uitvoeringsagent indien zijn tussenkomst een noodzakelijke voorwaarde uitmaakt voor de uitvoering van de hoofdovereenkomst.66 Andere rechtsgeleerden stellen dat de

62 C. PAUWELS, Contractuele aansprakelijkheid voor hulppersonen of uitvoeringsagenten. Rechtsvergelijkende studie van het

beginsel, zijn draagwijdte en enkele toepassingen, Antwerpen, Maklu, 1995, 186.

63 I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid. De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken,

Antwerpen, Intersentia, 2003, 169, nr. 139.

64 K. UYTTERHOEVEN, N. CARETTE, M. SCHOUPS, A. LAURENT VERBEKE, K. DEKETELAERE, K. VANHOVE en B.

DELVAUX, Handboek Bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2013, 668.

65 De discussie vloeit voort uit een verschil in interpretatie van een arrest van het Hof van Cassatie van 3 december 1976, Zie Cass.

3 december 1976, RW 1977-78, 1303, noot A. VAN OEVELEN.

66 E. DIRIX, “Aansprakelijkheid van en voor hulppersonen” in M. STORME (ed.), Recht halen uit aansprakelijkheid, Gent, Mys en

Breesch, 1993, 148-149, nr. 9; X. DIEUX, “Les chaînes et groupes des contracts” in UNIVERSITÉ PARIS-VAL-DE-MARNE. FACULTÉ DE DROIT (ed.), Les obligations en droit français et en droit belge: convergences et divergences, Brussel, Bruylant, 1994, (109) 135, nr. 8; X. DIEUX, Legal tracks II: Essays on international and domestic contracts and torts, Brussel, Bruylant, 2005, 325.

(28)

28

onderovereenkomst minstens gedeeltelijk moet samenvallen met de hoofdovereenkomst.67 Een correcte lezing van het cassatiearrest uit 1976, waaruit deze discussie voortvloeit, bevestigt deze laatste visie.68 Wanneer het criterium van de noodzakelijke voorwaarde consequent wordt toegepast, zou dit een enorme - en ongewenste - verruiming van het toepassingsgebied van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent betekenen. Om die reden wordt het (op zijn minst gedeeltelijk) samenvallen van de onderovereenkomst met de hoofdovereenkomst als vereiste gesteld. Ook uit de definitie van het begrip ‘uitvoeringsagent’ uit het cassatiearrest van 24 maart 2016 kan dit worden afgeleid.

29. RESTRICTIEVE INVULLING. De rechtspraak van het Hof van Cassatie vertoont een steeds restrictievere invulling van het begrip uitvoeringsagent. Naast de identiteit van de verbintenissen uit de hoofd- en onderovereenkomst, zou ook een inherente band vereist zijn tussen de verschillende overeenkomsten opdat er sprake kan zijn van een uitvoeringsagent. Dat een verbintenis van de uitvoeringsagent identiek is aan een verbintenis van de hoofdschuldenaar zou met andere woorden niet voldoende zijn. Het Hof van Cassatie oordeelde in 2001 dat een stuwadoor ten aanzien van een verhuurder van trailers niet als uitvoeringsagent kan worden gekwalificeerd.69 Er bestond met

betrekking tot het vervoer namelijk geen contractuele band tussen de verhuurder en de vervoerders. De contractuele band tussen de verhuurder en de hoofdvervoerder bestond enkel met betrekking tot de verhuur van de trailer. De verhuur van de trailer en de vervoersovereenkomst zouden onvoldoende met elkaar verbonden zijn om de kwalificatie als uitvoeringsagent wat betreft de verhuur van trailers toe te laten.70

De restrictieve invulling blijkt ook uit een recent arrest van het Hof van Cassatie. Op 12 maart 2020 oordeelde het Hof dat “degene die hulpzaken ter beschikking stelt van de contractspartij die hiervan

67 Zie o.a. H. COUSY, “Het verbod van samenloop tussen contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid en zijn weerslag”, TPR

1984, (155) 172; J. HERBOTS, “Quasi-delictuele aansprakelijkheid en overeenkomsten”, TPR 1980, (1055) 1094.

68 I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid. De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken,

Antwerpen, Intersentia, 2003, 175, nr. 146.

69 Cass. 1 juni 2001, AR C.98.0540.N, Arr. Cass. 2001, 1071, RW 2001-02, 379; I. CLAEYS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid

van contractanten en hulppersonen? Als het contractuele evenwicht maar niet wordt verstoord” in S. STIJNS (ed.), Themis 23 -

Verbintenissenrecht, Brugge, Die Keure, 2004, (27) 33.

70 Zie voor een schematische voorstelling van de contractuele relaties: I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en

(29)

29

gebruik maakt bij de uitvoering van haar verbintenissen, in de regel, niet worden beschouwd als iemand die de verbintenissen van deze contractspartij uitvoert en bijgevolg niet gelden als diens hulppersoon”. 71 In casu had een bedrijf opslagtanks gehuurd voor de stockage van olie. Ter afwachting van de levering van visolie aan de koper werd de visolie opgeslagen in een van de gehuurde tanks. Door een foutieve nummering van de tanks door het verhuurbedrijf werd in diezelfde tank per vergissing een lading meststof gelost waardoor de visolie werd gecontamineerd. Het Hof meent dat de verhuurder geen hulppersoon van de verkoper is aangezien hij niet belast werd met de gehele of gedeeltelijke uitvoering van de verbintenis de goederen tijdelijk te bewaren. Welk criterium het Hof van Cassatie gebruikt om tot dit besluit te komen, is niet duidelijk. Het lijkt alsof het Hof door een restrictieve invulling van het begrip uitvoeringsagent het toepassingsgebied van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent probeert in te perken.

B. CATEGORIEËN VAN UITVOERINGSAGENTEN

30. ZELFSTANDIGE HULPPERSOON. Traditioneel wordt onder uitvoeringsagent de zelfstandige hulppersoon verstaan. Een zelfstandige hulppersoon is een hulppersoon die op zelfstandige wijze de hoofdschuldenaar bijstaat of vervangt bij de uitvoering van zijn contractuele verbintenissen. Er bestaat geen arbeidsband of band van ondergeschiktheid tussen de hulppersoon en zijn medecontractant. Ondanks het gebrek aan gezag, betekent dit niet dat de hoofdschuldenaar geen richtlijnen kan geven of controle kan uitvoeren.

31. AANGESTELDE. Reeds in het Stuwadoorsarrest van 1973 werd aanvaard dat ook een aangestelde als uitvoeringsagent kan worden gekwalificeerd.72 In tegenstelling tot de zelfstandige

hulppersoon handelt een aangestelde wel in ondergeschikt verband. De grootste groep van aangestelden zijn de werknemers, namelijk zij die zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst,

71 Cass. 12 maart 2020, AR C.19.0408.N, http://www.cass.be.

72 Zie Cass. 7 december 1973, Arr. Cass. 1974, 395: “…dat de aangestelde of de uitvoeringsagent, die de vervoerder in zijn plaats

stelt om het vervoercontract geheel of gedeeltelijk uit te voeren, ten aanzien van de uitvoering van het contract en ten opzichte van de medecontractant van de vervoerder, geen derde is”.

(30)

30

maar ook zij die niet door een arbeidsovereenkomst zijn verbonden maar wel in ondergeschikt verband werken, worden als aangestelde gekwalificeerd.73

Het onderscheid tussen de zelfstandige hulppersonen en de aangestelden is van belang omwille van de extra bescherming die deze laatste categorie geniet. Naast de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent, worden werknemers namelijk beschermd door artikel 18 WAO. Op basis van deze wetsbepaling is een werknemer die bij de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst aan de werkgever of derden schade berokkent, enkel aansprakelijk voor zijn bedrog, zware schuld en niet-toevallige lichte schuld. 74

32. ORGANEN. In een arrest van 7 november 1997 werd door het Hof van Cassatie beslist dat ook een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon onder het begrip uitvoeringsagent of hulppersoon valt.75 Er wordt aangenomen dat deze kwalificatie ook geldt voor publiekrechtelijke

rechtspersonen.76

C. PARTIJ OF DERDE?

33. DERDE EN NIET-DERDE. Zoals uit Deel I blijkt, is het onderscheid tussen de begrippen ‘partij’ en ‘derde’ niet steeds makkelijk te maken. Ook wat betreft de uitvoeringsagent is het moeilijk een precieze kwalificatie te maken. Het Hof van Cassatie oordeelde in het Stuwadoorsarrest van 7 december 1973 dat “wanneer een contractant zich door een aangestelde of een uitvoeringsagent

laat vervangen om een contractuele verbintenis uit te voeren, deze aangestelde of deze agent geen derde is ten aanzien van de uitvoering van het contract en ten opzichte van de medecontractant de

73 E. DIRIX, “Aansprakelijkheid van en voor hulppersonen” in M. STORME (ed.), Recht halen uit aansprakelijkheid, Gent, Mys &

Breesch, 1993, (341) 348.

74 S. STIJNS, Leerboek verbintenissenrecht. Boek 1bis, Brugge, die Keure, 2013, 147-148, nr. 183. 75 Cass. 7 november 1997, AR C.96.0272.F, Arr. Cass. 1997, 1093.

76 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 111,

nr. 148; I. CLAEYS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van contractanten en hulppersonen? Als het contractuele evenwicht maar niet wordt verstoord” in S. STIJNS (ed.), Themis 23 - Verbintenissenrecht, Brugge, Die Keure, 2004, (27) 35; S. STIJNS, Leerboek

(31)

31

kwalificatie afhankelijk is van het moment”.77 Op het moment van de uitvoering van het contract

kan de uitvoeringsagent niet als derde worden gekwalificeerd. De uitvoeringsagent neemt echter niet deel aan de contractsluiting en kan op het moment van de sluiting van het contract ook niet als partij worden gekwalificeerd. De rechtspraak van het Hof van Cassatie leidt ertoe dat de kwalificatie afhankelijk wordt gemaakt van het moment van beoordeling: ten opzichte van de hoofdschuldeiser is de uitvoeringsagent een derde op het moment van de contractsluiting en een niet-derde tijdens de uitvoering van het contract.

Verschillende rechtsgeleerden menen dat een dubbele kwalificatie niet mogelijk is en veroordelen om deze reden de rechtspraak van het Hof van Cassatie. Aangezien dit deel uitmaakt van de kritiek op het leerstuk van de quasi-immuniteit van de uitvoeringagent wordt dit besproken in hoofdstuk II (infra, randnr. 68).

34. TEN AANZIEN VAN ANDERE PERSONEN. Ten aanzien van andere personen dan de hoofdschuldeiser blijft de hulppersoon een derde, zowel bij sluiting als bij de uitvoering van het contract. Een derde die schade lijdt kan een buitencontractuele vordering instellen op basis van artikel 1382 BW, ongeacht of er ook een contractuele wanprestatie werd begaan. De restrictieve voorwaarden van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent (infra, randnrs. 38 e.v.) spelen in dit geval niet.78

A

FDELING

2.

A

ANSPRAKELIJKHEID VAN DE UITVOERINGSAGENT

35. Wanneer de uitvoeringsagent schade veroorzaakt bij de uitvoering van de overeenkomst, stelt zich de vraag welke aanspraken de hoofdschuldeiser heeft op de hoofdschuldenaar en de hulppersoon. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie wordt aanvaard dat de hoofdschuldenaar instaat voor fouten begaan door zijn hulppersoon, zonder dat een fout in hoofde

77 Cass. 7 december 1973, Arr. Cass. 1974, 395.

78 Cass., 25 oktober 1990, Arr. Cass. 1990-91, 237; I. CLAEYS, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid. De

quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent herbekeken, Antwerpen, Intersentia, 2003, 151-152, nr. 124; Kh. Dendermonde 8 maart 2012, RABG 2014, 107, noot S. HEIRBRANT.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het voorstel gaat over de aangenomen motie van de gemeenteraad (d.d. 25 september 2014) om het project fietspad Alkmaar - ’t Woud te beëindigen en in het verlengde daarvan

De eiwitten zorgen voor een non-specifieke TCR- binding, waardoor autoreactieve T-cellen kunnen worden geactiveerd.. Autoreactieve T-cellen kunnen non-specifiek

Vitamines zijn essentieel voor een goed functionerend immuunsysteem, maar geen van de vitamines of mineralen lijkt de immuundepressie als gevolg van zware fysieke

Dataverzameling voor het vragenlijstonderzoek Ook voor deze editie van de eHealth-monitor zijn vragenlijsten afgenomen onder zorggebruikers, mensen met een chronische

Medisch specialisten Percentage dat aangeeft in hoeverre toepassingen kunnen bijdragen aan het verkrijgen van meer informatie over de eigen gezondheid *; in 2019

Een nieuw lied van een meisje, welke drie jaren als jager onder de Fransche legers heeft gediend, en in de slag voor Austerlitz is gewond geworden... Een nieuw lied' van een

Er worden geheugencellen gevormd en deze zorgen ervoor dat na een tweede infectie veel sneller antistoffen gemaakt worden.. Je wordt de tweede keer niet

Door vaccinatie tegen bof met het BMR-vaccin komt de ziekte niet veel meer voor in ons land. Kinderen geboren in of na 1987 zijn binnen het. Rijksvaccinatieprogramma tegen