• No results found

De hypothecaire obligatie: uitgifte en uitwinning

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De hypothecaire obligatie: uitgifte en uitwinning"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE HYPOTHECAIRE OBLIGATIE

UITGIFTE EN UITWINNING

Aantal woorden: 14.057

Charlotte Declercq

Studentennummer: 01913579

Promotor(en): Prof. dr. Kristof Maresceau, Commissaris: Brecht Lambrecht

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in het notariaat Academiejaar: 2019 – 2020

(2)
(3)

INLEIDING

Vennootschappen financieren zich op verschillende manieren. Naast de klassieke kapitaalfinanciering in de vorm van de uitgifte van aandelen, kan een vennootschap tevens schuldfinanciering aangaan. Er zijn verschillende vormen van schuldfinanciering: naast het afsluiten van een bancair krediet of termijnlening met één of meerdere financieringspartijen, kunnen vennootschappen ook een obligatielening aangaan door obligaties uit te geven. Deze collectieve lening doet een rechtsverhouding ontstaan tussen de vennootschap-emittent enerzijds en de obligatiehouders anderzijds, die fundamenteel verschilt van de rechtsverhouding tussen een aandeelhouder en de vennootschap. Een obligatiehouder krijgt in principe geen lidmaatschapsrechten zoals het dividendrecht en het stemrecht op de algemene vergadering van aandeelhouders, maar beschikt slechts over een schuldvordering die hem recht geeft op de betaling van interest en terugbetaling van het nominaal bedrag op de vervaldag.

De obligatiehouder heeft in principe geen voorrecht of zekerheid tot terugbetaling van zijn lening, daar hij een chirografaire schuldeiser is van zijn emittent. Door aan een obligatiehouder een zakelijke zekerheid te verstrekken zoals een hypotheek, zodat hij bij voorrang wordt uitbetaald met de opbrengst van de goederen waarop de zekerheid is gesteld, kan de emittent potentiële investeerders aantrekken. Deze mogelijkheid werd uitdrukkelijk voorzien in het oude Wetboek van vennootschappen, waarbij een bijzondere regeling was opgenomen die afweek van en een versoepeling inhield op het gemene hypotheekrecht, zoals vastgelegd in de Wet op de voorrechten en hypotheken. Dit om rekening te houden met het collectief karakter van de hypothecaire obligatielening en de vrije overdracht van obligaties.

Naar aanleiding van de schrapping van deze bijzondere bepalingen inzake hypothecaire obligaties in het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen kan hier niet langer gebruik van worden gemaakt. De afschaffing moet echter worden gezien tegen de achtergrond van de mogelijkheid voor de obligatiehouders om met een vaste vertegenwoordiger te werken die als zekerheidsagent optreedt.

(4)

Deze masterproef heeft tot doel na te gaan in hoeverre de mogelijkheid om met een zekerheidsagent te werken in het nieuwe vennootschapsrecht tegemoetkomt aan de belangen en de bescherming van de hypothecaire obligatiehouders, nu het bijzonder vennootschapsregime opgeheven is. Het onderzoek wordt afgebakend tot de uitgifte van de hypothecaire obligatielening en de uitwinning van de daarbij gevestigde hypotheek. Vooraleer daarop wordt ingegaan, worden de algemene kenmerken van een obligatielening en de hypothecaire obligatielening in het algemeen besproken. Het derde en het vierde hoofdstuk behandelen vervolgens respectievelijk de uitgifte van de hypothecaire obligatielening en de uitwinning van de hypotheek, waarbij de oude vennootschapsrechtelijke regeling wordt besproken en de gevolgen van de afschaffing hiervan worden nagegaan. Het vijfde hoofdstuk gaat ten slotte dieper in op de figuur van de zekerheidsagent in het nieuwe vennootschapsrecht. Dit gebeurt door een theoretische analyse en evaluatie van de wettelijke regeling, gelet op de recente inwerkingtreding van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Het laatste hoofdstuk tracht zodoende een antwoord te bieden op de vraag of de mogelijkheid tot aanstelling van een zekerheidsagent effectief tegemoetkomt aan de weggevallen bescherming die de hypothecaire obligatiehouders genoten onder het bijzonder regime van het oude vennootschapsrecht.

Het belang van dergelijk onderzoek blijkt uit de maatschappelijke relevantie van de financiering van Belgische vennootschappen enerzijds en het Belgisch beleggings- en investeringslandschap anderzijds. Schuldfinanciering via de uitgifte van obligaties is de laatste jaren immers alsmaar populairder geworden bij de Belgische vennootschappen. Naar aanleiding van de financiële crisis in 2012 en de daaropvolgende economische recessie wensten vennootschappen hun financieringsbronnen te diversifiëren. Ook de beleggers en investeerders gingen op zoek naar een diversificatie van hun investeringsportefeuille wegens een gebrek aan vertrouwen in de aandelenmarkt en de extreem lage rente op klassieke beleggingsproducten. De juridische regels inzake obligaties hebben de voorbije jaren dan ook aan belang gewonnen. Deze regels werden in het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen grondig hervormd, waardoor een analyse van deze regels, in het bijzonder deze inzake de hypothecaire obligatielening, dan ook in het voordeel van (potentiële) obligatiehouders is.

(5)

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING i

1. De obligatielening: algemene kenmerken 1

2. De hypothecaire obligatie: algemeen 5

3. De hypothecaire obligatie: uitgifte 9

3.1 Uitgifte van obligaties 10

3.2 Vestiging van een hypotheek tot zekerheid van obligatielening 13

3.2.1 Tijdstip van de hypotheekvestiging 14

3.2.2 Akte tot vestiging van de hypotheek 14

3.2.3 Inschrijving van de hypotheek 15

3.3 Praktische problemen 20

4. Uitwinning van de hypotheek tot zekerheid van obligatielening 23

4.1 Procedurele aspecten 23

4.1.1 Uitvoerend beslag op onroerend goed 23

4.1.2 Rangregeling 25

4.1.3 Doorhaling van de hypothecaire inschrijving 27

4.2 Vertegenwoordiging van de hypothecaire obligatiehouders onder het oude Wetboek van

vennootschappen 28

4.3 Praktische problemen 30

5. De vaste vertegenwoordiger als zekerheidsagent 31

5.1 Vooraf 31

5.2 Regeling onder het Wetboek van vennootschappen en verenigingen 33

5.3 Evaluatie: een sluitende regeling? 36

BESLUIT 40

(6)

1. De obligatielening: algemene kenmerken

1. ALGEMEEN – Deze masterproef legt zich toe op de hypothecaire obligatie. Alvorens hierop

in te gaan, is het gepast een korte beschrijving te geven van de obligatie in het algemeen en haar kenmerken. Zoals aangehaald in de inleiding ligt de nadruk in deze masterproef op de wijzigingen die het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen1 heeft aangebracht aan de regels van de obligaties. Aangezien het nieuwe Wetboek de oude wetsbepalingen over de obligatielening in het algemeen inhoudelijk heeft overgenomen, vermeldt deze titel uitsluitend de nieuwe wetsbepalingen, zonder verwijzing naar het oude Wetboek van vennootschappen.2

2. CONSTITUTIEVE BESTANDDELEN – Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen

bevat geen definitie van het begrip ‘obligatie’ of ‘obligatielening’. Het beperkt zich tot het stellen dat bepaalde vennootschappen “een overeenkomst van lening […] in de vorm van uitgifte van

obligaties” kunnen aangaan.3 Het Wetboek omschrijft verder niet wat deze overeenkomst precies inhoudt, waardoor we aangewezen zijn op de rechtsleer.

Uit de verschillende definities die de rechtsleer levert, kan worden afgeleid dat er drie constitutieve elementen aanwezig moeten zijn om van een obligatielening te kunnen spreken.4 Het moet gaan om een lening die collectief van aard is en die vertegenwoordigd wordt door effecten, obligaties genaamd. Enkel wanneer deze drie voorwaarden cumulatief vervuld zijn, zijn de burgerrechtelijke en vennootschapsrechtelijke regels van de obligatielening van toepassing. Ook de rechtspraak bevestigt dit.5

1 Wetboek van vennootschappen en verenigingen 23 maart 2019, BS 4 april 2019, 33 239 (hierna: WVV). 2 Wetboek van vennootschappen 7 mei 1999, BS 6 augustus 1999, 29 440 (hierna: W.Venn.).

2 Wetboek van vennootschappen 7 mei 1999, BS 6 augustus 1999, 29 440 (hierna: W.Venn.). 3 Art. 5:50 WVV (voor de BV), art. 6:47 WVV (voor de CV) en art. 7:62 WVV (voor de NV).

4 Zie onder andere: D. BALLEGEER, A.S. VANKEMMELBEKE en M.A. DESLANDES, “Een nieuw tijdperk voor

obligaties onder het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen”, RDC-TBH 2018, afl. 10, (1106) 1108; D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 9-10; N. DELANG, “Art. 356 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer. Boek VII. De coöperatieve vennootschap, 2016, Mechelen, Kluwer, Titel I., Hfdst. III., (1) 9; P. DE WOLF

en G. STEVENS, “Emission d’obligations et de droits de souscription” in X, Traité pratique de droit commercial.

Tome 4 - Les sociétés - Volume 2, Waterloo, Kluwer, 2014, (451) 451; L. FRÉDÉRICQ, Traité de droit commercial belge (Tome V), Gent, Rombaut-Fecheyr, 1950, 790-791; P. LAMBRECHT en M. DUPLAT, “L’emprunt obligataire”

in X, Guide juridique de l’entreprise - Traité théorique et pratique, Luik, Kluwer, 2013, Titel IV, Boek 48.4, (1) 10-11; C. SUNT, “Schuldeffecten uitgegeven door vennootschappen. Een overzicht” in X, Liber Amicorum Yvette

Merchiers, Brugge, Die Keure, 2001, (579) 580 en 582-583.

5 Bergen 28 juni 2013, FJF 2014, afl. 5, 520; Voorz. Kh. Brussel 8 november 2010, TRV 2011, afl. 2, (108) 110-111;

(7)

3. LENING – Ten eerste dient het te gaan om een lening, zoals het Wetboek van

vennootschappen en verenigingen zelf aangeeft (“een overeenkomst van lening”).6 Het betreft hier een lening in de zin van de benoemde overeenkomst die door de artikelen 1874 tot en met 1914 van het Burgerlijk Wetboek wordt beheerst. Algemeen beschouwd is dergelijke lening een overeenkomst waarbij de uitlener een zaak afgeeft aan de ontlener om daarvan gebruik te maken, onder de verplichting dat de ontlener deze zaak of een gelijksoortige zaak na het gebruik aan de uitlener teruggeeft.7 Het Burgerlijk Wetboek maakt een onderscheid tussen de bruiklening, waarbij

na het gebruik dezelfde zaken worden teruggegeven, en de verbruiklening, waarbij na het gebruik gelijksoortige zaken moeten worden teruggegeven.8 Een obligatielening kan strikt genomen in

beide vormen worden gestructureerd. De obligatielening zal echter altijd de vorm aannemen van een verbruiklening, aangezien de economische werkelijkheid verlangt dat obligatiehouders een vergoeding, veelal in de vorm van een interest, verkrijgen voor hun kredietverstrekking.9 De verbruikbare zaak die door de uitlener of obligatiehouder aan de ontlener of emittent wordt afgegeven, is traditioneel geld. De emittent zal normalerwijze een vergoeding betalen aan obligatiehouders in ruil voor de terbeschikkingstelling van een geldsom, waardoor de obligatielening veelal gekwalificeerd wordt als een geldlening op interest.10

Dat de obligatielening een lening is, impliceert dat het een zakelijke overeenkomst met een eenzijdig karakter is die ontstaat door en van bij de afgifte van de zaak.11 Ook heeft de kwalificatie als lening de toepasselijkheid van alle relevante bepalingen van het Burgerlijk Wetboek tot gevolg, tenzij het Wetboek van vennootschappen en verenigingen daarvan uitdrukkelijk afwijkt. Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen moet hier dus als een lex specialis worden

6 Art. 5:50 WVV (voor de BV), art. 6:47 WVV (voor de CV) en art. 7:62 WVV (voor de NV). 7 Art. 1875 en 1892 BW.

8 Zie respectievelijk: art. 1875 en 1892 BW.

9 Bruikleen is essentieel een overeenkomst om niet. Indien een vergoeding of interest wordt bedongen, verandert de

bruiklening in een huurovereenkomst waarop andere rechtsregels van toepassing zijn. Zie: Cass. 29 november 1963,

RW 1963-64, 2023; Cass. 6 december 1968, Pas. 1969, I, 333; Bergen 10 februari 1976, Pas. 1977, II, 14; Brussel 7

december 1977, JT 1978, 330; Brussel 24 december 1986, RW 1987-88, 1478; Pol. Gent 29 november 1999, T.Vred. 2003, 449, noot; J. HERBOTS, S. STIJNS, E. DEGROOTE, W. LAUWERS en I. SAMOY, “Lening”, TPR 2002, afl. 1, (671) 683.

10 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 12.

11 N. DELANG, “Art. 243 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Boek VI. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,

Mechelen, Kluwer, 2014, Titel III., Hfdst. IV., (1) 4. Voor een omstandige omschrijving van deze kenmerken en de gevolgen die hieruit voortvloeien, zoals de bewijsproblematiek en de moeilijke kwalificatie van de voorovereenkomst of belofte van lening, zie: D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 12-17.

(8)

beschouwd, die voorrang krijgt op de gemeenrechtelijke regels van het Burgerlijk Wetboek. Zo verklaart het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, in afwijking van het gemeen recht, het stilzwijgend ontbindend beding van toepassing op obligatieovereenkomsten die worden gesloten door BV’s, CV’s en NV’s.12

4. COLLECTIEVE LENING – De tweede constitutieve voorwaarde van de obligatielening is dat

zij een collectief karakter moet hebben. Zoals in het volgende randnummer wordt toegelicht, is een obligatielening opgesplitst in meerdere effecten, obligaties genaamd. De obligatielening levert in hoofde van de emittent één globale schuld op, die is samengesteld uit de schuldvorderingen die elke obligatiehouder ten gevolge van de door hem aangehouden obligatie heeft op de emittent.13 Het is deze verdeling van de lening in obligaties die aan een obligatielening een collectief karakter verleent. De collectiviteit situeert zich dus op het vlak van het aantal uitgegeven obligaties en niet op het vlak van het aantal obligatiehouders. Een obligatiehouder kan namelijk meerdere obligaties van dezelfde obligatielening aanhouden. Bovendien kan een emittent een obligatielening in principe ook ten aanzien van slechts één persoon aangaan, die dan alle obligaties van de betreffende obligatielening aanhoudt.14 Alle obligaties resulterend uit dezelfde obligatielening vertegenwoordigen gezamenlijk slechts één en dezelfde schuld in hoofde van de emittent, waardoor slechts één set van contractuele regels van toepassing is op de bij de obligatielening betrokken partijen. Juridisch ontstaat er wel een individuele contractuele verhouding tussen de emittent en elke obligatiehouder, maar deze wordt geregeld door één collectieve “koepelovereenkomst” die alle aspecten van de obligatieverhouding vastlegt. De collectieve

12 Zie respectievelijk: art. 5:52, 6:49 en 7:64 WVV. Hoewel er geen expliciete wettelijke bepaling is die het

stilzwijgend ontbindend beding eveneens van toepassing verklaart op obligaties uitgegeven door andere vennootschapstypes, zoals de VOF, lijkt het toch de bedoeling van de wetgever om het stilzwijgend ontbindend beding impliciet toepassing te laten vinden op alle obligatieleningen, ongeacht in welke vorm de emittent is gestructureerd. Zie ook: D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 17-18; K. MARESCEAU, Notarieel kredietrecht en zekerheden, onuitg. syllabus Master in het Notariaat UGent, 2019, 73.

13 Bergen 28 juni 2013, FJF 2014, afl. 5, 520; N. DELANG, “Art. 232 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Boek VI. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, Mechelen, Kluwer, 2014, Titel III., Hfdst. I., (1) 6; N. DELANG, “Art.

356 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer. Boek VII. De coöperatieve vennootschap, 2016, Mechelen, Kluwer, Titel I., Hfdst. III., (1) 10.

14 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 19-20; N. DELANG, “Art.

232 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en

rechtsleer. Boek VI. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, Mechelen, Kluwer, 2014, Titel III.,

Hfdst. I., (1) 6; N. DELANG, “Art. 356 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Boek VII. De coöperatieve vennootschap, 2016, Mechelen,

(9)

overeenkomst – de uitgiftevoorwaarden – legt de obligatievoorwaarden en –modaliteiten vast en is dus van toepassing op iedere individuele verhouding.15 Individuele afwijkingen van de overkoepelende obligatieovereenkomst blijven wel mogelijk, aangezien elke obligatiehouder principieel blijft beschikken over de bevoegdheid om op individuele basis zijn contract met de emittent te heronderhandelen of aan te passen.16

5. VERTEGENWOORDIGD DOOR OBLIGATIES – Tenslotte is vereist dat de lening

vertegenwoordigd is door effecten, obligaties genaamd. Opdat er sprake zou zijn van een obligatielening, is vereist dat de lening is opgesplitst in meerdere obligaties die elk een deel van de obligatielening vertegenwoordigen en dus worden uitgegeven op grond van eenzelfde juridisch instrument. Wanneer een persoon vervolgens inschrijft op de lening, verkrijgt hij een obligatie waarin zijn schuldvordering, met alle daaraan verbonden contractuele rechten en verplichtingen, op de emittent is geïncorporeerd.17 Zolang er geen uitgifte is van dergelijke obligaties door de emittent, kwalificeert de lening als een “klassieke” lening en geen obligatielening. Strikt genomen ontstaat de lening dus op het moment van de afgifte van de zaak, gelet op het zakelijk karakter van een lening, en verkrijgt de lening het statuut van obligatielening vanaf de uitgifte van obligaties.18 Obligaties aan toonder zijn in België principieel niet toegestaan19, waardoor obligaties ofwel op naam ofwel gedematerialiseerd zijn. Obligaties op naam worden ingeschreven in het register van de obligaties die door de emittent op de zetel wordt bewaard en waarvan het inschrijvingscertificaat geldt als bewijs, terwijl gedematerialiseerde obligaties vertegenwoordigd worden door een boeking op een effectenrekening met het rekeningafschrift als bewijsstuk.20 Gaat

15 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 19-20. 16 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 20-21.

17 N. DELANG, “Art. 356 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Boek VII. De coöperatieve vennootschap, 2016, Mechelen, Kluwer, Titel I.,

Hfdst. III., (1) 9.

18 K. MARESCEAU, Notarieel kredietrecht en zekerheden, onuitg. syllabus Master in het Notariaat UGent, 2019, 77. 19 Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen voorziet echter een uitzondering voor obligaties aan toonder

die uitsluitend in het buitenland worden uitgegeven en beheerst worden door buitenlands recht. Dergelijke obligaties aan toonder mogen niet fysiek afgeleverd worden in België. Zie: art. 5:18, tweede lid WVV (voor de BV), art. 6:19, vierde lid WVV (voor de CV) en art. 7:22, derde lid WVV (voor de NV). Zie ook: H. DE WULF, “Effecten bij BV, NV en CV: categorieën, uitgifte en overdracht” in D. BRULOOT, H. DE WULF en K. MARESCEAU, Rechtskroniek

voor het notariaat - Deel 34, Brugge, die Keure, 2019, (37) 44.

20 Art. 5:23, 5:24, 5:29 en 5:30 WVV (voor de BV), art. 6:23, 6:24, 6:28 en 6:29 WVV (voor de CV) en art. 7:27,

(10)

het om obligaties op naam, dan gebeurt de eigendomsoverdracht consensueel.21 De overdracht van gedematerialiseerde obligaties geschiedt door overschrijving van rekening naar rekening.22

Essentieel is dat obligaties in principe vrij overdraagbaar zijn. Het grote voordeel hiervan is dat dit de obligatiehouders toelaat hun obligaties te gebruiken als beleggingsinstrument. Door de loutere wilsovereenstemming voor obligaties op naam of de overschrijving van rekening naar rekening in het geval van gedematerialiseerde obligaties kunnen de obligatiehouders gemakkelijk hun obligaties, en dus hun onderliggende schuldvordering, overdragen aan derden en zodoende opnieuw liquide maken.23 Bovendien verloopt de overdracht van obligaties ook vanuit een

praktisch en administratief oogpunt vlot, aangezien obligaties worden uitgegeven op grond van dezelfde overkoepelende obligatieovereenkomst en er dus geen nieuwe, afzonderlijke leningsovereenkomst met de nieuwe obligatiehouder moet worden afgesloten.24

2. De hypothecaire obligatie: algemeen

6. SOORTEN OBLIGATIES – Binnen de groep van obligaties als effecten zijn verschillende

soorten obligaties mogelijk. Bepaalde soorten worden uitdrukkelijk door de wet erkend en desgevallend aan een specifieke reglementering onderworpen. De andere soorten of varianten zijn gegroeid uit de praktijk, waar ze hun eigen benaming hebben gekregen. Dit is mogelijk dankzij de grote contractuele vrijheid waarover vennootschappen beschikken op het vlak van uitgifte van obligaties. Bovendien heeft het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen deze vrijheid alleen nog maar vergroot door het numerus clausus beginsel inzake het soort of aantal effecten dat een vennootschap, in het bijzonder de BV en de NV25, kan uitgeven af te schaffen.

Mede hierdoor kunnen vennootschappen alle mogelijke soorten obligaties creëren die niet door of krachtens de wet verboden zijn.26 De enige beperkingen vloeien voort uit de dwingende regels

21 Art. 5:61 WVV (voor de BV), art. 6:50 WVV (voor de CV) en art. 7:73 en 7:74 WVV (voor de NV). 22 Art. 5:62 WVV (voor de BV), art. 6:51 WVV (voor de CV) en art. 7:75 WVV (voor de NV).

23 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 22; C. SUNT,

“Schuldeffecten uitgegeven door vennootschappen. Een overzicht” in X, Liber Amicorum Yvette Merchiers, Brugge, Die Keure, 2001, (579) 583-582.

24 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 19.

25 Voor de NV werd reeds onder het oude Wetboek van vennootschappen algemeen aanvaard dat er geen numerus clausus geldt inzake mogelijke effecten, maar dit wordt nu expliciet bevestigd door de wetgever. Dit principe wordt

nu ook ingevoerd en wettelijk erkend voor de BV. Zie: R. HOUBEN en H. BRAECKMANS, Het nieuwe Wetboek

van vennootschappen en verenigingen, Antwerpen, Intersentia, 2019, 53.

(11)

inzake verbruiklening uit het Burgerlijk Wetboek, aangevuld door de dwingende vennootschapsrechtelijke regels ter zake (supra nr. 3).

7. ONDERSCHEIDINGSCRITERIA – D. BRULOOT en K. MARESCEAU hanteren in hun

overzichtswerk inzake bedrijfsobligaties vier adequate onderscheidingscriteria voor de verschillende soorten obligaties.27 Een eerste criterium peilt naar de rechten die aan de

obligatiehouder worden toegekend. Elke obligatiehouder heeft principieel een recht op terugbetaling van het uitgeleende kapitaal, veelal aangevuld met een recht op vergoeding of interest, dat voortvloeit uit de burgerrechtelijke regels inzake de verbruiklening.28 Daarnaast kent

de vennootschapswetgever een aantal specifieke rechten toe aan bepaalde obligatiehouders, zoals een conversierecht of een inschrijvingsrecht.29 Bovenop deze wettelijke rechten geldt een grote contractuele vrijheid voor de emittent om nog andere rechten aan de obligatiehouders toe te kennen die geen uitdrukkelijke wettelijke verankering hebben. Zo kan hij een waarborg toekennen aan de obligatiehouder, bijvoorbeeld in de vorm van een zakelijke of persoonlijke zekerheid, of een rente bedingen aan een vaste dan wel variabele rentevoet. Ook is de emittent vrij om te differentiëren naargelang de looptijd van de obligaties of op het vlak van de wijze van terugbetaling.30 Een tweede onderscheidingscriterium betreft de vorm van de obligatie. Obligaties

27 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 25-53.

28 Art. 1902 en 1905 BW; C. SUNT, “Schuldeffecten uitgegeven door vennootschappen. Een overzicht” in X, Liber Amicorum Yvette Merchiers, Brugge, Die Keure, 2001, (579) 587-588.

29 Voor obligaties met een conversierecht of converteerbare obligaties, zie: art. 5:50, 5:53 en 5:54 WVV (voor de BV)

en art. 7:62, 7:65 en 7:66 WVV (voor de NV).

Voor obligaties met een inschrijvingsrecht, zie: art. 5:55 t.e.m. 5:60 WVV (voor de BV) en art. 7:67 t.e.m. 7:72 WVV (voor de NV).

De uitgifte van converteerbare obligaties en inschrijvingsrechten, ook indien gekoppeld aan een obligatie, is uitgesloten in de CV (zie art. 6:19 WVV).

30 Hiermee worden de verschillende soorten van converteerbare obligaties bedoeld, die zich van mekaar

onderscheiden op het vlak van het initiatiefrecht tot conversie. Bij de gewone converteerbare obligatie heeft de obligatiehouder zelf het recht om zijn obligatie(s) om te zetten in aandelen van de vennootschap-emittent. Omgekeerde converteerbare obligaties geven aan de emitterende vennootschap het initiatiefrecht om tot conversie over te gaan. Het tijdstip van conversie kan ook afhankelijk worden gesteld van het vervullen van bepaalde voorwaarden, in welk geval het gaat om voorwaardelijke converteerbare obligaties. Indien de conversie hierbij uitsluitend afhankelijk is van de loutere vervulling van de voorwaarde, zonder dat de tussenkomst van de emittent nog vereist is, gaat het om een automatisch converteerbare obligatie. Indien de obligatiehouder de keuze heeft tussen terugbetaling in geld of terugbetaling in aandelen, berekend tegen een vooraf vastgestelde koersverhouding, al dan niet van de vennootschap-emittent zelf, ligt een zogenaamde ‘exchangeable’ voor. Ligt deze keuze bij de vennootschap-emittent, gaat het om een reverse exchangeable. Ten slotte kunnen ook nog automatisch in aandelen terugbetaalbare obligaties, waarbij op voorhand vaststaat dat ze door reeds bestaande aandelen zullen worden terugbetaald volgens een reeds afgesproken ruilverhouding, en gewone obligaties met de verbintenis om met het op de vervaldag terugbetaalde kapitaal in te tekenen op nieuwe aandelen van de vennootschap-emittent (zogenaamde ‘conversiecertificaten’) onderscheiden worden. Zie ook: D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening,

(12)

zijn principieel ofwel op naam, ofwel gedematerialiseerd en in uitzonderlijke gevallen aan toonder (supra nr. 5). Ten derde kunnen obligaties worden ingedeeld naargelang ze al dan niet beursgenoteerd zijn. Een vierde en laatste criterium deelt obligaties in naargelang de emittent. Zoals hierna zal blijken kunnen alle entiteiten bekleed met rechtspersoonlijkheid obligaties uitgeven zolang de wet hen dit niet verbiedt (infra nr. 11). Ten eerste zijn dit alle vennootschappen met rechtspersoonlijkheid31, in welk geval de generieke term ‘vennootschapsobligaties’ of

‘bedrijfsobligaties’ wordt gehanteerd. VZW’s kunnen ook rechtspersoonlijkheid genieten en kunnen dus ook obligaties uitgeven. Dit zijn dan de zogenaamde ‘VZW-obligaties’. Stichtingen zouden theoretisch gezien ook obligaties kunnen uitgeven, maar hiervan zijn in België geen voorbeelden bekend. Ten slotte kan ook de overheid in de ruime betekenis, inclusief de gemeenten en autonome gemeentebedrijven, obligaties uitgeven, die dan ‘overheidsobligaties’ worden genoemd.

8. GEWAARBORGDE OBLIGATIES – Binnen de indeling van obligaties op basis van de rechten

die aan iedere obligatiehouder zijn toegekend (d.i. het eerste onderscheidingscriterium), kunnen de obligaties met een waarborg onderscheiden worden van de gewone obligaties waarbij de emittent geen waarborg heeft toegekend aan de obligatiehouder. Deze waarborgen kunnen verschillende vormen aannemen. Zo kan de emittent een persoonlijke zekerheid stellen onder de vorm van een borg- of garantiestelling, wat vooral aan de orde is in de context van vennootschapsgroepen.32 Hij kan er ook voor opteren om een negatieve zekerheid te stellen, waarbij hij zich ertoe verbindt zich van bepaalde handelingen te onthouden of bepaalde situaties te vermijden.33 Ook achtergestelde obligaties zijn mogelijk. Deze zullen in geval van samenloop slechts worden terugbetaald uit het saldo dat overblijft na de integrale terugbetaling van alle chirografaire schuldeisers van de emittent. Hiertegenover staat doorgaans wel een hogere rentevoet. Wanneer een kredietinstelling

Antwerpen, Intersentia, 2017, 40-46; P. LAMBRECHT en M. DUPLAT, “L’emprunt obligataire” in X, Guide

juridique de l’entreprise - Traité théorique et pratique, Luik, Kluwer, 2013, Titel IV, Boek 48.4, (1) 39-50; G.

POPPE, “Art. 489 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van

rechtspraak en rechtsleer. Boek VIII. De naamloze vennootschap, Mechelen, Kluwer, 2000, (1) 3-6; C. SUNT,

“Schuldeffecten uitgegeven door vennootschappen. Een overzicht” in X, Liber Amicorum Yvette Merchiers, Brugge, Die Keure, 2001, (579) 585-586.

31 Dit zijn de VOF, de CommV, de BV, de CV, de NV, de SE en de SCE.

32 K. MARESCEAU, Notarieel kredietrecht en zekerheden, onuitg. syllabus Master in het Notariaat UGent, 2019, 83. 33 Zo kan de emittent zich er bijvoorbeeld toe verbinden om de verkoop van activa, het aangaan van schulden, het

verstrekken van zekerheden of het uitkeren van winst te beperken of om haar solvabiliteitsratio gedurende de volledige looptijd van de obligatielening niet te laten zaken onder een bepaalde drempel. Deze negatieve zekerheden kunnen dan bijvoorbeeld worden vastgelegd op straffe van vervroegde opeisbaarheid van de obligatielening.

(13)

obligaties uitgeeft, kan zij zich ertoe verbinden een aantal activa op haar balans af te zonderen, waarop bepaalde obligatiehouders bevoorrecht zijn. Dit zijn de zogenaamde ‘gedekte obligaties’ of ‘covered bonds’.34 Ten slotte kan de emittent ook een zakelijke zekerheid vestigen tot nakoming van zijn verbintenissen ten aanzien van de obligatiehouders. Hij kan bijvoorbeeld een pand vestigen op effecten, de handelszaak of schuldvorderingen.35 Naast een pandvestiging kan hij ook een hypotheek vestigen ter waarborg van terugbetaling, wat ons tot het eigenlijke onderwerp van deze masterproef brengt: de hypothecaire obligatie.

9. DE HYPOTHECAIRE OBLIGATIE: BEGRIP EN TOEPASSELIJK REGIME – Hypothecaire obligaties

zijn obligaties waarbij de emittent op zijn onroerende goederen (of schepen) een hypotheek vestigt teneinde de obligatiehouders te verzekeren van de terugbetaling van het geleende kapitaal.36 De hypotheek wordt met andere woorden verleend tot zekerheid van de obligatie-uitgifte en zal worden vastgelegd in de uitgiftevoorwaarden (infra nr. 13). Het oude Wetboek van vennootschappen voorzag in een uitdrukkelijke wettelijke verankering van dit soort obligaties dat een aantal afwijkingen bevatte op het gemeen hypotheekrecht.37 Deze wetsbepalingen hielden een versoepeling in van het gemeen hypotheekrecht om rekening te houden met het collectief karakter van de obligatielening en de verhandelbaarheid van obligaties in de context van de vestiging en uitwinning van de hypotheek.38 De bepalingen regelden enerzijds de inschrijving van de hypotheek tot zekerheid van de obligatielening en voorzagen anderzijds in de mogelijkheid om een lasthebber aan te stellen die alle obligatiehouders vertegenwoordigt met het oog op het stellen van bepaalde rechtshandelingen, zoals de doorhaling, de vermindering, de zuivering en de uitwinning van de hypotheek. Door de schrapping van deze bijzondere bepalingen kan geen gebruik meer worden gemaakt van dit vennootschapsrechtelijk regime. Ter verantwoording werd gesteld dat hypothecaire obligaties in de praktijk niet vaak meer voorkomen, waardoor er geen

34 F. BOGAERT, Overdracht van kredietrisico. Kredietderivaten en effectisering, Antwerpen, Intersentia, 2013,

287-309.

35 Zie: Wet 15 december 2014 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake

zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, BS 1 februari 2005, 2961.

36 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 27; P. LAMBRECHT en

M. DUPLAT, L’emprunt obligataire, Waterloo, Kluwer, 2014, 38.

37 Art. 246 t.e.m. 248 W.Venn. (voor de BVBA) en art. 493 t.e.m. 495 W.Venn. (voor de NV en, juncto art. 657

W.Venn., voor de Comm.VA).

(14)

behoefte meer bestaat om in afzonderlijke bepalingen te voorzien.39 Voortaan worden hypothecaire obligaties dus volledig beheerst door de algemene regels voor obligaties en het gemeen hypotheekrecht zoals vastgelegd in de Hypotheekwet die van dwingend recht is.40 Het is onmogelijk om een equivalent van de oude, soepelere vennootschapsrechtelijke regeling in de uitgiftevoorwaarden van hypothecaire obligaties te integreren aangezien dit een ongeoorloofde afwijking zou inhouden op de dwingende bepalingen van de Hypotheekwet. Bij wijze van compensatie werd wel de mogelijkheid ingevoerd om een vaste vertegenwoordiger aan te stellen die eveneens als zekerheidsagent van de obligatiehouders kan optreden (infra nr. 39 en volgende). Hoewel het verloop van een obligatielening uit meerdere fases bestaat, ligt de focus van deze masterproef enerzijds op de uitgifte en anderzijds op de uitwinning van hypothecaire obligaties. Deze topics worden achtereenvolgend besproken, waarbij de vergelijking wordt gemaakt tussen het regime van uitgifte en uitwinning onder het oude Wetboek van vennootschappen, dat een afwijkende vennootschapsrechtelijke regeling bevatte voor hypothecaire obligaties, en het regime van uitgifte en uitwinning onder het huidige Wetboek van vennootschappen en verenigingen.

3. De hypothecaire obligatie: uitgifte

10. OPZET – Vooraleer in te gaan op de specifieke aandachtspunten bij de uitgifte van

hypothecaire obligaties, beschrijft dit hoofdstuk eerst de algemene principes betreffende de uitgifte van een obligatielening. Achtereenvolgens wordt nagegaan welke entiteiten obligaties mogen uitgeven, welk orgaan bevoegd is voor de uitgifte en hoe de uitgiftevoorwaarden bepaald worden. Hierbij wordt aandacht besteed aan hypothecaire obligaties in het bijzonder. Het tweede deel van dit hoofdstuk legt zich toe op de vestiging en de inschrijving van de hypotheek die als zekerheid bij een obligatielening bedongen wordt. Ten slotte worden de problemen besproken die in de praktijk kunnen rijzen bij de uitgifte van een hypothecaire obligatielening door de afschaffing van de bijzondere bepalingen hieromtrent uit het oude Wetboek van vennootschappen.

39 MvT Wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse

bepalingen (Deel I), Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 213.

40 Wet 16 december 1851 op de voorrechten en hypotheken, BS 22 december 1851, 3555 (hierna: Hypotheekwet);

MvT Wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen (Deel I), Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 216.

(15)

3.1 Uitgifte van obligaties

11. WIE MAG OBLIGATIES UITGEVEN? – Alle entiteiten bekleed met rechtspersoonlijkheid

kunnen obligaties uitgeven, zolang de wet hen dit niet verbiedt. Hoewel er niet voor alle vennootschappen en andere rechtspersonen een uitdrukkelijke wettelijke basis bestaat, kan de toelaatbaarheid tot obligatie-uitgifte voor alle rechtspersonen, tenzij uitdrukkelijk uitgesloten door de wet, worden afgeleid uit de gemeenrechtelijke kwalificatie van de obligatielening en de wilsautonomie van rechtspersonen. Een obligatielening is een gewone verbruiklening, veelal een lening op interest, die het Burgerlijk Wetboek als een benoemde overeenkomst kwalificeert. Ieder rechtssubject, voor zover het rechtsbekwaam is en behoudens andersluidende wettelijke bepaling, heeft de bevoegdheid om deel te nemen aan het rechtsverkeer, overeenkomsten te sluiten en rechtshandelingen te stellen, inclusief het aangaan van een verbruiklening.41 Het maakt hierbij geen verschil uit dat de lening de vorm aanneemt van een obligatielening, gepaard met de uitgifte van obligaties.

Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen voorziet de mogelijkheid om obligaties uit te geven expliciet voor de BV, voor de CV en voor de NV.42 Voor de overige vennootschapsvormen is er geen uitdrukkelijke wettelijke basis, maar op grond van hun rechtspersoonlijkheid en wilsautonomie wordt dus aanvaard dat ook de VOF, de CommV, de SE en de SCE obligaties kunnen uitgeven.43 Ook de VZW, de internationale VZW en de stichting kunnen leningen aangaan onder de vorm van de uitgifte van obligaties, voor zover zij daarbij handelen binnen het kader van hun wettelijk en statutair doel en voorwerp.44 Het is dan ook aan te bevelen om uitdrukkelijk in de

41 T. BOEDTS en J. HEIRMAN, “De uitgifte van obligaties door verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen:

gimmick of een volwaardige financieringsbron?”, TRV 2014, (427) 428; D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De

obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 23; R. HOUBEN en H. BRAECKMANS, Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 21-23; B. TILLEMAN en B. DEMARSIN, Inleiding tot de rechtswetenschap. Deel 2, Leuven, Acco, 2013, 331-332.

42 Art. 5:50 WVV (voor de BV), art. 6:47 WVV (voor de CV) en art. 7:62 WVV (voor de NV).

43 Zie ook: P. LAMBRECHT en M. DUPLAT, “L’emprunt obligataire” in X, Guide juridique de l’entreprise - Traité théorique et pratique, Luik, Kluwer, 2013, Titel IV, Boek 48.4, (1) 15; J. VAN HILLE, N. FRANÇOIS en L.P.S.

FRÉDÉRICQ, Aandelen en obligaties in het Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1977, 143-145.

44 T. BOEDTS en J. HEIRMAN, “De uitgifte van obligaties door verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen:

gimmick of een volwaardige financieringsbron?”, TRV 2014, (427) 428-429; F. HELLEMANS, “De organen van een VZW en hun werking” in M. DENEF et al., De VZW, Brugge, die Keure, 2015, (173) 229; D. VAN GERVEN, “Kroniek verenigingen 1994”, TRV 1995, afl. 7, (571) 576; J. VAN HILLE, N. FRANÇOIS en L.P.S. FRÉDÉRICQ,

Aandelen en obligaties in het Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1977, 162-163.

Ondanks het stilzwijgen van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, wordt de mogelijkheid voor (internationale) VZW’s en stichtingen om obligaties uit te geven wel impliciet erkend door andere wetgeving, zie: Wet 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen

(16)

statuten te vermelden dat de vereniging of stichting met het oog op het verwezenlijken van haar doel obligaties kan uitgeven. De maatschap daarentegen kan geen obligaties uitgeven, wat logisch is daar zij geen rechtspersoonlijkheid geniet en dus geen rechtshandelingen kan stellen.45

12. ORGAAN BEVOEGD VOOR DE UITGIFTE VAN OBLIGATIES – Wanneer een vennootschap

gewone obligaties wenst uit te geven, voorziet het Wetboek van vennootschappen en verenigingen geen specifieke procedure. Dit in tegenstelling tot de uitgifte van converteerbare obligaties in obligaties met inschrijvingsrechten, waar de algemene vergadering van aandeelhouders van de emittent in principe beslist tot uitgifte van dergelijke obligaties.46 De uitgifte van een

converteerbare obligatielening en een obligatielening met inschrijvingsrechten heeft of kan immers een impact hebben op de bestaande aandeelhoudersstructuur, waardoor bijzondere formaliteiten gevolgd moeten worden. De uitgifte impliceert een statutenwijziging en dient bij authentieke akte te worden verleden.47 Dit is niet het geval bij de uitgifte van een gewone obligatielening, die geen impact heeft of kan hebben op de aandelen van de emittent. Op grond van zijn residuaire bevoegdheid is dan ook het bestuursorgaan principieel bevoegd om tot de uitgifte van gewone obligaties te beslissen.48 Het is evenwel mogelijk dat de statuten van de

en stichtingen, BS 1 juli 1921, 5409 (inmiddels opgeheven); Wet 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden, BS 20 juni 1964, 6884 (inmiddels opgeheven); Wet 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten, BS 27 mei 2003 (tweede uitg.)(inmiddels opgeheven); Wet 11 juli 2018 op de aanbieding van beleggingsinstrumenten aan het publiek en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, BS 20 juli 2018, 58 312.

45 R. HOUBEN en H. BRAECKMANS, Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 57-58.

46 Hierop bestaat een uitzondering: de statuten kunnen immers aan het bestuursorgaan de bevoegdheid toekennen om,

onder andere, te beslissen tot de uitgifte van converteerbare obligaties en obligaties met inschrijvingsrechten in het kader van de bevoegdheidsdelegatie aan het bestuursorgaan (in de BV, art. 5:134 t.e.m. 5:137 WVV) en van het toegestane kapitaal (in de NV, art. 7:198 t.e.m. 7:203 WVV).

47 De wetgever beschouwt de uitgifte van converteerbare obligaties en obligaties met inschrijvingsrechten als een

uitgestelde uitgifte van nieuwe aandelen onder de opschortende voorwaarde van uitoefening van het conversierecht of inschrijvingsrecht door de obligatiehouders.

Voor de na te leven formaliteiten, zie: art. 5:122, 5:127 en 5:128 WVV (voor de BV) en art. 7:180, 7:187 en 7:188 WVV (voor de NV).

48 Art. 5:73, §1, eerste lid WVV (voor de BV), art. 6:61, §1, eerste lid WVV (voor de CV) en art. 7:93, §1, eerste lid

WVV (voor de NV); Art. D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 79; P. BAERT, “Art. 257 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht

van rechtspraak en rechtsleer. Boek VI. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, Mechelen,

Kluwer, 2009, Titel IV., Hfdst. I., (1) 4; J. BYTTEBIER, “De hypothecaire inschrijving inzake obligaties uitgegeven door een N.V. of een B.V.B.A. zoals geregeld door het nieuwe Wetboek van vennootschappen (W. 7 mei 1999)”,

T.Belg.Not. 1999, (335) 336; N. DELANG, “Art. 243 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Boek VI. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, Mechelen, Kluwer, 2014, Titel III., Hfdst. IV., (1) 6; P. DE WOLF en G. STEVENS,

(17)

vennootschap-emittent anders bepalen en de beslissing tot uitgifte van een obligatielening aan de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders onderwerpen.49 Dit kan ook op een onrechtstreekse wijze door bijvoorbeeld de aandeelhouders inspraak te geven in de keuze van de financieringsmiddelen boven een bepaalde drempel.50 Verder moeten er geen bijzondere formaliteiten worden nageleefd en de beslissing tot uitgifte van gewone obligaties dient niet verplicht notarieel te worden verleden. De uitgifte van hypothecaire obligaties valt eveneens onder dit regime en het bestuursorgaan beslist dus in principe over de uitgifte en de bijkomende hypotheekvestiging. Een belangrijke afwijking is dat de uitgifte van hypothecaire obligaties wél bij notariële akte moet worden verleden, aangezien het hier om een bedongen hypotheek gaat (infra nr. 16).51 Aangezien hypothecaire obligaties onder een gewone obligatielening vallen, wordt deze masterproef hierna beperkt tot de gewone obligatielening en worden de converteerbare obligaties en obligaties met inschrijvingsrechten dus buiten beschouwing gelaten.

Voor de volledigheid wordt vermeld dat de beslissing om over te gaan tot uitgifte van obligaties bij een VZW tot de bevoegdheid van het bestuursorgaan behoort op grond van haar residuaire bevoegdheid en dus behoudens andersluidende bepalingen in de statuten.52 Voor de internationale VZW bestaat er geen wettelijke “terugvalregel” die bepaalt aan welk orgaan de residuaire bevoegdheid toekomt, zodat we aangewezen zijn op de statuten om na te gaan welk orgaan bevoegd is om te beslissen tot de uitgifte van obligaties.53 De stichting, ten slotte, heeft geen algemene vergadering, waardoor de uitgifte van obligaties noodzakelijkerwijze tot de bevoegdheid van het bestuursorgaan behoort.54 Verenigingen kunnen evenwel enkel gewone obligaties, inclusief hypothecaire obligaties, uitgeven en geen converteerbare obligaties of obligaties met een inschrijvingsrecht, aangezien zij geen aandelen kunnen uitgeven wegens het ontbreken van een winstoogmerk.

- Volume 2, Waterloo, Kluwer, 2014, (451) 454; P. LAMBRECHT en M. DUPLAT, L’emprunt obligataire, Waterloo,

Kluwer, 2014, 30.

49 Art. 5:73, §1, tweede en derde lid WVV (voor de BV), art. 6:61, §1, tweede en derde lid WVV (voor de CV) en art.

7:93, §1, tweede lid en 7:110, eerste lid WVV (voor de NV).

50 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 80. 51 Art. 76 Hypotheekwet.

52 Art. 9:7, §1 WVV.

53 Art. 10:9 WVV; T. BOEDTS en J. HEIRMAN, “De uitgifte van obligaties door verenigingen zonder winstoogmerk

en stichtingen: gimmick of een volwaardige financieringsbron?”, TRV 2014, (427) 430.

(18)

13. BEPALING VAN DE UITGIFTEVOORWAARDEN – De bevoegdheid om te beslissen over de

uitgifte van een gewone obligatielening impliceert eveneens de bevoegdheid om de uitgiftevoorwaarden te bepalen.55 Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen legt amper vereisten of beperkingen op. Het bestuursorgaan of, indien de statuten anders bepalen, de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap-emittent bepalen in principe vrij de uitgiftevoorwaarden in het belang van de vennootschap. Ze moeten onder andere het totaalbedrag en de duur van de obligatielening bevatten, maar ook de uitgifteprijs en de rentevoet van de obligaties.56 Ook de contractuele beschermingsmechanismen voor obligatiehouders zoals

verleende zekerheden moeten in de uitgiftevoorwaarden vermeld worden. Het is dus in de regel het bestuursorgaan dat bij een obligatie-uitgifte zal beslissen of er een hypotheek als zekerheid wordt verleend. Indien deze wordt verleend, moeten de uitgiftevoorwaarden de hypotheek vermelden.

3.2 Vestiging van een hypotheek tot zekerheid van obligatielening

14. OPZET – De uitgifte van hypothecaire obligaties brengt belangrijke gevolgen met zich mee.

Ten eerste is niet vereist dat de hypotheek gevestigd wordt op het moment van de uitgifte van de obligatielening, maar kan zij ook na de uitgifte worden gevestigd. Ten tweede moet de hypotheek die de emittent verleent als waarborg tot terugbetaling van een obligatielening worden gevestigd bij notariële akte. De hypotheek dient vervolgens ingeschreven te worden op het kantoor Rechtszekerheid van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie. In geval van een obligatielening met een looptijd langer dan dertig jaar mag de tijdige vernieuwing van de hypotheek niet uit het oog verloren worden gelet op de dertigjarige geldigheidstermijn van inschrijvingen van hypotheken. Deze punten worden achtereenvolgens besproken. Het oude Wetboek van vennootschappen bevatte enkele afwijkende bepalingen inzake de vestiging en inschrijving van een hypotheek tot zekerheid van een obligatielening, zodat zowel het oud regime als de huidige regeling onder het Wetboek van vennootschappen en verenigingen wordt behandeld.

55 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 79-80; P. DE WOLF en G.

STEVENS, “Emission d’obligations et de droits de souscription” in X, Traité pratique de droit commercial. Tome 4 -

Les sociétés - Volume 2, Waterloo, Kluwer, 2014, (451) 454-455.

56 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 80; P. LAMBRECHT en

M. DUPLAT, “L’emprunt obligataire” in X, Guide juridique de l’entreprise - Traité théorique et pratique, Luik, Kluwer, 2013, Titel IV, Boek 48.4, (1) 23-24.

(19)

3.2.1 Tijdstip van hypotheekvestiging

15. TER GELEGENHEID VAN OF NA DE UITGIFTE VAN DE OBLIGATIELENING – Een hypotheek tot

zekerheid van een obligatielening kan gevestigd worden voor een nog uit te geven obligatielening. In dit geval heeft zij een eenzijdig karakter en kan de vennootschap-emittent de hypotheek verschaffen door haar louter eenzijdige wilsuiting, los van enige overeenkomst.57 Toch wordt de hypotheek als een bedongen hypotheek beschouwd, waardoor zij moet voldoen aan de vereisten inzake notariële akte en verplichte vermeldingen (infra nr. 16). De obligatiehouders worden geacht stilzwijgend met de hypotheekstelling te hebben ingestemd door de loutere inschrijving op de obligatielening.58 Daarnaast is het ook mogelijk om een hypotheek tot waarborg van een

bestaande en dus reeds uitgegeven obligatielening te vestigen. De vennootschap-emittent kan in dit geval de hypotheek niet eenzijdig vestigen, maar moet in overleg treden met de algemene vergadering van obligatiehouders, voor zover de uitgiftevoorwaarden van de obligatielening hier niet van afwijken.59 De algemene vergadering van obligatiehouders is immers bevoegd om de uitgiftevoorwaarden te wijzigen en onder andere regelingen te aanvaarden om bijzondere zekerheden, zoals een hypotheek, te stellen ten gunste van de obligatiehouders.60 Het bestuursorgaan van de vennootschap die de obligaties uitgaf, zal op eigen verantwoordelijkheid met de hypotheekvestiging moeten instemmen.61 Deze instemming wordt genomen in de vorm van notulen die authentiek worden vastgesteld, waardoor de hypotheek dan ook onmiddellijk in een authentieke akte is vastgesteld, wat vereist is voor een bedongen hypotheek (infra nr. 16).

3.2.2 Akte tot vestiging van de hypotheek

16. AKTE – Ten eerste vereist de uitgifte van een hypothecaire obligatielening, ook al gaat het

om een in de regel gewone obligatielening die niet verplicht notarieel moet gebeuren, wel een notariële akte. De verleende hypotheek is immers een bedongen hypotheek die bij notariële akte

57 N. DELANG, “Art. 246 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Boek VI. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,

Mechelen, Kluwer, 2014, Titel III., Hfdst. IV., (1) 4; P. LAMBRECHT en M. DUPLAT, “L’emprunt obligataire” in X, Guide juridique de l’entreprise - Traité théorique et pratique, Luik, Kluwer, 2013, Titel IV, Boek 48.4, (1) 30.

58 G. POPPE, “Art. 493 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Boek VIII. De naamloze vennootschap, Mechelen, Kluwer, 2000, (1) 2-3.

59 De wetsbepalingen in verband met de algemene vergadering van obligatiehouders zijn immers van aanvullend

recht, zie: 5:107 WVV (voor de BV), art. 6:92 WVV (voor de CV) en art. 7:161 WVV (voor de NV).

60 Art. 5:108, 4° WVV (voor de BV), art. 6:93, 4° WVV (voor de CV) en art. 7:162, 4° WVV (voor de NV).

61 N. DELANG, “Art. 246 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Boek VI. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,

(20)

moet worden verleden.62 Dit is ook logisch aangezien de hypotheek moet worden ingeschreven op het kantoor Rechtszekerheid van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie opdat zij tegenstelbaar zou zijn aan derden en hiervoor een notariële akte vereist is. De hypotheekakte dient een aantal verplichte vermeldingen te bevatten, zoals het bedrag van de obligatie waarvoor de inschrijving geldt en de beschrijving en de ligging van de onroerende goederen waarop de hypotheek wordt gevestigd.63 Het is mijn inziens niet verplicht dat de

obligatielening eveneens wordt vastgelegd in de notariële hypotheekakte. Het Hof van Cassatie heeft immers herhaaldelijk geoordeeld dat het feit dat een akte tot hypotheekstelling op straffe van nietigheid in authentieke vorm moet verleden worden, niet betekent dat ook de overeenkomst waaruit de door hypotheek gewaarborgde hoofdverbintenis voortvloeit, in authentieke vorm verleden zou moeten worden.64 De beslissing tot uitgifte van de hypothecaire obligatielening kan dus ook in een onderhandse akte gebeuren, waarbij dan verwezen wordt naar de notariële akte tot vestiging van de hypotheek. Indien dit het geval is en de obligatielening dus niet authentiek verleden wordt, beschikt de schuldeiser wel niet over een uitvoerbare titel, zodat hij bij wanbetaling de nakoming ervan maar kan afdwingen door een beroep te doen op de rechter.65 3.2.3 Inschrijving van de hypotheek

17. INSCHRIJVING – Met het oog op de tegenwerpelijkheid aan derden is vereist dat de akte tot

vestiging van de hypotheek wordt ingeschreven op het kantoor Rechtszekerheid van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie. Het bevoegde kantoor is het kantoor van het arrondissement waar de onroerende goederen waarop de hypotheek wordt gevestigd, zijn gelegen.66 Het is niet verplicht om de akte tot uitgifte van de hypothecaire obligatielening, ongeacht of deze onderhands of notarieel wordt verleden, eveneens over te schrijven op het bevoegde kantoor.67 Onder de oude vennootschapsrechtelijke regeling gold een bijkomende publiciteit ten gunste van de obligatiehouders en diende de inschrijving bekend te worden gemaakt

62 Art. 76 Hypotheekwet. 63 Art. 78 en 80 Hypotheekwet.

64 Cass. 9 november 1877, Pas. 1877, 414; Cass. 14 juni 1900, Pas. 1900, 293. 65 C. DE WULF, Het opstellen van akten III, Mechelen, Wolters Kluwer, 2005, 357. 66 Art. 82 Hypotheekwet.

(21)

in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad.68 Dit is niet langer vereist overeenkomstig het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen.

18. WIE IS VERANTWOORDELIJK VOOR DE INSCHRIJVING? – In tegenstelling tot de

Hypotheekwet voorzag het oude Wetboek van vennootschappen dat de vennootschap zelf, als (toekomstige) schuldenaar, bij wege van haar bestuursorgaan, instond voor de inschrijving, inclusief vernieuwing, van de hypotheek.69 Door de afschaffing van deze wetsbepaling in het

nieuwe vennootschapsrecht herleeft het gemeen hypotheekrecht dat bepaalt dat de inschrijving op initiatief van de begunstigde-schuldeiser gebeurt.70 Het zijn dus voortaan de obligatiehouders die

de inschrijving van de hypotheek moeten nemen. Zij kunnen dit ofwel zelf, ofwel via een derde laten gebeuren, in welk geval dit veelal via de notaris zal zijn.71

19. AANWIJZING VAN DE BEGUNSTIGDE VAN DE HYPOTHEEK – Om de inschrijving van een

hypotheek te verkrijgen, is vereist dat de authentieke uitgifte van de akte waaruit de hypotheek ontstaat samen met twee borderellen bezorgd wordt aan de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie. Deze borderellen moeten verplicht een aantal vermeldingen en gegevens bevatten, zoals de naam, de voornamen en de woonplaats van de begunstigde-schuldeiser(s).72 Het oude vennootschapsrechtelijke regime inzake hypothecaire obligaties bepaalde dat, in afwijking van de Hypotheekwet, de obligatiehouders niet bij naam werden aangeduid in het hypotheekregister, maar dat de aanwijzing van de schuldeiser vervangen werd door de aanwijzing van de effecten die de gewaarborgde schuldvordering vertegenwoordigden.73 De hypotheek werd immers gevestigd ten behoeve van de gezamenlijke obligatiehouders, ook de toekomstige obligatiehouders.74 Deze versoepeling diende ter oplossing van een aantal praktische problemen die zouden rijzen indien de schuldeisers bij naam moesten worden genoemd. Op die manier was het mogelijk om een hypotheek reeds in te schrijven zonder dat de hypothecaire obligatielening al (volledig) geplaatst was. Ook werd de vrije overdracht van de hypothecaire

68 Art. 246, derde lid W.Venn. (voor de BVBA) en art. 493, derde lid W.Venn. (voor de NV). 69 Art. 246, vijfde lid W.Venn. (voor de BVBA) en art. 493, vijfde lid W.Venn. (voor de NV). 70 Art. 83, eerste lid Hypotheekwet.

71 Antwerpen 18 januari 1999, T.Not. 2000, 197; C. DE WULF, Het opstellen van akten III, Mechelen, Wolters

Kluwer, 2005, 370-371 en 373.

72 Art. 83, eerste en tweede lid Hypotheekwet.

73 Art. 246, tweede lid, 1° W.Venn. (voor de BVBA) en art. 493, tweede lid, 1° W.Venn. (voor de NV). 74 Art. 246, tweede lid W.Venn. (voor de BVBA) en art. 493, tweede lid W.Venn. (voor de NV).

(22)

obligaties vergemakkelijkt: een overnemer kon immers genieten van de bescherming van de hypotheek die aan de door hem overgenomen obligatie(s) verbonden is, ook al werd hij niet bij naam genoemd in het hypotheekregister. Naast de aanwijzing van de effecten in plaats van de schuldeiser verklaarde het oude regime het voorschrift inzake woonplaatskeuze in het geval van een schuldeiser-inschrijver zonder zetel of woonplaats in België niet van toepassing op de inschrijving van een hypotheek tot zekerheid van een obligatielening.75

Aangezien dit afwijkend vennootschapsrechtelijk regime afgeschaft is, vallen we logischerwijze terug op het gemeen hypotheekrecht. Dit zou principieel betekenen dat elke obligatiehouder bij naam moet worden aangeduid, inclusief zijn woonplaats.76 De aanwijzing van de schuldeiser-begunstigde bij naam botst dan ook op enkele praktische problemen, aangezien in vele gevallen de obligatiehouders nog niet identificeerbaar zijn op het moment van de hypotheekstelling en de inschrijving ervan. Dit heeft ook implicaties voor de overdracht van ingeschreven hypothecaire obligaties. Enerzijds moet elke overdracht van obligaties ter kennis worden gebracht van de emittent (de gecedeerde schuldenaar), zodat deze overdracht van de obligatie inclusief haar toebehoren (de hypotheek) tegenwerpelijk is aan de emittent.77 Anderzijds moet voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 5 Hypotheekwet om de tegenwerpelijkheid van de overdracht van een ingeschreven hypothecaire schuldvordering aan derden te verzekeren. Dit houdt in dat de overdracht van de hypothecaire obligatie moet voortvloeien uit een vonnis, een authentieke akte of een in rechte of voor een notaris erkende onderhandse akte en dat de dagtekening en de aard van de titel van de overnemer op de kant van de hypotheekinschrijving vermeld moeten worden, inclusief de namen, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de partijen.78

20. RANG VAN DE HYPOTHEEK – Naast de tegenwerpelijkheid ten aanzien van derden, heeft de

inschrijving van een hypotheek tot gevolg dat zij vanaf de dag van de inschrijving rang neemt tussen de schuldeisers onderling. Hiervoor moet de inschrijving gedaan worden in de vorm en op de wijze die de wet voorschrijft.79 Het oude vennootschapsrecht bepaalde dat de rang van de

75 Art. 246, tweede lid, 2° W.Venn. (voor de BVBA) en art. 493, tweede lid, 2° W.Venn. (voor de NV) juncto art. 83,

vierde lid Hypotheekwet.

76 Art. 83, tweede lid, 1° Hypotheekwet. 77 Art. 1690, §1, tweede lid en 1692 BW. 78 Art. 5, eerste lid Hypotheekwet. 79 Art. 81, eerste lid Hypotheekwet.

(23)

hypotheek gevestigd tot zekerheid van een obligatielening eveneens bepaald werd door de dagtekening van de inschrijving, maar dit ongeacht het tijdstip van de uitgifte van de obligaties.80 Aangezien een vennootschap een hypotheek kan vestigen voor in de toekomst uit te geven obligaties (“De vennootschap kan een hypotheek verlenen tot zekerheid van een lening die is

aangegaan of zal worden aangegaan in de vorm van obligaties.”)81, had dergelijke hypotheek onder het oude regime onmiddellijk uitwerking en nam zij rang op de dag van de inschrijving. De datum van de obligatie-uitgifte was immers irrelevant voor de rang van de hypotheek: uitsluitend de datum van de inschrijving was bepalend. Deze bepaling bood een grote flexibiliteit bij de vaststelling van een obligatieprogramma door vennootschappen met uitgifte van obligaties op verschillende tijdstippen.82

Waar het onder het oude vennootschapsrecht dus mogelijk was dat de hypotheek reeds rang nam ook al bestond de gewaarborgde schuld nog niet, is dit niet meer het geval onder het nieuwe vennootschapsrecht. Door de afschaffing van het afwijkende vennootschapsregime en de terugval op het gemeen hypotheekrecht verliezen vennootschappen die een hypothecaire obligatielening wensen uit te geven deze grote flexibiliteit. Onder het gemeen hypotheekrecht kan een hypotheek ook wel gevestigd worden voor toekomstige schulden, maar wordt aangenomen dat zij slechts juridisch effect sorteert en dus rang neemt vanaf het tijdstip van het ontstaan van de schuld, en dus niet vanaf de inschrijving van de hypotheek.83 Zolang er geen beslissing is genomen tot uitgifte van obligaties tot zekerheid waarvan de hypotheek wordt gevestigd en de obligatielening nog niet geplaatst is, zal de hypotheek dus geen rang nemen, ongeacht of zij reeds werd ingeschreven in het hypotheekregister. Artikel 81bis Hypotheekwet stelt evenwel dat de rang van een hypotheek tot zekerheid van toekomstige schuldvorderingen bepaald wordt naar de dagtekening van de inschrijving, ongeacht de tijdstippen waarop de gewaarborgde schuldvorderingen ontstaan, maar dit geldt enkel voor zover de gewaarborgde schuldvorderingen bepaald of bepaalbaar zijn op het ogenblik van de hypotheekstelling.84 Belangrijke kantmelding is dat dergelijke hypotheek voor

80 Art. 246, vierde lid W.Venn. (voor de BVBA) en art. 493, vierde lid W.Venn. (voor de NV). 81 Art. 246, eerste lid W.Venn. (voor de BVBA) en art. 493, eerste lid W.Venn. (voor de NV). 82 D. BRULOOT en K. MARESCEAU, De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 29.

83 G. POPPE, “Art. 493 W.Venn.” in X, Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Boek VIII. De naamloze vennootschap, Mechelen, Kluwer, 2000, (1) 4.

(24)

alle sommen enkel geldt voor (toekomstige) schulden ten aanzien van een bepaalde schuldeiser.85 In het geval van hypothecaire obligaties impliceert dit dan ook dat de vennootschap-emittent een hypotheek voor alle sommen zou moeten verlenen ten aanzien van elke individuele obligatiehouder, wat praktisch onmogelijk is wanneer de vennootschap de obligaties, gewaarborgd door de reeds gevestigde hypotheek, nog niet heeft uitgegeven en dus nog niet weet wie op de obligaties zal inschrijven. Bovendien kan de vraag worden gesteld of de schuldvorderingen reeds voldoende bepaald of bepaalbaar zijn in het geval van een nog uit te geven hypothecaire obligatielening.86

21. VERNIEUWING VAN DE INSCHRIJVING – De inschrijving van een hypotheek in de registers

van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie houdt de hypotheek in stand gedurende dertig jaar te rekenen van de dag van de inschrijving, ongeacht de termijn van de hoofdverbintenis. Indien de inschrijving niet wordt vernieuwd voor het verstrijken van deze termijn, houdt zij op van kracht te zijn.87 Houders van hypothecaire obligaties met een looptijd langer dan dertig jaar moeten deze termijn dus goed in het oog houden, aangezien zij de rang van hun ingeschreven hypotheek niet zullen willen verliezen. Wordt de inschrijving pas na het verstrijken van de termijn verlengd, verliest de inschrijving immers haar oorspronkelijke rang en neemt ze pas rang op de datum van de vernieuwing.88 Dit geldt bovendien ook wanneer de inschrijving tot vernieuwing niet de nauwkeurige aanduiding van de te vernieuwen inschrijving bevat.89 Het is hierbij evenwel niet vereist dat een authentieke uitgifte van de oorspronkelijke hypotheekakte wordt toegevoegd.90 De wet bevestigt uitdrukkelijk dat vennootschappen eeuwigdurende obligaties kunnen uitgeven, waardoor in geval deze obligaties gewaarborgd worden door een hypotheek, de obligatiehouders-begunstigden de dertigjarige termijn van de (reeds vernieuwde) inschrijving indachtig moeten zijn.91

85 G. BLOCKX, “De hypotheek voor alle sommen” in X., De gewijzigde Hypotheekwet en de wijzigingen aan de Wet op het Hypothecair Krediet, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1997, (29) 31-32.

86 Met betrekking tot het criterium van de bepaalbaarheid van gewaarborgde schuldvorderingen, zie: G. BLOCKX,

“De hypotheek voor alle sommen” in X., De gewijzigde Hypotheekwet en de wijzigingen aan de Wet op het

Hypothecair Krediet, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1997, (29) 42-43. 87 Art. 90, eerste lid Hypotheekwet.

88 C. DE WULF, Het opstellen van akten III, Mechelen, Wolters Kluwer, 2005, 375. 89 Art. 90ter, eerste lid Hypotheekwet.

90 C. DE WULF, Het opstellen van akten III, Mechelen, Wolters Kluwer, 2005, 376.

(25)

Het oude Wetboek van vennootschappen bevatte ook omtrent de vernieuwing van de inschrijving van de hypotheek een afwijkende bepaling en legde de verantwoordelijkheid voor de vernieuwing van de inschrijving vóór het einde van het negenentwintigste jaar bij het bestuursorgaan van de vennootschap-emittent. Deed zij de vernieuwing niet, dan had elke obligatiehouder het recht om de inschrijving te vernieuwen.92 Indien een obligatiehouder de vernieuwing van de inschrijving vorderde, kwam deze ten goede aan alle obligatiehouders.93 Door de afschaffing van de bijzondere

bepalingen valt de verantwoordelijkheid van vernieuwing dus niet meer ten laste van het bestuursorgaan van de vennootschap-emittent. Bij gebrek aan wettelijke bepaling zullen het in de praktijk de schuldeisers-begunstigden zijn die de inschrijving zullen wensen te verlengen zodat de hypotheek haar rang niet verliest. Ter bescherming van de rechten van de obligatiehouders is het dan ook aangewezen om een regeling hieromtrent op te nemen in de uitgiftevoorwaarden van de hypothecaire obligatielening. Partijen zijn immers vrij hierover zelf een regeling te treffen, aangezien de dwingende bepalingen van de Hypotheekwet de verantwoordelijkheid van vernieuwing van een hypothecaire inschrijving niet uitdrukkelijk ten laste leggen van een bepaalde partij. De uitgiftevoorwaarden zouden dus een gelijkaardige regeling als het oude vennootschapsrechtelijke regime kunnen voorzien waarbij aan het bestuursorgaan eenzelfde verplichting wordt opgelegd om de inschrijving tijdig te vernieuwen.

3.3 Praktische problemen

22. VERANTWOORDELIJKHEID VOOR INSCHRIJVING – Uit het voorgaande is duidelijk gebleken

dat de afschaffing van het vennootschapsrechtelijke regime van hypothecaire obligaties, dat afwijkende bepalingen bevat van de gemene bepalingen van de Hypotheekwet, in de praktijk tot problemen kan leiden. Zo zijn het voortaan de obligatiehouders zelf die verantwoordelijk zijn voor de inschrijving van de hypotheek op het kantoor Rechtszekerheid van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie. In geval van een groot aantal obligatiehouders of indien de obligatiehouders niet met elkaar in overleg staan, kan dit ertoe leiden dat geen enkele obligatiehouder de verantwoordelijkheid op zich neemt om de vereiste documenten aan het bevoegde kantoor te bezorgen. De vennootschap-emittent kan evenwel zelf de hypotheekakte ter inschrijving aanbieden of de notaris die de hypotheekakte verlijdt hiermee belasten teneinde het

92 Art. 246, vijfde lid W.Venn. (voor de BVBA) en art. 493, vijfde lid W.Venn. (voor de NV).

93 T. BOEDTS en J. HEIRMAN, “De uitgifte van obligaties door verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

een globale uitleg van de vergoedingsregeling, indien bij extra of vervroegde algehele aflossing de vergoeding berekend wordt op basis van de contante waarde van het verschil

Dat wil zeggen dat wanneer er door een Lokale Partner of de Ondernemer behorende bij een bepaalde Categorie geen of niet volledige uitkering wordt gedaan aan SME Finance en SME

Onder door het Fonds te bepalen voorwaarden, rekening houdend met de bewoonbaarheidsnormen en mits de uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke toestemming van het Fonds, mag de

voor een krediet van 140.000 euro tegen een rentevoet van 3,15 % per jaar (0,259 % per maand) en een looptijd van 10 jaar betaalt u slechts 362,60 euro interesten per maand.. Bij

Naar het oordeel is informatie over de hoeveelheid liquide middelen die A voor HVO IV in kas heeft essentiële informatie voor de obligatiehouders om zich een oordeei te vormen (i)

Verder moet je lening minstens 1 jaar lopen en moet je uiteraard op het adres wonen waarvoor de lening is

Zoals hiervoor reeds kort vermeld, schrijft artikel 2:198 lid 5 BW voor dat, indien de statuten van de vennootschap waarin de aandelen zijn verpand een blokkeringsregeling bevatten,

Is uw vastgoedportefeuille (inclusief eventuele panden die geen onderwerp zijn van deze hypotheekaanvraag, maar exclusief panden voor eigen gebruik) meer waard dan EUR 1