• No results found

De betekenis van sociale media binnen de sociale netwerken van jongeren in een gesloten voorziening. Een kwalitatief onderzoek in Vlaanderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De betekenis van sociale media binnen de sociale netwerken van jongeren in een gesloten voorziening. Een kwalitatief onderzoek in Vlaanderen"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE BETEKENIS VAN SOCIALE

MEDIA

BINNEN

DE

SOCIALE

NETWERKEN VAN JONGEREN IN

EEN GESLOTEN VOORZIENING

EEN KWALITATIEF ONDERZOEK IN VLAANDEREN

Aantal woorden: 13.281

Valérie Vercauteren

Studentennummer: 01509713

Promotor: Prof. dr. Lieve Bradt

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad ‘master in het sociaal werk’

(2)

i Embracing the internet is like embracing the sea. There’s no such thing as a quiet sea. So completely safe it will never be. But where would we be without the sea? (Unkown)

(3)

ii

Corona Preambule

Deze preambule bevat een beschrijving van het oorspronkelijke onderzoek alsook de stappen die door het coronavirus niet doorlopen werden. Ook documenteert deze preambule hoe we deze beperkingen hebben ondervangen.

Voor de interviews gebeurde de selectie van de medewerkers en de jongeren op basis van de criteria: ‘verblijf in een gemeenschapsinstelling’ of ‘tewerkstelling in een gemeenschapsinstelling’. In gemeenschapsinstelling De Zande, Campus Beernem werden zowel jongeren als medewerkers geïnterviewd. Daarnaast werd in gemeenschapsinstelling De Kempen, campus De Hutten door een selectieve toegang tot de jongeren, enkel een telefonisch interview met de directeur gedaan. Het beperkt aantal deelnemende jongeren en medewerkers, leidde ons ertoe om gemeenschapsinstelling De Grubbe – die reeds aangaven niet te willen meewerken – op een andere manier te betrekken. Gemeenschapsinstelling De Grubbe had namelijk deelgenomen aan het onderzoek van meneer Custers en Nijs rond beeldbellen. Via dit onderzoek probeerden we de gemeenschapsinstelling toch te betrekken. Hierdoor zouden we zowel de onderzoekers van het beeldbellenproject als de directrice van De Grubbe kunnen interviewen. Aangezien we enkel de visie van de jongeren uit één voorziening konden betrekken, werd de doelgroep uitgebreid naar geslotenheid. Zo gingen we op zoek naar gesloten psychiatrische voorzieningen die wouden meewerken. Uiteindelijk zouden we in de gesloten psychiatrische voorziening Yidam, zowel jongeren als medewerkers kunnen interviewen.

Door het coronavirus konden echter enkele stappen niet uitgevoerd worden zoals gepland. In wat volgt zal een beschrijving volgen van de manier waarop de onderzoeker deze stappen heeft ondervangen. Allereerst konden we bij het schrijven van de literatuurstudie en methodologie, geen gebruik maken van boeken van de bibliotheek. Hierdoor werd er enkel gebruik gemaakt van boeken die thuis te vinden waren en het rijkelijke arsenaal van wetenschappelijke literatuur dat online te vinden is. Daarnaast verliepen de interviews niet zoals gepland. Zo kon het interview met de onderzoekers van het beeldbellenproject niet plaatsvinden omdat er een urgentie was om het beeldbellen te implementeren in (gesloten) residentiële instellingen. Ook in de gemeenschapsinstellingen werd de crisis gevoeld. Hierdoor kon het gesprek met de medewerker van ‘De Grubbe’ niet doorgaan. Eveneens gingen de interviews met de jongeren van de gesloten psychiatrische instelling Yidam niet door. Ook het interview met de medewerkers diende tot twee keer toe te worden uitgesteld door een crisissituatie in de instelling. Deze zaken vroegen enige flexibiliteit van ons. Door de hierboven opgesomde moeilijkheden tijdens het onderzoek, werd er nog steeds gekozen om te focussen op het perspectief van de jongeren maar kregen de visies van de medewerkers een

(4)

iii relevantere plaats. We bevroegen de medewerkers van de instellingen waar geen jongeren konden deelnemen, naar hoe zij dachten dat de jongeren dit zouden beleven. De interviews werden niet in ‘real life’ afgenomen maar wel telefonisch, via Skype of WhatsApp.

Opmerkelijk is dat deze crisis positieve elementen aanbracht bij de masterproef. Door de urgentie van het invoeren van het beeldbellen, werd het duidelijk dat videobellen mogelijk is in gesloten residentiële instellingen. Waar het beeldbellen in de gesloten voorzieningen voor de crisis onhaalbaar leek, is het nu op korte tijd realiteit geworden. Of zoals één van de respondenten aangaf tijdens het interview:

Dus er gingen enorm veel dingen veranderen en nu zijn we noodgedwongen zo’n zaken te doen, dus ik denk dat het gemakkelijker gaat zijn voor dat te installeren en dat er veel minder weerwerk gaat zijn van de mensen op de werkvloer omdat ze nu ervaren van: ‘hela, dat kan ook!’. En dat geeft niet zo veel problemen. (M9)

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beide goedgekeurd.

(5)

iv

VOORWOORD

Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn vorming tot master in het sociaal werk, een studie die me zowel op professioneel als persoonlijk vlak heeft gevormd. Het schrijven van mijn masterproef was een uitdaging die gepaard ging met vallen en opstaan. Bij dit proces heb ik steun mogen ervaren van verschillende mensen. In wat volgt, wil ik enkele mensen uitdrukkelijk bedanken.

Allereerst zou ik mijn promotor Dr. Lieve Bradt willen bedanken. De feedbackmomenten zorgden telkens voor een verruiming van mijn blik en brachten daarnaast theoretische en praktische tips mee.

Ook wil ik de respondenten bedanken voor hun tijd en enthousiasme. Zowel de jongeren als de medewerkers brachten me tot verrijkende inzichten. Een welgemeende ‘dank je wel’ aan jullie allemaal!

Tot slot wil ik mijn ouders bedanken voor de oneindige steun gedurende dit hele traject. Jullie gaven me de mogelijkheid om deze studie aan te vatten en geloofden steeds in mij.

(6)

v

ABSTRACT

Titel masterproef: De betekenis van sociale media binnen de sociale netwerken van jongeren in een gesloten voorziening – Een kwalitatief onderzoek in Vlaanderen

Promotor: Prof. Dr. Lieve Bradt

Opleiding: Master sociaal werk

Academiejaar: 2019 – 2020

Naam student: Vercauteren Valérie

Vanuit onderzoek speelt de uitdaging om sociale media (meer) in te voeren in de gesloten voorzieningen. Deze media spelen namelijk een dominante rol in de leefwereld van jongeren én zorgen voor contact met hun sociaal netwerk. Deze studie wil een breder beeld verkrijgen op die uitdaging. Hiervoor tracht dit onderzoek de rol en mogelijkheden van sociale media in gesloten voorzieningen na te gaan. Door middel van semigestructureerde interviews over de periode van drie maand werden zes medewerkers en zes jongeren van de gesloten instellingen bevraagd. Op een inductieve manier werden deze resultaten geanalyseerd en gebundeld om vervolgens enkele inzichten over de rol en mogelijkheden te kunnen formuleren. Naast de bevestiging van het feit dat het verbod of de beperking op sociale media in de gesloten voorzieningen in vraag wordt gesteld, zijn verschillende redenen gevonden om sociale media te implementeren. Zo zorgen ze voor meer en een ander soort contact, bieden ze aansluiting bij de leefwereld van de jongeren en dienen ze ter ontspanning. Verder leert het onderzoek ons dat, wanneer sociale media in de gesloten voorzieningen worden binnengebracht, er rekening moet gehouden worden met de risico’s van sociale media. Daarboven wordt duidelijk dat er rekening moet gehouden worden met de attitude van de medewerkers rond sociale media: Hebben zij vooral een restrictieve visie die de gevaren wil vermijden of zien zij sociale media als een middel dat mogelijkheden biedt? Ook kan educatie hierbij een doorslaggevende rol spelen. De mogelijkheden rond dit thema – afgaande op de observaties van dit onderzoek – zijn beeldbellen en het gefaseerd gebruik maken van sociale media.

(7)

vi

Inhoudsopgave

INLEIDING ... 1

1. Literatuurstudie ... 3

1.1 De betekenis van sociale media binnen de sociale netwerken van jongeren ... 3

1.1.1 Identiteitsvorming van jongeren ... 3

1.1.2 Het sociaal netwerk van jongeren ... 4

1.1.3 Sociale media ... 5

1.1.4 Risico’s van sociale media ... 7

1.1.5 Opportuniteiten van sociale media ... 9

1.1.6 Sociale media en identiteitsvorming ...10

1.2 De betekenis van sociale media binnen de sociale netwerken van jongeren in een gemeenschapsinstelling ...12

1.2.1 De bijzondere jeugdzorg ...12

1.2.2 Plaats van sociale media en het sociaal netwerk in de begeleiding van jongeren in de gemeenschapsinstellingen ...14

1.2.3 Voorbeelden hoe sociale media meegenomen kunnen worden in de residentiële context ...15 2. Probleemstelling ...18 3. Methodologie ...20 3.1 Methode ...20 3.1.1 Dataverzameling ...20 3.1.2 Participanten en respondentenverwerving ...20

3.1.3 Verloop van de interviews ...23

3.1.4 Analyse ...24

3.2 Kwaliteitscriteria van kwalitatief onderzoek ...24

3.2.1 Betrouwbaarheid ...25

3.2.2 Validiteit ...25

4. Resultaten ...27

4.1 Algemene visie van de jongeren op sociale media ...27

(8)

vii

4.1.2 Positieve aspecten van sociale media ...28

4.1.3 Negatieve aspecten van sociale media ...29

4.2 Contacten voor het verblijf in de gemeenschapsinstelling...30

4.2.1 Het sociaal netwerk ...30

4.2.2 Manieren van contact ...31

4.2.3 Belang van sociale media ...31

4.3 Breuklijnen in het contact met het sociaal netwerk door het verblijf in de gesloten instelling ...32

4.3.1 Plaats van het sociaal netwerk in de gesloten voorzieningen ...32

4.3.2 Breuklijnen in het contact met het sociaal netwerk ...36

4.4 Beleving van de breuklijnen in het contact met het sociaal netwerk ...36

4.4.1 Positieve aspecten ...36

4.4.2 Behoeften ...37

4.5 De toekomst: (meer) sociale media in de gesloten voorziening? ...38

4.5.1 De attitude van de medewerkers over sociale media in de gesloten voorziening ...38

4.5.2 De rol van sociale media in de gesloten voorzieningen ...40

4.5.3 Mogelijkheden om sociale media in te zetten tijdens het verblijf in de gesloten voorziening ...41

4.6 Inspraak bij de regelgeving ...43

4.6.1 Inspraak als instituut...43

4.6.2 Inspraak van de medewerkers ...43

4.6.3 Inspraak van de jongeren ...44

5. Discussie en conclusie ...45

5.1 Onderzoeksresultaten ...45

5.2 Sterktes en beperkingen van het onderzoek...51

5.3 Implicaties voor onderzoek en praktijk ...52

Referenties ...55

(9)

1

INLEIDING

“Je hebt tegenwoordig echt een smartphone nodig om door je puberteit te raken. Zonder: vergeet het dan maar.” Deze titel van een artikel uit de Standaard (Droeven, 2018) wijst op het belang van sociale media in de leefwereld van jongeren. Ook StatBel (2018) toont de dominante aanwezigheid van sociale media in het dagelijkse leven van jongeren. Uit deze gegevens kan namelijk afgeleid worden dat 62 procent van de jongeren dagelijks gebruikt maakt van sociale media. Onderzoek van Ohannessian en Vannucci (2020) versterkt die vaststelling zelfs door aan te geven dat 24 procent van de jongeren vertelt ‘bijna altijd’ online te zijn.

Verder bieden sociale media tal van opportuniteiten, waarvan de grootste en meest overkoepelende de interactie met anderen is. Carr en Hayes (2015, p.8) tonen dit aan in hun definitie. “Social media are Internet-based channels that allow users to opportunistically interact and selectively self-present, either in real-time or asynchronously, with both broad and narrow audiences who derive value from user-generated content and the perception of interaction with others.” Hieruit kan geconcludeerd worden dat jongeren via sociale media het contact met hun sociaal netwerk onderhouden.

Bij jongeren die verblijven in een gemeenschapsinstelling en dus tijdelijk uitgesloten zijn van de samenleving, wordt het gebruik van sociale media vaker verboden (Dehertogh, Halsberghe, Maelstaf, Schraepen, & Van Den Mosselaer, 2016). In Vlaanderen verblijven er in totaal 332 jongeren verspreid over drie gemeenschapsinstellingen (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d.; Commissie van toezicht voor jeugdinstellingen, 2019a). Die instellingen willen vanuit de geslotenheid kansen creëren en een brug slaan naar een betere toekomst (Jeugdhulp, z.d.). Daarbij zou het aangewezen zijn om sociale media, die een dominante rol spelen in de leefwereld van jongeren, mee te nemen.

Bijgevolg speelt vanuit onderzoek al enkele jaren de uitdaging om sociale media mee te nemen – voor het contact met het sociaal netwerk – in de begeleiding van jongeren in een gemeenschapsinstelling. Er gebeurden reeds weinig initiatieven om aan deze uitdaging tegemoet te komen. Daarnaast, aangezien in vorig onderzoek de beschrijving van deze uitdaging steeds beperkt bleef, wil deze studie hiertoe bijdragen. Die brede beschrijving zou een opening kunnen bieden als antwoord op de uitdaging. Hiervoor tracht dit onderzoek de rol en mogelijkheden van sociale media, als middel voor het contact met het sociaal netwerk, in gemeenschapsinstellingen na te gaan. De centrale probleemstelling van deze studie luidt dan ook als volgt: Welke rol spelen sociale media in het onderhouden van het sociaal netwerk bij jongeren in een gemeenschapsinstelling? De deelvraag hierbij is: Welke mogelijkheden zijn er

(10)

2 omtrent het gebruik van sociale media bij het onderhouden van het sociaal netwerk, in de gemeenschapsvoorzieningen?

Doorheen de vier hoofdstukken zal dit op een onderbouwde manier beantwoord worden. Hoofdstuk 1 houdt de literatuurstudie in, die eerst dieper ingaat op de identiteitsvorming van adolescenten. Ook zal dit hoofdstuk het sociaal netwerk en het concept sociale media verhelderen. Vervolgens zullen we de link tussen sociale media en de identiteitsvorming van adolescenten verduidelijken. Tot slot zullen we in dit hoofdstuk de betekenis van sociale media bij het onderhouden van het sociaal netwerk binnen het verblijf in een gemeenschapsinstelling bespreken en de probleemstelling verder verhelderen in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 beschrijft de gehanteerde methodologie bij dit onderzoek. Dit hoofdstuk zal zowel de methode, de analyse als de kwaliteitscriteria van kwalitatief onderzoek toelichten. Vervolgens geeft hoofdstuk 4 een beschrijving van de resultaten, verkregen door de interviews. Tot slot behandelt het laatste hoofdstuk de belangrijkste onderzoeksresultaten en werpt het een kritische blik op dit onderzoek. Naast een bespreking van de sterktes en beperkingen van het onderzoek, formuleren we tot slot ook enkele aanbevelingen voor de praktijk en voor verder onderzoek.

(11)

3

1. Literatuurstudie

1.1

De betekenis van sociale media binnen de sociale

netwerken van jongeren

1.1.1 Identiteitsvorming van jongeren

Identiteit is een begrip dat moeilijk te definiëren valt en vanuit verschillende perspectieven wordt ingevuld. Deze masterproef beschrijft identiteit vanuit het perspectief van ‘de betekenis van sociale media binnen de sociale netwerken van jongeren in een gemeenschapsinstelling’. Adolescentie vormt naast een woelige periode (De Jaeger, 2015) ook een bijzondere fase voor de psychische en sociale ontwikkeling en heeft een invloed op de wijze waarop jongeren zich presenteren (Van Cleemput, 2008). Tijdens die levensfase van 11 tot 18 jaar (Soenens, 2015), gaan jongeren namelijk van een labiele naar een stabiele persoonlijkheid (Spranger, 1924 in De Baere, 2013). Volgens Gaertner, Gebauer, Luke, O’Mara en Sedikides (2012) zijn hiervoor drie niveaus van belang: het individuele, het relationele en het collectieve. Allereerst wijst het individuele niveau op persoonlijke karakteristieken zoals hobby’s, waarden en normen of dromen, die jongeren aan zichzelf toekennen en waarmee ze zichzelf onderscheiden. Daarnaast wijst het relationele niveau op dyadische relaties. Deze relaties tussen twee personen kunnen bijvoorbeeld romantische-, vriendschaps-, of ouder-kind relaties zijn. Het collectieve niveau is tot slot betrokken op sociale groepen waarvan de leden dezelfde kenmerken delen. De integratie van deze drie niveaus is belangrijk voor een gezonde identiteit en bijgevolg voor het psychologische en fysieke welzijn (Gaertner et al., 2012).

Identiteit is dus een samensmelting van vaardigheden en ervaringen uit verschillende sociale rollen (De Jaeger, 2015) én komt tot stand door interactie met de maatschappij en de omgeving (Harpur, 2012). Mensen vergelijken zich constant met anderen en identificeren zich met groepen (Kee, Park, & Valenzuela, 2009). Daarboven gaan jongeren de feedback die ze al dan niet krijgen tijdens hun sociale interacties, integreren in hun identiteit (Bracke, Van de Putte, Van Houte, Vermeersch, & Vincke, 2013; Van Cleemput, 2008). Dat maakt van identiteit een complex en gelaagd begrip (Ang, 2016) maar ook een sociaal gebeuren (De Baere, 2013).

Zelfconcept is een begrip dat vaak gekoppeld wordt aan identiteit en dat staat voor het samengaan van de verschillende deelidentiteiten (De Jaeger, 2015). Een identiteit bestaat uit meerdere deelidentiteiten omdat een persoon steeds behoort tot verschillende sociale groepen (Looij, 2011). Deze verschillende deelidentiteiten beïnvloeden elkaar continu en kunnen spanningen teweegbrengen. Dit omdat er wordt voldaan aan de norm van een bepaalde

(12)

4 sociale groep enerzijds, maar niet aan de norm van een andere groep anderzijds (Van Mens-Verhulst, 2011).

Gaertner en collega’s (2012) toonden het belang van het sociale netwerk bij de identiteitsvorming aan door te wijzen op drie niveaus, het individuele, het relationele en het collectieve, die hierop invloed hebben. Ook De Jaeger (2015) gaf aan dat ervaringen uit verschillende sociale rollen invloed hebben op de identiteitsvorming. Er kan geconcludeerd worden dat het sociaal netwerk een prominente rol speelt bij het vormen van de identiteit tijdens de adolescentie (Bracke et al., 2013; De Jaeger, 2015; Gaertner et al., 2017; Harpur, 2012; Van Cleemput, 2008). In volgende paragraaf wordt de rol van het sociaal netwerk verduidelijkt.

1.1.2 Het sociaal netwerk van jongeren

Volgens Hendrix (1997, in Nuyts, 2017, p.8) is het sociaal netwerk “een groepering van mensen met wie een persoon (de centrale actor) min of meer duurzame banden onderhoudt voor de vervulling van noodzakelijke levensbehoeften”. Ook bleek uit onderzoek van Melis (2015) dat een goed netwerk het welzijn van mensen verhoogt: mensen krijgen meer zelfvertrouwen en creëren meer weerstand tegen stress. Persoonlijke weerstand verhogen, bescherming bieden en kansen geven, kunnen andere functies van het sociaal netwerk zijn (Mens en Samenleving, 2016). Concreet zou het sociaal netwerk samengevat kunnen worden in vier functies: een praktische, een psychologische, een emotionele en een normatieve functie (Bartelink, 2012). De praktische ondersteuning is gericht op beroep kunnen doen op mensen voor praktische zaken. Dit kan gaan over informatie van een sportclub, vervoer naar bepaalde activiteiten etc. Psychologische ondersteuning is bijvoorbeeld gericht op het bieden van een luisterend oor. Verder kan emotionele ondersteuning het psychisch welbevinden versterken. Tot slot wijst de normatieve functie van een sociaal netwerk op de voorbeeldfunctie die mensen voor elkaar kunnen zijn. Bijgevolg concludeert Melis (2015) dat de mens een sociaal wezen is dat de steun van de familiale- en sociale omgeving nodig heeft. Opmerkelijk is dat er een onderscheid kan gemaakt worden tussen diepgaande en oppervlakkige relaties. De diepgaande relaties worden aangegaan met personen uit de onmiddellijke omgeving waarmee er frequent contact gehouden wordt. Dit kan bijvoorbeeld gaan om familie of buren (Agneessens, De Lange, & Waege, 2003).

Het sociaal netwerk is ook te linken aan de term ‘sociaal kapitaal’. Deze term verwijst naar de sociale netwerken van een individu of gemeenschap én het vertrouwen en de wederkerigheid die vervat zitten in deze sociale netwerken (Nuyts, 2017). Anders omschreven omvat dit kapitaal de voordelen die iemand ontvangt van een relatie met anderen (Antheunis, Krahmer, & Schouten, 2016). Het sociaal kapitaal bevat zowel sterke als zwakke banden (Buffel, Verté,

(13)

5 Vyncke, & Willems 2009) en zowel online- als offline relaties (Antheunis et al., 2016). De nadruk bij het sociaal kapitaal ligt dus op de structuur van sociale relaties die mensen met anderen onderhouden (Engbersen, 2003).

Social capital refers to the capacity of individuals to command scarce resources by virtue of their membership in networks or broader social structures. [...] The social resources themselves are not social capital; the concept refers instead of the individual's ability to mobilize them on demand. [...] The ability to obtain such gifts (social capital) does not inhere in the individual, as the possession of money (material capital) or education (human capital) does, but is instead a property of the individual's set of relationships with others (Engbersen, 2003, p.1).

Het sociaal kapitaal is één van de dimensies van sociale cohesie, wat verwijst naar datgene wat de samenleving bijeenhoudt (Buffel et al., 2009). Deze cohesie kan verwezenlijkt worden door te investeren in de sociale relaties en het bevorderen van de verscheidene vormen van sociaal kapitaal. Zo kan het hebben van meer diepgaande sociale contacten, bijdragen tot een grotere integratie van personen in de maatschappij (Agneessens et al., 2003).

Sociale netwerken hebben dus een aanzienlijk aandeel bij de identiteitsvorming van jongeren. Daarnaast zijn sociale netwerken van groot belang voor de integratie in de maatschappij (Agneessens et al., 2003). Sociale media maken een groot deel uit van de leefwereld van jongeren en kunnen helpen bij het onderhouden van hun sociaal netwerk. In de volgende paragraaf wordt er dieper ingegaan op het begrip sociale media.

1.1.3 Sociale media

“Social media are Internet-based channels that allow users to opportunistically interact and selectively self-present, either in real-time or asynchronously, with both broad and narrow audiences who derive value from user-generated content and the perception of interaction with others.” Deze definitie van Carr en Hayes (2015, p.8) maakt de centrale elementen van sociale media duidelijk, namelijk ‘op internet gebaseerd’, ‘interactie met anderen’ en ‘inhoud verkregen door de gebruikers’.

In de digitale wereld spelen sociale media een centrale rol in de dagelijkse omgeving en in het bijzonder in de leefwereld van jongeren. We kunnen zelfs zeggen dat adolescenten vandaag, geen wereld zonder het internet kennen (Iguarta, Rodriguez-de-Dios, & Van Oosten, 2018). Of zoals volgende krantenkop uit de Standaard samenvat: “Je hebt tegenwoordig echt een smartphone nodig om door je puberteit te raken. Zonder: vergeet het dan maar” (Droeven, 2018). Onderzoek van Décieux, Heinen en Willems (2019) toonde dit ook aan: in hun onderzoek vroegen ze participanten naar hoe vaak ze een bepaalde activiteit deden in hun

(14)

6 vrije tijd. Waar in 2008 afspreken met vrienden als de belangrijkste activiteit naar voor kwam, daalde dat in 2016 en was er een sterke stijging van ‘surfen, chatten en mailen op het internet’. Wat dus duidelijk is, is dat het gebruik van sociale media door jongeren stijgt. Andreassen, Griffiths en Pallesen (2017, p.287) wijzen ook op deze bevinding:

Over the last few years, the use of social media has become an in-creasingly popular leisure activity in many countries across the world. Individuals visit social media sites to engage in many different types of entertainment and social activity including playing games, socializing, passing time, communicating, and posting pictures.

Deze stijging bevestigt de dominante rol van sociale media in de leefwereld van jongeren. Ander onderzoek uitgevoerd door Digimeter (De Marez, & Vanhaelewyn, 2019) toont deze dominante rol van sociale media ook aan. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat één op de vijf jongeren zich geen dag zonder sociale media kan voorstellen. Verder wijst StatBel (2018) op het gegeven dat 62 procent van de jongeren dagelijks gebruik maakt van sociale media. In onderzoek van Ohannessian en Vannucci (2020) wordt dit gegeven versterkt aangezien 24 procent van de jongeren aangeeft ‘bijna altijd’ online te zijn. Opvallend hierbij is het verschil naargelang geslacht: het socialemediagebruik van meisjes ligt beduidend hoger, en dit vooral in het weekend (Mastari, 2019). We kunnen besluiten dat de centrale plaats van sociale media in de leefwereld van jongeren niet te onderkennen valt.

Mastari (2019) vat de motivaties van jongeren voor het gebruik van sociale media samen in drie clusters. Zo zijn er interpersoonlijke redenen, namelijk de motivatie ‘om leuke dingen te delen met anderen’ of het contact met vrienden. Tevens omvat de informatieve cluster redenen als ‘om de actualiteit te volgen’. Décieux et al. (2019) verwezen ook naar deze twee clusters. Dit onderzoek toonde namelijk aan dat jongeren via sociale media, informatie krijgen en interageren met vrienden. Tot slot dekt de derde cluster - sociale media als ontspanning of entertainment - zaken als ‘om me bezig te houden wanneer ik me verveel’. Zo gebruikt meer dan de helft van de jongeren tussen 6 en 18 jaar sociale media om de tijd te doden en 47 procent van de adolescenten om ‘er eens tussen uit te zijn’ (Apestaartjaren, 2018). Zo gebruiken jongeren sociale media als YouTube als entertainment en om dicht bij de digitale jongerencultuur te zijn (Aran-Ramspott, Fedele, & Tarragó, 2018).

Apestaartjaren deed uitgebreid onderzoek over het gebruik van sociale media bij jongeren van 12 tot 18 jaar. Vooreerst laat deze studie zien dat Facebook, Instagram, YouTube en Snapchat de populairste platformen zijn bij adolescenten (Apestaartjaren, 2018). Het dalende gebruik van Facebook is opvallend en de oorzaak hiervan kan liggen bij de aanwezigheid van ouders en leerkrachten op deze fora. Daarentegen steeg het gebruik van Snapchat van 22 procent in 2014 naar 79 procent in 2018. Bij Instagram was er een gelijkaardige stijging merkbaar: hier

(15)

7 steeg het gebruik van dertig procent in 2014 naar 79 procent in 2018. Deze stijging kan te wijten zijn aan een verschuiving van het enkel posten van foto’s naar ook de toegang tot het gebruik van bewegende beelden (E. Lievens, persoonlijke communicatie, 27 november 2019). Daarnaast gebruiken jongeren dit platform ook meer om te chatten (Apestaartjaren, 2018). Tot slot is er ook bij de socialemediaplatformen een verschil vast te stellen naargelang geslacht. Waar jongens namelijk aangeven sociale media te gebruiken om spelletjes te spelen of te gamen, gaan meisjes deze media gebruiken ‘om leuke dingen te delen met anderen’ en voor het prettige gevoel wanneer anderen reageren op hun ‘posts’ (Mastari, 2019).

Na een algemene inleiding op wat sociale media inhouden, zullen hieronder de opportuniteiten en risico’s verhelderd worden. Zowel de kansen als gevaren moeten meegenomen worden. Zo kan er gezocht worden naar hoe de opportuniteiten die sociale media bieden nog meer benut kunnen worden én hoe jongeren attent kunnen zijn voor de risico’s en hiermee kunnen omgaan.

1.1.4

Risico’s van sociale media

De klassieke media en onderzoek focussen vaak op de gevaren van sociale media bij jongeren. Zo verwijst een artikel van De Standaard naar de mogelijkheid tot verslaving.

Volgens de actiegroep verandert Snapchat gesprekken in ‘streaks’, die zorgen dat kinderen vriendschappen anders gaan definiëren. Instagram promoot volgens hen nep-perfectie, waardoor onze eigenwaarde afneemt. En Facebook stopt ons in echokamers waardoor onze gemeenschappen uit elkaar vallen. Dit zijn geen neutrale producten, ze zijn onderdeel van een systeem om ons verslaafd te maken (Van Noort, 2018).

Ook Mastari (2019) wijst op het gevaar van verslaving. Sommige jongeren slagen er niet in om minder tijd aan hun sociale media te besteden en krijgen hierdoor problemen als een slaaptekort (Greenfield, Smahel & Subrahmanyam, 2006) of houden ze te weinig tijd over voor het maken van hun huiswerk (Apestaartjaren, 2018). Tot slot kan het overmatig socialemediagebruik ook gelinkt worden aan een lager zelfvertrouwen, depressie, angststoornissen en eenzaamheid (Mastari, 2019).

Een voorbeeld van een seksueel risico verbonden aan het gebruik van sociale media, is sexting. Dit houdt het verzenden, ontvangen of doorsturen van seksuele berichten, afbeeldingen of foto’s via elektronische toestellen (voornamelijk smartphones) in (Peeters, Ponnet, Van Gool, Van Ouytsel, & Walrave, 2017). Lievens (persoonlijke communicatie, 27 november 2019) onderscheidt primaire – wanneer de jongere toestemming geeft voor het verzenden van een seksueel getinte foto – van secundaire sexting. Deze laatstgenoemde vorm van sexting kan beschouwd worden als pesten en is schadelijk voor de reputatie (Van

(16)

8 Ouytsel et al., 2017) en seksuele ontwikkeling van de adolescent (Iguarta, Rodriguez-de-Dios & Van Oosten, 2018). Opvallend hierbij is het verschil tussen jongens en meisjes. Waar voor jongens sexting vaak een positieve impact op hun status heeft, is dit bij meisjes negatief voor hun reputatie (Van Ouytsel et al., 2017).

Daarboven is een site als ‘Pro-ana’ (pro anorexia nervosa) een voorbeeld van een waardenrisico (E. Lievens, persoonlijke communicatie, 27 november 2019). Op deze sites discussiëren (mogelijke) anorexia-patiënten over hoe ze op korte tijd zeer veel kunnen afvallen (Pro-ana, z.d.). Jongeren kunnen door deze sites in verleiding komen om zelf veel af te vallen. Ook het bestaan van geheime netwerken op Instagram is een voorbeeld van een waardenrisico (De Keersmaeker & Mertens, 2020). Jongeren, vaak meisjes, hebben dan naast hun gewoon profiel, een extra profiel waar ze zelfmoord-, zelfverwondings- of eetstoornisgedachten uitwisselen. Het gevaar hiervan is dat jongeren door de confrontatie met de problemen van andere jongeren in het geheime netwerk, hun eigen negatieve gedachten voeden. Ze gaan zich daarnaast isoleren van de buitenwereld die zich verzet tegen die negatieve gedachten. Bovendien krijgen jongeren vreselijke beelden te zien van onder andere uitgemergelde lichamen of littekens, wat een diepe indruk nalaat en ervoor zorgt dat hun problematieken nog sterker aanwezig zijn. Dit is niet enkel het geval in België maar vormt een internationaal probleem (De Keersmaeker & Mertens, 2020). Ook uit het onderzoek van Ohannessian en Vannucci (2020) blijkt dat de beïnvloeding van leeftijdsgenoten via sociale media een enorme impact kan hebben op jongeren. Zo kunnen sociale media negatieve uitkomsten voor jongeren met bestaande gedragsproblemen versterken. Ook delinquent gedrag van adolescenten kan op deze manier verergeren. Ohannessian en Vannucci (2020) verklaren dat aan de hand van de sociale normentheorie. Deze theorie houdt in dat tijdens de adolescentiefase, de betrokkenheid van vrienden bij delinquent gedrag, dit gedrag verhoogt. De behoefte aan sociale acceptatie is tijdens deze fase namelijk het hoogst. Zo kunnen ‘likes’ op foto’s van delinquent gedrag een belonende eigenschap hebben en kan bij het zien van zo’n foto’s, gepost door leeftijdsgenoten, het eigen delinquent gedrag stijgen.

Een ander mogelijk risico dat sociale media meedraagt is cyberpesten of online pesten. Oweus (1993, in Hadermann, 2019, p.1) definieert pestgedrag als “herhaaldelijke acties met negatieve intenties waarbij er sprake is van een machtsongelijkheid tussen dader en slachtoffer die zowel sociaal, fysiek als psychologisch kan zijn”. Cyberpesten wordt gelijkaardig benaderd, maar dan in elektronische context. Dit fenomeen kan op verschillende manieren gebeuren zoals iemand beledigen, bedreigen of misleiden via internet of gsm, roddels verspreiden of inbreken in iemands computer en het paswoord veranderen (Lievens, Pabian, & Van Cleemput, 2019). Eén op de tien Vlaamse jongeren geeft aan ooit een slachtoffer of dader geweest te zijn van cyberpesten.

(17)

9 Een volgend risico bij het gebruik van sociale media, is het verkrijgen van een onrustig gevoel (Apestaartjaren, 2018). Twintig procent van de jongeren krijgen hiermee te maken. Tot slot houdt het snel verspreiden van informatie ook een risico in. Hierdoor is het namelijk moeilijk te controleren waar de informatie zich allemaal verspreid heeft (Heugens, 2019).

Wel is het opmerkelijk dat er een groot verschil is tussen online en offline risico’s (E. Lievens, persoonlijke communicatie, 27 november 2019). De impact van online risico’s is anders omdat het internet (relatief) anoniem is. Die anonimiteit zien jongeren als bescherming (De Keersmaeker & Mertens, 2020). Daarnaast is er geen fysieke nabijheid, waardoor de aangerichte schade niet direct gezien wordt (E. Lievens, persoonlijke communicatie, 27 november 2019), en bijgevolg sociale media heel laagdrempelig maakt (De Keersmaeker & Mertens, 2020). Het is bovendien niet noodzakelijk dat de risico’s, zoals hierboven beschreven, automatisch resulteren in reële schade (Heugens, 2019).

Aangezien de verstrengeling van sociale media met de leefwereld van jongeren zo groot is, is het niet aangewezen om deze opmars - ondanks de risico’s - volledig af te remmen (Apestaartjaren, 2018). Verbiedend optreden zou contraproductief werken. Wel moet er genoeg aandacht besteed worden aan mediawijsheid, digitale competenties en weerbaarheid. Zo kunnen de positieve aspecten van sociale media, die in volgend deel benoemd worden, volledig benut worden.

1.1.5 Opportuniteiten van sociale media

Carr en Hayes (2015) wezen met hun definitie over sociale media al eerder naar de grootste en meest overkoepelende opportuniteit, namelijk het interageren met anderen. Verder splitst Mastari (2019) de opportuniteiten van sociale media op in drie clusters: de informatieve en interpersoonlijke cluster en sociale media als ontspanning. Ook toonden Aran-Ramspott et al. (2018) aan dat sociale media zorgen voor entertainment en zorgen voor aansluiting bij de jongerencultuur.

Een eerste cluster, die Mastari (2019) categoriseert als de informatieve cluster, wijst op het feit dat sociale media een venster bieden op de wereld en mensen op de hoogte houdt van (nieuws van) hun sociale omgeving (Brake & Livingstone, 2009). Verder kan lokaal en internationaal nieuws zo verspreid (én geconsumeerd) worden (E. Lievens, persoonlijke communicatie, 27 november 2019). Ook kunnen sociale media een goed instrument zijn voor het verkrijgen van sociale beweging of sociale verandering (Gatz, 2014), zoals bijvoorbeeld de klimaatmarsen die tot stand kwamen via een oproep op een socialemediaplatform (E. Lievens, persoonlijke communicatie, 27 november 2019). Verder gebruiken jongeren ook steeds meer sociale media in relatie tot leren, school en onderwijs (Muls, 2018). Dit kan bijvoorbeeld gaan om het gebruik van Facebook om huiswerk te bediscussiëren.

(18)

10 De tweede of interpersoonlijke cluster omvat het contact met anderen (Mastari, 2019). Zo kan Facebook bijdragen tot de vermindering van gevoelens van uitsluiting en isolement (Muls, 2018) en bijgevolg het sociaal kapitaal verhogen (Antheunis et al., 2016). De online communicatie draagt in de eerste plaats bij aan het onderhouden van bestaande offline vriendschappen en kan de kwaliteit van die vriendschapsrelaties verhogen (Brake & Livingstone, 2009). Dit omdat enerzijds het contact met vrienden gestimuleerd wordt en anderzijds omdat jongeren hun innige gevoelens sneller vertellen door online te communiceren (Antheunis et al., 2016). Daarnaast ontmoeten jongeren via sociale media ook nieuwe vrienden (Brake & Livingstone, 2009). Verder kunnen mensen er hun hart luchten, vinden ze er medestanders en zijn ze er solidair met elkaar (E. Lievens, persoonlijke communicatie, 27 november 2019). De laagdrempeligheid van sociale media kan de bovengenoemde opportuniteiten versterken (Mastari, 2019). Door communicatie via sociale media kunnen de sociale vaardigheden aangescherpt worden of kan het taalgevoel een boost krijgen (Ohannessian & Vannucci, 2020) en vervolgens zelfs bijdragen aan de ontwikkeling van de jongere (Heugens, 2019).

Tot slot kunnen sociale media dienen ter ontspanning of als entertainment (Mastari, 2019; Aran-Ramspott et al., 2018). Zo stelde onderzoek van Apestaartjaren (2018) vast dat ongeveer de helft van de jongeren sociale media gebruikt om er eens tussenuit te zijn.

Na kennis te maken met de risico’s en opportuniteiten van sociale media, zullen we de betrekking van sociale media op de identiteitsvorming van jongeren verhelderen. Doordat sociale media centraal staan tijdens de adolescentie, is het fundamenteel de invloed hiervan te bekijken op deze cruciale ontwikkelingsperiode (Ohannessian & Vannucci, 2020).

1.1.6 Sociale media en identiteitsvorming

Sociale media bieden nieuwe manieren om te experimenteren met identiteit (Chittenden, 2010). Siibak (2009) beschrijft sociale media als een soort van identiteitswerkplaats, waar de identiteit geanalyseerd kan worden. Zo hebben jongeren niet enkel een ‘offline zelf’ maar maken ze ook een zelfrepresentatie op sociale media (Lovelock, 2019). Meer zelf, jongeren kunnen in de online omgeving een aparte ‘online identiteit’ creëren (Greenfield et al., 2006). Hierbij liegen jongeren niet over hun identiteit, maar proberen ze die wel te duwen in een positieve richting. Ze beschrijven zichzelf niet positiever maar wel minder negatief (De Baere, 2013). Ook uit onderzoek van Peter, Schouten en Valkenburg (2005) bleek dat jongeren experimenteren met hun identiteit op het internet. Dit onderzoek concludeerde dat sociale media de zelfexploratie, sociale compensatie (bijvoorbeeld om verlegenheid te overwinnen) en sociale vergemakkelijking (bijvoorbeeld om de relatievorming te vergemakkelijken) kunnen aanmoedigen. Daarnaast kunnen, volgens Schoondorp (2010), sociale media een gevoel van

(19)

11 onaantastbaarheid geven omdat mensen het gevoel krijgen zich te kunnen verschuilen achter een virtuele identiteit. Die onaantastbaarheid is schijn en kan leiden tot mensen die onder een valse identiteit gaan cyberpesten (Schoondorp, 2010).

Het intense gebruik van sociale media heeft invloed op de leefwereld van jongeren. Ten eerste bleek dat virtuele communicatie en sociale netwerken helpen bij het vormen van een (sociale) identiteit (Chittenden, 2010). Daarnaast zitten sociale media diep ingebed in de cultuur van jongeren (Chittenden, 2010) en vormen ze de culturele achtergrond waarmee jongeren beslissingen nemen (Friedland & Morimoto, 2010). Jongeren groeien namelijk op in een gedigitaliseerde cultuur, waar de digitale media als drager van hun culturele ‘content’ dienen. Zo kunnen sociale media, tools zijn om kunst te construeren maar bijvoorbeeld ook een platform bieden waar informatie en ideeën kunnen uitgewisseld worden (Claes & Stevens, 2017).

Tot slot kunnen sociale media bijdragen tot het verhogen van het sociaal kapitaal (Antheunis et al., 2016). Het krijgen van ‘peerfeedback’ door ‘likes’ of ‘comments’, het frequenter contact hebben met leeftijdsgenoten via sociale media of het constant op de hoogte zijn van wat contacten aan het doen zijn, kan een stijging van het sociaal kapitaal geven. Samengevat vormen sociale media een belangrijke katalysator in het onderhouden van het sociaal netwerk (Chittenden, 2010).

Verder is er binnen bestaand onderzoek vooral aandacht voor identiteit en sociale media enerzijds vanuit een communicatiewetenschappelijk en anderzijds vanuit een meer psychologisch perspectief. Een communicatiewetenschappelijk perspectief gaat veelal om de presentatie van mensen op sociale media. Het onderzoek van Dinc (2012) is hier een voorbeeld van. Deze studie onderzocht hoe mensen hun identiteit presenteren op Facebook, hoe de Facebookomgeving deze gepresenteerde identiteit percipieert en hoe Facebookgebruikers hun online identiteit in vergelijking met hun offline identiteit beheren. De resultaten geven een verschil aan tussen de online en de offline identiteit. Tot slot geven Facebookgebruikers aan sociaal wenselijk te willen handelen op Facebook. Dit om geen verkeerde indruk te willen achter laten bij hun Facebookomgeving (Dinc, 2012). Een voorbeeld vanuit een meer psychologisch perspectief is het onderzoek van Isaranon (2019). Uit deze studie bleek dat door de bevestiging die mensen op Facebook krijgen, het zelfvertrouwen kan stijgen. Door wederzijdse positieve interactie met goede vrienden of kennissen komt het actuele zelfbeeld en het ideale zelfbeeld namelijk dichter bij elkaar te liggen (Isaranon, 2019).

(20)

12

1.2

De betekenis van sociale media binnen de sociale

netwerken

van

jongeren

in

een

gemeenschapsinstelling

Uit voorgaand luik kunnen we enkele belangrijke zaken besluiten. Het sociaal netwerk bekleedt namelijk verschillende functies zoals de versterking van het psychisch welbevinden. Daarnaast werd duidelijk dat sociale media een cruciale factor zijn in de leefwereld van jongeren. Zij kennen namelijk geen wereld zonder het internet en sociale media. We zagen zelfs dat de meerderheid van de jongeren dagelijks gebruik maakt van sociale media.

Onderzoek van Dehertogh en collega’s (2016, p.146) toonde aan dat jongeren in een gesloten opvangvorm vaker worden uitgesloten van sociale media maar dat dit wel een belangrijke vorm van contact is met het sociaal netwerk:

Jongeren die in een meer gesloten vorm van opvang terecht komen, worden vaak van informele communicatie en het gebruik van sociale media uitgesloten, terwijl net het contact met vrienden (bijna uitsluitend) via die sociale media verloopt. Deze voorzieningen dienen zich ervan bewust te zijn dat het voor de jongeren een belangrijke vorm van contact is met hun sociaal netwerk.

Een online artikel van Bogaert (2016) vermeldde deze uitdaging ook. In dit artikel werd namelijk vermeld dat wifi een efficiënt middel kan zijn voor het betrekken van het netwerk. Onderzoek in 2019 (Commissie van Toezicht voor Jeugdinstellingen, 2019b) bevestigt opnieuw deze vaststelling. Hieruit blijkt dat het betrekken van sociale media voor het contact met het sociaal netwerk nog steeds een uitdaging is en dit maakt het relevant om dit onderwerp te behandelen. Allereerst lijkt het aangewezen om de gesloten jeugdhulp die behoort tot de bijzondere jeugdzorg, te verhelderen.

1.2.1 De bijzondere jeugdzorg

De bijzondere jeugdzorg maakt het onderscheid tussen een rechtstreeks toegankelijk aanbod en een niet-rechtstreekse toegankelijk aanbod. Bij rechtstreeks toegankelijke hulp hebben de ouders of jongere zelf toegang tot de zorg. Daarentegen is de niet-rechtstreekse vorm van hulp enkel toegankelijk via de intersectorale toegangspoort. Zij onderzoeken of dit aanbod effectief nodig en wenselijk is. Dat doen ze omdat de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp intensief en ingrijpend is (Jeugdhulp, z.d.). Zo kan de jongere de maatregel van een uithuisplaatsing opgelegd krijgen, en heeft dit een enorme invloed op hun leven (Nijhof, Scholte, van Dam, & Veerman, 2010). Deze vorm van jeugdhulp wordt dan ook niet zomaar opgelegd en daarom behoren ook de residentiële verblijven tot de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen open en gesloten

(21)

13 residentiële instellingen. Bij deze laatste vorm verblijven jongeren in een gemeenschapsinstelling, georganiseerd door de overheid (Wulgaert, 2017).

Bij de gemeenschapsinstellingen is het toegestaan, in tegenstelling tot de open voorzieningen, om de vrijheden van jongeren te ontnemen of te beperken (Wulgaert, 2017). Het verblijf in een gemeenschapsinstelling is een maatregel die uitgesproken wordt door de jeugdrechter, en geen straf. Deze maatregel zit tussen de verhouding van controle en zorg (Wulgaert, 2017) en wordt enkel opgelegd indien de andere maatregelen die de vrijheid minder beperken, voldoende uitgeput zijn (Belgische Federale Overheidsdienst Justitie, 2018 in De Rijcke, 2018). Jongeren met diverse problemen tot de leeftijd van 18 jaar, met een eventuele verlenging tot 23 jaar, verblijven in de gemeenschapsinstellingen (Addink, de Lange, Geurts, & Haspels, 2015). Zowel jongeren in een verontrustende opvoedingssituatie (VOS) als jongeren die een als misdrijf omschreven feit (MOF) pleegden, komen in aanraking voor de hulpvorm (Addink et al., 2015). Meer concreet is er bij een VOS sprake van een bedreiging voor de ontwikkeling van de jongere omdat de psychische, fysieke of seksuele integriteit wordt aangetast of omdat de ontplooiingskansen in het gedrang komen. Daarentegen kan een MOF een overtreding, wanbedrijf of misdaad omvatten (Wulgaert, 2017).

In Vlaanderen zijn er drie gemeenschapsinstellingen (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d.) waarin 332 jongeren verblijven (Commissie van toezicht voor jeugdinstellingen, 2019a). ‘De Kempen’ bestaat uit twee campussen: ‘De Markt’ en ‘De Hutten’. ‘De Zande’ heeft drie campussen waarvan één gelegen in Beernem, één in Ruiselede en één in Wingene. Tot slot heeft ‘De Grubbe’ een gesloten instelling voor jongens vanaf 14 jaar die een delict hebben gepleegd. Indien er zeer ernstige feiten gepleegd zijn en er geen plaats is in de gemeenschapsinstellingen, kan de jongere geplaatst worden in de instelling van Tongeren (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d.).

De missie van de gemeenschapsvoorzieningen is om vanuit de geslotenheid kansen te creëren (Jeugdhulp, z.d.). De visie vanuit het decreet Jeugddelinquentierecht, van de gemeenschapsinstellingen bestaat eruit om een brug te slaan naar een betere toekomst voor de jongeren. Vanuit het decreet Integrale jeugdhulp is het doel om in een vastgelopen hulpverleningstraject, de jongere rust en ruimte te geven om een terugkeer te kunnen voorbereiden (Jeugdhulp, z.d.). De gemeenschapsinstellingen blijken dus in te zetten op een betere toekomst en een terugkeer naar de buitenwereld. In wat volgt, zal verhelderd worden welke rol sociale media en het contact met het sociaal netwerk hierin krijgen. Concreet bekijken we de plaats van sociale media en het sociaal netwerk in de begeleiding van jongeren in gemeenschapsinstellingen.

(22)

14

1.2.2 Plaats van sociale media en het sociaal netwerk in de begeleiding

van jongeren in de gemeenschapsinstellingen

Algemeen willen residentiële instellingen inzetten op netwerkversterkend werken, wat ook één van de speerpunten van het welzijns- en jeugdbeleid is (Melis, 2015). Volgend citaat (Nuyts, 2017, p.22) maakt duidelijk wat netwerkversterkend werken precies inhoudt:

Dus niet langer een hulpverleningsplan met je cliënt(en) maken waarbij het netwerk een onderdeel is, maar van bij meet af aan kijken waar het netwerk zit en welke rol het kan vervullen om samen tot een goed plan te komen. Die basisvisie moet nog meer doordringen. Werken met het netwerk wordt dan een vanzelfsprekend onderdeel van de hulpverlening en vereist verder geen indicatiestelling.

Daarnaast bleek uit onderzoek dat de rol van de ouders voldoende aandacht moet krijgen wanneer jongeren in een residentiële instelling verblijven (Van den Berckt, 2019). Zij blijven namelijk een grote rol spelen bij de ontwikkeling van de jongeren. Die betrokkenheid kan daarnaast ook een invloed hebben op de effectiviteit van de opname (Harder, 2011). Onderzoek van Nijhof et al. (2010) toont zelfs aan dat er meer aandacht voor ouders en het gezin van herkomst moet zijn om de uitkomst van een residentieel verblijf te verbeteren. Praktijk wijst echter het tegendeel uit: het gezin wordt zeer weinig betrokken bij de residentiële zorg (Harder, 2011). Ook de jongeren zelf gaven aan dat contact met de buitenwereld een must is, zodat je goede invloeden en steun van buitenaf kunt krijgen (Jeugdhulp, 2016). Een belangrijke opmerking hierbij is dat de aandacht voor het gezin voor ieder kind iets anders betekent (Van den Berckt, 2019).

Sociale media kunnen een middel zijn om dit contact met de buitenwereld te onderhouden. Evenzeer blijkt uit onderzoek van Dehertogh et al. (2016) dat een meerderheid van de voorzieningen, sociale media ziet als onderdeel van een normale ontwikkeling. Daarentegen wordt het gebruik van deze media in residentiële instellingen beperkt of verboden. Zo is er, zoals beschreven in het artikel van Bogaert (2016) in de instelling in Beernem geen wifi als bescherming voor de jongeren. Er zijn vaak extra gevaren bij het gebruik van sociale media door jongeren die in een residentiële instelling verblijven. Zo zoeken tienerpooiers hun slachtoffers, die in instellingen verblijven, vaak via sociale media. Ze misleiden de jongeren op sociale media met foutieve informatie en proberen zo een vertrouwensband op te bouwen met de jongere. Hulpverleners hebben meestal beperkt zicht op wat jongeren doen op sociale media waardoor een verbod soms de enige uitweg is. De beschermende houding waarbij jeugdhulpverleners zich voornamelijk focussen op de risico’s van sociale media, kan dus bijdragen aan de beperking of het verbod van sociale media in de voorziening (Van Hecke, z.d. in Van de Walle, 2019).

(23)

15 Verder geven Dehertogh en collega’s (2016) aan dat het contact met vrienden bij jongeren voornamelijk via sociale media verloopt maar dat deze media in de gesloten voorziening vaker verboden worden. Hieruit volgt dat er minder contact is met vrienden tijdens het verblijf in de gesloten instelling. Opvallend hierbij is dat de vooral oudere jongeren, ondanks die vermindering, wel nog altijd aangeven voldoende contact te hebben met hun vrienden.

Specifiek geldt er een vrijheidsbeperkende en gesloten infrastructuur in de gemeenschapsinstellingen (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d.). Leefregels en structuur moeten binnen de residentiële jeugdhulp een houvast bieden voor zowel de jongeren als de medewerkers. Verder geeft het een gevoel van veiligheid en competentie (Addink, et al., 2015). Het gebruik van de gsm is verboden in de gemeenschapsinstelling (Jongerenwelzijn, z.d.). Verder hebben jongeren in de gemeenschapsinstellingen drie bel- en bezoekmomenten per week (Commissie van Toezicht voor Jeugdinstellingen, 2019b). De controle tijdens de belminuten en de hierdoor beperkte privacy vinden jongeren storend. Daarnaast krijgen sommige jongeren weinig bezoek door een slechte bereikbaarheid van de instelling of door de afstand tot de instelling. Deze redenen en daarnaast ook om aansluiting te vinden bij de leefwereld van jongeren, brengen de gemeenschapsinstellingen tot volgende uitdaging: Hoe kunnen moderne technologische mogelijkheden, zoals Skype, FaceTime, beveiligde wifi en Netflix, gebruikt worden om contacten met thuis te onderhouden (Commissie van Toezicht voor Jeugdinstellingen 2019b)? Ook in 2016 werd deze zoektocht naar hoe sociale media – die voor jongeren een belangrijke vorm van contact met het sociaal netwerk vormen – kunnen meegenomen worden in de begeleiding van jongeren in een gesloten voorziening, al duidelijk (Dehertogh et al., 2016). Verder wees Bogaert (2016) hierop door het feit dat wifi een efficiënt middel kan zijn voor het betrekken van het netwerk. In tussentijd vonden al enkele initiatieven plaats. Concreet zal het volgend deel de ondernomen initiatieven omtrent sociale media in de residentiële jeugdhulp behandelen.

1.2.3 Voorbeelden hoe sociale media meegenomen kunnen worden in

de residentiële context

Enkele projecten probeerden een antwoord te bieden op hoe sociale media kunnen meegenomen worden bij het onderhouden van het contact met het sociaal netwerk in de (gesloten) residentiële context.

Een eerste voorbeeld is ‘SIMBA’, een project dat in volle ontwikkeling is en dat staat voor ‘succesvol implementeren van beeldbellen in ambulante hulp en zorg’ (SIMBA, z.d.). Gratis of betalende ICT-toepassingen als WhatsApp en Skype maken een online gesprek – met beeld – tussen hulpverleners en cliënten mogelijk (SIMBA, 2017). De onderzoekers van SIMBA probeerden beeldbellen in te zetten in de brede welzijns- en gezondheidszorgsector. Zo

(24)

16 onderzochten meneer Custers en Nijs het gebruik van beeldbellen voor contact tussen jongeren en ouders in gemeenschapsinstelling ‘De Grubbe’. Hierover is geen literatuur te vinden. Een Zoomgesprek zou hierover meer duidelijkheid geven maar dit heeft niet plaatsgevonden door COVID-19. Wel kan het feit dat beeldbellen een mogelijkheid geeft om het sociaal contact te faciliteren met het informeel sociaal netwerk, worden meegenomen in deze masterproef (De Coninck, Pattyn, 2018).

Ook kunnen enkele bemerkingen worden meegenomen uit het onderzoek van Van den Berckt (2019). Deze onderzoeker deed een studie over de effecten van beeldbellen op de ouder-kind relatie tussen een kind in het CKG De Schommel en hun ouders. CKG De Schommel biedt zowel kort- als langdurige opvang bij het zoeken naar een oplossing voor moeilijke gezinssituaties (CKG De Schommel vzw, z.d.). Van den Berckt (2019) werkte tijdens het onderzoek met WhatsApp. Hoewel dit onderzoek niet plaatsvond in een gemeenschapsinstelling, toont het wel een mogelijkheid om de familie te betrekken tijdens het verblijf in de instelling. Het onderzoek maakte duidelijk dat beeldbellen verschillende meerwaarden heeft: het is laagdrempelig, de kind(eren) hebben frequenter contact met hun ouders en er is meer nabijheid dan bij een telefoongesprek door onder andere de non-verbale communicatie. Daarnaast is er ook veiligheid door afstand, is het tijdbesparend, kostenbesparend, plaats onafhankelijk en flexibel. De keerzijdes van het beeldbellen die aan bod kwamen in het onderzoek, zijn de volgende: er duiken vaak technische problemen op, ouders hebben een verminderde privacy en er is geen geschikte apparatuur beschikbaar of er is te weinig kennis van deze apparatuur (Van den Berckt, 2019).

Naar aanleiding van het Mediawijs Congres op 10 mei 2019, deden Drooghmans en Nijs (2019) onderzoek naar de noden en uitdagingen van mediawijsheid binnen de niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening. Dit door middel van literatuuronderzoek en vijf focusgroepen met Vlaamse welzijnsorganisaties. Zij stelden vast dat digitale media overal zijn, dus ook in welzijnsorganisaties. Daarnaast constateerden zij dat cliënten van welzijnsorganisaties online extra kwetsbaar zijn. Er zou ook een attitudeverandering nodig zijn: van online risico’s naar online mogelijkheden. Hierdoor kwamen de onderzoekers tot aanbevelingen dat de cliënten van welzijnsorganisaties meer ondersteund moeten worden om digitaal te participeren en online weerbaar te zijn (Drooghmans & Nijs, 2019). Child Focus, Jongerenwelzijn en de Vlaamse overheid (z.d) gaven hierbij wel aan dat het een enorme uitdaging is om jongeren weg te krijgen van de gevaren van sociale media en om die media om te keren tot effectieve communicatiemiddelen die aansluiten bij hun leefwereld.

We kunnen concluderen dat het aantal projecten rond sociale media in de gemeenschapsinstellingen beperkt zijn. Literatuur gaf aan dat enkel onderzoek is gedaan naar

(25)

17 beeldbellen en mediawijsheid waarin naar voorkwam dat er een shift van online risico’s naar online mogelijkheden nodig is. Binnen deze masterproef nemen we deze bevinding mee.

(26)

18

2. Probleemstelling

Uit deze literatuurstudie concluderen we dat het sociaal netwerk verschillende functies heeft. Verder werd duidelijk dat sociale media een dominante rol spelen in de leefwereld van jongeren.

Ook bij jongeren in een voorziening worden sociale media gezien als onderdeel van een normale ontwikkeling (Dehertogh et al., 2016). Ze spelen een dominante rol in de leefwereld van jongeren én zorgen voor contact met het sociaal netwerk. Toch blijkt dat bij jongeren die verblijven in een gemeenschapsinstelling en zo dus tijdelijk uitgesloten zijn van de samenleving, het gebruik van sociale media vaker verboden wordt. Dit onder andere als bescherming voor de jongeren omdat er vaak extra gevaren zijn bij het gebruik van sociale media door jongeren die in een gemeenschapsinstelling verblijven (Bogaert, 2016; Van Hecke, z.d. in Van de Walle, 2019). Ondanks de gevaren van sociale media is het frappant dat ze niet worden meegenomen naar de gemeenschapsvoorzieningen. Ook al beschouwen zowel de voorzieningen als de jongeren ze als alomtegenwoordig.

Dehertogh et al. (2016) concludeerden hieruit dat het een uitdaging is om sociale media, die voor jongeren een belangrijke vorm van contact met het sociaal netwerk vormen, mee te nemen in de begeleiding van jongeren in een gesloten voorziening. Ook een artikel van Bogaert (2016) wees op deze uitdaging door te vermeldden dat wifi een efficiënt middel kan zijn voor het betrekken van het netwerk. In 2019(b) werd deze uitdaging opnieuw aangehaald in onderzoek van de Commissie van Toezicht voor Jeugdinstellingen. Hieruit blijkt echter dat het nog steeds een zoektocht is naar hoe sociale media een middel kunnen zijn voor het onderhouden van het contact met het sociaal netwerk in de gemeenschapsvoorzieningen.

Er vonden reeds een aantal projecten plaats om aan deze uitdaging tegemoet te komen. Zo gebeurde onderzoek in de gemeenschapsinstellingen rond beeldbellen en mediawijsheid. Dit laatste onderzoek wees erop dat er een shift nodig is van online risico’s naar online mogelijkheden.

Door deze twee vaststellingen, namelijk dat het nog steeds een uitdaging blijkt te zijn hoe gemeenschapsinstellingen sociale media kunnen meenemen én dat nog niet veel initiatieven rond dit onderwerp onderzocht zijn, lijkt het relevant dit te gaan onderzoeken. Aangezien in vorig onderzoek de beschrijving van deze uitdaging steeds beperkt bleef, kan deze studie hiertoe bijdragen. Bijgevolg zou een breder perspectief een opening voor een antwoord op de uitdaging kunnen geven. Deze studie poogt een breder perspectief te verkrijgen door eerst de rol van sociale media bij het onderhouden van het sociaal netwerk bij jongeren in een gemeenschapsinstelling te onderzoeken en daarna de mogelijkheden hierrond te bekijken. Naast een verkenning van hoe de medewerkers van de gemeenschapsinstellingen sociale

(27)

19 media meenemen in de begeleiding, zullen ook de jongeren gehoord worden over hun visie hierrond.

De onderzoeksvraag, met bijhorende deelvraag, die voortkomen uit deze probleemstelling is de volgende: Welke rol spelen sociale media in het onderhouden van het sociaal netwerk bij jongeren in een gemeenschapsinstelling? Welke mogelijkheden zijn er omtrent het gebruik van sociale media bij het onderhouden van het sociaal netwerk, in de gemeenschapsinstellingen?

(28)

20

3. Methodologie

3.1

Methode

3.1.1

Dataverzameling

Binnen het sociaalwetenschappelijk onderzoek onderscheiden zich twee onderzoeksmethodologieën, met name het kwantitatief en het kwalitatief onderzoek (Meuleman & Roose, 2014). Waar kwantitatief onderzoek – behorend tot de positivistische traditie (O’Gorman & Vander Laenen, 2016) – uitgaat van een objectieve realiteit opgebouwd uit oorzaak-gevolg processen, veronderstelt kwalitatief onderzoek dat individuen door hun handelen voortdurend meervoudige realiteiten construeren (Meuleman & Roose, 2014). Het kwalitatief onderzoek valt onder de interpretatieve benadering (O’Gorman & Vander Laenen, 2016), ook wel hermeneutische traditie of ‘grounded theory’ genoemd (Jansen, 2016). Aangezien kwalitatief onderzoek een adequate manier vormt om de brede context in beeld te brengen en op een consequente manier informatie te verzamelen, te structureren en te interpreteren (YaleUniversity, 2015a), leek het aangewezen om bij deze masterproef gebruik te maken van dit soort onderzoek. Specifiek is deze studie de interpretatie van de realiteit nagegaan, toegepast op het thema ‘de betekenis van sociale media binnen de sociale netwerken van jongeren in een gesloten residentiële voorziening.’

Binnen dit kwalitatief onderzoek, hebben we semigestructureerde – ook wel diepte-interviews genoemd – gebruikt. Via die interviews hebben we geprobeerd de geïnterviewde vrij en uitgebreid te laten praten over het onderwerp van deze masterproef (Van Hove, 2014). Het is een voordelige methode om data te verzamelen, aangezien er enerzijds richting gegeven wordt aan het gesprek via een leidraad en anderzijds niet alle vragen op voorhand bepaald zijn (Van Hove, 2014). Verder kan de interviewer zowel open – met het doel om door te vragen – als gesloten vragen stellen (Lindeman & Reulink, 2005). Om door te vragen dient de interviewer een actieve houding te hebben ten opzichte van de respondent (Van Hove, 2014). De actieve houding draagt verder bij aan het feit dat de geïnterviewde niet te veel afwijkt van het onderwerp (YaleUniversity, 2015b). Naast een actieve houding, neemt de interviewer best een open niet-bevooroordeelde houding aan. Dit houdt in dat er interesse wordt getoond aan de respondent en het oordeel van de interviewer niet te veel doorsijpelt (YaleUniversity, 2015c). Tot slot moeten stiltes effectief gebruikt worden om de participant de ruimte te geven om zowel te denken als te praten (Van Hove, 2014).

3.1.2

Participanten en respondentenverwerving

De doelgroep van het onderzoek betreft zowel het perspectief van de jongeren als dat van de medewerkers. Oorspronkelijk zouden de perspectieven van de jongeren het meest doorwegen en de medewerkers vooral een context schetsen. Daarentegen, door het lage aantal

(29)

21 deelnemende jongeren, hebben de perspectieven van de medewerkers meer gewicht gekregen. Beide actoren hebben een perspectief op de betekenis van sociale media binnen het sociaal netwerk van de jongeren in een gesloten voorziening gebracht. Ook hebben de perspectieven van deze actoren het realiseerbaar gemaakt om de mogelijkheden omtrent dit onderwerp te bekijken.

Aanvankelijk werd de selectie van de jongeren gedaan op basis van het kenmerk: ‘verblijf in een gemeenschapsinstelling’. Na het sturen van (herhaaldelijke) mails naar de drie gemeenschapsinstellingen, wou gemeenschapsinstelling De Zande en meer specifiek campus Beernem meewerken. Zij zijn als gemeenschapsinstelling namelijk zoekende naar hoe ze sociale media kunnen inzetten als een krachtig instrument in het onderhouden van een netwerk binnen veilige contouren. Er werden zes adolescenten en twee medewerkers uit deze voorziening bevraagd. De adolescenten betreffen allen meisjes met een leeftijd tussen 15 en 17 jaar. Met de verantwoordelijke van campus Beernem werd afgesproken dat zij, trajectcoördinator, de jongeren aansprak en het onderzoek uitlegde aan de hand van een informatiebrief, voor zowel de jongeren als hun ouders (zie bijlage 7 en 8). De twee geïnterviewde medewerkers van De Zande bekleden beiden een functie als trajectcoördinator.

Van gemeenschapsinstelling De Kempen wou campus De Hutten meewerken. Hier werden er echter geen jongeren geïnterviewd aangezien de directeur van deze instelling enkel een selecte groep onderzoekers toelaat en deze masterproef niet binnen deze selectie viel. Wel wou de directeur ons telefonisch te woord staan. Verder kon campus De Markt niet meewerken omdat zij de toegang van onderzoekers beperken tot projecten waar zij zelf actief rond werken. Tot slot wou gemeenschapsinstelling De Grubbe niet meewerken aangezien de directrice, tijdens een telefonisch gesprek, aangaf dat de voorziening zelf geen invloed heeft op het socialemediabeleid in de voorziening. Wel vond eerder in deze instelling, een onderzoek rond beeldbellen plaats. Door een gesprek, gepland in de gemeenschapsinstelling, met twee onderzoekers (meneer Nijs en Custers) achter het beeldbellenproject in ‘De Grubbe’, was de directrice uiteindelijk wel bereid een interview te doen. Zowel het interview met de onderzoekers van het beeldbellenproject als het interview met de directrice van de Grubbe konden echter niet doorgaan door de crisissituatie van COVID-19.

Aangezien het onderzoek zich richt op het perspectief van de jongeren op de rol van sociale media in het onderhouden van het sociaal netwerk, was het aangewezen om jongeren van verschillende voorzieningen te interviewen. Hiervoor werd het concept geslotenheid – wat voordien enkel jongeren die verbleven in een gemeenschapsinstelling omvatte – uitgebreid. Het onderzoek betrok ook jongeren die verblijven in een gesloten psychiatrische voorziening. Bijgevolg veranderde dit de onderzoeksvraag: Welke rol spelen sociale media in het

(30)

22 onderhouden van het sociaal netwerk bij jongeren in een gesloten instelling? Ook de deelvraag wijzigde: Welke mogelijkheden zijn er omtrent het gebruik van sociale media bij het onderhouden van het sociaal netwerk, in de gesloten instellingen? Als gesloten psychiatrische voorziening, contacteerden we Yidam en De Branding. In Yidam, onderdeel van het psychiatrisch centrum Gent – Sleidinge, kunnen meisjes terecht met een VOS-statuut en het vermoeden van een psychiatrische problematiek (Psychiatrisch centrum Gent-Sleidinge vzw, z.d.). De voorziening is halfopen wat inhoudt dat de deuren en kasten op slot zijn en het dus een beveiligde opvang is maar waar er wel veel met de buitenwereld gewerkt wordt. Zo kunnen sommige jongeren naar school gaan of hobby’s beoefenen buiten de voorziening. De afzondering van de jongeren gebeurt vanuit de motivatie om de jongeren zich te laten richten op zichzelf. Een jongere en een medewerker van de gemeenschapsinstelling te Beernem vermeldden deze voorziening. Dit met als reden dat Yidam – in vergelijking met de gemeenschapsinstellingen – meer met de context werkt en het socialemediabeleid er meer in opbouw is. Yidam ging akkoord met deelname aan het onderzoek omdat ze zelf enorm zoekende zijn rond dit thema. Het zou mogelijk zijn om interviews te doen met zowel de jongeren als de medewerkers. Door COVID-19 en de bijhorende crisisomstandigheden in de voorziening, was het enkel mogelijk om via Skype een dubbelinterview af te nemen met twee medewerkers. Zij hebben beiden de functie van sociotherapeut. Ook mailden we naar De Branding, onderdeel van Karus, aangezien een vorige stagiaire deze voorziening benoemde. De Branding kon niet meewerken aangezien hiervoor een toestemming van de ethische commissie vereist was.

Verder betrekt deze masterproef Ne(s)t vzw, opgericht door mevrouw van Nieuwenhove. Na contact via mail en verdere telefonische afspraken, namen we een telefonisch interview af met een coördinator van Ne(s)t vzw. We beschouwen deze visie als relevant omdat deze opvangplaats met dezelfde doelgroep –jongeren met een VOS-statuut – werkt als de gemeenschapsinstellingen maar dit op een vernieuwende manier doet. Ne(s)t is een open opvang met een huiselijke omgeving voor slachtoffers die vaak vanuit een beveiligde setting, zoals een gemeenschapsinstelling, komen. Waar in de gemeenschapsinstellingen geen gebruik van sociale media is toegelaten, mogen de jongeren in Ne(s)t vzw hiervan wel gebruik maken. Zo heeft zij dus een vernieuwde aanpak in haar omgang met deze jongeren.

Uiteindelijk werden er interviews afgenomen met twaalf respondenten: zes adolescente jongeren uit De Zande, twee medewerkers uit De Zande, een medewerker van De Hutten, twee medewerkers van gesloten psychiatrische voorziening Yidam en een medewerker van Ne(s)t vzw. Opmerkelijk hierbij is dat het enkel mogelijk was jongeren uit De Zande te interviewen. Dat had als gevolg dat de interviews van de medewerkers meer gewicht kregen in de masterproef en wij hen ook bevroegen naar hoe zij dachten dat de jongeren dit onderwerp

(31)

23 beleven. De profielen van deze geïnterviewden zijn terug te vinden in bijlage 9. Hier werd gekozen om de jongeren te benoemen met ‘J’ en de medewerkers als ‘M’.

3.1.3

Verloop van de interviews

Nadat een instelling het fiat gaf, volgde telefonisch verdere duiding alsook een uitgebreide toelichting over het verloop van het onderzoek. Eveneens werden eventuele vragen uitvoerig beantwoord. De respondenten gaven hun vrijwillige toestemming voor deelname aan dit onderzoek via de informed consent1 (zie bijlage 5). Hierin staat gedocumenteerd dat de onderzoeker verplicht is om mogelijke deelnemers voldoende en gepaste informatie te verschaffen en dat ze een bewuste keuze kunnen maken om al dan niet deel te nemen aan het onderzoek (O’Gorman & Vander Laenen, 2016). Ook wordt verzekerd dat de persoonsgegevens anoniem verwerkt zullen worden. Na het ondertekenen van de informed consent, hebben we toestemming gevraagd om een audio-opname te maken van het interview. Die audio-opname liet toe de interviews achteraf letterlijk te transcriberen. Bij de deelnemers jonger dan 18 jaar, werd ook een passieve informed consent (zie bijlage 6) voor de ouders meegegeven.

De interviews vonden plaats tussen februari en april 2020. In campus Beernem van gemeenschapsinstelling De Zande vonden de interviews plaats in een overleglokaal op de locatie zelf. Door de maatregelen omtrent het COVID-19 virus, vonden de andere interviews telefonisch, via Skype of WhatsApp plaats.

De interviews met de adolescenten (zie bijlage 1 voor de interviewleidraad) startten met een korte voorstelling van ons en een verdere duiding van het onderzoek. Ook wezen we de zes adolescente respondenten bij aanvang van het interview op het feit dat dit interview niet noodzakelijk verandering zal brengen in de regelgeving rond sociale media in de gemeenschapsinstelling. Hierna ging de interviewer in op drie thema’s: ‘algemeen’, ‘voor je verblijf in de gemeenschapsinstelling’ en ‘tijdens je verblijf in de gemeenschapsinstelling’. Het eerste thema diende ter kennismaking en bevroeg zaken als naam, leeftijd en de algemene visie op sociale media. Die visie kan helpen om de data uit de andere twee delen te kaderen. ‘Voor je verblijf in de gemeenschapsinstelling’ peilde naar het socialemediagebruik en het contact met het sociaal netwerk van de adolescenten vroeger. Tot slot bevroegen we dezelfde onderwerpen maar dan ‘tijdens je verblijf in de gemeenschapsinstelling’.

De interviews van de medewerkers van de gemeenschapsinstelling (zie bijlage 2) bestonden uit drie luiken, waarin algemene vragen, het beleid in de instelling en hun visie hierop aan bod kwamen. Bij de overige interviews (zie bijlagen 3 en 4) kwamen vier delen aan bod: ‘algemeen’,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The owner of the vital-sign monitoring (VsM) application service has designed an architecture of independent service providers, and translated requirement R1 into a set of assump-

Using Large Eddy Simulation (LES), we investigate the influence of the alignment of successive turbine rows on the average power output of a finite length wind-farm with a

Een analyse van de literatuur en de casussen heeft geresulteerd in een overzicht van strategieën die door de overheid kunnen worden gehanteerd bij de inzet van sociale media: [1]

De kennis van de risico‘s kan zeker helpen om het risico te minimaliseren, studies hebben echter aangetoond, dat veel jongeren ofwel helemaal niet aan de risico‘s denken, of ervan

Vanuit het oogpunt van milieu is het van wezenlijk belang dat met een wijde blik naar verduurzaming wordt gekeken bij de invulling van de (inter)nationale duurzaam- heidsplannen

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

[r]

Inspirerend, fijn dat je ons werkveld kent, zou wel meer willen weten hoe je Sociale Media zou kunnen inzetten ter ondersteuning van de hulpverlening en