• No results found

De behandeling van afgewaardeerde vorderingen in de nieuwe wet op de vennootschapsbelasting 

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De behandeling van afgewaardeerde vorderingen in de nieuwe wet op de vennootschapsbelasting "

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Scriptieproject wet Vpb

Afgewaardeerde vorderingen in de nieuwe wet Vpb 2019

07-07-2020

Friedrichs, S.

10555811

steffan.friedrichs@gmail.com

(2)

Inhoudsopgave:

Inleiding pag. 3

- Afgewaardeerde vorderingen in de Wet Vpb

Hoofdstuk 1 pag. 12

- Een onderzoek naar de wetsgeschiedenis

Hoofdstuk 2 pag. 28

- Een nieuwe wettekst

(3)

Afgewaardeerde vorderingen in de Wet Vpb:

In 2019 begon een groep derdejaars (fiscaal)-recht en economie studenten aan de Universiteit van Amsterdam aan een ambitieus project. Na enkele inleidende colleges in de wereld van de vennootschapsbelasting kwamen zij tot het idee dat deze wet toch een stuk eenvoudiger en duidelijker opgeschreven moest kunnen worden. Hierop ontstond een project ter ere van vijftig jaar Wet Vpb 1969 waarbij in verschillende master- en bachelor scripties werd

geprobeerd om tot een nieuwe Wet Vpb 2019 te komen. In dit onderzoek zal ik voortborduren op dit project en zal de behandeling van afgewaardeerde vorderingen in de Wet op de

vennootschapsbelasting centraal staan. Vragen die ik in deze scriptie zal beantwoorden zijn bijvoorbeeld hoe de wetgeving omtrent dit onderwerp tot stand is gekomen en wat de

wetgever met deze regelingen heeft willen bereiken. Het uiteindelijke doel is om te komen tot een nieuwe tekst voor de Wet op de vennootschapsbelasting die ziet op afgewaardeerde vorderingen maar die systematischer, duidelijker en een stuk eenvoudiger te gebruiken en te begrijpen is.

Hoe zou een goede wet er volgens ons als studenten echter uit moeten zien? Bij ons kwam het idee op van een soort machine waarbij je aan het begin van de wet de relevante gegevens filtert en waar aan het eind een belastbaar bedrag uit de ‘machine’ komt rollen. De wet moet volgens ons zo werken dat je aan de hand van de artikelen steeds specifieker een casus kan afpellen om uiteindelijk tot een te betalen bedrag te komen. Dit ideaalbeeld van een dergelijk soort wet is bij de huidige Wet op de vennootschapsbelasting ver weg. Het

ontbreken van systematiek en een goede structuur plus de vele wijzigingen door de jaren heen maken de wet erg lastig te lezen, te begrijpen en toe te passen. Neem daarbovenop nog eens het erg lastige juridisch taalgebruik en de wet wordt nog lastiger te lezen voor zowel de gevorderde fiscalist als de fiscale leek.

In de huidige Wet Vpb staan twee artikelen die betrekking hebben op afgewaardeerde vorderingen. Namelijk art. 13b en art. 13ba. Art. 13b behandelt de vervreemding of

overbrenging van dergelijke vorderingen op deelnemingen in situaties met verbonden lichamen. Art. 13ba ziet op de omzetting van afgewaardeerde vorderingen in

aandelenkapitaal. Wanneer we kijken naar deze artikelen dan vallen de volgende

moeilijkheden direct op. Zo bestaan de leden 1 en 4 in art. 13b bijvoorbeeld uit één lange zin met af en toe een enkele komma. Terwijl in het huidige art. 13ba hetzelfde geldt voor de leden 1, 5, 6, 8, 9 en 13. Daarnaast bevatten beide artikelen een groot aantal lastige termen die verduidelijkt dienen te worden. Wat wordt er bijvoorbeeld precies verstaan onder een

(4)

“overbrenging” of de “afwaardering” van een vordering? In de volgende alinea zal ik verder ingaan op de behandeling van afgewaardeerde vorderingen in Wet Vpb en uiteenzetten welke moeilijkheden we in die artikelen allemaal tegenkomen.

Welke moeilijkheden komen we tegen in de huidige Wet Vpb?

In de huidige Wet Vpb zitten een aantal punten die deze wet erg lastig maken. Een belangrijk punt daarbij is de systematiek van de wet. Wanneer we kijken naar de systematiek van de artikelen die zien op afgewaardeerde vorderingen dan valt het volgende op. Ten eerste is de nummering van de artikelen niet logisch en erg onoverzichtelijk. Door de jaren heen zijn er een groot aantal wijzigingen onder artikelen met het cijfer 13 geweest. Tegenwoordig vallen onder het cijfer 13 wel twaalf verschillende artikelen met diverse cijfer en letter combinaties. Zo heb je nu de artikelen 13ab, 13b, 13ba en spring je daarna direct door naar art. 13d. Terwijl je ook van art. 13e direct overgaat naar art. 13h. Door het niet logisch op elkaar aansluiten van de verschillende artikelen en het niet geven van afzonderlijke cijfers lijken erg veel

artikelnummers op elkaar en is het overzicht grotendeels verdwenen.

Daarnaast is ook het gebruik van fiscale begrippen erg onduidelijk. In de huidige artikelen 13b en 13ba komen bijvoorbeeld begrippen voor als “afwaardering”,

“vervreemding” of “opwaarderingsreserve”. Dit zijn termen die niet voor iedereen zonder fiscale achtergrond even duidelijk zijn en eigenlijk een algemene uitleg voorafgaand aan het lezen nodig hebben. In zowel art. 13b als art. 13ba wordt bijvoorbeeld gesproken over

“afwaarderen”. Uit het artikel wordt echter niet duidelijk wat precies onder afwaarderen moet worden verstaan. Gaat dit enkel over het op een lager bedrag waarderen op de balans of vallen ook andere situaties onder afwaarderen? Hetzelfde geldt voor “vervreemden”. Onder

vervreemden verstaat men in het normale spraakgebruik iets in de trant van “verkopen”. In art. 13b moet het begrip echter ruim worden opgevat en vallen er veel meer situaties onder. Ook geheel op zichzelf staande begrippen zoals bijvoorbeeld “een opwaarderingsreserve” zijn voor iemand zonder fiscale kennis niet duidelijk en moeilijk toe te passen. Door het gebruik van dit soort lastige en ruim op te vatten termen wordt de Wet Vpb een stuk lastiger te lezen en toe te passen.

Ten derde is ook de indeling van de artikelen 13b en 13ba niet duidelijk. Zo zie je bijvoorbeeld in artikel 13b lid 1 een lange zin met een opsomming van verschillende soorten voorwaarden. Er moet sprake zijn van een schuldvordering, een deelneming, een verbonden lichaam, een afwaardering en later een vervreemding (zie het citaat op de volgende pagina).

(5)

In 1 zin staan zoveel verschillende voorwaarden dat je als lezer aan het eind van het lid al niet meer weet wat de eerste voorwaarde ook alweer was. In lid 2 wordt vervolgens uitgelegd wat onder de gebruikte term “vervreemden” in lid 1 wordt verstaan. Waardoor je met die nieuwe informatie opnieuw lid 1 moet gaan teruglezen. Daarna zie je in de leden 3 tot en met 5 weer situaties waarbij het eerste lid ook weer van toepassing is. Een dergelijke indeling van een wetsartikel zorgt ervoor dat je steeds nieuwe informatie blijft tegenkomen. Hierdoor is het lastig om snel tot het antwoord op een fiscaal vraagstuk te komen.

Wanneer we kijken naar artikel 13ba dan zien we vrijwel hetzelfde gebeuren. Dit artikel is echter nog langer. In lid 1 staat een lange uitgebreide uitleg met voorwaarden. In lid 2 staan de omstandigheden die onder lid 1 vallen. Terwijl de volgende 12 leden allemaal weer teruggrijpen op andere situaties. Het artikel ziet bijvoorbeeld op drie verschillende situaties met betrekking tot de opwaarderingsreserve, namelijk voorwaarden voor belaste vrijval in de tijd, directe belaste vrijval en onbelaste vrijval. Daarbij is belaste vrijval in de tijd geregeld in lid 5 en 6, directe belaste vrijval in lid 10 en onbelaste vrijval in lid 8 en 9. Nergens wordt echter direct duidelijk welk lid op welke specifieke situatie ziet waardoor het artikel voor iemand die er niet bekend mee is erg lastig is te doorgronden en te gebruiken.

Ook taalkundig zijn de artikelen 13b en 13ba niet even geslaagd. Wanneer we naar de vijf leden van artikel 13b kijken dan valt vooral het eerste lid meteen op. In dit lid staan in totaal 104 woorden in één zin met vier komma’s. Dit maakt een wetsartikel haast onmogelijk om te lezen en dus ook moeilijk te begrijpen.

Art. 13b lid 1 Wet Vpb;

“Indien een schuldvordering op een lichaam (schuldenaar) waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam een deelneming heeft, is afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst van de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam, wordt, indien de schuldvordering door de belastingplichtige wordt vervreemd of overgebracht

als bedoeld in het tweede lid, ter zake van die vervreemding of overbrenging tot de winst van de belastingplichtige gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering voorzover met betrekking tot die schuldvordering niet reeds een bedrag op de voet van dit artikel tot de winst

van de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam is gerekend.”

In art.13ba zien we nog meer leden met hetzelfde probleem. Zo bestaat lid 6 bijvoorbeeld uit 3 zinnen waarvan er 2 al zo’n 80 woorden bevatten. Daarnaast bevat dit lid nog verwijzingen naar andere artikelen, iets wat ook niet aan de begrijpbaarheid van de wet bijdraagt.

(6)

Art. 13ba lid 6 Wet Vpb;

“Indien de deelneming na de in het eerste lid bedoelde omstandigheid gedeeltelijk is vervreemd aan een niet met de belastingplichtige verbonden lichaam of een niet met hem verbonden natuurlijk persoon, wordt voor de toepassing van het vijfde lid de actuele waarde

in het economische verkeer van de deelneming vermeerderd met de opbrengst van het vervreemde gedeelte, daaronder begrepen de waardeveranderingen als bedoeld in artikel 13,

zesde lid, eerste volzin, en de prijsaanpassingen als bedoeld in de tweede volzin van dat lid. Indien de deelneming na de in het eerste lid bedoelde omstandigheid is uitgebreid doordat

aandelen, winstbewijzen, lidmaatschapsrechten, bewijzen van deelgerechtigheid of schuldvorderingen zijn verkregen van de schuldenaar zelf of van een niet met de belastingplichtige verbonden lichaam of een niet met hem verbonden natuurlijk persoon, wordt voor de toepassing van het vijfde lid de actuele waarde in het economische verkeer van

de deelneming verminderd met het voor die uitbreiding opgeofferde bedrag, in de zin van artikel 13d, tweede lid. Onder een uitbreiding van de deelneming wordt mede begrepen

een storting van kapitaal zonder uitreiking van aandelen, winstbewijzen, lidmaatschapsrechten of bewijzen van deelgerechtigheid.’

Het gebruik van lange zinnen, weinig punten, veel komma’s en verwijzingen naar andere artikelen en leden maakt dat sommige leden haast onleesbaar worden en daardoor dus ook moeilijk te begrijpen zijn. Dit is een probleem dat we echter in de hele Wet Vpb zien terugkomen, waardoor de wet in zijn geheel dus toe is aan verduidelijking.

Als laatste punt vallen het woordgebruik en de zinsopbouw in de huidige Wet Vpb op. De zinnen zijn lang met weinig verbindingswoorden en hebben een erg lastig taalgebruik. De tekst is bijvoorbeeld erg formeel wat niet bijdraagt aan de begrijpbaarheid van de wet. Om de wet te verduidelijken zou moeten woorden aangesloten bij het hedendaagse gewone

spraakgebruik. Tegenwoordig hoor je nog maar weinig mensen tegen elkaar praten met woorden of uitdrukkingen als, “uit hoofde van”, “evenredig”, “ter zake van” of

“onderscheidenlijk”. Door het gebruik van woorden die in het hedendaagse spraakgebruik nog maar weinig voorkomen wordt de Wet Vpb niet makkelijker te lezen. Een oplossing om bij het normale spraakgebruik aan te sluiten kan worden gevonden door te werken met een vaste woordenlijst van veel gebruikte woorden in de Nederlandse taal. Woorden die niet op die lijst voorkomen kunnen dan eventueel in aanmerking komen voor een definitie voor in de wet. Wanneer we de huidige Wet Vpb stapsgewijs op deze manier ontleden dan zien we dus veel problemen langskomen die de tekst van de wet lastig te begrijpen maken. Echter zijn er ook genoeg mogelijkheden om deze problematiek op te lossen en de wet te vereenvoudigen.

Waar ligt de oplossing voor deze problemen?

De problemen die ik in het eerste deel uiteen heb gezet zal ik in dit onderzoek aan de hand van twee stappen oplossen. Ten eerste zal ik een onderzoek doen naar de totstandkoming van

(7)

de huidige artikelen omtrent afgewaardeerde vorderingen in de Wet Vpb 1969. Hierbij zal ik onderzoeken wat de precieze bedoeling van de wetgever is geweest met deze artikelen. Ten tweede zal ik middels een meer creatief proces tot een nieuwe wettekst voor deze artikelen komen. Deze wettekst zal dezelfde doelstelling en uitwerking hebben maar een stuk beter te lezen en te begrijpen zijn.

1. De basis voor de eerste stap zal een onderzoek zijn naar de wetsgeschiedenis. Deze wetsgeschiedenis zal ik vooral baseren op de Kamerstukken. Uit deze Kamerstukken zal ik de precieze bedoeling van de wetgever met betrekking tot de afgewaardeerde vorderingen proberen te filteren;

2. In de tweede plaats zal ik de bedoeling van de wetgever moeten omzetten in een nieuwe wettekst. Voor de vraag hoe een dergelijk nieuwe wettekst eruit moet komen te zien verwijs ik voor een uitgebreide uitleg naar de algemene inleiding van dit project. In deze inleiding zijn de beginselen uitgewerkt die voor ons de basis vormen van een eenvoudige wettekst. Aan de hand van deze beginselen zal ik uiteindelijk komen tot een nieuwe wettekst met betrekking tot afgewaardeerde vorderingen. In het streven een nieuwe en moderne Wet op de vennootschapsbelasting te schrijven die voor de burger beter leesbaar en te begrijpen is zal de volgende onderzoeksvraag centraal komen te staan: “Hoe kunnen de bepalingen uit de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 die zien op

de behandeling van afgewaardeerde vorderingen zo worden opgeschreven dat zij logisch, allesomvattend en eenvoudig zijn, daarbij uitgaande van de bedoeling van de wetgever?”.

Aan de hand van de hierboven genoemde punten zal ik op die vraag antwoord gaan geven. In hoofdstuk 1 van dit onderzoek zal daarom worden onderzocht wat de precieze bedoeling van de wetgever is geweest met de behandeling van afgewaardeerde vorderingen. Vervolgens zal ik in het tweede hoofdstuk middels andere keuzes voor systematiek, de constructie en opbouw van zinnen, artikelindeling en woordkeuze tot een nieuwe wettekst voor de behandeling van afgewaardeerde vorderingen komen. Uiteindelijk zal door in de wettekst de bedoeling van de wetgever duidelijker naar voren te brengen bij de interpretatie en uitvoering ervan meer kunnen worden aangesloten bij haar precieze bewoordingen.

Hoe komen we tot deze oplossing?

De regels die zien op de behandeling van afgewaardeerde vorderingen staan nog niet sinds het begin van de Wet op de vennootschapsbelasting in de wet. De regelingen zijn naarmate de jaren verstreken er geleidelijk in gerold. Dit was het gevolg van belastingplichtigen die

(8)

gebruik begonnen te maken van de ontwijkingsmogelijkheden die de ruime Nederlandse deelnemingsvrijstelling bood. De eerste regels die op afgewaardeerde vorderingen zagen werden geïntroduceerd bij de herziening van de deelnemingsvrijstelling in 1990. De wetgever wilde namelijk voorkomen dat een belastingplichtige een vordering ten laste van de winst zou afwaarderen en vervolgens bij hemzelf of binnen zijn concern onder de

deelnemingsvrijstelling vrijgesteld opnieuw zou laten vollopen.

Door de jaren heen zijn er regelingen bijgekomen en geschrapt. Bijvoorbeeld bij de belastingherzieningen van 2001 en 2005. Maar ook bij de nieuwe wetgeving “Werken aan

winst” per november 2006. De huidige artikelen hebben echter hun belangrijkste vorm

gekregen na de laatste herziening in 2005. Toen is er besloten om één artikel te vormen dat ziet op de overdracht van afgewaardeerde vorderingen op deelnemingen aan een verbonden lichaam. Het huidige art. 13b. Daarnaast zou een artikel worden gevormd dat ziet op de omzetting van afgewaardeerde vorderingen in aandelenkapitaal, namelijk het huidige art. 13ba. De totstandkoming van deze regelingen is dus een proces van een aantal jaren geweest, waarbij telkens nieuwe ontwijkmogelijkheden en constructies werden aangepakt. Terwijl ook rekening moest worden gehouden met de verdere opkomst van Europese wetgeving. Hierdoor hebben de bepalingen in de Wet Vpb door de jaren heen een groot aantal wijzigingen

ondergaan.

In een eerder deel van deze inleiding is duidelijk gemaakt welke problemen de Wet Vpb allemaal kent. Maar hoe zullen deze problemen worden opgelost? De huidige Wet op de vennootschapsbelasting kopiëren en vertalen naar onze standaarden uit de algemen inleiding is niet voldoende. In dit onderzoek zal achterhaald moeten worden aan de hand van de wetsgeschiedenis wat de wetgever door de jaren heen precies met de regeling heeft willen bewerkstellingen en waarom dit zo is opgeschreven. Hoe moeten bijvoorbeeld de begrippen “afwaarderen” of “vervreemden” worden uitgelegd? Heel marginaal of juist erg ruim? Voor antwoorden op dit soort vragen zal ik onderzoek doen naar de desbetreffende parlementaire stukken die betrekking hebben op dit onderwerp.

Ik zal mij in dit onderzoek vooral focussen op de Kamerstukken. Art. 13b en art. 13ba zijn niet heel vaak inhoudelijk gewijzigd maar hebben door de jaren heen wel in verschillende vormen bestaan. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen sinds de invoering van art. 13b in 1990 hebben dan ook plaats gevonden in 2001, toen art. 13ba werd toegevoegd, en in 2005. Ik zal mij dan ook vooral focussen op de Kamerstukken omtrent deze wetswijzigingen.

Daarnaast zal waar nodig worden teruggegrepen op andere momenten dat deze artikelen werden gewijzigd. Bijvoorbeeld in de periode 1996/1997 en 2007. Wijzigingen in die periode

(9)

waren inhoudelijk echter van minder belang. Ik zal proberen om zoveel mogelijk

chronologisch te werk te gaan bij de behandeling van de Kamerstukken. Zo wil ik eerst kijken naar de belangrijkste algemene punten om vervolgens de bedoeling van de wetgever

chronologisch per artikel uit een te zetten. Zo kan ik ten eerste onderzoeken wat de bedoeling van de wetgever aan het begin van de regelgeving is geweest en later aan de hand van

recentere stukken kijken of die bedoeling zo gebleven is of juist is veranderd.

Voor de latere fase van het herschrijven en opnieuw uitvinden van de artikelen omtrent afgewaardeerde vorderingen verwijs ik voor de algemene doelstellingen naar de algemene inleiding van dit scriptieproject. In deze inleiding hebben wij geprobeerd om voor de problemen in de huidige Wet Vpb oplossingen aan te dragen. De problemen in de

systematiek die ik eerder al benoemde zouden bijvoorbeeld heel eenvoudig kunnen worden opgelost door ieder artikel een apart cijfer te geven in plaats van combinaties tussen cijfers en letters. Zo is voor iedereen de volgorde en dus ook het verband tussen de artikelen een stuk duidelijker. Daarnaast kan een nieuwe indeling in hoofdstukken ook van belang zijn. Zo kunnen artikelen die duidelijk bij elkaar horen ook direct bij elkaar worden gezet in eenzelfde hoofdstuk. Daarnaast is het van belang om van erg ruim aan het begin naar steeds specifiekere bepalingen te gaan. Hierdoor bereik je uiteindelijk ook meer het idee van de door ons

gewenste Vpb-machine.

Het zou ook veel logischer zijn om de belangrijke woorden en begrippen voorafgaand aan de wetsartikelen in een begrippenlijst op te nemen. Zo worden de artikelen 13b en 13ba niet alleen een stuk korter maar is het voor de lezer ook direct duidelijk waar het artikel over gaat of wat een gebruikt begrip betekent. Deze begrippenlijst zou ook direct een deel van het probleem met de indeling van de artikelen oplossen. Het is bijvoorbeeld niet meer nodig om midden in een artikel uit te gaan leggen wat moet worden verstaan onder “vervreemden”, “omzetten” of de “opwaarderingsreserve”. Daarnaast zou de indeling kunnen worden

verbeterd door te werken met bijvoorbeeld opsommingstekens. Dan is het voor de lezer direct duidelijk dat er een opsomming van verschillende voorwaarden aankomt die langsgelopen dient te worden. Dit komt de begrijpbaarheid van de wet erg ten goede.

Het probleem met betrekking tot het taalkundige aspect kan eenvoudig worden opgelost door te werken met korte zinnen. Iedere zin bevat een eigen onderdeel en

hoofdgedachte en moet zoveel mogelijk worden geschreven in de actieve vorm. Zo worden zinnen een stuk korter en is de regel later ook beter toe te passen in de praktijk. Een oplossing om te voorkomen dat de nieuwe wet is opgebouwd uit lastige woorden is door gebruik te maken van een woordenlijst met de meest gebruikte woorden in de Nederlandse taal. Dit is

(10)

het boek Basiswoordenboek Nederlands van P. de Kleijn en E. Nieuwborg. Door hierbij aan te sluiten maak je gebruik van de meest voorkomende woorden in het Nederlands

spraakgebruik die voor iedereen duidelijk zijn. Woorden die niet op deze lijst voorkomen kunnen dan later eventueel in aanmerking komen voor een definitie voorin de wet.

Voor het schrijven van een dergelijke tekst zal ik me aan een stappenplan houden. Voordat ik aan het onderzoek naar de bedoeling van de wetgever toekom zal ik eerst het stappenplan kort uiteenzetten zoals dat gebruikt zal gaan worden. De uitgangspunten uit de conclusie van het eerste hoofdstuk zullen in een nieuwe wettekst worden uitgewerkt. Deze nieuwe wettekst zal worden geschreven aan de hand van onderstaand stappenplan. Dit is een uitvloeisel van de algemene inleiding waarin de basis voor een naar ons idee goede wet is uiteengezet. In dit stappenplan komen dan ook de hierboven genoemde punten terug. Uiteindelijk zal ik zo tot een artikel komen die volgens dezelfde principes is opgebouwd als de rest van de artikelen uit de nieuwe wet Vpb. Het stappenplan bestaat uit de volgende punten die stuk voor stuk nagelopen zullen worden:

De indeling van de nieuwe wet en artikelen:

1. Onder welk hoofdstuk valt mijn bepaling/regeling? 2. Is de regeling een hoofdregel of een uitzondering?

3. Bestaat de regeling die ik beschrijf uit subonderdelen? (let op: ieder subonderdeel apart door het stappenplan halen).

4. Bevat deze regeling begrippen die voorin gedefinieerd moeten worden? 5. Moeten er begrippen per subonderdeel gedefinieerd worden?

6. Artikelnummering is nu nog niet relevant, dit doen we als laatste.

Stappen bij het schrijven:

7. Formuleer een hoofdregel door eerst het doel van de wetgever concreet te formuleren. Dit doel moet heel concreet volgen uit het eigen onderzoek. Neem dit op in de aanhef van je artikel.

8. Beoordeel of je de bedoeling van de wetgever als een vage norm opneemt of dat je kiest voor een technische uitwerking. Die afweging maak je zelf, maar hou in gedachte dat het doel van dit project is om de wettekst eenvoudiger te maken maar ook recht te doen aan de bedoeling van de wetgever.

9. Ieder subonderdeel van een regeling, nieuwe stap of nieuw onderwerp in een bepaling opnemen in een nieuw lid.

(11)

10. Schrijf dit doel van de wetgever vervolgens om in actieve vorm. 11. Probeer om de zin met het hoofdonderwerp te laten beginnen.

12. Vermijd een lange uitleg/betekenis van een woord in een artikel. Maak dit woord liever cursief en zet de betekenis van dit woord in de begrippenlijst.

13. Gebruik bij het schrijven korte zinnen, in actieve vorm en niet te veel komma’s. Zorg dat zinnen stapsgewijs zijn opgebouwd.

14. Gebruik verbindingswoorden om verbanden tussen zinnen en leden aan te geven. 15. Maak geen gebruik van dubbele ontkenningen, zoals de huidige Wet Vpb 1969

veelvuldig bevat.

16. Gebruik bij het schrijven de woorden uit de woordenlijst. Staat een woord niet in de lijst vraag jezelf dan af of het niet moet worden opgenomen in de begrippenlijst.

Hoe passen we technieken toe tijdens het schrijven:

17. Formuleer voorwaarden door het maken van een opsomming. 18. Formuleer berekeningen door het maken van een formule. 19. Uitzonderingen op de hoofdregel nemen we op in een nieuw lid.

Aan de hand van deze zelf ontwikkelde handleiding voor het schrijven van een nieuwe wettekst zal ik uiteindelijk de nieuwe artikelen vorm gaan geven. Op deze manier zal het eindresultaat uiteindelijk bestaan uit nieuwe artikelen die zien op afgewaardeerde vorderingen die aansluiten bij de bedoeling van de wetgever, duidelijker en meer leesbaar zijn voor de gewone burger.

(12)

Hoofdstuk 1: een onderzoek naar de wetsgeschiedenis

De problematiek omtrent de deelnemingsvrijstelling

De invoering van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling in 1893 en de steeds verdere verruiming daarvan heeft door de tijd voor een groot aantal mogelijkheden tot

belastingontwijking gezorgd. Deze verruiming van de deelnemingsvrijstelling bestond eruit dat bij de invoering eerst enkel nog dividenden waren vrijgesteld. In 1942 werd besloten dat er al sprake was van een deelneming bij een 25%-belang, terwijl tegenwoordig een belang van 5% in een andere maatschappij al voldoende is om een beroep op de

deelnemingsvrijstelling te kunnen doen. Deze verruiming bracht voor belastingplichtigen allerlei mogelijkheden mee om belasting te ontwijken. Een voorbeeld van zo’n mogelijkheid lag bijvoorbeeld bij de afwaardering van vorderingen op vennootschappen waarin een deelneming wordt gehouden.

De problematiek van afgewaardeerde vorderingen kan kort gezegd vooral in een tweetal situaties worden onderscheiden:

1. In de eerste situatie heeft de belastingplichtige een vordering op een deelneming en waardeert hij deze vordering af ten laste van zijn fiscale winst. Vervolgens wordt de vordering vervreemd aan een verbonden lichaam in Nederland of een laagbelast buitenland. Dan bestaat de kans dat de vordering daar later weer onbelast kan vollopen;

2. De tweede situatie ziet erop dat de belastingplichtige een vordering afwaardeert ten laste van de winst. Vervolgens wordt de vordering omgezet in aandelenkapitaal waardoor een deelneming in de schuldenaar ontstaat. Wanneer het uiteindelijk weer beter gaat met de schuldenaar dan kan de belastingplichtige vrijgesteld voordelen genieten vanuit de deelneming.

De wetgever heeft met deze regelingen de uitholling van de Nederlandse grondslag en mogelijkheden tot belastingontwijking onder de deelnemingsvrijstelling willen voorkomen. Dit is geprobeerd door eerst een regeling in te voeren die ziet op de omzetting van

afgewaardeerde vorderingen. Later is deze, om misbruik te voorkomen, uitgebreid met een regeling om de vervreemding van afgewaardeerde vorderingen te voorkomen.

Door de jaren heen zijn deze regelingen een aantal keer van vorm gewijzigd. Zo zijn de wetsartikelen onderhevig geweest aan wetswijzigingen in onder meer 1990, 2000 en 2005. Kort gezegd heeft de wetgever het volgende bedacht tegen deze manier van

(13)

vervolgens vervreemdt aan een verbonden lichaam dan moet zij direct het gehele bedrag van de afwaardering tot haar winst rekenen. Terwijl bij de omzetting in aandelenkapitaal de schuldeiser een bedrag ter grootte van de afwaardering in een opwaarderingsreserve mag stoppen en deze naar gelang de tijd uiteindelijk belast zal vrijvallen. Kort door de bocht zijn dit de ingevoerde oplossingen om uitholling van de Nederlandse grondslag te voorkomen. In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken wat de wetgever echter precies heeft bedoeld bij de

invoering van deze bepalingen, Welke doelstelling zij had en welke gedachten achter de invoering zitten.

Uitgangspunten van de wetgever in 1990:

In de memorie van toelichting bij de eerste artikelen die zien op de afwaardering van

vorderingen in 1990 stelde de staatssecretaris dat rechtspersonen hun dochtermaatschappijen op twee manieren kunnen financieren. Namelijk door het investeren in de dochter en dus voorzien van eigen vermogen, dan wel door het verstrekken van een lening en dus voorzien van vreemd vermogen. Wanneer het slecht gaat met de dochtermaatschappij dan dient eerst een eventuele deelneming in de dochter op de balans van de schuldeiser afgewaardeerd te worden. Daarna komt de verstrekte lening pas voor afwaardering aan de beurt. Deze lening kan de schuldeiser afwaarderen ten laste van haar winst. Wanneer het later dan eventueel weer goed gaat met de dochter dan dient de vordering weer opgewaardeerd te worden ten behoeve van de winst. De eerste situatie van afwaardering ten laste van de winst kwam veelvuldig voor, maar de tweede situatie van belast opwaarderen bleef vaak achterwege. Na de afwaardering vervreemdde de moeder veelal de vordering of werd de vordering omgezet in aandelenkapitaal. Hierdoor werd het genomen verlies definitief terwijl dit eigenlijk nog definitief was. Dit probleem heeft de wetgever willen oplossen.1

De wetgever heeft lang overlegd om tot een oplossing voor deze problematiek te komen. Zij wilde ten eerste een antiontgaansbepaling in het leven roepen. Het doel daarbij was om te voorkomen dat de opwaardering van een eerder afgewaardeerde vordering ten gunste van de in Nederland belastbare winst wordt ontgaan. Zonder een dergelijke maatregel zou heffing kunnen worden ontgaan door de vordering voorafgaand aan de opwaardering bijvoorbeeld in een buitenlands, een verliesgevend dan wel een vrijgesteld concernonderdeel onder te brengen. Daarnaast kon het onderbrengen van een afgewaardeerde vordering in een Nederlands concernonderdeel ook aantrekkelijk zijn. Omdat dit concernonderdeel voor de

(14)

invoering van art. 13b op basis van goedkoopmansgebruik de overgenomen vordering mocht waarderen op de (vaak) lage kostprijs. Terwijl de overdragende vennootschap niet verplicht werd om winst te nemen. De wetgever heeft met de regeling dus het ontgaan van

belastingheffing tegen willen gaan. Dit gebeurt door de vervreemdende vennootschap verplicht winst te laten nemen na vervreemding van de vordering.

De eerste vraag met betrekking tot het aanpakken van deze problematiek lag erin aan welke kant de wetgever wilde ingrijpen. Namelijk aan de kant van de schuldenaar of juist aan de zijde van de schuldeiser? In de eerste voorgestelde regelingen in de parlementaire

geschiedenis werd gekozen voor een aanpak aan beide zijden, dus zowel bij de schuldeiser als bij de schuldenaar. Uiteindelijk is er echter bewust voor gekozen om in te grijpen aan de kant van de schuldeiser. Deze moest na de sfeerovergang van schuldeiser naar ex-schuldeiser of verstrekker van kapitaal een bedrag gelijk aan de eerdere afwaardering aan de winst

toevoegen. De voornaamste reden hiervoor was dat vooral de moeder of het concern van de moeder profijt heeft van de later onbelaste aangroei van de vordering en niet zozeer de schuldenaar. De schuldeiser is namelijk de rechtspersoon die de afwaardering eerst ten laste van haar Nederlandse winst afboekt en een latere opwaardering niet aan haar Nederlandse winst toevoegt. Daar komt nog eens bij dat de schuldeiser invloed heeft op de vervreemding van de vordering en de schuldenaar niet. De wetgever besloot daarom dat er een regeling moest komen die ervoor zorgde dat aan de zijde van de moedermaatschappij ingegrepen kon worden.2 Verder in deze scriptie zal ik hier meer op in gaan voor beide afzonderlijke

regelingen.

Een belangrijk onderliggend begrip aan deze artikelen is het begrip “afwaarderen”. Het is van groot belang om dit begrip duidelijk voor ogen te hebben om te kunnen bepalen of een afgewaardeerde vordering een vordering is die onder deze regeling moet vallen. De wetgever vond dat dit begrip “afwaarderen” ruim moet worden opgevat. Door dit begrip ruim op te vatten konden met één regeling namelijk meerdere situaties worden aangepakt. Onder het begrip afgewaardeerde vordering kunnen tal van vorderingen vallen die op verschillende manieren zijn afgewaardeerd of (deels) hun waarde hebben verloren. De staatssecretaris gaf een aantal uiteenlopende voorbeelden van afwaarderingen in de parlementaire geschiedenis:

1. De gewone afwaardering van een vordering ten laste van de in Nederland belastbare winst wegens de financiële positie van de debiteur;

(15)

2. Het vervreemden van een vordering gedurende een boekjaar voor minder dan de boekwaarde aan een verbonden lichaam. Wanneer deze situatie niet onder

afwaarderen zou worden verstaan dan zou de belastingplichtige kunnen stellen dat er sprake is van een verlies uit verkoop;

3. Het prijsgeven van een vordering op de dochter, waardoor de

terugbetalingsverplichting bij deze dochter wegvalt en de moeder dus een verlies kan nemen;

4. Het verkopen van de onderneming van de schuldenaar waardoor het vollopen van de vordering bij de dochteronderneming uiteindelijk onmogelijk wordt omdat er een lege vennootschap met enkel de betaalde koopsom achterblijft;

5. Indien de dochter de verschuldigde rente op de vordering aan de moeder niet meer voldoet neemt de waarde van de vordering af en kan de moeder om die reden besluiten de vordering af te waarderen;

6. Het afwaarderen van een vordering wegens een valutaverlies of een lagere beurskoers;

7. Ten slotte de situatie waarbij gedurende de looptijd van een renteloze vordering, die voor de contante waarde op de balans van de moeder wordt opgenomen, de aangroei naar nominale waarde bij de moedermaatschappij achterwege blijft vanwege het feit dat het slecht gaat met de dochter.

Al deze situaties heeft de staatssecretaris willen scharen onder het begrip “afwaarderen”. Zo kan namelijk met één enkele regeling een veelvoud aan situaties worden aangepakt. Het begrip dient hierdoor dus in een nieuwe bepaling ruim te worden opgevat.3

Het uiteindelijke achterliggende doel met betrekking tot het invoeren van een dergelijke regeling lag erin om fiscaal hetzelfde resultaat te behouden als bij het niet

overdragen of omzetten van de vordering. Namelijk dat het uiteindelijk weer vollopen van de vordering ten behoeve van de winst gewoon zou worden belast met vennootschapsbelasting in Nederland.4 De huidige regeling in art. 13b bevat vanuit dat oogpunt echter nogal wat

overkill, omdat er bij vervreemding sprake is van directe heffing zonder zekerheid op aangroei terwijl er daarnaast ook sprake kan zijn van dubbele heffing. De mogelijkheid bestaat namelijk dat de vervreemdende schuldeiser de afwaardering moet terugnemen terwijl de ontvanger de vordering later belast moet opwaarderen. Deze overkill is door de

staatssecretaris een aantal keer verklaard. De eerste verklaring lag erin dat deze regeling ten

3 Kamerstukken II 1989/1990, 19 968, nr. 13, p. 9. 4 Kamerstukken II 1989/1990, 19 968, nr. 13, p. 5-6.

(16)

doel heeft het afschudden van de belastingclaim binnen concern te voorkomen. Door direct bij de vervreemdende schuldeiser in te grijpen is dit afschudden niet meer mogelijk aangezien er al heffing heeft plaatsgevonden.5 Het maakt daarna dus eigenlijk niet meer uit wat er verder met de vordering gebeurt omdat vanuit het oogpunt van de wetgever belastingheffing dan zeker is gesteld. Een bijkomstigheid is dat deze regeling ook kan worden gezien als een fiscale prikkel om afgewaardeerde vorderingen niet binnen concern te vervreemden. Met deze gedachte in het achterhoofd kan de eerdergenoemde overkill als logischer worden gezien.

Daarnaast heeft de overkill ook te maken met een eventueel conflict met het Europese discriminatieverbod. De regeling bevatte vroeger namelijk een bepaling dat enkel bij

vervreemding aan een buitenlandse vennootschap directe terugname moest plaatsvinden en dit in binnenlandse situaties onder voorwaarden kon worden voorkomen. De regel bestond omdat bij vervreemding aan het buitenland Nederland zijn heffingsbevoegdheid verloor. Deze bepaling is bij wetswijziging in 2007 verwijderd. Hierdoor wordt er geen onderscheid tussen binnen- en buitenland gemaakt waardoor de regeling niet als discriminerend in de zin van Europees recht kan worden aangemerkt. De staatssecretaris rechtvaardigde dit onder meer door te stellen dat van de regeling voor binnenlands belastingplichtigen weinig gebruik werd gemaakt.6 De overkill is daarmee dus ook een gevolg van het voorkomen van conflict met Europees recht. Ik denk dat in een nieuwe wettekst er echter best een oplossing voor deze overkill en strijd met Europees recht te bedenken is.

Verder moet in acht worden genomen dat de wetgever heeft willen voorkomen dat er sprake kan zijn van samenloop bij de schuldeiser op grond van zowel de bepalingen die zien op de vervreemding als de omzetting van afgewaardeerde vorderingen. Indien op grond van één van beide bepalingen een gevolg intreedt dan is de consequentie van het andere artikel uitgesloten voor dezelfde vordering.7 Op die manier kunnen beide bepalingen niet

tegelijkertijd op dezelfde vordering van toepassing zijn.

Het voorgaande gedeelte zag vooral op de inleidende problematiek waar de wetgever mee geconfronteerd werd. In de periode 1990 had de wetgever dan ook nog het idee om zowel het omzetten van vorderingen als het vervreemden onder één artikel te laten vallen. Hier is zij later echter op teruggekomen. In het volgende deel zal eerst de wetsgeschiedenis worden uiteengezet die ziet op de vervreemding van afgewaardeerde vorderingen. Daarna zal worden stilgestaan bij de omzetting van afgewaardeerde vorderingen in aandelenkapitaal.

5 Kamerstukken II 2000/2001, 27 209, p. 20–1584–20–1585 6 Kamerstukken II 2005/2006, 30 572, nr. p 65.

(17)

Beide manieren kunnen leiden tot het ontgaan van belastingheffing in Nederland. Zoals in de huidige wet zal ik in dit hoofdstuk de wetsgeschiedenis met betrekking tot de vervreemding en omzetting van afgewaardeerde vorderingen afzonderlijk behandelen. Hier zal

waarschijnlijk enige overlap in zitten. Toch denk ik op deze wijze de bedoeling van de wetgever het duidelijkst uiteen te kunnen zetten.

De vervreemding van een afgewaardeerde vordering

Als eigen vermogen fungerende vorderingen die worden gehouden op deelnemingen laat de wetgever middels artikel 13 lid 4 onder b Wet Vpb onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Dit houdt in dat een eventueel afwaarderingsverlies niet aftrekbaar is, maar ook dat de winst na vollopen is vrijgesteld van belastingheffing bij de schuldeiser. De problematiek in deze scriptie ziet op hele andere situaties met betrekking tot vorderingen. Art. 13b ziet op de situatie waarbij een vordering wordt gehouden op een lichaam waar de schuldeiser of een verbonden lichaam een deelneming in heeft. Deze vordering wordt afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst van de schuldeiser of een met hem verbonden lichaam. Vervolgens wordt de vordering vervreemd aan of overgebracht naar een (buitenlands) verbonden lichaam. Het doel van deze regeling is om te voorkomen dat enerzijds een waardedaling ten laste van de Nederlandse winst wordt gebracht en anderzijds een latere waardestijging onbelast kan worden genoten.8

Zoals ik hierboven benoemde had de wetgever in 1990 de bedoeling om na de afwaardering en de latere vervreemding van een vordering aan de zijde van de schuldeiser direct in te grijpen. Deze bedoeling is per 2005 iets versoepeld. Toen heeft de wetgever besloten om enkel afwaarderingen en latere vervreemdingen aan verbonden lichamen of verbonden natuurlijk personen te willen belasten.9 Met deze wijziging heeft de wetgever eigenlijk de bedoeling gehad om vervreemdingen binnen concernverband aan te pakken. Door deze wijziging moet het concern waarbinnen de vordering wordt vervreemd worden bekeken vanuit de positie van enkel de schuldeiser en niet vanuit de positie van de schuldenaar.

Een artikel dat ziet op de vervreemding van afgewaardeerde vorderingen moet volgens de wetgever dus ingrijpen bij de schuldeiser en enkel in het geval de vordering wordt

vervreemd aan een met hem verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon. Het is deze verbondenheid tussen de belastingplichtige en de verkrijger die de wetgever sterk benadrukt

8 Kamerstukken II 2003/2004, 29 686, nr. 3, p. 12. 9 Kamerstukken II 2003/2004, 29 686, nr. 3, p. 8.

(18)

in de Kamerstukken.10 Maar wat heeft de wetgever precies met de begrippen “vervreemden” en “verbonden” bedoeld? De toepassing van deze begrippen zal ik in het komende deel verder uitwerken, daarbij zal ik eerst kijken naar het begrip vervreemden en vervolgens naar de bedoeling van de term verbondenheid.

Vervreemden is een term die net als afwaarderen ruim en materieel moet worden uitgelegd, zo staat in de parlementaire geschiedenis. Het ruim uitleggen van deze term heeft, net als bij afwaarderen, tot gevolg dat onder één artikel meerdere situaties kunnen vallen. Met het gebruik van de term vervreemden heeft de wetgever in ieder geval de volgende situaties willen aanpakken:

1. Het op normale wijze overdragen van de vordering aan een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon tegen bijvoorbeeld de waarde in het economisch

verkeer;

2. Verkoop of vervreemding van de onderneming van de schuldenaar aan de schuldeiser of een met hem verbonden lichaam. Op deze manier wordt namelijk voorkomen dat de vordering later nog vol kan lopen;

3. Ten slotte de situatie waarbij de schuldeiser of een verbonden lichaam via een liquidatie-uitkering vanuit de schuldenaar de onderneming van deze schuldenaar ontvangt.

Het is dus de doelstelling van de wetgever om meerdere vervreemdingssituaties te laten vallen onder het in deze scriptie nieuw te vormen artikel.11 In al deze situaties kan een meer

algemene lijn worden ontdekt. Namelijk dat onder vervreemden eigenlijk moet worden verstaan het ervoor zorgen dat de vordering bij de oorspronkelijk schuldeiser niet meer kan vollopen, terwijl het verlies op concernniveau nog niet definitief is geleden.

Het begrip verbondenheid

De wetgever gaat bij de parlementaire behandeling in 2003 nadrukkelijk in op het begrip “verbondenheid” tussen de vervreemdende belastingplichtige en de verkrijgende schuldeiser. Zij stelt ten eerste dat de sanctie van art. 13b enkel dient in te treden bij verbondenheid tussen de schuldeiser en het overnemende lichaam of de overnemende natuurlijk persoon. Verbondenheid tussen de schuldenaar en het overnemende lichaam of natuurlijk persoon is daarbij niet van belang. Maar wat heeft de wetgever precies onder

10 Kamerstukken II 2003/2004, 29 686, nr. 3, p. 9. 11 Kamerstukken II 2003/2004, 29 686, nr. 3, p. 8.

(19)

verbondenheid verstaan? In de parlementaire geschiedenis worden nadrukkelijk situaties van vervreemdingen “binnen concern” bedoeld. Dit is echter een niet al te duidelijke

omschrijving. Een vervreemding binnen concern kan namelijk ook op verschillende wijze worden opgevat en uitgelegd.

Voor de betekenis van “verbondenheid” moeten we volgens de wetgeschiedenis een aantal artikelen terug in de Vpb. Namelijk naar het huidige art. 10a lid 4 Wet Vpb. Deze bepaling bevat de definitie van verbonden lichaam voor onze artikelen. Dit lid zorgt voor een schakeling van het begrip verbondenheid naar onder meer art. 13b en 13ba Vpb.12 Omdat ook art. 10a zal worden herschreven zal ik in de nieuwe wettekst bij de definitie van het begrip concern aansluiten zoals die daar wordt bepaald. Dit zorgt ervoor dat de nieuwe wet Vpb samenhang krijgt en in de nieuwe wet niet naar de oude wet zal worden verwezen.

Lichamen en natuurlijk personen kunnen op verschillende tijdstippen verbonden met elkaar raken. De wetgever heeft duidelijk willen maken wanneer er sprake is van

verbondenheid en op welk moment deze verbondenheid moet bestaan wil de sanctie intreden. In het huidige artikel in de Wet Vpb gebeurt dit door te schrijven in de tegenwoordige tijd. Hiermee heeft de wetgever willen aangeven dat er enkel sprake van verbondenheid tussen de lichamen en/of natuurlijk persoon dient te zijn op het moment dat de vordering wordt

vervreemd. Van verbondenheid hoeft dus geen sprake te zijn op het moment van afwaarderen. Het is de doelstelling van de wetgever om enkel de sanctie te laten intreden indien er sprake is van verbondenheid tijdens de vervreemding. Deze doelstelling zorgt ervoor dat in een nieuw artikel een soort afbakening in de tijd moet worden gemaakt.13

Een laatste punt waar op moet worden gelet is in wat voor deelnemingssituaties de wetgever de sanctie heeft willen laten intreden. Ook dit moet ruim worden opgevat. Om ontwijking middels speciaal opgezette constructies onder dit artikel te laten vallen, moet het artikel daarom ook zien op middellijke situaties. Dus wanneer er bij de vervreemdende schuldeiser of bij een verbonden lichaam via een tussenhoudster of meerdere tussenhoudsters een belang van 5% is in de schuldenaar. Door zulke middellijke deelnemingen ook onder het artikel te laten vallen, heeft de wetgever het voor concerns lastiger willen maken om

structuren op te zetten die buiten de regeling vallen.14

12 Kamerstukken II 2003/2004, 29 686, nr. 3, p. 9. 13 Kamerstuk I 2004/2005, 29 686, nr. C, p. 11-12. 14 Kamerstukken II 2003/2004, 29 686, nr. 3, p. 10.

(20)

De omzetting van een afgewaardeerde vordering

In het tweede deel van dit hoofdstuk zal ik de bedoeling van de wetgever met betrekking tot de omzetting van afgewaardeerde vorderingen uiteenzetten. Het huidige artikel 13ba is later in de wet opgenomen dan art. 13b. Vanaf 1990 tot 2001 zaten beide regelingen namelijk samengepakt in een enkel art. 13b Wet Vpb. In 2001 werd besloten om de regelingen uit elkaar te halen en op te nemen in aparte artikelen. In 2005 besloot de wetgever echter om de bepaling in zijn algemeenheid om te gooien. Bij wet van 1 december 2005 is de tekst daarom in zijn geheel gewijzigd en opnieuw vastgesteld. In dit deel van de scriptie zal ik

chronologisch de wetsgeschiedenis met betrekking tot de omzetting van afgewaardeerde vorderingen behandelen.

De geschiedenis van de omzetting van afgewaardeerde vorderingen gaat ver terug en vindt zijn oorsprong in twee arresten uit 1969 en 1978. In het eerste arrest werd besloten dat de omzetting van een vordering in aandelenkapitaal niet tot winst bij de schuldenaar leidde.15 In 1978 oordeelde de Hoge Raad dat hetzelfde gold aan de zijde van de schuldeiser.16 Zo ontstond er een lek dat de wetgever diende te repareren. Een afwaardering ten laste van de winst was namelijk mogelijk, terwijl een omzetting in aandelenkapitaal en vollopen later eventueel was vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling. Zo besloot de wetgever in 1990 dat de moedermaatschappij bij omzetting van de afgewaardeerde vordering in

aandelenkapitaal winst diende te nemen tot het bedrag van de eerdere afwaardering.17 Deze regeling werd gezamenlijk opgenomen in een artikel dat zag op de vervreemding van afgewaardeerde vorderingen, namelijk art. 13b Wet Vpb 1969.

In 2001 besloot de wetgever over te gaan tot een wetswijziging. De omzetting van afgewaardeerde vorderingen werd voortaan opgenomen in een nieuw art. 13ba Wet Vpb. Daarbij werd tevens besloten om niet enkel aan de zijde van de schuldeiser maar ook aan de zijde van de schuldenaar in te grijpen. De wetgever was namelijk van mening dat omzetting in aandelenkapitaal materieel gezien erg lijkt op een kwijtschelding en dus ook de schuldenaar winst diende te nemen. Zo zou de sanctie in eerste instantie gelden voor de schuldenaar. Terwijl art. 13ba moest gaan gelden in situaties waarbij de schuldenaar gevestigd was in het buitenland en Nederland dus geen heffingsbevoegdheid had over de winst bij de

schuldenaar.18

15 HR 25 juni 1969, nr. 16 104, BNB 1969/202. 16 HR 26 april 1978, nr. 18 402, BNB 1978/140. 17 Kamerstukken II 1989/1990, 19 968, nr. 13, blz. 6. 18 Kamerstukken II 1999/2000, 27 209, nr. 3, blz. 15-16.

(21)

In 2005 gooide de wetgever voor het laatst het roer echt om met betrekking tot deze regeling. Er werd besloten om weer terug te grijpen naar de situatie zoals deze gold voor 2001 en enkel in te grijpen aan de zijde van de schuldeiser. Dit gebeurde naar aanleiding van een advies van de Raad van State.19 De wetgever koos voor deze aanpak vanwege een aantal redenen:

1. Ten eerste is een aanpak aan de zijde van enkel de schuldeiser zowel consistent als eenvoudig te handhaven;

2. Ten tweede is de schuldeiser degene die het uiteindelijke voordeel van de omzetting geniet;

3. Ten derde werkte het belasten van de vrijvalwinst bij de schuldenaar erg complicerend. Dit was vooral het geval bij financiële herstructureringen. Zo kon ingrijpen aan de zijde van de schuldenaar tot gevolg hebben dat wegens een afwaardering en omzetting de schuldenaar belasting moest betalen over de vrijvalwinst terwijl er enkel verliezen zijn. Het belasten van enkel de schuldeiser is daarom een manier om dit probleem te vermijden.20

Het doel van de wetgever met deze regel is voorkomen dat een afgewaardeerde vordering wordt omgezet in aandelenkapitaal waardoor onbelast onder de deelnemingsvrijstelling winstuitkeringen kunnen worden genoten. Kort gezegd de situatie dat verliezen ten koste gaan van de Nederlandse grondslag, terwijl winst niet in Nederland wordt belast. Het eerst

afwaarderen van een vordering ten laste van de winst en het later laten vollopen ten behoeve van de winst is namelijk geen enkel probleem. De uitholling van de Nederlandse

belastinggrondslag wel. Met de hierboven beschreven aanpak denkt de wetgever de kern van het probleem te kunnen aanpakken en dus zo haar doel te bereiken.21 Dit doel wordt door de wetgever nog meerdere malen in andere parlementaire stukken uit die periode herhaald.

Omdat in eerste instantie de beide artikelen die zien op de vervreemding dan wel omzetting van afgewaardeerde vorderingen onder hetzelfde artikel vielen, moeten bepaalde begrippen in beide artikelen hetzelfde worden uitgelegd. De belangrijkste begrippen daarbij zijn “afwaarderen” en “verbonden lichaam”. Voor de bedoeling van de wetgever met deze begrippen verwijs ik naar een eerder gedeelte van dit hoofdstuk. Kort samengevat was het de bedoeling dat ook bij de omzetting van afgewaardeerde vorderingen het begrip afwaarderen ruim zou worden uitgelegd waardoor onder één artikel meerdere situaties kunnen worden

19 Kamerstukken II 2003/2004, 29 686, nr. 3, p. 3-4. 20 Kamerstukken II 2003/2004, 29 381, nr. 4, p. 13. 21 Kamerstukken II 2003/2004, 29 381, nr. 4, p. 13.

(22)

aangepakt. Daarnaast geldt voor het begrip verbonden dat door de wetgever voor het huidige art. 13ba wordt verwezen naar art. 10a lid 4 Wet Vpb. In het nieuwe artikel zal echter worden aangesloten bij de nieuwe definitie van concern of verbonden lichaam. De nieuw te vormen artikelen zullen dus beide gebruik maken van dezelfde definities voor de begrippen

“afwaarderen” en “concern”.

Bij de omzetting van afgewaardeerde vorderingen is de “opwaarderingsreserve” de kern van de regeling. Deze opwaarderingsreserve is in de wet Vpb gekomen bij wetswijziging van december 2005. De wetgever heeft een dergelijke reserve redelijk geacht, omdat er bij de schuldeiser pas sprake is van een vermogensverlies als de verkregen aandelen niet in waarde stijgen. Dit volgt uit de proportionaliteitsgedachte. Daarom is gekozen om pas tot

belastingheffing over te gaan indien de deelneming later weer in waarde stijgt. Dit uitstel van heffing is bereikt door te bepalen dat de eerdere afwaardering bij omzetting wordt toegevoegd aan een opwaarderingsreserve. Deze reserve valt pas vrij wanneer de deelneming na de omzetting of kwijtschelding in waarde toeneemt.22

De opwaarderingsreserve

Het vormen van een opwaarderingsreserve bij de omzetting van een afgewaardeerde vordering is compleet het tegenovergestelde ten opzichte van de vervreemding van

afgewaardeerde vorderingen. Bij vervreemding is er namelijk sprake van directe heffing. De wetgever heeft in dit geval de voorkeur gegeven aan het uitstellen van heffing in plaats van afrekenen ineens.23 Het uitgangspunt van de opwaarderingsreserve is dus dat de schuldeiser na omzetting of kwijtschelding winst dient te nemen ter grootte van de eerder genomen afwaardering. Deze winst mag dan direct in een opwaarderingsreserve worden gestopt. Deze reserve valt jaarlijks vrij naarmate de deelneming in de schuldenaar in waarde toeneemt. Wanneer deze deelneming in waarde toeneemt, dan valt een gelijk deel van de reserve vrij en op dit vrijvallende deel rust een Vpb-claim.24 Dit is in het kort hoe de regeling volgens de wetgever moet werken.

Om te bepalen hoeveel van de opwaarderingsreserve jaarlijks vrij moet vallen, moet per jaar de waarde van de deelneming worden bepaald. De wetgever heeft de bedoeling gehad om per einde boekjaar te kijken naar de waarde in het economische verkeer van de

deelneming. Zij kiest met opzet voor de waarde in het economisch verkeer omdat deze met

22 Kamerstukken II 2003/2004, 29 381, nr. 3, p. 5. 23 Kamerstukken II 2003/2004, 29 381, nr. 3, p. 6. 24 Kamerstukken II 2003/2004, 29 381, nr. 3, p. 13.

(23)

dividendpolitiek minder makkelijk te beïnvloeden is dan bijvoorbeeld de intrinsieke waarde. Per einde van het boekjaar zal iedere belastingplichtige die met deze regel te maken krijgt, moeten vaststellen wat de waarde in het economisch verkeer is van de deelneming en hoeveel de opwaarderingsreserve aan de hand daarvan dus zal moeten vrijvallen.25 Deze waarde in het economisch verkeer moet wel worden bezien vanuit concernverband. Stel de schuldeiser heeft een deelneming, maar haar zustermaatschappij heeft ook een belang in de schuldenaar, dan wordt het belang van de zustermaatschappij toegerekend aan de schuldeiser. Dit heeft tevens tot gevolg dat vervreemdingen binnen concern geen invloed hebben op de waarde van de deelneming en dus ook niet op de vrijval van de opwaarderingsreserve.26

In de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever drie situaties voor ogen heeft met betrekking tot de opwaarderingsreserve:

1. Ten eerste de situatie waarbij de opwaarderingsreserve jaarlijks deels vrijvalt ten laste van de winst;

2. Ten tweede de situatie dat de reserve ineens onbelast vrijvalt; 3. Ten derde de situatie dat de reserve ineens belast vrijvalt.

In het gedeelte hierboven heb ik reeds uiteengezet hoe punt 1, de jaarlijkse belaste vrijval, dient te worden uitgewerkt. In het volgende gedeelte van dit hoofdstuk zal ik ingaan op de andere twee mogelijkheden, onbelaste en belaste vrijval ineens.

De wetgever heeft beoogd dat de opwaarderingsreserve ineens onbelast mag vrijvallen indien vanuit concernverband bezien er geen sprake meer is van een deelneming in de

schuldenaar. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen door vervreemding aan een niet verbonden lichaam of verwatering van het aandelenpakket. Op die manier kan de ex-schuldeiser of het concern van de ex-schuldeiser geen vrijgestelde voordelen meer ontvangen vanuit de deelneming. Tevens kan de deelneming niet meer ten bate van de ex-schuldeiser in waarde stijgen. Indien een dergelijke situatie zich voordoet, dan moet de ex-schuldeiser nog eenmalig de waarde in het economisch verkeer bepalen en de opwaarderingsreserve deels laten

vrijvallen. De rest van de opwaarderingsreserve valt daarna onbelast vrij. Dit is vanuit de bedoeling van de wetgever bezien ook logisch, omdat er in deze situatie wel degelijk sprake kan zijn van een reëel geleden vermogensverlies. Wel is het dus van belang om de gehele situatie vanuit het perspectief van het concern te bekijken en niet enkel vanuit de positie van de enkele voormalig schuldeiser.27

25 Kamerstukken II 2003/2004, 29 381, nr. 3, p. 14. 26 Kamerstukken II 2003/2004, 29 381, nr. 3, p. 15.

(24)

Naast onbelaste vrijval ineens heeft de wetgever ook een aantal situaties voor ogen gehad waarbij de opwaarderingsreserve ineens belast moet vrijvallen. Ook deze situaties moeten vanuit de concerngedachte worden bekeken. In het algemeen zijn dit situaties waarbij er nog wel voordelen vanuit de deelneming kunnen worden ontvangen, maar waarbij deze voordelen niet meer bij de belastingplichtige of een met hem verbonden lichamen te belasten zijn:

1. Dit is ten eerste de situatie waarbij de deelneming wordt vervreemd aan een

verbonden natuurlijk persoon. Deze persoon kan geen onderdeel van het concern zelf uit maken, maar kan wel de voordelen als bijvoorbeeld DGA genieten. Dit lijkt erg op de sanctie van art. 13b;

2. Ten tweede heeft de wetgever hetzelfde idee voor ogen gehad bij vervreemding van de onderneming van de deelneming aan een verbonden natuurlijk persoon. Op die manier wordt binnen het concern zelf geen voordeel meer genoten vanuit de lege

rechtspersoon, maar kan bijvoorbeeld wel de uiteindelijk gerechtigde nog voordelen vanuit die onderneming genieten.

3. Ten derde de situatie van voeging in een fiscale eenheid. Ook via deze weg is er geen sprake meer van een deelneming maar kan het concern wel de voordelen vanuit de deelneming onbelast genieten.

Indien er sprake is van één van deze situaties dan moet de opwaarderingsreserve ineens belast vrijvallen.28 Ook dit is opnieuw logisch vanuit de bedoeling van de wetgever bezien. Omdat er bij deze situaties nog steeds sprake kan zijn van het genieten van voordelen en er niet per se sprake is van een definitief vermogensverlies.

De drie manieren waarop de opwaarderingsreserve kan vrijvallen zijn vanuit de bedoeling van de wetgever daarom goed te begrijpen. De bedoeling is namelijk om bij niet reëel geleden verlies binnen concern de belastingplichtige uitstel van heffing te bieden, tenzij zowel de deelneming als werkzaamheden in zijn geheel uit het concern verdwijnen.29 Het komt echter weinig voor dat er sprake is van situaties die precies lopen volgens het hierboven uiteengezette stramien. In werkelijkheid zullen er meerdere gebeurtenissen zijn die een waardeafname of waardetoename van de deelneming tot gevolg hebben. Bijvoorbeeld indien een deel van een deelneming wordt vervreemd of het belang juist wordt uitgebreid via een rechtshandeling buiten concern om. Bij een (gedeeltelijke) vervreemding van de deelneming zal de waarde in het economisch verkeer afnemen. Bij een uitbreiding van het belang zal deze echter toenemen, hetgeen belaste vrijval tot gevolg heeft. Dit heeft de wetgever willen

28 Kamerstukken II 2003/2004, 29 381, nr. 3, p. 17. 29 Kamerstukken II 2003/2004, 29 686, nr. 3, p. 15.

(25)

voorkomen. Kort gezegd door een vervreemdingswinst bij de opwaarderingsreserve op te tellen, en het opgeofferde bedrag van een uitbreiding van de opwaarderingsreserve af te halen. Dit begrip uitbreiding dient daarbij ook ruim te worden geïnterpreteerd, waardoor

bijvoorbeeld ook het verstrekken van een nieuwe lening onder een uitbreiding kan vallen. De wetgever heeft tevens een aantal situaties van middellijke belangen onder dit artikel willen scharen. Hierdoor moet voorkomen worden dat belastingplichtigen om de regeling heen kunnen gaan construeren.

De conclusie met betrekking tot de bedoeling van de wetgever

In het laatste hoofdstuk zal uit de algemene inleiding en dit onderzoek naar de

wetsgeschiedenis een nieuwe wettekst volgen. Voor het schrijven van een dergelijke tekst zal het in de inleiding genoemde stappenplan als leidraad dienen. Voordat we daar aan toekomen zal ik dit hoofdstuk concluderen door concreet het doel van de wetgever met betrekking tot de regelingen die zien op de vervreemding en omzetting van afgewaardeerde vorderingen samen te vatten. Ik zal dit doen door eerst per regeling afzonderlijk een korte conclusie te schrijven om vervolgens naar de overeenkomsten te kijken. Ik heb na dit onderzoek namelijk het idee dat tussen de bedoeling van de wetgever bij beide artikelen een groot aantal gelijkenissen zitten. Uit mijn onderzoek naar de bedoeling van de wetgever met betrekking tot de vervreemding van afgewaardeerde vorderingen kan ik concluderen dat:

1. De wetgever in zijn algemeenheid heeft willen voorkomen dat vorderingen ten laste van de winst worden afgewaardeerd en vervolgens binnen het concern van de vervreemder onbelast weer kunnen vollopen;

2. Dat de wetgever van mening is dat deze wijze van grondslaguitholling moet worden aangepakt aan de zijde van de (ex)-schuldeiser omdat dit lichaam, of het concern waartoe het behoort invloed op de vervreemding heeft en de verbonden ontvanger het voordeel blijft genieten;

3. De wetgever de begrippen afwaarderen en vervreemden ruim heeft willen opvatten. Zo kunnen middels één artikel verschillende soorten situaties worden aangepakt; 4. Bij de bepaling van het begrip concern laten we het huidige artikel 10a Wet Vpb deels

los en maken we een definitie die past bij de bedoeling van de wetgever. Daarbij is wel van belang dat de onderlinge verbondenheid moet bestaan ten tijde van de onderlinge vervreemding;

(26)

Uit mijn onderzoek naar de bedoeling van de wetgever met betrekking tot de omzetting van afgewaardeerde vorderingen in aandelenkapitaal kan ik concluderen dat:

1. De wetgever heeft willen voorkomen dat een schuldeiser een vordering op een

lichaam, waarin zijn concern een deelneming heeft, kan afwaarderen ten laste van zijn winst. Om vervolgens deze vordering om te zetten in aandelenkapitaal. Door deze omzetting heeft de schuldeiser het verlies op de vordering ten laste van de

Nederlandse grondslag kunnen laten komen, terwijl latere winsten zijn vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling;

2. De wetgever heeft door het ruim uitleggen van bijvoorbeeld het begrip “afwaarderen” ervoor willen zorgen dat met één artikel een groot aantal situaties kunnen worden aangepakt. Daarnaast dient dit begrip hetzelfde te worden uitgelegd als in het artikel dat ziet op de vervreemding van afgewaardeerde vorderingen om zo samenhang tussen de regelingen te behouden;

3. De sanctie uit dit artikel moet intreden indien er sprake is van een omzetting van de vordering in eigen vermogen of wanneer de vordering wordt prijsgegeven. De vordering moet dus eigenlijk van gedaante veranderen;

4. De wetgever wil niet dat heffing ineens plaatsvindt maar uitstel van heffing bieden aan de belastingplichtige. De belastingplichtige wordt enkel belast indien deze voordelen gaat genieten vanuit de verkregen aandelen;

5. De mogelijkheid tot uitstel van heffing dient te worden geboden aan de hand van een opwaarderingsreserve. Deze reserve zal in de tijd en aan de hand van verschillende factoren dienen te vallen. Daarbij komt het er eigenlijk op neer dat belaste vrijval ineens dient plaats te vinden indien de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam of persoon nog wel voordelen vanuit de deelneming kan genieten maar deze niet meer kan worden belast. Terwijl onbelaste vrijval ineens plaatsvindt indien het verlies definitief binnen concern is geleden.

Wanneer ik deze conclusies naast elkaar leg dan zie ik een aantal gelijkenissen tussen de doelstelling bij beide regelingen. De gelijkenissen in de bedoeling van de wetgever zitten naar mijn mening vooral in het volgende. Namelijk dat de wetgever wil voorkomen dat een

concern een afwaarderingsverlies ten laste van de winst kan laten komen, terwijl het concern later vrijgesteld voordelen van(uit) dezelfde investering kan blijven genieten. Bijvoorbeeld door een omzetting of een vervreemding. Daarbij komt dat de wetgever geen veelvoud aan regels heeft willen opstellen maar één of twee regels heeft willen realiseren die een grote reikwijdte bevat waaronder alle afwaarderings-, vervreemdings- en omzettingssituaties vallen.

(27)

Als laatste punt komt naar voren dat de wetgever bij de omzetting wil heffen indien de belastingplichtige ook daadwerkelijk voordelen geniet, terwijl de regeling omtrent vervreemding meer als een afschrikmiddel en vangnetbepaling moet dienen en niet mag discrimineren op grond van Europees recht. Het zou echter mogelijk kunnen zijn om ook bij vervreemdingssituaties uitstel van heffing te bieden.

(28)

Hoofdstuk 2: een nieuwe wet

De opbouw van het laatste hoofdstuk

In dit laatste hoofdstuk zal op basis van de methode uit de inleiding en het onderzoek uit het vorige hoofdstuk een nieuwe wettekst worden gevormd. Deze wettekst zal worden vormgegeven aan de hand van het in de inleiding genoemde stappenplan. Voordat ik hier echter aan begin zal eerst moeten worden bepaald welke systematiek en techniek het best passen in het nieuwe artikel. Bij het vormen van een nieuw wetsartikel zijn er verschillende opties mogelijk. Waar bijvoorbeeld uit kan worden gekozen is om de vervreemding en

omzetting van afgewaardeerde vorderingen op te nemen in één gezamenlijk of juist twee losse artikelen. Daarnaast kan ik bij de uitwerking kiezen voor een meer vaag geformuleerde

wettekst of juist een erg technische tekst die alle aspecten en voorwaarden gedetailleerd behandelt. Verder zou er ook voor kunnen worden gekozen om de regel enkel op te nemen als een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling en dus alleen een nieuw lid te vormen.

In het eerste deel van dit hoofdstuk zullen de verschillende opties uiteen worden gezet waar bij het vormgeven van de artikelen uit gekozen kan worden. Daaropvolgend zal worden bepaald aan welke criteria de nieuwe wettekst moet voldoen op basis van de algemene overkoepelende inleiding. Vervolgens zal eenieder van deze opties worden geanalyseerd en afgewogen in hoeverre deze bij de benoemde criteria past. Uiteindelijk zal ik op basis daarvan de beste optie voor het vormen van de tekst moeten kiezen. De gekozen optie zal worden uitgewerkt aan de hand van het stappenplan om zo een wettekst te formuleren die bij de bedoeling van de wetgever aansluit. Uiteindelijk moeten al deze stappen leiden tot een nieuw wetsartikel of nieuwe artikelen voor de behandeling van afgewaardeerde vorderingen.

De opties bij het vormen van een nieuwe regel

In de huidige wet Vpb zijn de artikelen die zien op afgewaardeerde vorderingen technisch vrij uitgewerkt. Dit is met name het geval bij de regels voor de omzetting van afgewaardeerde vorderingen. Dit heeft alles te maken met de te vormen opwaarderingsreserve bij de omzetting van afgewaardeerde vorderingen en het juist direct aan de winst moeten toevoegen bij een vervreemding binnen concern. Voor het vormen van nieuwe bepalingen kan worden gekozen uit verschillende mogelijkheden:

1. Ten eerste kunnen de regels worden opgenomen in een enkel lid bij het artikel voor de deelnemingsvrijstelling. Dit is naar mijn mening de simpelste oplossing. Uit dit lid zou

(29)

dan moeten volgen dat in situaties van omzetting de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is;

2. De tweede optie is een apart artikel vormen voor beide regelingen. In deze artikelen zouden de situaties van vervreemding en omzetting afzonderlijk kunnen worden behandeld;

3. De derde optie bestaat eruit om de regels voor zowel vervreemding als omzetting gezamenlijk in één enkel artikel op te nemen.

Na een analyse zal blijken welke van deze drie opties het meest passend is bij het doel van deze scriptie en de bedoeling van de wetgever. Deze bedoeling bestaat nogmaals kort gezegd uit het volgende. De wetgever wil voorkomen dat een concern een afwaarderingsverlies ten laste van de winst kan laten komen, terwijl het concern later door omzetting of vervreemding vrijgesteld voordelen van(uit) dezelfde investering kan blijven genieten. Daar komt bij dat de wetgever maar één of twee regels wilt vormen die een grote reikwijdte hebben en waaronder alle afwaarderings-, vervreemdings- en omzettingssituaties vallen. Als laatste komt daar nog bij dat de wetgever bij omzetting pas wil heffen indien de belastingplichtige ook

daadwerkelijk voordeel geniet, terwijl de regeling omtrent vervreemding meer als een afschrikmiddel en vangnetbepaling moet dienen en niet mag discrimineren op grond van Europees recht.

Hoe te bepalen welke optie het meest passend is?

Hierboven staan de opties waar uit gekozen kan worden bij het schrijven van een nieuwe wettekst. Om een keuze te maken zal iedere optie geanalyseerd moeten worden aan de hand van dezelfde criteria. Deze criteria volgen uit de gezamenlijke algemene inleiding en de specifieke inleiding van deze scriptie. Twee andere criteria zijn het voorkomen van misbruik en het dynamisch kunnen interpreteren van de wet. Dit zijn naar mijn mening

standaardvoorwaarden waar een goede belastingwet altijd aan moet voldoen. Daarom zal ook worden getoetst aan deze punten. Het gaat samengevat om de volgende criteria:

1. Het nieuwe artikel moet ten eerste passen bij de bedoeling van de wetgever. Het is namelijk het doel van de scriptie om in de wet aan te sluiten bij de bedoeling van de wetgever. Het is daarom van belang dat de bedoeling van de wetgever met de tekst wordt vereenzelvigd;

2. Ten tweede moet het artikel overzichtelijk zijn. Dit moet gebeuren door het gebruik van taalkundig eenvoudige zinnen, het gebruik van opsommingstekens en

(30)

verbindingswoorden. Daarnaast moet het gebruikte taalgebruik zo eenvoudig mogelijk zijn;

3. Ten derde moet een artikel misbruikbestendig zijn. Het is niet de bedoeling een artikel te formuleren waar belastingplichtigen makkelijk om heen kunnen construeren; 4. Ten vierde moet het artikel dynamisch te interpreteren zijn. Een artikel dient

bijvoorbeeld lang mee te kunnen gaan zonder dat deze jaarlijks moet worden gewijzigd.

Optie 1: een nieuwe regel opnemen als afzonderlijk lid bij de deelnemingsvrijstelling

De eerste optie bij het formuleren van een nieuwe regel is om de doelstelling van de wetgever op te nemen in een enkel lid bij het artikel voor de deelnemingsvrijstelling. Deze keuze zou een lid bij de deelnemingsvrijstelling tot gevolg hebben met de volgende strekking:

“voordelen uit hoofde van een deelneming die zijn ontstaan middels de omzetting van een afgewaardeerde vordering vallen niet onder de deelnemingsvrijstelling totdat het eerdere afwaarderingsverlies is ingelopen.” Een keuze voor deze regeling heeft een aantal voor- en

nadelen. Zo is de regel kort en pakt deze iedere situatie van afwaardering en omzetting aan. Een nadeel is echter dat bij een vervreemding aan het buitenland misschien een buitenlandse deelnemingsvrijstelling van toepassing kan zijn en de regel op die manier dus

misbruikgevoelig is.

Het eerste criterium waar deze optie aan getoetst moet worden is of deze wel past bij de bedoeling van de wetgever. Ruim genomen past een lid met de strekking van hierboven wel bij de bedoeling, aangezien het overkoepelende doel is om misbruik onder de

deelnemingsvrijstelling te voorkomen. Daarnaast past een dergelijke regel ook bij de

doelstelling van het voorkomen van directe heffing. Heffing vindt namelijk alleen maar plaats in het geval er voordelen voortkomen vanuit de deelneming die normaal onder de

deelnemingsvrijstelling vallen. In die gevallen is de deelnemingsvrijstelling echter niet van toepassing en kan er heffing plaatsvinden over de voordelen. Wanneer we iets dieper op de regel ingaan dan zie ik wel wat problemen, bijvoorbeeld bij het voorkomen van misbruik. Daar komt nog eens bij dat je bij deze optie nog iets moet bedenken voor de situatie van vervreemding van de vordering, aangezien dit niet met de deelnemingsvrijstelling te maken heeft en het dus onlogisch is om die regeling ook als extra lid onder dat artikel op te nemen. Voor die situatie zou dan nog een apart artikel gevormd moeten worden.

Het voordeel van het opnemen van één lid is dat je wel een overzichtelijke regeling krijgt voor de omzetting. Er is een enkel lid, zoals het voorbeeld hierboven, dat ziet op de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het eindrapport van de stuurgroep bevat de resultaten die in de periode 1994- 1998 in het kader van de stnuturering van de informatievoorziening voor de jeugdzorg, zijn

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Het elimineren uit het belastbare bedrag van de daarin begrepen vrijwillige toevoeging uit de onbelaste reserve herleidt het bedrag in wezen tot de belastbare winst van

Doorheen het boek wordt nadrukkelijk gepleit voor een meer autonome uitoefening van alle patiën- tenrechten door de mature minderjarige.. Toch blijft het oordeel van Christophe

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Waarom heeft Gartner in zijn onderzoek niet naar de kwaliteit van de broncode gekeken, waarom heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken hier niet naar gevraagd en waarom is het

Veel gehoord is ook de stelling dat ziekenhuizen openbare instellingen zijn en ­ katholiek of niet ­ betaald worden met

De onderneming waarvoor de commissaris werkzaam is, hoeft namelijk geen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen meer af te dragen en geen inkomensafhankelijke bijdrage