• No results found

D.D. Bouterse, Hoofdverdachte Decembermoorden : Zelfverdediging en legitiem militair geweld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "D.D. Bouterse, Hoofdverdachte Decembermoorden : Zelfverdediging en legitiem militair geweld"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

ZELFVERDEDIGING EN LEGITIEM MILITAIR GEWELD

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Master strafrecht

Begeleider: Shalina Bhaboeti

Prof. Mr. Dr. H.G. van der Wilt

(2)

2 Voorwoord

Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de master Publiekrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Het onderwerp van mijn scriptie vormt de Decembermoorden van 1982 in Suriname, in het bijzonder richt het onderzoek zich op de rol van de heer Bouterse in deze kwestie.

Bijzondere dank gaat uit naar de heer Van der Wilt voor de prettige en ondersteunende begeleiding en advies. Ook spreek ik graag mijn dank uit aan de heer Kanhai, de advocaat van Bouterse, voor zijn begeleiding en gastvrijheid tijdens het onderzoek in Suriname voor deze scriptie .

(3)

3 Abstract

Het onderwerp van deze scriptie zijn de verweren van de hoofdverdachte Desi Delano Bouterse in het strafproces rondom de Decembermoorden van 1982 in Suriname. In het bijzonder wordt antwoord gegeven op de vraag of in deze zaak een beroep op zelfverdediging dan wel legitiem militair geweld door de rechter gehonoreerd zal worden. In de nacht van 7 op 8 december 1982 werden 16 tegenstanders van het militaire bewind van Bouterse gearresteerd. Slechts één burger overleefde de gevangenschap. Volgens Bouterse was de gevangenschap en het doden van deze personen noodzakelijk, omdat deze in december 1982 een coup zouden plegen met buitenlandse hulp. In Suriname zijn er voor december 1982 mogelijk vier andere couppogingen geweest.

Bouterse staat sinds 2007 in Suriname terecht wegens de verdenking van moord dan wel opdracht geven tot moord. In 2012 is door De Nationale Assemblee (vergelijkbaar met de Tweede Kamer in Nederland) in Suriname een Amnestiewet aangenomen, die bescherming biedt aan Bouterse en de andere verdachten.

Was er in december 1982 in Suriname sprake van een gewapend conflict? Ik heb de overtuiging dat hier wel degelijk sprake van was, vanwege de organisatiegraad van de coupplegers tegen Bouters, de intensiteit en duur van de gevechtshandelingen en de verklaring van staat van oorlog door het Militair Gezag.

Het oorlogsrecht bestaat uit jus ad bellum en jus in bello. Het jus ad bellum behandelt de omstandigheden waaronder legitiem oorlog gevoerd kan worden. Het jus in bello regelt de handelswijze van de partijen tijdens de oorlog. De oorlogshandelingen van Bouterse voldoen niet aan het internationaal oorlogsrecht. Voorts wordt getwijfeld aan de intentie van de oorlogshandelingen.

Kan Bouterse met betrekking tot de gebeurtenissen van december 1982 mogelijk een beroep kan doen op noodweer(exces) of overmacht? Bij noodweer is de subsidiariteit en de proportionaliteit een beletsel. Bij noodweerexces vormen subsidiariteit en proportionaliteit tevens een beletsel. De oorzaak van de hevige gemoedstoestand is ook een bezwaar om het verweer te honoreren.

Bij alle verweren zijn subsidiariteit en proportionaliteit een beletsel. Dit houdt in dat een beroep op zelfverdediging dan wel legitiem militair geweld door de rechter mogelijk niet gehonoreerd zal worden in de zaak Bouterse.

(4)

4 Inhoudsopgave Inleiding ...6 Hoofdstuk 1 De Decembermoorden...8 1.1 Inleiding...8 1.2 De Aanklacht ...10 1.3 Het Proces... ...11 1.4 Internationale rapportages...12 1.5 Verweren en getuigen...13 1.5.1 Verweren...13 1.5.2 Getuigen...14

Hoofdstuk 2 Gewapend conflict...17

2.1 Inleiding ...17

2.2 Terminologie...17

2.3 Suriname 1982...18

Hoofdstuk 3. Militair geweld ... 22

3.1 Inleiding...22

3.2 Internationaal oorlogsrecht...22

3.3 De Decembermoorden...24

3.3.1 Jus ad bellum...24

3.3.2 Jus in bello...26

3.4 Geloofwaardigheid van het verweer...28

Hoofdstuk 4 Noodweer (exces) en Overmacht...29

4.1 Inleiding...29

(5)

5

4.3 Noodweerexces...31

4.4 Overmacht...34

Conclusie...37

(6)

6 Inleiding

In de nacht van 7 op 8 december 1982 werden 16 tegenstanders van het militaire bewind gearresteerd. Slechts één burger overleefde de gevangenschap. John Baboeram, Bram Behr, Cyrill Daal, Kenneth GonÇalves, Eddy Hoost, André Kamperveen, Gerard Leckie, Sugrim Oemrawsingh, Lesley Rahman, Soerendre Rambocus, Harold Riedewald, Jiwansingh Sheombar, Jozef Slagveer, Robby Sohansingh en Frank Wijngaarde zijn de namen van de mensen die in 1982 in Fort Zeelandia omkwamen. De moorden staan bekend als de zogenaamde Decembermoorden. De enige overlevende was Fred Derby.

Desi Delano Bouterse is hoofdverdachte in het strafproces van de Decembermoorden. Bouterse is op dit moment nog steeds de belangrijkste verdachte in de strafzaak. Hij is op dit moment tevens President van de Republiek Suriname. Volgens Bouterse was de gevangenschap en het doden van deze personen noodzakelijk, omdat deze in december 1982 een coup zouden plegen met buitenlandse hulp. In Suriname zijn er voor december 1982 mogelijk vier andere couppogingen geweest. Uit verhoren en verklaringen van Bouterse en andere verdachten blijkt dat er bij hem en zijn manschappen het gevoel heerste dat ze in gevaar waren.

Aanleiding onderzoek

Het onderwerp van deze scriptie zijn de verweren van Bouterse. Deze verweren zijn geformuleerd op basis van de verhoren van Bouterse tijdens het gerechtelijk vooronderzoek en het onderzoek van de Inter-Amerikaanse commissie voor de Mensenrechten in 1983. Op basis van literatuur en jurisprudentie zal geanalyseerd worden of deze verweren een kans van slagen hebben.

Doelstelling onderzoek

Het doel van dit onderzoek is geinspireerd door de ambitie om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop de Decembermoorden hebben kunnen plaatsvinden en welke causale verbanden hieraan ten grondslag liggen. Er wordt gekeken of een beroep op de strafuitsluitingsgrond zelfverdediging dan wel het verweer van legitiem militair geweld een kans van slagen heeft.

Onderzoeksvraag

Zou een beroep op zelfverdediging dan wel legitiem militair geweld door de rechter gehonoreerd worden in de zaak Bouterse?

(7)

7

Deelvragen

1. Wat zijn de gebeurtenissen die de situatie hebben doen escaleren?

2. In hoeverre was er sprake van een gewapend conflict ten tijde van de decembermoorden conform de juridische definitie?

3. Wat vormt de basis voor een strafuitsluitingsgrond van zelfverdediging dan wel legitiem militair geweld?

Relevantie

Het onderzoek naar de Decembermoorden maakt nog altijd veel los in de samenleving, de meningen lopen ver uiteen. Er is weinig onderzoek verricht naar de proportionaliteit van de Decembermoorden, de historische analyses betreffende de Decembermoorden zijn niet talrijk. Ondanks de vele documenten en geweldsverwijzingen worden er maar nauwelijks diepgaande analyses verricht . Het is van belang om meer wetenschappelijk onderzoek te doen en analyses te verrichten om deze ‘zwarte bladzijde’ uit de nationale geschiedenis te helpen doorgronden.

Structuur

In hoofdstuk 2 wordt het feitencomplex omtrent de Decembermoorden uiteengezet. Hierbij gaat het om de gebeurtenissen van 7 op 8 december 1982, de aanklacht tegen Bouterse, het proces en de conclusies van internationale NGO’s. Hoofdstuk 2 heeft als onderwerp of er al dan niet sprake was van een gewapend conflict in december 1982. Immers, tijdens een gewapend conflict kan een legerleider (meer) geweld gebruiken dan tijdens vredestijd. Verder kunnen de elementen ogenblikkelijke aanranding, proportionaliteit en subsidiariteit in een oorlogssituatie anders geïnterpreteerd worden. Militair geweld wordt in hoofdstuk 3 behandeld. Oonderzocht wordt wat de voorwaarden zijn geweest voor Bouterse om als legerleider militair geweld aan te wenden om de staat Suriname en haar burgers te beschermen. In hoofdstuk 4 wordt een kader geschetst waarin de voorwaarden voor zelfverdediging aangegeven worden. Het gaat hierbij om de rechtvaardigingsgrond noodweer en de schulduitsluitingsgrond noodweerexces. Ten slotte zullen de conclusies uit dit onderzoek uiteengezet worden.

(8)

8 Hoofdstuk 1. De Decembermoorden

Inleiding

Een commando-eenheid van 16 man, sergeanten en korporaals, veroverden op 25 februari 1980 met hun schamele uitrusting het land Suriname1. Deze coup wordt de Sergeantencoup genoemd en werd onder leiding van Bouterse uitgevoerd.

Het grootste probleem na de coup van februari 1980 was dat het de groep aan inzicht ontbreekte in het besturen van een land. In eerste instantie steunde de bevolking de afzetting van de Regering Arron vanwege voortdurende corruptie en vriendjespolitiek. Maar het gebrek aan bestuurlijk inzicht bij de coupplegers zorgde mede voor afname van de steun aan de coupplegers. Na de coup werd de Nationale Militaire Raad opgericht. Deze raad bestond uit militairen die het land Suriname bestuurden. Op 15 maart 1980 trad een burgerregering aan onder leiding van Henk Chin a Sen. Spanningen bleven in het land door de onduidelijke relatie tussen de macht van de burgerregering en de Nationale Militaire Raad. Tegencoups, regeringscrises en stakingsacties waren steeds terugkerende verschijnselen in het land. Bouterse raakte steeds meer geïnteresseerd in regimes in Cuba en Grenada2. In maart 1982 vond er een tegencoup plaats onder leiding van ex-luitenant Rambocus, deze mislukte. Rambocus werd vervolgens gearresteerd en gevangengezet. Deze poging werd ondersteund door Wilfred Hawker. Hawker ontsnapte vanuit de gevangenis met hulp van Rambocus. Hij raakte vervolgens in de strijd gewond. Vanuit het ziekenhuis werd hij met een stretcher door het Militaire regime naar Fort Zeelandia gebracht, daar werd hij gedood. Na maanden van spanningen in het land bereikten de spanningen een hoogtepunt in oktober 1982 door de acties van de Moederbond van Daal. De Moederbond organiseerde eind oktober 1982 stakingsacties, met als doel het herstellen van de democratie. Tegelijkertijd vonden er acties plaats aan de Universiteit van Suriname, geleid door Leckie. Deze acties hielden protesten van studenten in. De acties van de Moederbond en de studenten vielen samen met het bezoek van premier Bishop van Grenada, bondgenoot van Bouterse. De Ministerraad ontving de premier bij kaarslicht, omdat de Moederbond de elektriciteitsvoorziening in Suriname had platgelegd. Op de laatste dag van het bezoek van de premier werd de vernedering voor Bouterse compleet. Een bijeenkomst die georganiseerd werd voor de premier werd slecht

1 Er waren geruchten dat de Nederlandse staat in de persoon van kolonel Hans Valk, militair attaché bij de Nederlandse Ambassade in

Paramaribo, betrokken was bij de Sergeantencoup. Hij zou een document aan de uitvoerders van de coup hebben gegeven, genaamd Zwarte Tulp, waarin uiteengezet werd hoe in Suriname een coup uitgevoerd diende te worden. Dit is echter nooit bewezen, maar voormalig-president Venetiaan heeft hierover in december 2002 gemeld: "Het is gebeurd vanuit een kleine achterkamer in Nederland en gecoördineerd door een zekere Valk".

(9)

9 door 1.500 mensen bezocht, terwijl een bijeenkomst van de Moederbond door ruim 15.000 mensen werd bezocht.

Bouterse hield een felle toespraak waarin hij beloofde het Daal ‘contant’ betaald te zetten. Premier Bishop hield na Bouterse een toespraak waarin hij bepleitte dat de Surinaamse revolutie te vriendelijk was en dat mensen die tegen het regime zijn ‘verwijderd’ dienden te worden. Het is in deze periode dat Bouterse en zijn rechterhand Horb uit elkaar groeiden door uiteenlopende politieke gedachten. Horb was in deze periode meerdere malen in de Verenigde Staten op bezoek om van gedachten te wisselen met de CIA over de ontwikkelingen in Suriname3. Op 7 december 1982 kwamen Bouterse en de gehele commandogroep in Fort Zeelandia bijeen. Hier werd besproken dat een bepaalde groep burgers diende te worden opgepakt en opgesloten. Verder dienden organisaties van het verzet zoals het Moederbondgebouw, Radio ABC, Radika (radio) en de Vrije Stem (krant) te worden vernietigd, vanwege een vermeende tegencoup van een groep personen met hulp van buitenlandse krachten. Voor deze acties was er een draaiboek voorbereid. Dit werd door Bouterse en Horb bevestigd4. In de nacht van 7 op 8 december 1982 werden achtereenvolgens 16 tegenstanders van het militaire regime opgepakt?. Baboeram, GonÇalves, Riedewald en Hoost waren de advocaten van de tegencoupplegers van maart 1982. Daal en Derby waren vooraanstaande vakbondsleiders. Rambocus en Sheombar waren beide tegencoupplegers. Leckie was verantwoordelijk voor de protestacties op de universiteit in Paramaribo, Oemrawsingh steunde hem hierin. Wijngaarde, Behr, Rahman en Slagveer waren journalisten die ageerden tegen het regime. Kamperveen was eigenaar van radiostation ABC die tevens tegen het regime ageerde. Sohansingh zou de tegencoup van maart 1982 gefinancierd hebben en was tegenstander van het militaire regime.

De gebouwen van de Moederbond, Radio ABC, Radika en de Vrije Stem werden in brand gestoken en de branden werden door de militairen bewaakt. Brandweerlieden die uitrukten mochten de branden niet blussen, op bevel van Bouterse5. Bouterse, Horb, Bhagwandas, Sital, Alibux en Naardendorp kwamen bijeen om de situatie te evalueren en om de volgende stap te bespreken. Hier zou zijn besproken dat alle 16 tegenstanders gedood zouden worden om een schokeffect in de samenleving te veroorzaken, zodat andere contrarevolutionairen zich kalm zouden houden. Het is tijdens deze bijeenkomst dat Bouterse bepleitte dat Derby nooit aan tegencoups zou meewerken en dat hem doden niet nodig zou zijn.

3 I. Graanoogst, verhoor 23 november 2000, te Paramaribo alsmede E. Boerenveen, verhoor 7 december 2000 4 De decembermoorden in Suriname, een verslag van een ooggetuige, Bussum: Het Wereldvenster,1995 5 CIDH, Rapport over de Mensenrechtensituatie in Suriname, pagina 53,1983

(10)

10 De afspraak was dat alle tegenstanders één voor één bij Bouterse moesten verschijnen, als een soort tribunaal. Bouterse zou hierbij worden bijgestaan door Horb en Bhagwandas. De gevangenen zijn voor het tribunaal verschenen, soms om vervolgens gedood te worden, soms om wederom gevangengezet te worden. Slagveer en Kamperveen dienden op tv en radio onder druk te bekennen dat de groep een tegencoup aan het plannen was in samenwerking met buitenlandse krachten6. Achtereenvolgens werden de 15 tegenstanders van het Militaire regime vermoord. Derby is door Bouterse weggestuurd. In de ochtend van 9 december 1982 arriveerde een vrachtwagen van het Nationaal Leger bij het mortuarium van het Academische Ziekenhuis met lijkenzakken. Forensisch onderzoek heeft vastgesteld dat alle vijftien personen door schoten en ernstige mishandeling om het leven zijn gekomen.

Bouterse is na de Decembermoorden wederom als bevelhebber beschuldigd van moord. Tijdens de Binnenlandse Oorlog in 1986 heeft Bouterse met zijn manschappen 39 dorpelingen, voornamelijk kinderen en vrouwen, van het dorp Moiwana gedood. Rebellenleider Ronnie Brunswijk zou op dat moment in Moiwana schuilen. Brunswijk was niet te vinden en de dorpelingen gaven geen informatie over zijn schuilplek. De soldaten hebben vervolgens de dorpelingen gedood. Het opsporingsonderzoek naar de gebeurtenis werd gestaakt, nadat de belaste politieagent werd neergeschoten. In 2004 heeft het Inter-Amerikaanse hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld , dat Suriname verder moest gaan met het opsporingsonderzoek . Er is verder geen onderzoek geweest naar de gebeurtenissen in Moiwana. De familieleden van de slachtoffers hebben wel schadevergoeding gekregen van de regering.7

1.2 De Aanklacht

Bouterse staat sinds 2007 in Suriname terecht wegens de verdenking van moord dan wel opdracht geven tot moord, zoals omschreven in art. 349 van het Wetboek van Strafrecht in Suriname. Dit komt overeen met art. 289 van het Wetboek van Strafrecht in Nederland.

De artikelen betreffende moord in Suriname en Nederland zijn hetzelfde qua delictsomschrijving. De maximale tijdelijke gevangenisstraf voor dit delict is echter niet hetzelfde. In Suriname is de maximale tijdelijke gevangenisstraf hoger dan in Nederland. Interpretatie van elementen als opzettelijk en voorbedachten rade kan verschillen. Toch wordt jurisprudentie uit Nederland in Suriname toegepast.

6 Beelden verklaring J. Slagveer, http://www.youtube.com/watch?v=r3IdOgwG5Vg 7 Moiwana: het vergeten bloedbad in het Surinaamse binnenland, NOS, 2016

(11)

11 De verdenking bestaat dat Bouterse en zijn medeverdachten de slachtoffers om het leven hebben gebracht door middel van kogelschoten en zware mishandeling.

1.3 Het Proces

Op 1 november 2000 is onder leiding van rechter-commissaris Albert Ramnewash het gerechtelijk vooronderzoek begonnen. Vervolgens zijn in december 2002 de stoffelijke resten van de slachtoffers door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) geanalyseerd. Uiteindelijk is op 30 november 2007 het strafproces tegen 25 verdachten voor de Krijgsraad gestart. Bouterse is de hoofdverdachte.

Het proces wordt in april 2008 opgeschort, in verband met een beroep van de advocaten op niet-ontvankelijkheid van de Krijgsraad dat nader onderzoek vergde. Op 3 juli 2008 is het proces hervat met het horen van getuigen. Vervolgens diende Irwin Kanhai, advocaat van Bouters, een wrakingsverzoek in tegen de president van de Krijgsraad. Dit wrakingsverzoek hield in dat de president van de Krijgsraad gelieerd zou zijn aan de Nationale Partij Suriname (NPS). Haar echtgenoot verzorgde enkele lessen voor de partij, maar was geen lid van de partij. Er zijn altijd spanningen geweest tussen de Bouterse en de NDP. Het wrakingsverzoek werd niet gehonoreerd.

In november 2010 is er gerechtelijke schouw gehouden op Fort Zeelandia. De rechters hebben dit nodig bevonden, omdat diverse getuigen tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. De bedoeling van de schouw was om deze verklaringen te controleren op basis van de indeling en ligging van het Fort.

In maart 2012 legde Roozendaal een zeer belastende verklaring af tegen Bouterse. Bouterse zou Daal en Rambocus hebben doodgeschoten8. In 2010 verklaarde Roozendaal dat Bouterse niet in Fort Zeelandia aanwezig was tijdens de Decembermoorden. Roozendaal zou in ruil voor deze verklaring geld hebben ontvangen van Bouterse. In zijn nieuwe verklaring verklaarde Rozendaal dat Bouterse ook verantwoordelijk is voor de dood van Horb en Hawker9.

In maart 2012 is er vervolgens opnieuw een gerechtelijke schouw gehouden in Fort Zeelandia. Flohr, voornaam Rozendaal en Arthy Gorré waren hierbij aanwezig. Voornaam Roozendaal en voornaam Gorré zijn medeverdachten van Bouterse. Flohr was als militair op 8

8 "Bouterse heeft Daal en Rambocus doodgeschoten”, http://www.starnieuws.com/index.php/welcome/index/nieuwsitem/9910, 2012 9 Rozendaal: Bouterse heeft mij US$ 10.000 gegeven http://www.starnieuws.com/index.php/welcome/index/nieuwsitem/9907, 2012

(12)

12 december 1982 aanwezig in Fort Zeelandia.Flohr heeft verklaard waar, wanneer aanwezig te zijn geweest bij de strafbare feiten op 8 december 1982.

Op 4 april 2012 is door De Nationale Assemblee (vergelijkbaar met de Tweede Kamer in Nederland) in Suriname een Amnestiewet aangenomen, die bescherming biedt aan Bouterse en de andere verdachten. Op 11 mei 2012 heeft de Krijgsraad het proces opgeschort, om toetsing van de Amnestiewet aan de grondwet af te wachten. De Krijgsraad acht zich echter niet bevoegd om deze toetsing te doen10. De Krijgsraad wilde wachten op de toetsing van de Amnestiewet aan de grondwet door het Constitutioneel Hof. Dit Hof bestaat echter nog niet. Op 9 juni 2016 bepaalt de Krijgsraad dat de Amnestiewet ongeldig is en het proces hervat dient te worden. De Krijgsraad heeft bepaald dat de Amnestiewet is aangenomen na het begin van het proces en dat de Amnestiewet geen beletsel vormt voor de Krijgsraad om met de rechtszaak verder te gaan .

Bouterse en zijn advocaat Kanhai hebben meerdere malen geprobeerd de rechtszaak te vertragen, door te beargumenteren dat er sprake was van een gevaar voor de staatsveiligheid. Vervolgens is het OM in beroep gegaan bij het Hof van Justitie tegen de beslissing van de Krijgsraad om het proces verder te laten gaan. Bouterse had het OM de opdracht gegeven de vervolging te staken vanwege de staatsveiligheid. De Krijgsraad heeft bepaalt dat dit besluit van Bouterse onwettig is. Uiteindelijk heeft in 2017 het OM 20 jaar geëist tegen Bouterse. Een uitspraak wordt in 2019 verwacht.

1.4 Internationale rapportages

In 1983 dienden de nabestaanden van acht slachtoffers verzoeken in bij het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties om over deze zaak het licht te laten schijnen11. Het Mensenrechtencomité kwam tot de conclusie dat de executies in strijd waren met het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), in het bijzonder art. 6 van het IVBPR, namelijk het recht op leven12.

Verder heeft de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten in 1983 onderzoek gedaan naar de mensenrechtensituatie in Suriname13. De Commissie gaat in het rapport expliciet in op de Decembermoorden. De Commissie kwam tot de conclusie dat ernstige schendingen van belangrijke mensenrechten hebben plaatsgevonden. Wat betreft de

10 Breaking news: 8 december strafproces wordt geschorst, http://www.starnieuws.com/index.php/welcome/index/nieuwsitem/10746, 2012 11 Wikipedia betreffende de Decembermoorden, https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Decembermoorden&oldid=51872315, 2015 12 UNHCHR,Rapport betreffende de Decembermoorden, 1983

(13)

13 Decembermoorden gaat het in het bijzonder om het recht op leven en het recht op een eerlijk proces.

1.5 Verweren en getuigen

1.5.1 Verweren

Bouterse heeft op drie verschillende momenten een verweer gevoerd betreffende de Decembermoorden. Het eerste moment was tijdens het onderzoek van de Inter-Amerikaanse commissie voor de Mensenrechten in 1983, het tweede moment was tijdens zijn verhoor op 28 juni 2001 en ten slotte tijdens zijn verhoor op 30 november 2004. In de rechtszaal is Bouterse geen enkele keer verschenen. Deze verhoren waren onderdeel van het gerechelijk vooronderzoek.Tijdens het onderzoek van de Inter-Amerikaanse commissie voor de Mensenrechten verklaarde Bouterse dat er in 1980 na de Sergeantencoup een samenzwering was ontstaan van drie leden van de Nationale Militaire Raad. Hierna volgden meerdere couppogingen, met als hoogtepunt de couppoging van Rambocus in maart 1982. Volgens Bouterse heerste er na vier ernstige couppogingen angst bij zijn manschappen. Ze riskeerden hun levens en de revolutie, bij elke couppoging.

Na de couppoging van Rambocus, werd er besloten dat het op deze manier niet langer verder kon. In 1982 werd er door de inlichtingendiensten informatie verkregen dat er een volgende couppoging zou plaatsvinden in december 1982. Deze couppoging zou plaatsvinden met behulp van buitenlandse troepen. Het doel van deze couppoging zou de beëindiging van de revolutie van Bouterse zijn.

Op basis van het voorgaande bedacht de Nationale Militaire Raad het plan van 7 op 8 december 1982. De slachtoffers van de Decembermoorden dienden volgens Bouterse tegengehouden te worden. Het geweld is excessief geweest, volgens Bouterse.

Bouterse verklaarde op 28 juni 2001 dat er een interventie zou plaatsvinden met behulp van buitenlandse troepen. Deze interventie zou moeten zorgen voor een omwenteling in Suriname. Dit zou een gewapende interventie zijn. Deze informatie zou door drie verschillende inlichtingendiensten zijn verkregen. Hierop heeft de Nationale Militaire Raad een strategie ontwikkeld en deze is in een draaiboek vastgelegd. Deze strategie had als doelstelling om de vijand te verblinden. De 16 tegenstanders zouden gearresteerd worden om vervolgens met vliegtuigen het land uitgezet te worden. Derby zou een belangrijke informant zijn geweest van Bouterse. Bouterse is naar eigen zeggen politiek verantwoordelijk en heeft niemand doodgeschoten.

(14)

14 Bouterse verklaarde op 30 november 2004 dat Derby een mol van hem is geweest. Er waren lijsten waarop de namen van slachtoffers stonden, als zijnde mogelijke coupplegers. De coup zou ondersteund worden door de CIA. Door Bouterse werd aangegeven dat er tevens sprake was van samenzweringen binnen zijn eigen gelederen. Zijn rechterhand in de revolutie, Horb, zou volgens Bouterse en anderen samenzweren met de CIA en plannen ontwikkelen om Bouterse en zijn regime te verwijderen.

1.5.2 Getuigen

Militair Flohr, ex-lijfwacht van Horb, verklaarde dat de plannen om de slachtoffers te arresteren en te doden, twee weken vóór de gebeurtenissen bekend waren14. Hij hoorde op 8 december 1982 schoten in Fort Zeelandia. Vervolgens werd Flohr door Rozendaal geroepen en zag daar diverse militairen waaronder Bouterse. Horb stuurde hem naar de tweede verdieping van het Fort. Daar zag hij de lijken van Rambocus en Sheombar liggen. Vervolgens zag hij Riedewald en Baboeram naast de lijken staan. Deze werden vervolgens door 16 personen met uzi’s om het leven gebracht. Daarna werd Daal door een militair gedood met een uzi en ten slotte zag hij Derby in het kantoor van Bouterse. Eén van de medecoupplegers bij de coup van 1980 en aanwezige bij de gebeurtenissen in Fort Zeelandia in 1982, is Rozendaal. Deze verklaarde tegenover de rechtbank dat Bouterse hem mededeelde dat hij Daal en Rambocus heeft gedood15. Bij eerdere verhoren heeft deze getuige verklaard dat Bouterse geen personen vermoord zou hebben. Rozendaal heeft in 2017 zelfmoord gepleegd vanwege de gebeurtenissen rondom Decembermoorden.

De belangrijkste getuige in de zaak Bouterse omtrent de hulp van buitenlandse krachten is Van Haperen16. Hij gaf in zijn verhoor op 30 juni 2009 aan dat hij voor een geheime tak van het Nederlands leger werkte en op de hoogte was van een machtsovername van Nederland. Verder gaf de getuige aan dat de slachtoffers betrokken waren bij de machtsovername door Nederland en de Verenigde Staten. De CIA zou een rol gespeeld hebben in het geheel. In zijn verhoor op 1 juli 2009 deelde hij mede dat Horb samen met de toenmalige president Chin-a-Sen contact had met de CIA. De slachtoffers zouden of deel uitmaken van een nieuw te vormen regering dan wel aan deze regering steun verlenen.

14 Getuigenverhoor 24 maart 2012, Krijgsraad te Paramaribo 15 Getuigenverhoor 24 maart 2012, krijgsraad te Paramaribo

(15)

15 De interventie zou in de nacht van 24 op 25 december 1982 plaatsvinden, maar is afgeblazen vanwege de Decembermoorden. Met 79 mensen zou de interventie plaatsvinden en er zou gerekend worden op 800 tot 1.200 doden. Op 2 juli 2009 verklaarde Van Haperen tijdens zijn verhoor dat Bouterse geliquideerd zou worden. De getuige verklaarde dat de Franse geheime dienst en een liquidatieteam uit België betrokken zouden worden bij de interventie.

Ten slotte heeft Van Haperen aangegeven dat vrienden van hem zijn omgekomen bij de Decembermoorden en hij daaromtrent geen leugenachtige verklaringen zou afleggen. De getuigenis van Van Haperen is volgens sommigen ongeloofwaardig, omdat de getuige tegenwoordig een financiële oplichter zou zijn. Dit hoeft echter niet te betekenen dat zijn verhaal een verzinsel is.

Verder wordt dit verhaal gedeeltelijk ondersteund door Janssen van Raay, voormalig lid van het Europees parlement. Van Raay beweerde te weten dat Frankrijk en de Verenigde Staten eind 1982 het plan zouden hebben gehad om het militaire bewind te beëindigen, maar dat Den Haag dit had afgewezen. Tegen de Haagsche Courant zei hij dat een lid van de Franse buitenlandse inlichtingendienst SDECE hem dit in 1990 had toevertrouwd tijdens een diner ter gelegenheid van een raket lancering in Frans Guyana. Het verhaal van Janssen van Raay wordt slechts ten dele uit een andere bron bevestigd, te weten de memoires van de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, George Shultz. 17

Door Horb werd over het draaiboek verklaard, dat in het draaiboek stond aangegeven dat de slachtoffers gearresteerd en gedood zouden worden18. Over Derby verklaarde hij dat Bouterse na een gesprek met Derby zou kijken of hij gedood diende te worden. Dit zou afhankelijk zijn van zijn medewerking. Verder werd aangegeven dat de slachtoffers gedood dienden te worden vanwege hun tegenwerking. Over Derby werd door voormalig politie-inspecteur Herman Doorson op het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij via Horb had gehoord dat Derby op de hoogte was van de invasieplannen van Nederland en de Verenigde Staten19. Derby had dit aan Horb verteld omdat hij zich zorgen maakte over een mogelijk bloedbad. Doorson was belast met het onderzoek naar de Decembermoorden en verklaarde hierover dat in het dossier hard bewijs aanwezig was dat Nederland van plan was om in 1982 een interventie te plegen. Wonderbaarlijk genoeg zijn alle drie exemplaren van de dossier sinds medio ‘90-er jaren spoorloos verdwenen.

17 A. BROUWER en R. ZWAAP, http://www.groene.nl/1997/35/brandend-geheim, 1997

18 De Decembermoorden in Suriname, een verslag van een ooggetuige, Bussum: Het Wereldvenster ,1995 19 Getuigenverhoor 9 juli 2011, Krijgsraad te Paramaribo

(16)

16 Ten slotte heeft de broer van John Baboeram, genaamd Dew Baboeram, in 2017 tijdens een persconferentie aangegeven dat zijn broer wel degelijk betrokken was bij coupplannen tegen het militaire regime20.

(17)

17

Hoofdstuk 2. Gewapend conflict

2.1 Inleiding

Was er in december 1982 in Suriname sprake van een oorlogssituatie? Het antwoord op deze vraag is belangrijk om te kunnen onderzoeken of Bouterse in relatie tot de Decembermoorden een beroep kan doen op het gebruik van legitiem militair geweld. Wanneer er in Suriname ten tijde van de Decembermoorden een gewapend conflict heerste, kunnen de slachtoffers wellicht gekwalificeerd worden als combattanten. Dit zou betekenen dat zij een legitiem doelwit waren.

2.2 Terminologie

De term oorlog is in internationale verdragen vervangen door de term gewapend conflict. Er bestaan twee types gewapende conflicten, namelijk internationale gewapende conflicten en niet-internationale gewapende conflicten. Een gewapend conflict wordt feitelijk vastgesteld aan de hand van de omstandigheden ter plaatse.21. De vier verdragen van Genève van 1949 stellen dat de toepasbaarheid van het internationaal humanitair oorlogsrecht afhankelijk is van de feitelijke situatie, zoals beschreven in gemeenschappelijk art. 2 van de verdragen22. Een internationaal gewapend conflict is in eerste instantie een conflict tussen twee of meer staten. In de zaak Tadic stelde het ICTY vast, dat er sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict bij langdurig gewapend geweld tussen de overheid en één of meer gewapende groeperingen of tussen groeperingen onderling.23 Een 30 uur durende aanval met 42 personen op een militaire basis is volgens de Tablada-zaak geen gewapend conflict.24. In de Lamaj-zaak wordt de nadruk gelegd op de aanwezigheid van een bevelstructuur en dat men instaat moet zijn om militaire operaties uit te voeren. Intensiteit is in deze zaak ook een belangrijke factor, de vijandelijkheden dienen een minimaal niveau van intensiteit te hebben.25

In april 2008 probeerde het ICTY in de Haradinaj-zaak verder te verduidelijken wat men onder langdurig gewapend geweld dient te verstaan.26 De conclusie was dat de intensiteit van

21 R. BARTELS, gewapend conflict is geen eenduidig begrip, jaarboek Internationaal Humanitair recht, pagina 71, 2008 22 Idem

23 Idem

24ACHR Report No. 55/97, Case No. 11.137, Argentina, OEA/Ser/L/V/II.97, Doc. 38, 1997 25 The Prosecutor v. Fatmir Limaj, Judgment, Case No. IT-03-66-T, paragraaf 94 -170, 2005

(18)

18 gevechtshandelingen belangrijker zijn dan de duur27. De belangrijkste factoren waarnaar gekeken wordt om een niet-internationaal conflict te herkennen, is het aantal confrontaties, de intensiteit, de organisatiegraad, het aantal vechtende personen en hun functie. Verdere factoren kunnen duur, hoeveelheid en type munitie, aantal slachtoffers, materiële schade en gevluchte burgers zijn.

2.3 Suriname 1982

De onderbreking van de constitutionele orde in Suriname begon op 25 februari 1980, toen Bouterse met zijn manschappen de Sergeantencoup pleegde. Op basis van een mogelijke tegencoup in 1980 kondigde het Militair Gezag op 13 augustus 1980 de volgende maatregelen aan via Algemeen Decreet28. Ten eerste zou de regering worden gevormd door het Militaire Gezag in samenwerking met de President en de Raad van Ministers. Ten tweede zou het Militaire Gezag een nieuwe President benoemen. Dit impliceert dat het ontslag van Johan Ferrier door het Militaire Gezag werd aanvaard. Verder werd een staat van beleg afgekondigd voor het gehele grondgebied en werd de Grondwet in z’n geheel geschorst. Ten slotte werden alle bevoegdheden van het parlement geschorst tot nader orde.

"Op 14 augustus 1980 werd bij Algemeen Decreet aanvaard dat Hendrick Chin a Sen tot President werd benoemd. Deze benoeming aanvaardde hij op 15 augustus 1980 29."

Vanwege de loop van de politieke ontwikkelingen in Suriname en de toegepaste methoden van het Militaire Gezag zijn er ernstige conflicten geweest gedurende de reageerperiode van Chin a Sen. Er waren ten tijde van zijn regeerperiode verschillende machtscentra. De verdeling van bevoegdheden was onduidelijk.

Op 15 augustus 1981 wordt er een tegencoup gepleegd, onder leiding van Wilfred Hawker. Deze coup mislukt. Als gevolg van de ontstane meningsverschillen met Chin a Sen verzocht het Militair Gezag om de regeringsbevoegdheden onvoorwaardelijk aan het Militair Gezag over te dragen30. In februari 1982 leidden die conflicten uiteindelijk tot het aftreden van Chin a Sen, op verzoek van het Militair Gezag.31 Vervolgens werd Frederik Ramdat Misier aangewezen als de nieuwe President van Suriname. Op 11 maart 1982 werd de meest

27 R. BARTELS, gewapend conflict is geen eenduidig begrip, jaarboek Internationaal Humanitair recht, pagina 71, 2008 28 De decembermoorden in Suriname, een verslag van een ooggetuige, Bussum: Het Wereldvenster,1995

29 CIDH, Rapport over de Mensenrechtensituatie in Suriname, pagina 21, 1983 30 Algemeen Decreet A-3, Staatsblad No. 9 , 1982

(19)

19 succesvolle tegencoup tegen Bouterse gepleegd. Deze tegencoup stond onder leiding van Surendre Rambocus. Hij was een zeer goed getrainde militair. Rambocus werd vóór deze tegencoup al eerder verdacht van samenspanning tegen Bouterse. De radio meldde op 11 maart 1982 dat het land was ingenomen. Rambocus heeft in de nacht Hawker bevrijd uit de Memre Boekoe Kazerne. Hawker zat gevangen voor de eerdere coup die hij had gepleegd. Rambocus en Hawker verschenen op de televisie en deelden mede dat de macht was overgenomen door een Nationale Bevrijdingsraad en dat de revolutie van Bouterse was beëindigd. Hoewel de tegencoup succesvol leek, liep vervolgens de bemanning van een pantserwagen over naar Bouterse. In die verwarring greep Bouterse zijn kans en liet Rambocus en Hawker arresteren. Rambocus werd vervolgens gevangengezet. Hawker werd in het ziekenhuis gearresteerd en vervolgens in Fort Zeelandia gedood.

Op 11 maart 1982 verklaarde het Militair Gezag in Suriname in staat van oorlog te zijn, door middel van een Algemeen Decreet32. Doordat het land in staat van oorlog verkeerde, konden grondrechten voor een bepaalde periode worden beperkt. Verder werd op 11 maart 1982 een Algemeen Decreet uitgevaardigd33, dat de militaire kaders bevoegd verklaarde om in staat van oorlog of bij afkondiging van de noodtoestand de doodstraf op te leggen, met als voorwaarde dat de verdachte gehoord diende te worden. Deze kaders konden, na het horen van de verdachte, hem ter dood veroordelen of besluiten dat de verdachte door de Krijgsraad zou worden berecht. De beslissing om de doodstraf op te leggen was onomkeerbaar en beroep was niet mogelijk.34

Op 23 maart 1982 werd de noodtoestand ingevoerd middels Algemeen Decreet35. Dit betekende dat grondrechten beperkt of opgeschort konden worden. Het Militair Gezag heeft deze maatregelen getroffen vanwege de coup van 11 maart 1982 en mogelijke toekomstige tegencoups. Deze algemene decreten tonen aan dat er beleidsmatig gezien een staat van oorlog in het land was en er een noodtoestand heerste.

Decreet No. C-64 van 25 maart 1982 formaliseerde de centralisatie van de staatsmacht door te regelen dat het hoogste regeringsgezag in Suriname zou worden uitgeoefend door het Beleidscentrum. De samenstelling daarvan zou worden bepaald door het Militair Gezag. Gesteld kan worden dat de politieke macht in Suriname bij het Militair Gezag lag. Het Militair

32 Algemeen Decreet A-7 Staatsblad No. 50, 1982 33 Algemeen Decreet A-74 Staatsblad No. 51, 1982

34 De Decembermoorden, geraadpleegd op 6 augustus 2015, http://www.decembermoorden.com/documenten.html, 1983 35 Algemeen Decreet A-8 Staatsblad No. 58, 1982

(20)

20 Gezag had zichzelf uitgebreide uitvoerende en wetgevende bevoegdheden toegekend. Ook oefende het Militair Gezag invloed uit op de rechtsprekende macht. "Daardoor ontstond een situatie waarbij er géén hogere instantie bestond, die de legaliteit en legitimiteit van de beslissingen van het Militaire Gezag beoordeelde36." De Grondwet functioneerde niet meer, daardoor verving iedere decreet het voorgaande.37

Hoewel dit lijkt op een dictatuur, kunnen dit ook aanwijzingen zijn voor een gewapend conflict. Op 11 maart 1982 verklaarde het Militair Gezag in staat van oorlog te zijn. De schorsing van de grondwet geschiedt tijdens een gewapend conflict. Het Militaire Gezag in Suriname had buitengewone bevoegdheden in 1982. In het algemeen zijn buitengewone bevoegdheden gangbaar tijdens een gewapend conflict. Hoewel buitengewone bevoegdheden tijdens een gewapend conflict behoren tot de status quo, behoort de doodstraf zonder enige vorm van proces hier niet toe.

Van februari 1980 tot december 1982 zijn er mogelijk meerdere tegencoups gepleegd. De eerste coup werd volgens Bouterse gepleegd op 30 april 1980, onder leiding van Fred Ormskerk. Vervolgens zou er in 1980 een samenzwering binnen de eigen gelederen van Bouterse zijn geweest om een coup te plegen. De volgende coup werd gepleegd door Hawker op 15 maart 1981 en ten slotte de coup van Rambocus op 11 maart 1982. Dit houdt in dat in een periode van ruim 2 jaar er mogelijk vier coups zouden zijn gepleegd. Voor alle coups van 1980 is er in mindere mate bewijs te vinden in documentatie en in mediastukken. Voor de coups in 1981 en in 1982 is er ruim bewijs aanwezig.

Zoals eerder beschreven waren er aanwijzingen voor de groep van Bouterse dat er in december 1982 een coup zou plaatsvinden met behulp van buitenlandse troepen.38 Dit ondersteunt de assumptie dat er mogelijk een staat van oorlog heerste in het land. Zoals hierboven aangegeven zijn er meerdere factoren die kunnen wijzen op een gewapend conflict. De wapens die gebruikt werden tijdens de tegencoups waren bijvoorbeeld uzi’s en pantserwagens. Ook aan de zijde van Bouterse werden dergelijke wapens gebruikt. Rambocus en Hawker hadden in maart 1982 bijna het gehele land ingenomen van Bouterse, terwijl Bouterse het gehele leger en militaire middelen tot zijn beschikking had. Verder waren Rambocus, Hawker en diverse medecoupplegers militairen die gedegen getraind waren. Door

36 CIDH, Rapport over de Mensenrechtensituatie in Suriname, pagina 26, 1983

37De Decembermoorden, geraadpleegd op 6 augustus 2015, http://www.decembermoorden.com/documenten.html, 1983 38 Verhoor Bouterse op 28 juni 2001, Van Haperen, 2 juli 2009 te Paramaribo

(21)

21 deze feiten is voldaan aan de voorwaarde van intensieve gevechten. Tevens is er sprake van langdurige gevechten, echter is deze voorwaarde minder van belang dan de intensiteit.

Het aantal vechtende personen tijdens de verschillende couppogingen was wisselend. Bouterse had het gehele leger tot zijn beschikking, maar er liepen tijdens de coup van maart 1982 soldaten over naar de zijde van Rambocus. Een andere factor is de organisatiegraad. Bouterse was legerleider en had alle middelen tot zijn beschikking. De coup van 1982 had een hoge organisatiegraad, gezien de bereikte doelstellingen. De andere coups waren georganiseerd, maar niet zo goed als de coup in 1982. Voorts was er het gevaar van een mogelijke interventie met buitenlandse troepen in samenwerking met Surinaamse onderdanen.

Zo was er bij alle coups sprake van een zekere organisatie- en commandostructuur bij de tegencoupplegers. Bij de ene tegencoup was de organisatiegraad hoger dan bij de andere. Bij de coups vóór 11 maart 1982 was er geen sprake van gewapend conflict, maar eerder van sporadische gewelddadige handelingen. De coups vóór 11 maart 1982 hadden een niveau van geweld en intensiteit waarbij de mogelijkheid er waarschijnlijk niet was dat de macht overgenomen zou worden.

Gezien de duur en de intensiteit van de gevechtshandelingen heerste er mogelijk een gewapend conflict vanaf 11 maart 1982. Alle couppogingen tegen het regime van Bouterse werden door militairen gepleegd.

Vanwege de voorgaande feiten en de beleidsmatige keuzes van het Militair Gezag is te concluderen dat er mogelijk sprake was van een gewapend conflict. Hoewel het aan de rechter is om vast te stellen of er een gewapend conflict heerste in 1982, is het mijn overtuiging dat hiervan wel degelijk sprake was.

(22)

22 Hoofdstuk 3. Miltair geweld

3.1 Inleiding

Wanneer er een buitenlandse invasie met behulp van lokale personen zou plaatsvinden, zouden er manschappen van Bouterse gewond dan wel dood kunnen geraken. Dit geldt tevens voor burgers. Bouterse was bevelhebber van het Nationaal leger van Suriname en had de plicht om de veiligheid van het land te garanderen. Een invasie met buitenlandse troepen zou de veiligheid van het land in gevaar kunnen brengen.

Door middel van het veiligheidsbeleid verzekert een staat zijn onafhankelijkheid en integriteit. De inzet van de krijgsmacht is essentieel om de soevereiniteit en territoriale integriteit van een staat te garanderen39.

Volgens art. 4 van de Wet Nationaal Leger heeft de President in de functie van opperbevelhebber het hoogste gezag over het Nationaal Leger. De Bevelhebber van het Nationaal Leger is belast met de bevelvoering over het Nationaal Leger. Ten tijde van de Decembermoorden was Bouterse de bevelhebber en was Ramdat Misier president van Suriname. Deze had echter geen macht als opperbevelhebber. In dit hoofdstuk zal geanalyseerd worden welke limieten aan oorlogshandelingen worden gesteld. Dit wordt vervolgens toegepast op de Decembermoorden.

3.2. Internationaal oorlogsrecht

Het oorlogsrecht bestaat uit jus ad bellum en jus in bello. Het jus ad bellum behandelt de omstandigheden waaronder legitiem oorlog gevoerd kan worden. Het jus in bello regelt de handelswijze van de partijen tijdens de oorlog.

Het jus ad bellum wordt beschreven in het Handvest van de Verenigde Naties. In art. 2 lid 4 VN-Handvest staat het geweldsverbod geformuleerd, dit houdt in dat alle leden de territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van staten dienen te respecteren. Er zijn twee uitzonderingen op het geweldsverbod, namelijk het recht op zelfverdediging zoals omschreven in art. 51 VN-Handvest en de autorisatie van militair optreden door de Veiligheidsraad krachtens Hoofdstuk VII van het VN-Handvest.

Art. 51 VN-Handvest beschrijft twee vormen van zelfverdediging, individuele zelfverdediging en collectieve zelfverdediging. Individuele zelfverdediging houdt in dat een

(23)

23 staat zich verdedigt tegen de agressie van andere staat. Collecteve zelfverdediging houdt in dat een collectief van staten een staat te hulp schiet wanneer deze wordt aangevallen, zoals bijvoorbeeld in het geval van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). In principe dient een staat een hulpverzoek te overleggen, wanneer deze hulp wenst van andere staten.

Volgens Fletcher en Ohlin is het recht op collectieve zelverdediging ruimer dan staten bijstaan tijdens een gewapend conflict. Volgens de auteurs is er geen autorisatie van de Veiliheidsraad nodig voor een humanitaire interventie. Ze baseren zich op de Franse versie van het Handvest van de VN. In de Franse versie staat légitime défense, in de Engelse versie staat the inherent right of self-defence. Ze beargumenteren dat légitime défense breder is dan de Engelse formulering voor het recht op zelfverdediging. Een humanitaire interventie valt volgens hun onder het recht op zelfverdediging, zoals omschreven in de Franse versie. Deze interventie kan mede plaatsvinden voor niet-statelijke actoren.40

De voorwaarden voor zelfverdediging staan geformuleerd in art. 51 VN-Handvest. Ten eerste moet er een gewapende aanval hebben plaatsgevonden. Er is geen eenduidige uitleg voor het begrip gewapende aanval, er moet wel sprake zijn van een zekere agressie tegen een lid van de Verenigde Naties. Er moet sprake zijn van een niveau van geweld dat ernstige consequenties kan hebben en heeft, zoals omschreven in de Nicaragua-zaak.

De gekozen zelfverdediging moet direct na de gewapende aanval ingezet worden. Zelfverdediging is alleen legitiem wanneer deze op de juiste moment plaatsvindt. Er moet sprake zijn van subsidiariteit en proportionaliteit. Deze actie dient gemeld te worden bij de Veiligheidsraad en ten slotte moet de zelfverdedigingsactie gestaakt worden wanneer de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen heeft getroffen om de internationale vrede en veiligheid te garanderen.

Soms is het echter onduidelijk wanneer een staat schuldig is aan agressie. In resolutie 3314 van de Algemene vergadering van de VN staat aangegeven dat een Staat schuldig is aan agressie wanneer zij substantieel betrokken is bij de activiteiten van groepen die handelingen verrichten equivalent aan een gewapende aanval.

Suriname was ten tijde van de Decembermoorden een militair dictatuur, daarom is het belangrijk om vast te stellen wie de autoriteit op dat moment had. Op basis van het internationaal recht en gewoonten zijn er criteria ontwikkelt die staten in acht nemen bij het erkennen van regeringen. Ten eerste dient de eigen bevolking en de internationale gemeenschap de regering te erkennen als legitiem. Ten tweede moet de regering de intentie hebben aan haar

(24)

24 internationale verplichtingen te voldoen. Tenslotte behoort de staat zich in te zetten om de mensenrechten van haar burgers te beschermen.41 In principe wisselen regeringen zonder enige vorm van erkenning, maar erkenning is van belang wanneer de regering op een onlegitieme wijze aan de macht komt. Afkeuring van een regering die op deze wijze aan de macht is gekomen, geschiedt door een niet-erkenning.

Het jus in bello behandelt de handelswijze waarop partijen oorlog voeren. Een andere term hiervoor is het internationaal humanitair recht, het heeft als doel om de schadelijke gevolgen van een gewapend conflict te beperken.

Bij oorlogshandelingen dient men zich te houden aan de beginselen van discriminatie, verbod op onnodig lijden en een humane behandeling. Militaire noodzaak is een onderdeel van deze beginselen. Daarom kan militaire noodzaak nooit een rechtvaardiging zijn om deze beginselen te overtreden.

De Martens Clausule behelst het idee dat het recht van de strijdende partijen om hun methoden of middelen van oorlogvoering te kiezen, niet onbeperkt is42. Dit werd voor het eerst formeel vastgelegd in de Haagse Conventie van 1899 en werd vervolgens bevestigd in de Haagse Conventie van 190743. Deze beginselen zijn in meerdere verdragen geformuleerd en worden erkend door internationale tribunalen. In de Tadic zaak bevestigde het ICTY de toepasbaarheid van de beginselen op niet-internationale gewapende conflicten44.

3.3 Decembermoorden 3.3.1 Jus ad Bellum

Het gewapend conflict was begonnen in maart 1982. Het verweer van Bouterse hield in dat er in december 1982 een buitenlandse interventie zou plaatsvinden. De slachtoffers zouden samenwerken met de verschillende landen die de interventie zouden plegen. De souvereiniteit van Suriname stond op het spel. Er is bewijs dat een buitenlandse interventie mogelijk ophanden was. Hoewel Bouterse aangaf dat de slachtoffers het land uitgezet zouden worden, zijn de slachtoffers gemarteld en vermoord. De eerste voorwaarde, opgesomd in art. 51 VN-Handvest, is dat er een gewapende aanval moet hebben plaatsgevonden. Hiervan is echter nog geen sprake,

41 M.J. PETERSON, Recognition of governments: Legal doctrine and state practice, pagina 77, Palgrave Macmillan, 1997. 42 Martens Clausule, preambule Haagse Coventie 1899 en Haagse Conventie 1907

43 Art 22 Haagse Conventie van 1907

44 ICTY, The Prosecutor v. Dusko Tadic, Decision on the Defence Motion for Interlocutory Appeal on Jurisdiction, IT-94-1-A, paragraaf

(25)

25 aangezien het ging om een toekomstige dreiging. Wanneer er nog geen gewapende aanval heeft plaatsgevonden, kan een staat zich verdedigen op basis van preëmptieve zelfverdediging. Preëmptieve zelfverdeding houdt geanticipeerde zelfverdediging in, er is een op handen zijnde aanval. Dit houdt in dat ingrijpen nodig is om een onmiddellijke en evident gevaar te elimineren.

De voorwaarden hiervoor zijn opgesomd in de Carolina-zaak. Ten eerste moet het gebruik van geweld noodzakelijk zijn, dit houdt in dat er geen alternatieven zijn. De aanval dient op handen te zijn, hierover moet geen twijfel bestaan. Er moet een onmiddellijke dreiging zijn die een handeling vereist. Verder moet het geweld proportioneel zijn, er moet evenredigheid bestaan tussen de dreiging en het gebruikte geweld. Hoewel er bewijzen zijn dat er in Suriname een interventie zou worden gepleegd. Is het bewijs onvoldoende om aan de voorwaarden zoals genoemd in de Caroline-zaak te voldoen? Op basis van de naar voren gebrachte bewijsmiddelen in de rechtszaak en onderliggende stukken, is er bewijs voor een mogelijke interventie, maar geen onmiddellijke dreiging die een preëmptieve zelfverdediging rechtvaardigd.

De tijdsperiode is de tweede voorwaarde, de zelfverdedigingsactie moet direct na een aanval plaatsvinden. In deze casus heeft de aanval nog niet plaatsgevonden. De aanval waartegen men zich verdedigt moet ophanden zijn. Hiervoor is echter onvoldoende bewijs.

Subsidiariteit en proportionaliteit zijn de derde voorwaarde. Het is moeilijk te onderzoeken of een oorlogshandeling het laatste redmiddel zou zijn om een buitenlandse interventie te voorkomen, aangezien dit soort afwegingen vaak wordt gemaakt op basis van informatie van geheime inlichtingendiensten. Op basis van de huidige informatie is er geen sprake van subsidiariteit. De slachtoffers zaten vast, ze vormden geen gevaar.

Wat betreft de proportionaliteit is te beargumenteren, dat vijftien doden mogelijk acceptabel is in relatie tot 800-1.200 slachtoffers. Dit zou mogelijk zijn wanneer de interventie zou plaatsvinden. Proportionaliteit betekent dat de er een balans is tussen de gevolgen van een oorlogshandeling en de doelstelling die oorlogshandeling moet realiseren. Dit houdt mede in dat de aanval met de juiste intentie wordt gedaan, een wraakactie is niet de juiste intentie.

De zelfverdedigingsactie is niet gemeld bij de VN-veiligheidsraad en is er ook geen sprake geweest van beëindiging van de zelfverdediging op het moment dat de VN-Veiligheidsraad de noodzakelijk maatregelen had getroffen. De VN-veiligheidsraad heeft geen enkele rol gespeeld in deze kwestie.

(26)

26 Ten slotte de voorwaarde betreffende een legitieme autoriteit. In beginsel accepteerde de bevolking van Suriname de machtsovername van Bouterse en werd hij erkend als legitieme leider van Suriname. Door de internationale gemeenschap is na de Sergeantencoup geen noemenswaardige negatieve kritiek geuit. Dit kan worden gezien als vorm van erkenning van de legitimiteit van de autoriteit Bouterse. Verder heeft de staat ten tijde dat Bouterse feitelijk aan de macht was, niet de rechten van andere staten geschonden. Het Algemeen Decreet A-11 van 25 maart 1982 stelde vast welke rechten en plichten de burgers in Suriname hadden, nadat de Grondwet van 1975 werd afgeschaft. Na het onderzoek van de Inter-Amerikaanse Commissie van de Mensenrechten in 1983, kwam het orgaan tot de conclusie dat: "alhoewel de Commissie geen uitgebreide studie heeft gedaan naar de naleving van de economische, sociale en culturele rechten, kan naar voren worden gebracht dat de huidige regering zich heeft ingespannen deze rechten te verwezenlijken45." Deze regering stond feitelijk onder leiding van Bouterse. Men kan op basis hiervan concluderen dat de staat zich heeft ingezet om de mensenrechten van haar burgers te waarborgen.

3.3.2 Jus in bello

Tijdens een gewapend conflict zijn de oorlogshandelingen van partijen beperkt. Discriminatie dient altijd plaats te vinden tussen combattanten en burgers. Een onderscheid moet tevens gemaakt worden tussen militaire en civiele objecten. De toepassing van het beginsel van discriminatie als regel in niet-internationaal gewapende conflicten is bevestigd in de Tadic zaak46. Bij de aanval is onderscheid tussen combattanten en niet-combattanten gemaakt. De aanval was slechts gericht op personen, die volgens Bouterse te bestempelen waren als combattanten. De aanval heeft in een gesloten fort plaatsgevonden, zonder dat de rest van de bevolking in gevaar was.

Er waren drie gebouwen vernietigd. Dit waren twee gebouwen van de media en één van de vakbond. In de Tadic uitspraak is bepaald dat in beginsel alle civiele objecten bescherming genieten tijdens een niet–internationaal gewapend conflict. Wanneer een civiel object wordt gebruikt voor een militaire doelstelling, verliest het object haar bescherming47. In het dossier is geen bewijs geleverd dat deze gebouwen te kwalificeren waren als militaire objecten.

45 CIDH, Rapport over de Mensenrechtensituatie in Suriname, pagina 48, http://www.decembermoorden.com/documenten.html, 1983 46 ICTY, The Prosecutor v. Dusko Tadic, paragraaf 122 en paragraaf 127, 1995

47 ICTY, The Prosecutor v. Dusko Tadic, Decision on the Defence Motion for Interlocutory Appeal on Jurisdiction, IT-94-1-A, paragraaf 119

(27)

27 Combattanten zijn strijders die deel uitmaken van een strijdkracht, dissidente strijdkrachten of andere georganiseerde gewapende groeperingen die direct actief aan de vijandelijkheden deelnemen. De uitdrukkingen actieve participatie en directe deelneming wordt in de Conventies van Genève en de Aanvullende Protocollen door elkaar gebruikt. Het gaat in deze om het causale verband tussen de actieve participatie en de gevolgen hiervan. Er is een verschil tussen actieve en directe participatie aan vijandelijkheden en de participatie aan oorlogsinspanning.

Rambocus was een combattant tijdens het gewapend conflict, aangezien hij deelnam aan de couppoging van maart 1982. De overige slachtoffers waren hier geen onderdeel van. De overige slachtoffers konden alleen een combattant zijn, wanneer zij actief deelnamen aan een mogelijke aanval. Wanneer zij een mogelijke aanval zouden voorbereiden en uitvoeren met behulp van buitenlandse machten zouden ze gekwalificeerd kunnen worden als combattanten. Hiervoor is echter geen bijwijs. Rambocus was een combattant tijdens de Decembermoorden, aangezien hij tijdens een niet-internationaal gewapend conflict gevangen is genomen. Bij een niet-internationaal gewapend confllict verliest een combattant niet zijn status als combattant bij gevangenname. Bij een internationaal gewapend confllict verkijgt deze de status van prisoner of war48. Rambocus werd daarom niet beschermd door het internationaal humanitair recht.

In het strafrechtelijk proces van Kordic en Cerkez voor het ICTY49 werd als verdediging naar voren gebracht dat de militaire operatie diende als zelfverdediging. In de uitspraak is te lezen dat de betrokkenheid van een persoon aan een ‘defensieve operatie’ op zichzelf geen reden is voor uitsluiting van strafbaarheid. Er dient telkens naar de concrete omstandigheden en feiten gekeken worden of een defensieve operatie als strafuitsluitingsgrond kan worden gezien. Ook al is de zelfverdediging volgens het jus ad bellum gerechtvaardigd, dat betekent niet dat oorlogshandelingen tijdens de zelfverdediging volgens het jus in bello gerechtvaardigd zijn. De handelingen van Bouterse zijn niet volgens het jus ad bellum noch het jus in bello te rechtvaardigen.

48 M. BOTHE, Direct participation in hostilities in Non-International armed conflict, pagina 16, 2004 49 ICTY Prosecutor v. Kordic and Cerkez, Case No. IT-95-14/2-T, Judgment, 451, paragraaf 488- 452, 2001

(28)

28

3.4 Geloofwaardig van het verweer

Art. 51 VN-Handvest regelt de rechten en plichten van staten tijdens een gewapend conflict. Een belangrijk onderdeel is de intentie van het gebruik van het geweld. De intentie moet zijn om een aanval te beëindigen. De aanval mag niet gebruikt worden als wraakactie. Bouterse heeft als verweer aangegeven dat het geweld is gebruikt om de souvereiniteit en de burgers van Suriname te beschermen. Op basis hiervan is de analyse van art. 51 VN-Handvest gebaseerd. Het bovenstaande geldt niet wanneer de doelstelling was om af te rekenen met politieke tegenstanders. Bouterse heeft gedurende de rechtszaak geprobeerd om de vervolging stop te zetten, omdat er sprake zou zijn van een mogelijke noodtoestand. Buitenlandse machten zouden namelijk een rol spelen in de vervolging. Hoewel er wel degelijk bewijs was voor een mogelijke interventie, lijken de termen noodtoestand en buitenlandse machten een vast verweer voor Bouterse.

(29)

29

Hoofdstuk 4. Noodweer(exces) en Overmacht

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt onderzocht of Bouterse met betrekking tot de gebeurtenissen van december 1982 mogelijk een beroep kan doen op noodweer(exces)of overmacht.

In Suriname hebben de artikelen 65 (noodweer) en 66 (noodweerexces) Wetboek van Strafrecht een identieke wetsgeschiedenis als art.41 Wetboek van Strafrecht in Nederland vanwege de koloniale banden die Suriname met Nederland heeft.

De wet bevat twee vormen van overmacht, namelijk psychische overmacht en overmacht als noodtoestand. Beide vormen staan geformuleerd in art. 40 Wetboek van Strafrecht en art. 65 Wetboek van Strafrecht in Suriname.

4.2 Noodweer

De wettelijke vereisten van noodweer zijn dat er sprake moet zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed en dat deze geboden dient te zijn door de noodzakelijke verdediging.

De eerste eis die gesteld wordt, is dat er sprake moet zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.50 Een aanranding houdt in dat de aanrander de rechten van de verdachte schendt. Niet alleen een feitelijke aanranding levert noodweer op, het geldt tevens voor een onmiddellijk dreigend gevaar. Dit is bepaald in het Asbak-arrest uit 196551.

Uit het Vreesarrest uit 1932 blijkt dat enkel vrees voor een wederrechtelijke aanranding niet voldoende is voor een beroep op noodweer52. Men hoeft niet te wachten op een aanval van de aanrander, maar de aanval dient op handen te zijn. Van ogenblikkelijk is sprake wanneer de aanranding voortduurt dan wel ophanden is. Van een wederrechtelijke aanranding wordt gesproken wanneer de aanrander een recht van de verdachte, zonder zijn toestemming, aantast.

De eerste eis die de wet stelt is dat er sprake moet zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Bouterse was in 1980 aan de macht gekomen en de Decembermoorden hebben 1982 plaatsgevonden. In deze periode hebben vier couppogingen plaatsgevonden, waarvan die in maart 1982 de meest succesvolle was. Tijdens al deze pogingen

50 M.J. KRONENBERG en B. de WILDE, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, pagina 68-71, Kluwer, 2003 51 HR 2 februari 1965, NJ 1965, 262

(30)

30 was er volgens Bouterse een groot risico dat hij gedood zou worden. Volgens Van Haperen zou bij de interventie in december 1982 Bouterse vermoord worden. Bouterse had verder de angst om door iemand uit zijn eigen gelederen of door anderen gedood te worden.

Er was mogelijk sprake van een cyclus van aanrandingen. Deze cyclus van aanrandingen kunnen getypeerd worden als een constante aanranding. Het is mogelijk de voorgeschiedenis te beschouwen als een voortdurende acute dreiging. Dit betekent dat er sprake is van een acuut dreigend gevaar. Bij een gewapend conflict is er, net zoals bij een gijzeling, sprake van een constante acute dreiging, want zelfs als het geweld niet voortdurend is, is de dreiging dat wel53.

Verdediging van eigen lijf, eerbaarheid en goed is toegestaan, maar tevens lijf, eerbaarheid en goed van een ander. Een beroep op noodweer kan alleen slagen wanneer er sprake is van een verdediging tegen een aanranding. Volgens Bouterse werden de slachtoffers opgepakt, omdat hij en andere soldaten zich dienden te verdedigen tegen mogelijke aanranding.

De vereisten die men stelt aan de verdediging zijn dat de verdachte bewust is van de aanranding, verdediging is gericht tegen de aanrander en dat het doel van de verdediging is om de aanranding te vermijden dan wel te beëindigen54.

Het is mogelijk dat er sprake is van voorbedachten rade, maar dat men toch handelt in zelfverdediging. Dit is mogelijk in het geval van een constante aanranding. Hiervan is er bijvoorbeeld sprake wanneer een vrouw over een lange periode door haar man mishandeld wordt. De vrouw bedenkt een plan om haar man om het leven te brengen, maar moet zich verdedigen tegen een tegenaanval van haar man tijdens het uitvoeren van haar plan. Bouterse was bewust van de aanranding. Volgens hem was de verdediging gericht tegen zijn aanranders en de verdediging had als doel om de aanranders te stoppen. De verdediging hield in dat op 8 december 1982 veiligheidstroepen arriveerden bij de woningen van de slachtoffers en deze personen werden meegenomen. De verdachten werden vervolgens meegenomen naar Fort Zeelandia. Volgens Bouterse zouden de slachtoffers het land uitgezet worden. Alle slachtoffers zouden tijdens een ontsnapping gedood zijn. De folteringen bewijzen dat de slachtoffers niet tijdens een ontsnappingspoging zijn gedood.

De term geboden refereert aan de proportionaliteit en de term noodzakelijk aan de subsidiariteit. Het proportionaliteitsvereiste is ontwikkeld om te onderzoeken of de keuze van de verdediging en de intensiteit evenredig is aan de aanranding55. De proportionaliteit wordt

53 R. ter HAAR en G.H.MEIJER, Praktijkwijzer strafrecht 02, pagina 83, Wolters Kluwer ,2009

54 M.J. KRONENBERG en B. de WILDE, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, pagina 68-69, Kluwer, 2003 55 Idem, pagina 69-70

(31)

31 getoetst op basis van de keuze van de verdedigingswijze en de intensiteit hiervan56.

De personen die verdedigd moesten worden, waren Bouterse en andere soldaten. Hier tegenover staan vijftien slachtoffers die gefolterd zijn en vervolgens zijn gedood. Hoewel er sprake was van verschillende couppogingen en samenzweringen tussen 1980-1982 en er wel degelijk aanwijzingen waren voor een volgende couppoging, is het niet te rechtvaardigen dat de slachtoffers op deze manier zijn gedood.

Het subsidiariteitsvereiste is ontwikkeld om te onderzoeken of er alternatieve middelen aanwezig waren om de aanranding te beëindigen dan wel te voorkomen. Wanneer hiervan sprake is, is de aanval niet noodzakelijk geweest.

Vanaf de jaren ’80 hanteerde de rechtsspraak het onttrekkingsvereiste. Dit vereiste houdt in dat dat bij een aanranding de optie om te vluchten als eerste bekeken dient te worden57. De strafrechter houdt tegenwoordig minder vast aan het onttrekkingsvereiste. In een casus van de Hoge Raad in 2004 deed de situatie zich voor dat de verdachte werd geïnformeerd dat een aantal mannen van de zogenaamde Juliëtbende naar hem op zoek was·. De verdachte werd medegedeeld dat hij onmiddellijk moest schieten wanneer de mannen er zouden zijn, anders zou hij gedood worden of gewond raken. De groep kwam de woonwagen van de verdachte binnen en er brak een vuurgevecht uit. De verdachte was gewond, maar had als eerste geschoten. De Hoge Raad oordeelde dat, ondanks dat verdachte had nagelaten om te vluchten en op de mannen had gewacht, een beroep op noodweer niet kon worden uitgesloten.

Het feit dat Bouterse niet vluchtte, hoeft een beroep op noodweer niet uit te sluiten. Dit valt te concluderen uit de jurisprudentie van de Hoge Raad 2004 over de man die door leden van de Juliëtbende gezocht werd.

Bouterse had een alternatief, hij had de slachtoffers voor een langere periode gevangen kunnen houden tot het gevaar was geweken. Personen die in de gevangenis zitten kunnen geen personen doden of meedoen aan een interventie. Voorts is de Garantenstellung een onderdeel van de subsidiariteitstoets, deze term houdt in dat er op een persoon met een bijzondere kwaliteit een grotere verantwoordelijkheid rust. Het is objectief gezien normaal dat een persoon in het leger met een hoge functie weet dat hij de minst schadelijke middelen dient te gebruiken.

De verdediging van Bouterse tegen een mogelijke aanranding voldeed niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De gevangename van de slachtoffers was voldoende om

56 Idem, pagina’s 70-71

(32)

32 de veiligheid van Bouterse en zijn manschappen te garanderen. Daarom zal een beroep op noodweer niet slagen.

4.3 Noodweerexces

Rationele beweegreden vormen meestal de basis voor strafbare feiten, dit is echter miet altijd het geval. In bepaalde gevallen wordt er door een verdachte echter gehandeld op basis van emoties58. Een concreet voorbeeld hiervan is noodweerexces. Dit wordt in Nederland geformuleerd in art. 41 lid 2 Sr en in Suriname in art. 66 lid 2 Wetboek van Strafrecht. Het verweer van Bouterse tijdens het onderzoek van de Inter-Amerikaanse commissie voor de Mensenrechten was dat er angst heerste bij hem en zijn manschappen. Vanwege deze angst zouden hij en zijn manschappen de grenzen overschreden hebben.

Er bestaat discussie over de vraag of noodweerexces alleen de proportionaliteit compenseert of tevens de subsidiariteit. De jurisprudentie is niet eenduidig over dit vraagstuk. Er is jurisprudentie waarin de subsidiariteit tevens wordt geëxcuseerd, naast de disproportionaliteit59. Er zijn tevens uitspraken die het tegendeel beargumenteren60. De geschreven literatuur hierover is ook niet eenduidig. Zo is De Hullu61 van mening dat subsidiariteitsproblemen niet opgelost kunnen worden met noodweerexces, Machielse62 is juist van mening dat tevens subsidiariteitsproblemen opgelost kunnen worden met noodweerexces. De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit gelden wel bij noodweerexces, maar worden door de rechter anders ingevuld63. Dit vanwege het feit dat noodweer een rechtvaardigingsgrond is en noodweerexces een schulduitsluitingsgrond is. Ten slotte is er bij noodweerexces sprake van dubbele causaliteit. Dit betekent dat er een causaal verband dient te bestaan tussen de aanranding en de hevige gemoedsbeweging enerzijds en tussen de hevige gemoedsbeweging en de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging anderzijds64. Dit houdt in dat er een relatie moet bestaan tussen de constante aanranding en de

58J.M. ten VOORDE, noodweerexces in ontwikkeling, pagina 1, Amsterdam, 2009

59 HR 13 juni 2006, LJN 3569 60 HR 13 juni 2006, LJN 3569

61 J. de HULLU, Materieel strafrecht: over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, pagina 307

Kluwer, 2006

62 A.J.M. MACHIELSE, Noodweer in het strafrecht, Amsterdam: Stichting Onderzoek Recht en Beleid,1986 63 HR 7 december 1999, NJ 2000, 263, m.nt. J. de Hullu

(33)

33 hevige gemoedstoestand en een relatie tussen de hevige gemoedstoestand en de overschrijding van de grenzen.

Het uitgangspunt van de hevige gemoedstoestand is niet de emoties van de dader in kwestie, maar een gemoedstoestand die onder dezelfde omstandigheid ook bij een ander normaal mens zou optreden·. De norm wordt dus geobjectiveerd. Zou een persoon in dezelfde functie van Bouterse, dezelfde gemoedstoestand hebben gehad? De vraag dient negatief beantwoord te worden, aangezien personen met dezelfde functie en onder dezelfde omstandigheden niet zo’n heftige gemoedstoestand zouden hebben. Bevelhebbers dienen onder immense druk hun taken te realiseren.

Voorbedachten rade sluit noodweerexces niet uit, maar indien voorbedachten rade is bewezenverklaard wordt door de rechter noodweerexces meestal niet aangenomen65. In deze casus was er sprake van voorbedachte rade, aangezien er een draaiboek was. Bouterse en zijn medeverdachten hebben van te voren een plan ontwikkeld.

De mate waarin de grenzen zijn overschreden bij de verdediging van de verdachte zijn van belang, er is namelijk een proportionaliteitstoets66. Hierbij wordt de ernst van de aanranding en de hevigheid van de gemoedstoestand meegenomen in de overweging van de rechter67. De hoedanigheid van de aanrander is tevens van belang, aangezien dit een relatie kan hebben met de hevige gemoedstoestand van de verdachte. Hoewel de proportionaliteitstoetsing anders is dan die bij noodweer, zijn er wel degelijk grenzen bij de verdediging onder een hevige gemoedstoestand.

Er was een relatie met de slachtoffers, aangezien deze op verschillende manier verzet hebben gepleegd tegen het regime van Bouterse. De verdediging hield volgens Bouterse in dat de slachtoffers werden opgepakt en vervolgens het land uitgezet zouden worden. De slachtoffers zouden tijdens een ontsnapping zijn gedood. Forensische onderzoek heeft uitgewezen dat de slachtoffers gefolterd waren voor hun dood. Een van de slachtoffers is doodgebloed aan zijn verwondingen. Dit wijst erop dat er geen sprake was van een ontsnapping, maar dat de slachtoffers met voorbedachte rade zijn gedood.

Met betrekking tot de dubbele causaliteit is het uitgangspunt: "dat de door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang dient te zijn geweest voor de gedraging, maar andere factoren mogen mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die

65 HR 7 december 1999, NJ 2000, 263, m.nt. J. de Hullu

66 J.M. ten VOORDE, noodweerexces in ontwikkeling, pagina 3, Amsterdam, 2009 67 Idem

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

On na to gaan of Dienstverlening inderdaad in pleats komt van de onvoor- waardelijke vrijheidsstraf is aan Officieren van Justitie en rechters gevraagd wet voor straf zij in

De net[o bancaire binnenlandse kredietverlening aan de publieke sector, die de verdrin- ging van de particuliere investeringen zou kunnen bewerkstelligen, is per definitie gclijk

De STOWA-bestanden omvatten gegevens omtrent fysische en chemische variabelen. beheersvariabelen en de biotische variabelen fytoplankton. zoöplankton,

Van de duidelijke voorkeur van preimot- vrouwtjes voor planten van 12 tot 16 mil- limeter dik kan gebruik worden gemaakt om aantasting van een gewas te vermij- den.. Dit kan door

Hieruit volgt dat het matigen van een contractuele boete ex artikel 6:94 lid 1 BW een inbreuk vormt op het pacta sunt servanda beginsel; partijen zijn immers een

Het is bovendien een deltaplan dat, behalve oor heeft voor de noodkreten en alarmbellen die klinken over ‘over- stromingsgevaren en waterkeringspro- blemen’, vooral ook

verskaf staan te word nie rnaar we1 aan 'n derde persoon.15 'n Kritieke vraag is vemolgens wat met die polisvoordele van 'n lewenspolis gebeur indien die versekerde 'n

In the current study this variant was detected in one Black individual (Fig. There appears to be no studies investigating the effect of this missense SNP on