• No results found

'Dat doen we niet meer', De ontwikkeling van de positie van ras bij de opstelling van de Algemene Wet Gelijke Behandeling tussen 1983 en 1994

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Dat doen we niet meer', De ontwikkeling van de positie van ras bij de opstelling van de Algemene Wet Gelijke Behandeling tussen 1983 en 1994"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Dat doen we niet meer’

De ontwikkeling van de positie van ras bij de

opstelling van de Algemene Wet Gelijke Behandeling

tussen 1983 en 1994

Lyke Veen S2108267 MA Thesis Begeleider: Paul van Trigt MA History Political Culture and National Identities Universiteit Leiden 29-06-2019 19.056 woorden

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3 De Algemene Wet Gelijke Behandeling 8 Onderzoeksaanpak 10 Structuur 13 H1. 1983 tot 1986: Voor de Omslag 14 1.1 De positie van ras in het Nederlandse beleid en de Algemene Wet Gelijke Behandeling tussen 1983 en 1986 15 1.2 De ontwikkeling van de Anti-Discriminatie Strafwet tussen 1983 en 1986 20 1.3 Waar hebben we het nu eigenlijk over? 23 1.4 Conclusie 26 H2. 1986 tot 1989: De Omslag 28 2.1 Nederland en de afschaffing van Apartheid in Zuid-Afrika 29 2.1.1 De Nederlandse anti-apartheid NGO’s 32 2.1.2 De reactie van de Nederlandse Overheid 35 2.1.3 Conclusie 37 2.2 De veranderende wereld 1989 38 2.3 Conclusie 40 H3. 1989 tot 1994: Na de Omslag 42 3.1 De positie van ras in het Nederlandse beleid en de Algemene Wet Gelijke Behandeling tussen 1989 tot 1994 42 3.2 De ontwikkeling van de anti-discriminatie strafwet tussen 1989 en 1994 46 3.3 Waar hebben we het nu eigenlijk over? 49 3.4 Conclusie 53 Conclusie 55 Literatuurlijst 59 Primair 59 Secundair 59

(3)

Inleiding

Sinds het begin van deze eeuw is ras en racisme in Nederland een ‘hot topic’. Elk jaar rond de decembermaand laait de Zwarte Pieten discussie op. Bij verschillende Sinterklaasintochten en andere festiviteiten wordt geprotesteerd, voor én tegen Zwarte Piet. Er is veel media aandacht voor deze discussie. Maar als het aan de Nederlandse politiek ligt, en dan met name aan premier Rutte, blijft de discussie een maatschappelijke en niet een waar de politiek zijn vingers aan gaat branden.1 Hij erkent dat “veel mensen in dit land zich gediscrimineerd voelen” maar denkt dat het “symbooltje van dit kereltje” daar los van staat.2 Een reactie die door de anti-Zwarte Piet activisten als zeer kwetsend werd ervaren. De Zwarte Pieten discussie heeft zich inmiddels weten te ontpoppen tot een bredere maatschappelijke discussie over ras. Bijvoorbeeld door de onlangs verschenen literatuur van onder andere Gloria Wekker en Anousha Nzume en de heruitgebrachte literatuur van Philomena Essed. Maar ook door de opkomst van Sylvana Simons. Van prikkelende tafeldame bij De Wereld Draait Door, naar partijleider van haar eigen politieke partij Bij1. Een partij die zich baseert op Artikel 1 van de grondwet; het gelijkheids- en antidiscriminatie beginsel. Een maatschappelijke discussie waarbij overigens niet op een vriendelijke manier met elkaar gedebatteerd wordt. Wie zich uitspreekt tegen Zwarte Piet, of wijst op in Nederland aanwezig racisme kan een doodsbedreiging verwachten.3 Een verwerpelijke ontwikkeling, maar geen verrassende, met het oog op bijvoorbeeld de reactie van Rutte. Zijn laconieke houding geeft natuurlijk in geen enkel opzicht de indruk dat er ook maar ergens een kern van waarheid zit in de ervaren discriminatie door Zwarte Piet . Maar de reactie van premier Rutte staat misschien nog wel meer symbool voor het niet in staat zijn van wit Nederland om de Zwarte Pieten discussie goed te vatten. De ontkenning van het probleem, dat mensen zich wél gediscrimineerd voelen door dit “kereltje”, en het gebrek aan zelfbewustzijn van wit (politiek) Nederland, zijn onderdeel van een lange traditie van de omgang met 1 H. Spiering, ‘Neemt racisme toe in Nederland?’ in NRC Handelsblad, 22 november 2018. 2 Spiering, ‘Neemt racisme toe in Nederland?’. 3 W. Bossema, ‘Hoe opelijk racistisch is Nederland?’, in De Volkskrant, 7 december 2018.

(4)

ras in de Nederlandse politiek. Overigens niet alleen in de politiek is deze houding zichtbaar. Ook in de media verschijnen nog altijd weifelende krantenkoppen als ‘Neemt racisme toe in Nederland?’.4 Dat racisme zo ter discussie wordt gesteld, is opvallend als je bedenkt dat we in Nederland de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) hebben. Een wet die moet garanderen dat iedereen in Nederland gelijk is. Daarnaast is bij de opstelling van deze wet een aanpassing in de strafwet gedaan die discriminatie op grond van ras strafbaar stelt. Het feit dat er nu twijfel is over of Nederland racistisch is, en zo terughoudend zijn bij het ondernemen van actie tegen racisme, is iets wat we ook al kennen uit de periode van de opstelling van AWGB. De ontwikkeling van ras in de debatten over de opstelling van de AWGB tussen 1983 en 1994, heeft veel weg van het maatschappelijke debat in het heden. Daarom zal de AWGB en specifiek de ontwikkeling van de positie van ras in het opstellingsproces centraal staan in deze thesis. Een manier om naar de ontwikkeling van dit maatschappelijke debat, en de maatschappelijke beweging, te kijken is door middel van de geschiedenis. Nederland en ras, of rassendiscriminatie delen een lange geschiedenis. Van volkenkunde studies in het koloniale tijdperk, naar het aan den lijve ondervinden van de gevolgen van raciaal gedachtegoed in de Tweede Wereldoorlog en, tot op de dag van vandaag, waar in post-WOII Europa racisme tot een stekelig onderwerp is geworden wat telkens weer de kop op steekt.5 In principe waren wetenschappers en politici het na de Tweede Wereldoorlog met elkaar eens dat ras als ordeningsprincipe niet meer kon, legt Nancy Jouwe uit in haar artikel ‘Gevangen in een paradox: racisme in Nederland’.6 Nadat rassendenken verantwoordelijk was geweest voor de genocide van de Joodse gemeenschap, werd racisme een taboe. Etniciteit werd een meer gangbare term en ‘‘ras’ werd na 1945 weggezet als een sociale constructie. Aansluitend werd racisme iets ‘wat ‘we’ niet meer deden: het werd een taboe.’7 Toch verdween racisme en rassendenken niet volledig uit de wetenschap en waren de constructies ras en racisme nog wel degelijk aanwezig in de maatschappelijke praktijk.8 Zoals ook blijkt uit de verschijning van het 4 Spiering, ‘Neemt racisme toe in Nederland?’. 5 N. Jouwe, ‘Gevangen in een paradox: racisme in Nederland’, in Waardenwerk, vol, 62/63 (2015), 1. 6 Jouwe, ‘Gevangen in een paradox’. 7 Ibidem, 1. 8 Ibidem, 1.

(5)

boek Alledaags Racisme van Philomena Essed in 1984, gevolgd door Understanding Everyday Racism in 1991.9 Essed is een van de eerste wetenschappers die onderzoek doet naar racisme in Nederland. Op de achterflap van haar eerste boek, Alledaags Racisme, geeft ze aan dat het boek veel discussie zal oproepen, en zo is het ook bedoeld. ‘Het kan pijnlijk zijn – voor witte Nederlanders – te lezen hoe deze maatschappij omgaat met mensen van kleur. Het kan pijnlijk zijn voor de mensen van kleur te lezen hoe de realiteit er echt uitziet.’10 In haar eerste boek beschrijft Essed hoe racisme in Nederland ‘geïntegreerd is in de manier waarop het alledaagse leven plaatsvindt en dat het – structureel – ons hele leven beïnvloedt’.11 Essed stelt dat in Nederland racisme wordt gezien als een individueel probleem, de vraag van: ‘to be or not to be racist.’.12 Maar wat alledaags racisme anders maakt dan ‘gewoon’ racisme is dat alledaags racisme alleen systematische, herhaaldelijke, routine acties betreft. Essed stelt dat ‘the fact that it concerns repetitive practices indicates that everyday racism consists of practices that can be generalized. Because everyday racism is infused into familiar practices, it involves socialized attitudes and behavior.’13 Daarmee stelt Essed dat iedereen die deze gewoontes bedrijft racistisch handelt. Daarnaast beschrijft Essed micro-agressie. Micro-agressie is dat een tasje steviger wordt vastgepakt als iemand van een andere etniciteit naast je zit in de bus, of niet terug groeten als iemand van een andere etniciteit goedemorgen zegt in de wachtkamer bij de dokter. ‘En die vraag: ‘waar kom je nou écht vandaan?’14 Nadat de publicaties van Essed voor de nodige oproer zorgden in de media in de jaren 1980, doofde de discussie over racisme in Nederland uit tot aan het begin van deze eeuw de Zwarte Pieten discussie oplaaide. De discussie over deze al dan niet racistische karikatuur heeft zich, zoals ik aan het begin van mijn inleiding al aangaf, ‘in een razend tempo verlegd naar een breder en (tot nu toe) aanhoudend debat over discriminatie op basis van ras-etniciteit in het algemeen.’15 9 P. Essed, Alledaags Racisme, (Amsterdam, 1984), en P. Essed, Understanding Everyday Racism, An Interdisciplinary Theory. (USA, 1991). 10 J. Schaap en P. Essed, ‘De terugkeer van Alledaags Racisme, Een gesprek met Philomena Essed over alledaags racisme, wetenschap en activisme’, in Sociologie, Vol. 13 (1), (2017), 94. 11 Schaap en Essed, ‘De terugkeer van Alledaags Racisme’, 97. 12 Essed, Understanding Everyday Racism, 3. 13 NB. Dit citaat komt uit het in 1991 verschenen Engelstalige boek van Essed. Ondanks dat zij een Nederlandse auteur is, is dit boek alleen in het Engels verschenen als toelichting op haar eerder verschenen werk Alledaags Racisme. Essed, 3 14 Spiering, ‘Neemt racisme toe in Nederland?’. 15 Schaap en Essed, ‘De terugkeer van Alledaags Racisme’, 93.

(6)

De paradox van racisme tot taboe verheffen, en tegelijkertijd rassendenken en racisme niet uit de maatschappij en de wetenschap bannen is volgens Jouwe tot op heden in Nederland aanwezig.16 Jouwe noemt twee journalisten die bovendien stellen dat het een paradox is ‘die genormaliseerd en daarmee onzichtbaar geworden is: ‘we’ zien of begrijpen racisme meestal niet of ‘externaliseren het en plaatsen het buiten onze staatsgrenzen.’17 Ook Gloria Wekker, emeritus hoogleraar Gender en Etniciteit en naast Essed een van de belangrijkste onderzoekers op het gebied van racisme in Nederland, ziet deze paradox. Nederland is, volgens Wekker, een land dat in een ‘dominant discours hardnekkig volhoudt dat Nederland kleurenblind en antiracistisch is en altijd al is geweest – een plek van buitengewone gastvrijheid en tolerantie (…)’.18 Dit discours en de onzichtbaarheid van het paradox dat Jouwe beschrijft resulteren er in dat racisme in Nederland een weinig besproken onderwerp blijft. In 73% van de gevallen dat ras besproken werd in de Tweede Kamer in de periode 1995 tot 2010 gebeurde dit in de context van Buitenlandse Zaken.19 Wanneer het wel besproken werd in de Nederlandse context, en dus niet werd geëxternaliseerd, werd het volgens Wekker met ‘een passie, een kracht en zelfs agressie verworpen’.20 Wekker betoogd in haar boek Witte Onschuld dat Nederland een zelfbewustzijn heeft gecreëerd waarin geen ruimte is voor het erkennen van een racistische geschiedenis, of hedendaags racistisch gedrag. Dit zagen we ook in de reactie van Premier Rutte op het Zwarte Pietendebat. Er was volgens hem geen mogelijkheid dat de karikatuur racistisch zou kunnen zijn of als discriminerend ervaren zou kunnen worden. Dit zelfbewustzijn stamt volgens Wekker uit de imperialistische geschiedenis van Nederland. Waarin Nederland, als kolonisator, zichzelf ethisch superieur achtte en naar buiten ook zo presenteerde als onderdeel van de legitimering van het Nederlandse imperialisme. Deze superieure houding en de ontkenning van enig racistisch verleden zit volgens Wekker verankerd in de Nederlandse zelfrepresentatie, ook in de 20e en de 21e eeuw , zoals bijvoorbeeld bij premier Rutte. Wekker wijdt dit ondermeer aan de 16 Jouwe, ‘Gevangen in een paradox’, 1. 17 Zie Hoofdredacteur Rob Wijnberg in de Correspondent, 23/10/2013, en, Rutger Bregman, Volkskrant, 28/12/2011, in Jouwe, ‘Gevangen in een paradox’, 2. 18 G. Wekker, Witte Onschuld, Paradoxen van kolonialisme en ras, (Amsterdam, 2016), 7. 19 B. Oomen, Rights for others: the slow home-coming of human rights in the Netherlands, (Cambridge, 2014), 2. 20 Wekker, Witte Onschuld, 7.

(7)

notie van onschuld die, volgens haar, diep in het Nederlandse zelfbeeld verankerd zit. Een onschuld die voortkomt uit onze christelijke achtergrond; ‘Jezus is de iconische onschuldige’, maar ook uit het feit dat we een klein land zijn, en daarom niet zo veel kwaad kunnen doen.21 Deze onschuld wordt gebruikt om elke vorm van racistisch gedrag af te doen als iets wat Nederland niet kent. Wekker baseert zich voor deze conclusies op het concept van het culturele archief, een bewaarplaats in gemeenschappen van ‘structuren van gevoel’, een speciaal soort kennis en structuren van houding en referentie wat in mensen hun referentiekader ligt opgeslagen.22 Volgens Wekker heeft het culturele archief ‘historische culturele configuraties beïnvloed, evenals hedendaagse toonaangevende en gekoesterde zelf-representaties en culturen.’23 Een goed voorbeeld van de Nederlandse zelfrepresentatie is de gang van zaken bij het in 1966 opgestelde VN convenant ter uitbanning van rassendiscriminatie. Nederland is een van de eerste landen die het convenant internationaal ondertekent. Maar als de implementatiewet, die onderdeel is van het convenant, in Nederland ingevoerd moet worden ontstaat er hevige discussie. Dergelijke convenanten zijn volgens de implementatiecommissie bedoeld voor ‘backward countries’ en niet voor ontwikkelde landen als Nederland.24 Daarbij komt dat Nederland volgens de regering helemaal geen rassenproblematiek kende. Een dergelijke implementatiewet, zou overbodige versiering van de Nederlandse wet zijn.25 Pas na internationale druk, heeft Nederland die implementatiewet alsnog doorgevoerd. De onschuld die Wekker beschrijft, is ook zichtbaar in de gebruikte terminologie rondom ras, zo stelt Anousha Nzume in haar opiniërende boek Hallo witte mensen.26 Waar we als maatschappij al even zijn begonnen het n-woord uit te bannen, wordt het woord ‘blank’ nog veel gebruikt. Nzume pleit voor het gebruik van de neutrale term wit. Zij stelt dat de term blank ‘tijdens de gehele koloniale geschiedenis gebruikt is door witte mensen als het tegengestelde van mensen die werden aangesproken met het n- 21 Ibidem, 31. 22 Wekker, Witte Onschuld, 8. 23 Ibidem, 8. 24 Oomen, Rights for others, 8. 25 L. Veen, ‘The Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination as implemented by the Dutch in the late 1960s’ http://rethinkingdisability.net/student-blog-iv-the-convention-on-the-elimination-of-all-forms-of-discrimination-as-implemented-by-the-dutch-in-the-late-1960s/, (geraadpleegd: 26 maart 2019), (MA History Paper, Universiteit Leiden). 26 A. Nzume, Hallo witte mensen, (Amsterdam, 2017).

(8)

woord.’27 Het zijn restanten uit het Nederlandse koloniale verleden, die ook nog eens de connotatie draagt van reinheid, puurheid, neutraliteit en afwezigheid van kleur. Connotaties die veel weg hebben van de manier waarop imperialistisch Europa zijn koloniserende bewegingen legitimeerde.28 Wekker sluit zich hierbij aan zij stelt dat zwart en wit niet zo zeer biologische categorieën zijn, maar politieke en culturele concepten.29 De Algemene Wet Gelijke Behandeling Vanaf het begin jaren van de 1980 worden er ook stappen ondernomen tégen racisme. In 1984 besteedt bijvoorbeeld de Anne Frankstichting middels onderwijsprogramma’s en brochures voor het eerst aandacht aan non-discriminatiebeleid.30 Onder andere in de brochure Vooroordelen veroordeeld, waarin 24 vooroordelen worden behandeld.31 Ook het ministerie van Binnenlandse Zaken nam de eerste stappen. Zo verscheen in 1983 het eerste beleidsdocument over etnische minderheden, welke zou uitgroeien tot de jaarlijks terugkerende minderhedennota en het daarop gebaseerde minderhedenbeleid. Het Minderhedenbeleid is een jaarlijks herijkt beleid over hoe om te gaan met de positie van, en indien nodig het beschermen van die positie, van minderheden in Nederland. Dat de eerste stappen begin jaren 1980 werden gezet, kan verklaard worden door twee ontwikkelingen. De eerste ontwikkeling is dat de Koude Oorlog op zijn einde liep. Daarmee nam de focus op de ideologische spanningen tussen Oost en West af en ontstond internationaal ruimte voor nieuwe discoursen, zoals die van mensenrechten.32 Nederland was op dat moment zijn mensenrechtendiscours al aan het verankeren in het buitenlands beleid. Maar door de internationale aandacht voor mensenrechten werd er ook meer naar Nederland zelf gekeken. De tweede ontwikkeling was de grondwetswijziging van 1983. Bij deze wijziging werd het huidige Artikel 1, waarin het 27 Nzume, Hallo witte mensen, 11. 28 Ibidem, 11. 29 Wekker, Witte Onschuld, 40. 30 B. Mellink, Worden zoals wij, Onderwijs en de opkomst van de geïndividualiseerde samenleving sinds 1945, (Amsterdam, 2014), 211. 31 Mellink, Worden zoals wij, 211. 32 P. Malcontent, Op kruistocht in de derde wereld: de reacties van de Nederlandse regering op ernstige en stelselmatige schendingen van fundamentele mensenrechten in ontwikkelingslanden 1973-1981, (Hilversum, 1998), 30.

(9)

gelijkheidsbeginsel is geformuleerd, opgenomen in de grondwet.33 Uit de opname van dit artikel in de grondwet, volgde de ontwikkeling van de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Voorafgaand aan de van kracht wording van de AWGB in 1994, vond een elf jaar durende discussie plaats. Welke discriminatoire gronden onder de AWGB zouden moeten vallen, bleek een lastig thema te zijn. Bij aanvang van de debatten werd al duidelijk dat een uitkomst waarmee iedereen tevreden zou zijn, vrijwel onmogelijk is. Er vonden stevige discussies plaats omtrent homoseksualiteit en vrouwenrechten. Zeker de confessionele partijen hadden moeite met het accepteren van homoseksualiteit als grond waarop onder geen enkele voorwaarde gediscrimineerd mocht worden.34 Dit kwam onder andere voort uit de angst dat christelijke scholen na de invoering van de AWGB geen docenten meer mochten weigeren op basis van geaardheid. Wat, volgens de confessionele partijen, invloed kon hebben op de ontwikkeling van hun kinderen. De christelijke partijen vonden homoseksualiteit verwerpelijk en een zonde.35 Dit leidde tot grote weerstand bij de christelijke partijen met betrekking tot de AWGB. Een andere reden dat er veel aandacht was voor de verschillende discriminatoire gronden is dat bij de opstelling van de AWGB besloten werd dat een aanpassing in de strafwet nodig was om de AWGB goed te borgen. De debatten gingen dus niet alleen over de AWGB, maar ook over de aanpassing van de strafwet die daaruit volgde. In dat debat was nog veel mogelijk omdat de strafwet die er lag, vlak na de Tweede Wereldoorlog was opgesteld. Deze was geschreven met het idee dat de wet van toepassing zou zijn om antisemitisme uit te samenleving te bannen. Er werd uitvoerig gedebatteerd over op welke wijze de nieuwe discriminatoire gronden werden ondergebracht in de grondwet. De opinie ten opzichte van de discriminatoire gronden die onder de AGWB vallen, werd sterk beïnvloed door de ideologische achtergrond van de verschillende politieke partijen die deelnemen aan het debat. Dit maakte dat de ontwikkeling van de AWGB erg stroef verliep. Maar over een ding leken de partijen het echter wel eens. Discriminatie op grond van ras moest worden opgenomen in de AWGB. Precies zoals Jouwe beschrijft: 33 B. Oomen, ‘The rights for Others, The Contested Homecoming of Human Rights in the Netherlands’, in Netherlands Quarterly Human Rights, (2013), 56. 34 B. Oomen en Niels Rijke, ‘The right to be different: homosexuality, orthodoxy and the politics of global legal pluralism in orthodox-protestant schools in the Netherlands’, in Journal of Law and Religion, vol 28 issue 2 (2013), 362. 35 Oomen en Rijke, ‘The right to be different’, 362.

(10)

‘racisme [is] iets wat ‘we’ niet meer deden.’36 Maar over het hoe en waarom, en de positie van ras ten opzichte van de andere discriminatoire gronden ontstaat discussie. In deze thesis zal ik uiteenzetten en pogen te verklaren hoe de houding van de Nederlandse politiek ten opzichte van ras in aanloop naar de definitieve eerste versie van de AWGB, veranderd is tussen 1983 en 1994. Daarin zal ik aandacht hebben voor de veranderende positie van ras ten opzichte van andere discriminatie gronden, maar ook de verandering in de omgang met ras vanuit de politiek. Onderzoeksaanpak Om de verandering in de houding ten opzichte van ras te kunnen beschrijven begeef ik mij in het debat over de positie van ras in Nederland. Dit debat wordt vorm gegeven door onder andere de eerder genoemde auteurs als Essed, Wekker en Jouwe. Het is echter belangrijk in acht te nemen dat wat ik hier tracht te doen geenszins hetzelfde is. De insteek van Essed, Wekker en Jouwe is sociologisch en antropologisch waarbij de huidige maatschappij hun bron van onderzoek is. Hoewel het werk van Essed inmiddels gezien kan worden als historisch werk, gegeven het feit dat het is uitgebracht in 1984, is de inslag geenszins historisch. Wekker gaat in op de Nederlandse koloniale geschiedenis en de sporen die dat heeft nagelaten in het heden. De meer recente geschiedenis laat zij aan zich voorbij gaan. Ik zal mij in deze thesis richten op een klassiek historische analyse van de periode 1983 tot 1994, waarover ik later verder zal uitwijden. Een ander belangrijk onderscheid dat gemaakt dient te worden is dat ik een ander onderwerp van onderzoek heb dan gebruikelijk in dit debat. Gebruikelijk in het Nederlandse debat over ras is om het maatschappelijke sentiment van de ene bevolkingsgroep jegens de andere bevolkingsgroep te definiëren. Of om de positie van een bevolkingsgroep in de maatschappij te willen duiden. Ik kies echter voor een politieke inslag. De politiek is weliswaar onderhevig aan sentimenten die aanwezig zijn in de rest van de maatschappij. Maar er is een belangrijk verschil tussen de politiek en de rest van de maatschappij. De politiek heeft namelijk invloed op de wetgeving in Nederland. Zodoende dringt maatschappelijk sentiment door in de wetgeving. Daarom kijk ik naar de politiek in zijn wetgevende functie, bij de totstandkoming van de AWGB. De toegevoegde waarde van het kijken naar de totstandkoming van een wet in de Nederlandse geschiedenis is dat dit, evenals ras, een onderbelicht thema is. Wat er over 36 Jouwe, ‘Gevangen in een paradox’, 1.

(11)

de ontwikkeling van recht geschreven wordt is vaak vanuit een juridisch perspectief waarbij de context van de tijd waarin de vernieuwingen al dan niet plaatsvonden grotendeels buiten beschouwing wordt gelaten.37 Er is een aantal pioniers op het gebied van de historiografie van wetgeving zoals Karin van Leeuwen die onderzoek heeft gedaan naar de ontwikkeling van de wijziging van de grondwet die in 1983 tot stand komt.38 Zij laat op basis van de verslaggeving van verschillende staatscommissies en plannen van ministers zien hoe zij gepoogd hebben de grondwet aan te passen. Maar van Leeuwen is een van de weinige historici die zich bezig houdt met wetsgeschiedenis. Barbara Oomen verklaart dit in een interessante analyse van de Nederlandse wettelijke cultuur waarin zij stelt dat de Nederlandse wettelijke cultuur zich vooral richt op de praktische implementatie van wetten en het prettig samenleven. Alles strak op papier hebben wordt minder belangrijk geacht.39 Deze houding is volgens Oomen doordrongen in onze cultuur en ook te zien in onze historiografie. Omdat we weinig belang hechten aan wetgeving wordt er weinig over de Nederlandse wettelijke geschiedenis geschreven. Een laatste belangrijk onderscheid dat gemaakt dient te worden is dat in plaats van te schrijven over het heden, ik een specifieke historische periode beschrijf van 1983 tot 1994. Dat is interessant voor het debat omdat deze periode een deel van de ontwikkelingen beschrijft in de periode tussen de uitgaven van het boek van Essed en de opkomst van Wekker. Met deze thesis met een meer recente historiografische-politieke inslag, poog ik een hiaat in het huidige debat over ras in Nederland op te vullen. Mijns inziens is deze invalshoek essentieel om het huidige politieke klimaat omtrent ras te duiden. Om deze inzichten te kunnen verwerven heb ik klassiek historisch onderzoek verricht. Daarbij heb ik alle bronnen uit het archief van de Tweede Kamer der Staten Generaal tussen 1983 en 1994 over de AWGB en ras bekeken. Ruim duizend stukken waaronder Kamerverslagen, commissieverslagen zoals bijvoorbeeld de vaste commissie voor het Minderhedenbeleid, moties en verslagen van bijzondere vergaderingen, waren beschikbaar. De stukken zijn geselecteerd op jaar waarin ze besproken werden, en of een van de woorden ‘Algemene’ ‘Wet’ ‘Gelijke’ ‘Behandeling’ en ‘Ras’ er in voorkwam. Prioriteit is gegeven aan de stukken waarin alle woorden voorkwamen. Daarbij ben ik 37 K. Van Leeuwen, Uit het spoor van Thorbecke, Grondwetsherziening en staatsvernieuwing in naoorlogs Nederland (1945 – 1983), (Amsterdam, 2013), 11. 38 Van Leeuwen, Uit het spoor van Thorbecke, 11. 39 Oomen, ‘The Rights for Others’, 66.

(12)

wel oog blijven houden voor interessante andere stukken uit dezelfde jaren die wellicht een enkele zoekterm bevatte. Deze stukken lieten een interessante ontwikkeling zien in de houding van de Nederlandse politiek ten opzichte van ras. Op basis van deze stukken probeer ik de ontwikkeling in deze periode te duiden, maar ook de ontwikkeling van het begrip ras. Zodoende draag ik niet alleen bij aan de historiografie over wetgeving, en het sentiment ten opzichte van ras, maar ook aan de begripsgeschiedenis van ras. Naast de stukken uit het archief van de Tweede Kamer maak ik ook gebruik van historiografische literatuur om de politieke context van de periode te kunnen schetsen. Omdat de politieke verhoudingen van belang zijn bij het verklaren van de ontwikkelingen, probeer ik hiervan een duidelijk beeld te schetsen. Van 1983 tot 1986 is de houding die Essed, Wekker en Jouwe omschrijven goed zichtbaar. De paradox van racisme verwerpen als iets wat ‘we’ niet meer doen en tegelijkertijd geen actie ondernemen om het daadwerkelijk uit te bannen, is aanwezig blijkt uit de bronnen. Van 1986 tot 1989 wordt er niet gesproken over ras in de context van de AWGB. Er wordt alleen gesproken over ras in de context van het op dat moment hoog oplopende apartheidsconflict in Zuid-Afrika. In 1989 wordt het debat hervat en blijkt de houding ten opzichte van ras veranderd. Er vinden ontwikkelingen plaats om rassendiscriminatie actief uit te bannen en het begrip wordt ook scherper onder de loep genomen. Tot slot is het van belang om bij het schrijven van een thesis over een thema als ras een aantal zaken op voorhand te verhelderen. Zo zal ik vertrekken vanuit de overtuiging dat goed vormgegeven wetgeving essentieel is voor het uitbannen van rassendiscriminatie in Nederland. Tevens stel ik dat om racisme te kunnen bestrijden de politiek een positie in dient te nemen ten opzichte van racisme. Daarbij is van belang dat deze positie wettelijk wordt vastgelegd omdat er anders geen maatschappelijke gevolgen aan verbonden zijn en maatschappelijke verandering gering zal zijn in mij optiek. Daarnaast wil ik nog kort aanstippen dat ik in deze thesis verschillende begrippen hanteer voor het duiden op ongelijkheid of achterstelling op grond van ras. Racisme, rassendiscriminatie, discriminatie op grond van ras. Elk voorbeelden van hetzelfde principe. Het verschil in gebruik zit in de periode waar het op dat moment over gaat en de begrippen gehanteerd in de bronnen. Maar elk van deze vormen duidt op hetzelfde principe.

(13)

Structuur Om de ontwikkeling in de houding van de politiek ten opzichte van ras tussen 1983 en 1994 helder in kaart te brengen zal ik mijn thesis opdelen in drie delen. Het eerste hoofdstuk van 1983 tot 1986: voor de omslag, van 1986 tot 1989: de omslag, en van 1989 tot 1994: na de omslag. De periode van 1983 tot 1986 wordt gekenmerkt door een afwachtende houding van het kabinet. Er is geen twijfel over of ras opgenomen zou moeten worden in de AWGB, maar verregaande maatregelen worden overbodig geacht, aangezien ‘racisme iets [is] wat we niet meer deden’.40 Er is bovendien een voorkeur van het kabinet om eventuele racistische incidenten of disputen zo veel mogelijk op een non-juridische manier af te doen. Vanaf 1986 komt het debat abrupt tot stilstand. Tot 1989 wordt er bijna niet over ras in de context van de AWGB gesproken. Wel wordt er in de Kamer veel gesproken over ras in het kader van Zuid-Afrika. In deze periode zal ik verschillende ontwikkelingen duiden die invloed hebben op de interpretatie van ras, zonder dat er direct over de discriminatiegrond in het kader van de AWGB wordt gesproken. Zo komt het apartheidsconflict in Zuid-Afrika aan bod. Maar ook de val van de Berlijnse muur, welke tot verschuivingen in de internationale verhoudingen leidt en de val van kabinet Lubbers II. Vanaf 1989 wordt het debat hervat. Ik zal aantonen dat de ontwikkelingen uit de periode 1986-1989 in een stroomversnelling raken. Het begrip ras wordt in de debatten uitgebreid naar een ‘brede definitie’. Daarnaast wordt de strafwet vastgesteld, waarin discriminatie op grond van ras een misdrijf wordt en dus strafbaar is. Ik zal laten zien hoe ras een belangrijkere positie krijgt ten opzichte van de andere discriminatiegronden door deze ontwikkelingen. Deze positie blijft echter niet onbetwist. 40 Jouwe, ‘Gevangen in een paradox’, 1.

(14)

H1. 1983 tot 1986: Voor de Omslag

Van 1982 tot 1986 regeert het kabinet Lubbers 1 in Nederland bestaande uit een coalitie van het CDA als grootste en de VVD als tweede partij.41 Lubbers I is de opvolger van het kabinet van Agt, ook een coalitie tussen CDA en VVD. Het kabinet van Agt treedt aan na een periode waarin de verschillen tussen links en rechts enorm zijn uitvergroot.42 Door die polarisatie weet de VDD zich bij de verkiezingen succesvol op te werpen als het alternatief voor het ‘om zich heen grijpend staatssocialisme’ van de PvdA.43 Het kabinet van Agt heeft ‘de intentie de stijgende overheidsuitgaven te beheersen door middel van bezuinigingen.’44 Deze lijn wordt in Lubbers I geïntensiveerd met ‘actief beleid voor meer marktwerking en een kleinere rol van de overheid in de samenleving.’45 Daarnaast positioneert dit kabinet zichzelf door een pragmatische instelling, mede dankzij Lubbers zelf die als uiterst pragmatisch politicus bekend stond.46 ‘Kenmerkend was de gewoonte belangrijke twistpunten te ontdoen van hun politieke lading door hun problematiek te verwoorden in technocratische termen als ‘‘no nonsens’’ en ‘‘het karwei klaren’’’.47 Deze instelling zie je ook terug in de manier waarop er omgegaan wordt met de AWGB die vanaf 1983 in de Kamer gesproken wordt. In dit hoofdstuk zal ik ingaan op hoe het kabinet Lubbers I is omgegaan met de bespreking van de AWGB, specifiek gericht op het concept ras. Daarin zal ik betogen dat de manier waarop er met ras wordt omgegaan niet alleen kenmerkend is voor Lubbers I, maar voor de gehele Nederlandse traditie van omgaan met ras. Daarnaast zal ik ingaan op de aanpassing van de Strafwet die bedoeld is om discriminatie op basis van ras strafbaar te stellen. Eveneens zal de interpretatie van ‘ras’ ter sprake komen. Ik zal dit doen middels een gedetailleerde bespreking van de bronnen in overwegend chronologische volgorde. Aan de hand van de 41 Kabinet Lubbers I, https://www.rijksoverheid.nl/regering/over-de-regering/kabinetten-sinds-1945/kabinet-lubbers-i, (geraadpleegd: 20 februari) 42 P. Van Wijnen, ‘Stemgedrag en de partij-politieke context’, in: J. Thomassen, K. Aarts and H. van der Kolk (eds.) Politieke veranderingen in de Nederland 1971–1998: Kiezers en de smalle marges van de politiek. Den Haag: SDU, 171. 43 Van Wijnen, ‘Stemgedrag en de partij-politieke context, 169. 44 Ibidem, 169. 45 Ibidem, 169. 46 F. Wielenga, Geschiedenis van Nederland, Van de Opstand tot heden, (Amstedam, 2012), 346. 47 R. Aerts, H. De Liagre Bohl, P. De Rooy & H. Te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990, (Amsterdam, 2010), 321.

(15)

bronnen in combinatie met literatuur uit het debat, zal ik pogen het een analyse van de interpretatie van ras in het Nederlandse beleid te geven. 1.1 De positie van ras in het Nederlandse beleid en de Algemene Wet Gelijke Behandeling tussen 1983 en 1986 De periode 1983 tot 1986 vangt aan met het algemene geluid in de Tweede Kamer dat ras, en bijbehorende thema’s als rassendiscriminatie en racisme, geen prioriteit hebben voor het kabinet. Toch blijft ras besproken in het kader van de aankomende AWGB. Ook worden er, overwegend vanuit de oppositie, kritische vragen gesteld met betrekking tot de houding van het kabinet ten opzichte van ras. Uit de beantwoording van deze vragen komt meermaals naar voren dat ras geen prioriteit heeft. Ras wordt een lastige discriminatiegrond gevonden, omdat het moeilijk is de bewijslast rond te krijgen. Het onderwerp wordt liever vooruitgeschoven. Vanaf 1985 veranderd dat. Het debat over de opstelling van de AWGB komt op gang en er komt steeds meer aandacht voor minderheden in het algemeen. Het debat gaat dan nog voornamelijk over de reikwijdte van de wet. Desalniettemin komt het gesprek op gang en spreekt het kabinet zich voor het eerst specifiek uit tegen rassendiscriminatie. Ook komt de representatie van de groep die last heeft van rassendiscriminatie aan bod. Tegelijkertijd met het debat over de houding ten opzichte van ras en rassendiscriminatie vindt het debat plaats over de ontwikkeling van de strafwet. De aangepaste strafwet moet rassendiscriminatie strafbaar stellen. Ik zal in de volgende paragraaf dieper ingaan op de ontwikkeling van deze wet. Maar voor de Nederlandse houding is het eerst interessant om te kijken naar welk non-juridisch alternatief Lubbers I bood in de vorm van het anti-discriminatiebureau, of later, Landelijk Bureau Racismebestrijding. Ina Brouwer van de Communistische Partij Nederland (CPN) kaart in 1983 tijdens een Tweede Kamerdebat aan dat in een interview met de minister in het Haarlems Dagblad. Discriminatie en racisme worden daar uitdrukkelijk niet tot de prioriteiten gerekend. ‘Wel noemde hij (de minister) de bestrijding van bijvoorbeeld grote fraude en van kleine criminaliteit en het vandalisme. (…) Ik mis in dit verband toch de prioriteit tot actieve bevordering van de democratie, die bijvoorbeeld de Haagse hoofdcommissaris van de politie, dr. C.N. Peijster, in december 1981 nog bepleitte. Hij zei dat het keren van het ook in ons land de kop opstekend racisme prioriteit moet

(16)

krijgen.’ ageert Brouwer in haar betoog.48 In de Vaste Commissie voor Justitie op 16 mei 1983 reageert de minister dat het probleem van racisme in Nederland in veel specifieke zaken, zeer ingewikkeld is. Daarbij doelt de minister op een vermoeden van racisme rondom bijvoorbeeld weigering tot tewerkstelling, wat zeer lastig te bewijzen is.49 De minister kaart in de commissie aan, dat het aanpakken van deze problematiek, het de kop opstekend racisme in Nederland, beter op zijn plek is op een later moment. ‘Voor dit probleem weet ik in de praktijk geen oplossing aan te dragen. Het is een problematiek, waarop wij overigens in een geheel ander en breder verband zullen terugkomen, namelijk wanneer de wet Gelijke Behandeling aan de orde is.’50 Duidelijk wordt dat er in 1983 weinig behoefte bestaat bij het kabinet om te praten over het concept ras, en het aanwezige racisme in Nederland. Wat opvallend is gezien de gelijktijdige groei in aandacht voor antiracismebewegingen. Dit komt voort uit de anderzijds groeiende steun voor de extreem rechtse Nationale Centrumpartij (NCP) en het racistisch gedachtegoed.51 Toch blijft het kabinet terughoudend, ondanks de extreme geluiden in het land. Interessant is dat hier in tegenstelling tot wat Jouwe en Wekker stellen, het probleem niet geëxternaliseerd wordt. Er wordt immers erkend dat er een probleem met ras is in Nederland. Je zou echter kunnen beargumenteren dat de onkunde van de minster om er iets aan te doen, en het vooruitschuiven van het probleem dat daarop volgt ook een vorm van externaliseren is. In 1984 bij de bespreking van het Minderhedenbeleid, worden de eerste stappen ondernomen in het kader van racismebestrijding. Zo wordt er geld vrijgemaakt voor een anti-discriminatiebureau. Dit bedraagt zo’n 1.05 miljoen gulden per jaar, welke in beginsel voor vijf jaar gereserveerd is.52 Hoewel de titel een bredere taak doet vermoeden dient dit bureau zich enkel te focussen op het bestrijden van racisme. Dit blijkt uit het antwoord op de vraag of het anti-discriminatieinstituut zich ook bezig zal houden met discriminatie op grond van levensovertuiging? Het antwoord hierop is: ‘Nee; voor zover aanhangers van een bepaalde godsdienst of levensovertuiging niet wegens ras gediscrimineerd worden zal het landelijk bureau zich niet bezig houden met 48 Handelingen Tweede Kamer 1982 – 1994 (TK), 0000141308, (1 februari 1983, digitaal beschikbaar via statengenaaldigitaal.nl). 49 TK, Vaste Commissie voor Justitie, 16 mei 1983. 50 Ibidem. 51 R. Witte, Al eeuwenlang een gastvrij volk: racistisch geweld en overheidsreacties in Nederland (1950-2009), (Amsterdam 2010), 75-76. 52 TK, Minderhedenbeleid, Lijst van Antwoorden, 31 januari 1984.

(17)

de bestrijding van discriminatie wegens godsdienst of levensovertuiging.’53 Om verdere verwarring te voorkomen wordt de naam van het instituut later veranderd in het Landelijk Bureau Racismebestrijding. Dit bureau wordt opgericht met als doel zo veel mogelijk raciale disputen op te lossen buiten de wet om. Dat dit bureau zich alleen bezig houdt met ras en geïnitieerd is vanuit het minderhedenbeleid is een opmerkelijke stap vooruit. In de lijst met vragen in de vergadering van de Vaste Commissie voor Minderhedenbeleid gaat het namelijk maar een enkele keer over ras en het woord racisme wordt niet gebruikt. Dat, terwijl in andere stukken hier wel over gesproken wordt en ook wordt aangegeven dat het een groeiend probleem is. Een verklaring voor het ontbreken van ras zou kunnen zijn dat in de context van het minderhedenbeleid er vaker over minderheden of etnische minderheden/groepen wordt gesproken. In die context gaat het dan ook over de discriminatie van minderheden, wat meerdere vormen van discriminatie, maar ook racisme kan betekenen. Daarnaast stelt Wekker dat er in de Nederlandse politiek een voorkeur is voor het gebruik van het begrip etniciteit in plaats van ras. Omdat ras een biologische connotatie heeft, terwijl etniciteit meer een cultureel perspectief biedt.54 In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk zal ik verder ingaan op de interpretatie van ‘ras’. De debatten over het Landelijk Bureau Racismebestrijding werpen aan het eind van 1984 voor de oppositie zijn eerste vruchten af. Het kabinetsstandpunt begint te verschuiven. Er wordt meer waarde gehecht aan ras. Zo reageert minister Korthals Altes van Justitie in de 61ste vergadering van de Bijzondere commissie voor het

Minderhedenbeleid: ‘Ingaande op een andere vraag van de heer Wiebenga deel ik mee dat het bureau zich uitdrukkelijk zal richten op gevallen van discriminatie op grond van ras. Dat is het belangrijkste.’55 Daarmee wordt er voor het eerst een prioriteit aan ras gegeven die tot dan toe ondenkbaar was. Voor andere discriminatoire gronden bestaan namelijk alleen overkoepelende instituten als de Commissie Gelijke Behandeling. In 1985 beginnen de eerste gesprekken over het vormgeven van de AWGB naar aanleiding van de grondwetsherziening van 1983 waar ook de antidiscriminatiebepaling in opgenomen was. Als eerste komt de reikwijdte van de wet ter sprake. Dit blijkt een 53 TK, Minderhedenbeleid, Lijst van Antwoorden, 31 januari 1984. 54 Wekker, Witte Onschuld, 40. 55 TK, Bijzondere commissie voor het minderhedenbeleid, 1 maart 1984.

(18)

lastig vraagstuk waar kabinet Lubbers I zich over moet buigen.56 ‘Het discriminatievraagstuk wordt in het hart aangevat. Er zijn nogal wat adviezen uitgebracht in die richting, met name van de SER. Het betreft hier een algemene benadering waarin ras, etnische afkomst, huidkleur en dergelijke een rol spelen. Er is reeds gesproken over de strijdigheid die kan ontstaan bij de naleving van grondrechten. Het gaat om de overige uitzonderingen die van een ander karakter kunnen zijn, dus zowel de kwestie van de aard van de functie – is het redelijk om een bepaald onderscheid te maken? – maar ook de kwestie hoe er het privédomein moet reiken. In welke mate moet men bij levensbeschouwelijke instellingen doordringen met deze wetgeving? Anderzijds, in hoeverre moet men met de wetgeving indringen in het privédomein? Ik bedoel zaken als kamerverhuur en dergelijke. Wij staan voor een aantal afwegingen en dat is in het kabinet nog niet afgerond.’57 Ras wordt in ieder geval gedefinieerd als een van de belangrijkste vraagstukken bij deze afwegingen.58 Ook minister Rietkerk van Binnenlandse Zaken geeft dit aan: ‘Discriminatie wegens ras is bij voorbeeld niet toelaatbaar omdat ras een persoonlijk kenmerk is dat volstrekt irrelevant is voor de behandeling. De ontoelaatbaarheid van discriminatie wegens ras staat los van welke meerderheids- of minderheidsopvatting dan ook.’59 Daarnaast komt er erkenning voor het feit dat deze wet de positie van de groepen waar de wet over zal gaan in de maatschappij kan verbeteren. ‘Een Wet gelijke behandeling kan in aanzienlijke mate de rechtsbescherming van onder meer vrouwen en homoseksuelen en etnische groepen versterken op in de wet nader aangeduide terreinen.’60 Een ander aspect dat voor het eerst naar voren komt in 1985 is de aandacht voor de groep die ras moet representeren. Stef Dijkman van de Politieke Partij Radikalen (PPR) vraagt hiervoor als een van de eersten aandacht. ‘Voorzitter! Het beperkte aantal binnengekomen reacties van de etnische groepen zelf op het Actieprogramma Minderhedenbeleid 1986 is de fractie van de PPR opgevallen. Men kan zeggen: wie zwijgt stemt toe. Men kan echter ook zeggen: omdat zij zwijgen, schreeuwen zij het uit. (…) Ook de vraag in hoeverre minderheidsorganen betrokken worden bij de uitvoering 56 Kabinet Lubbers I, https://www.rijksoverheid.nl/regering/over-de-regering/kabinetten-sinds-1945/kabinet-lubbers-i, (geraadpleegd: 20 februari). 57 TK 0000122970 58 TK 0000114226 59 TK 0000114227 60 TK 0000114227

(19)

is hier aan de orde; of: hoe wordt het witte wereldje van projecten, toetsingen en onderzoekingen doorbroken ten behoeve van arbeidsplaatsen? Hoe staat het met de inschakeling van vertegenwoordigers van de etnische groepen zelf? (…) De inspraak op landelijk niveau komt summier ter sprake. Hoe is het gesteld met de wens van diverse etnische groepen zelf om toch eigen organen te hebben?’61 Het representatie vraagstuk roept echter geen reacties op. In 1986 wordt de in 1985 ingeslagen richting voortgezet. Dan wordt ook voor het eerst gesproken over eventuele positieve discriminatie. Zo kaart Leerling in zijn betoog aan dat er gewaakt moet worden dat de positieve aandacht voor de leden van etnische minderheden omslaat in positieve discriminatie. Het is volgens hem geenszins wenselijk dat etnische minderheden in een bevoorrechte positie komen ten opzichte van autochtonen.62 Dat juist op dit moment voor het eerst gesproken wordt over positieve discriminatie ten opzichte van ras en huidskleur is vermoedelijk te verklaren door het kort daarvoor verschenen wetsontwerp van de AWGB. Hierin krijgt ras een aanzienlijke rol, gericht tegen discriminatie op ras op een belangrijk aantal terreinen.63 In de loop van 1986 verschuift de aandacht van de AWGB naar het apartheidsconflict in Zuid Afrika. Door de grote publieke aandacht voor het onderwerp, wordt er veel druk uitgeoefend op de politiek om actie te ondernemen. Deze enorme druk heeft gevolgen voor het kabinet. In hoofdstuk 2 ga ik hier verder op in. 61 TK, Bijzondere commissie voor het Minderhedenbeleid, 4 november 1985. 62 TK, Vaste Commissie voor het Minderhedenbeleid, 27 oktober 1986. 63 TK, Actieprogramma Minderhedenbeleid, 17 oktober 1986.

(20)

1.2 De ontwikkeling van de Anti-Discriminatie Strafwet tussen 1983 en 1986 Met het opstellen van de AWGB ontstaat er discussie over of de AWGB niet tot een aanpassing van de strafwet moet leiden. De reeds bestaande wetteksten 137c en 429quater zijn opgesteld na de Tweede Wereldoorlog en zijn voornamelijk ingericht op het strafbaar stellen van antisemitisme. Ze dienen te worden uitgebreid, zodat discriminatie op grond van ras, in de brede zin strafbaar gesteld wordt. Daarin ontstaat discussie over of ras een zwaardere positie moet krijgen dan de andere discriminatoire gronden. Ook is er veel discussie over de noodzakelijkheid en de reikwijdte van de aanpassing van de strafwet. Tevens komt de interpretatie van het woord ‘ras’ aan bod. Wat valt er precies onder ras en rassendiscriminatie? In de volgende paragraaf zal ik verder ingaan op de invulling van het begrip ras in het algemeen. Voor de beschrijving van de ontwikkeling van de uitbereiding van de strafwet is een korte behandeling van het begrip nodig. De discussie over de strafwet verloopt stroef en leidt in deze periode nog tot weinig resultaat. Ik zal laten zien dat dit enerzijds komt door de Nederlandse wettelijke cultuur, en anderzijds door de positie van ras in Nederland in deze periode.

In 1983 wordt er tijdens de 42ste vergadering van de Tweede Kamer voor het

eerst gesproken over het begrip ras.64 Op 1 februari is ‘aan de orde de behandeling van Hoofdstuk VI (Justitie) van de Rijksbegroting.’65 Hierin komt het functioneren van artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht, over de strafrechtelijke reactie op discriminerend gedrag aan de orde. Bij deze behandeling komt naar voren dat er onduidelijkheid bestaat over wat er precies bedoelt wordt met het begrip ras. Deze onduidelijkheid speelt volgens de Kamer al langer en werkt zelfs belemmerend in de rechtsgang. Bas van der Vlies van de SGP noemt een voorbeeld van een mislukte procedure bij het kantongerecht, maar hij draagt ook een mogelijke oplossing aan: ‘Dit teleurstellende resultaat had kunnen worden vermeden wanneer destijds, bij de behandeling van het wetsontwerp op stuk nr. 16115 het amendement-Abma in de tekst was verwerkt, waardoor na het criterium ‘ras’ zouden zijn ingevoegd ‘‘huidskleur, afkomst en het behoren tot een etnische of culturele minderheidsgroep daaronder mede begrepen’’. Overweegt de minister het artikel alsnog in deze zin aan te passen?’66 De 64 TK 0000141308 65 TK 0000141308 66 TK 0000141308

(21)

uitbreiding van de term, vastleggen in de strafwet biedt volgens Van Der Vlies de uitkomst voor deze situatie. Duidelijk wordt dat er eerder gevraagd is om uitleg van het begrip ras, wat destijds is afgewezen. Het Amendement waar Bas van der Vlies naar refereert is een amendement van Hette Abma (SGP) uit 1981. Hierin wordt artikel 429quater Wetboek van Strafrecht besproken. Zijn voorstel is om na het woord “ras” toe te voegen: ‘huidskleur, afkomst en het behoren tot een etnische of culturele minderheidsgroep daaronder mede begrepen.’67 Dat dit destijds niet gebeurd is leidt in 1983 wederom tot verwarring. De reden dat dit amendement niet werd gehonoreerd, is een reden die we ook in 1983 en de jaren die daarop volgen, nog vaak horen. Namelijk dat in het VN convenant ter Uitbanning van Rassendiscriminatie, welke Nederland ondertekend en geratificeerd heeft, al voldoende is vastgelegd wat er onder ras hoort te vallen.68 Er wordt gesteld dat de definitie in het convenant de gehanteerde definitie in de strafwet is en dat verdere uitleg dus niet nodig is. De discussie over het functioneren van de strafwet met betrekking tot ras wordt in 1984 voortgezet. De positie van het kabinet ligt in lijn met 1983. ‘1. Dat de bestaande juridische procedures voldoende mogelijkheden bieden om recht te doen in geval van klachten wegens discriminatie naar ras: 2. voor zover die mogelijkheden onvoldoende gebruikt worden een taak is weggelegd voor het op te richten landelijk bureau ter bestrijding van discriminatie wegens ras;’69 Het kabinet achtte het geenszins nodig om verdere juridische stappen te ondernemen om rassendiscriminatie uit te bannen. Enkel het landelijk bureau ter bestrijding van discriminatie wegens ras, die op non-juridische wijze oplossingen moet zoeken voor rassendiscriminatie werd wenselijk geacht. In 1985 neemt de minister een interessante positie in ten opzichte van de anti-discriminatiewetgeving. Waar hij in eerdere debatten aangaf dat er voor ras zo veel mogelijk op non-juridische wijze oplossingen gezocht moesten worden, geeft hij nu aan dat de AWGB voor meer rechtsbescherming moet zorgen. Dit is bijzonder omdat een van de primaire rollen van het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR) was een 67 TK 0000161472 68 Veen, ‘The Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination as implemented by the Dutch in the late 1960s’. 69 TK, Minderhedenbeleid, Lijst van Antwoorden, 31 januari 1983.

(22)

oplossing te zoeken voor de meeste disputen omtrent rassendiscriminatie via non-juridische wegen. Het pleiten voor meer rechtsbescherming druist in tegen de eerdere positie van het kabinet, maar kan verklaard worden vanuit de uitgangspunten die het kabinet stelt. Het inzetten op het LBR komt voort uit de overtuiging dat in Nederland rassendiscriminatie zo erg gevonden wordt door iedereen, dat het vanzelfsprekend niet gebeurt, zoals Jouwe ook betoogt.70 Ook Jeltje van Nieuwenhoven van de PvdA ziet dit zo. ‘Over ras zegt de minister, dat daarvoor in feite een nadere regeling irrelevant is omdat daar nooit gediscrimineerd mag worden, omdat het irrelevant is naar de verhouding waarin het zou kunnen.’71 Deze houding is precies de paradox die Jouwe en Wekker ook omschrijven. Discriminatie op grond van ras is iets wat ‘we’ na de Tweede Wereldoorlog niet meer doen, maar er geen actie ondernomen wordt om racisme uit de politiek, de wetenschap en de maatschappij te bannen.72 Wekker en Jouwe stellen dat deze paradox gaande is sinds de Tweede Wereldoorlog en tot op heden bestaat. Toch is er vanaf 1985 een ontwikkeling gaande waarbij er voor het eerst voorzichtig gesteld wordt dat er wel degelijk rassendiscriminatie plaatsvindt in Nederland en dat deze wellicht via een versterking van de rechtspositie kan worden verholpen. De verantwoordelijke minister blijft er echter bij dat de huidige wetgeving het onmogelijk maakt om op basis van ras te discrimineren. Deze houding ten opzichte van de wetgeving omtrent ras kan herleid wordt naar de Nederlandse houding met betrekking tot wetgeving in het algemeen. Zo schrijft Barbara Oomen in haar boek Rights for Others en het gelijknamige artikel, dat het in Nederland niets nieuws onder de zon is, dat er geworsteld wordt met het implementeren van wetten.73 Oomen stelt dat het in de Nederlandse wettelijke cultuur zit om weerstand te bieden tegen nieuwe of aangepaste wetgeving.74 Allereerst stelt Oomen dat Nederland altijd al weinig waarde heeft gehecht aan wetten. Zo haalt ze het voorbeeld aan van de, tot de aanpassingen van 1983, zeer gebrekkige constitutie van Nederland.75 Oomen stelt dat het in onze wettelijke cultuur zit om kritisch te zijn over wetgeving en die niet zomaar te accepteren. Dat is volgens 70 Jouwe, ‘Gevangen in een paradox’, 1. 71 Ibidem, 2 72 Ibidem, 2 73 Oomen, Rights for Others. 63. 74 Ibidem, 63. 75 Oomen, ‘The rights for Others’ 56.

(23)

Oomen wie we zijn, niet louter wat we doen. Het derde punt is dat volgens Oomen, Nederland van oudsher een praktisch ingesteld land is. Iets wat zijn weerklank vindt in wetgeving. De praktische implementatie en het prettig samenleven zijn belangrijker dan alles strak op papier hebben.76 Oomen omschrijft dit als informeel pragmatisme. Onderdeel van dit informele pragmatisme is dat er veel juridische alternatieven en pregerechtelijke conflict instituties zijn.77 Dit zien we ook terug bij de opstelling van de AWGB bij het bewerkstelligen van het LBR, en de vele verzoeken van het kabinet om primair non-juridische oplossingen te vinden voor rassendiscriminatie. Wat ook pleit voor de uitleg van Oomen is het monistische systeem dat Nederland hanteert met betrekking tot wetgeving. Dat houdt in dat de Nederlandse wet en de internationale wet als één systeem functioneren.78 Het opnemen van een definitie elders in de wet betekent dan een dubbeling met het VN convenanten dat past niet in het informeel pragmatisme van Oomen. Wekker zoekt de verklaring voor deze houding in de historisch-sociologische hoek. Zij stelt dat de Nederlandse onwil om iets aan deze wetteksten te doen voortkomt uit de overtuiging dat wij een ‘tolerant, klein en ethisch rechtvaardig land zijn, kleurenblind en vrij van racisme’.79 Een perspectief dat Nederland door de geschiedenis heen heeft ontwikkeld en wat volgens Wekker tot op heden aanwezig is. Wetgeving ter uitbanning van discriminatie op grond van ras ligt in dit perspectief niet in onze aard en is daarmee natuurlijk uiterst overbodig.80 1.3 Waar hebben we het nu eigenlijk over? Vanaf het begin van het debat over de AWGB is er discussie over de interpretatie van ‘ras’. De interpretatie van het begrip heeft namelijk directe invloed op de reikwijdte van de wet, maar ook op de strafrechtelijke interpretatie daarvan. Ondanks dat er met de ratificatie van het VN convenant ter Uitbanning van Rassendiscriminatie in 1971 een interpretatie is vastgesteld, blijft er verwarring bestaan. Dit komt omdat de artikelen de rassendiscriminatie strafbaar stellen, ooit gericht zijn om het uitbannen van antisemitisme. In eerste instantie bestaat er verwarring over of andere etnische groepen ook onder deze wet vallen. Een verwarring die in 1981 met amendement Abma 76 Oomen, ‘The Rights for Others, 66. 77 Ibidem, 66. 78 J.W.P. Verheugt, Inleiding in het Nederlandse recht, (Amsterdam, 2018), 7-8. 79 Wekker, Witte Onschuld, 61. 80 Ibidem, 61.

(24)

voorkomen had kunnen worden.81 Hoewel er vanaf 1985 meer ruimte ontstaat om ras in een brede definitie te gebruiken, blijft het kabinet voet bij stuk houden en ziet geen noodzaak tot het uitbereiden van de term in de wet. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat, de in 1983 aangepaste grondwet een bijzondere positie kent voor internationale wetgeving.82 Specifiek internationale mensenrechten wetgeving. In 1983 is de Nederlandse grondwet herzien op een aantal punten, waaronder het nieuwe artikel 1. Nederland kent echter een traditie waarbij in de grondwet verschillende belangrijke rechten ontbreken, zoals onder meer het recht op een eerlijk proces.83 ‘Neither is there mention of the right to life, the prohibition of torture and of slavery or, for instance, the right to family life.’84 Dit komt mede door de door Oomen omschreven Nederlandse wettelijke traditie van informeel pragmatisme. Een belangrijk deel van de ontbrekende artikelen wordt echter opgevangen in artikel 93 van de Grondwet. Artikel 93 geeft internationale mensenrechtenwetten een belangrijke positie in het vaststellen van de rechten en plichten van individuen in Nederland.85 Dit artikel zorgt ervoor dat bijvoorbeeld dat de definitie van ras in het VN convenant ter Uitbanning van Rassendiscriminatie, als wettelijke definitie van ras wordt gezien, zonder dat het elders vermeld wordt.86 Toch neemt de Nederlandse Tweede Kamer hier geen genoegen mee als het gaat om de bespreking van de AWGB. Bij de bespreking van het Minderhedenbeleid in 1984 wordt in de Lijst van Vragen gevraagd hoe er met discriminatie ten opzichte van woonwagenbewoners omgegaan moet worden.87 Het kabinet heeft aangegeven als antwoord op de vraag dat woonwagenbewoners niet onder ras vallen. Dit betekent echter dat er een leemte ontstaat. Er is dan geen strafbepaling voor discriminatie van woonwagenbewoners. In de Lijst met Antwoorden wordt gemeld dat ‘Discriminatie van woonwagenbewoners als zodanig valt over geen van deze strafbepalingen omdat deze groep niet als geheel onder een van deze criteria valt.’88 Daarmee blijft een oplossing voor deze groep uit. 81 TK 0000161472 82 Oomen ‘The Rights for Others. 56. 83 Ibidem, 57. 84 Ibidem, 57. 85 Oomen, Rights for others, 61. 86 Oomen, ‘The Rights for Others’, 61 87 TK, Minderhedenbeleid, Lijst van vragen, 9 januari 1984. 88 TK, Minderhedenbeleid, Lijst van antwoorden, 13 januari 1984.

(25)

Later in 1984, bij de opstelling van het minderhedenbeleid voor 1985, krijgt de term ras iets meer definitie met de uitbreiding van de term etnische minderheidsgroepen naar ‘Molukkers, ingezetenen van Surinaamse en Antilliaanse herkomst, buitenlandse werknemers afkomstig uit de vroegere wervingslanden en hun gezinsleden, zigeuners en vluchtelingen.’89 Ook heeft de Tweede Kamer het verzoek ingediend dat het kabinet gaat kijken of andere groepen, met name ingezetenen van Pakistaanse en Chinese afkomst, ook bij het minderhedenbeleid betrokken kunnen worden.90 In 1985 krijgt de term in de debatten wederom meer inhoud. Zo wordt het volgende artikel opgenomen in het minderhedenbeleid: ‘a. Leden van de minderheidsgroepen dienen bij het gebruik van algemene voorzieningen niet te worden beperkt door de aanwezigheid van formele of materiële belemmerende factoren op grond van ras of etnische afkomst.’ Met dit artikel wordt de term ras verbreed naar etnische afkomst. Er werd zoals ik in paragraaf 1.1 aangaf, al uitvoerig gesproken over ‘etnische minderheden’ in het Minderhedenbeleid. Er werd maar weinig gebruik gemaakt van ras, racisme of daarvan afgeleide termen, en meer van brede overkoepelende discriminatiebegrippen. Zodoende is de verbreding van de term een logische stap. Als in 1985 de debatten rondom de AWGB echt opgang komen, komt de reikwijdte van de AWGB weer aan bod. In deze context wordt er voor het eerst nagedacht over wat een ‘brede definitie’ van ras zou kunnen inhouden. Maar een belangrijker vraagstuk voor het kabinet op dat moment is, wat de gevolgen voor de reikwijdte van de wet zijn als voor een brede definitie gekozen zou worden. Met name over het eventuele van toepassing verklaren van de wet op de privésfeer wordt hevig gediscussieerd. De algemene conclusie is dat meer onderzoek nodig is naar de verschillende aspecten die onder de AWGB zouden moeten gaan vallen. Opvallend is ook dat in 1985 ras ook in de context van een nieuw onderwerp gebruikt wordt namelijk de positionering in het apartheidsconflict in Zuid Afrika. Parallel aan de bespreking hiervan lijkt ras langzaamaan een belangrijke positie toebedeeld te krijgen. In het volgend hoofdstuk ga ik daar verder op in. 89 TK, Actieprogramma Minderhedenbeleid 1985, 18 September 1984. 90 Ibidem.

(26)

Tot 1986 gaan de debatten over de reikwijdte van de AWGB door. Maar ook de gesprekken over het jaarlijkse minderhedenbeleid vinden plaats. Omdat er nog steeds geen toevoegingen aan het begrip ras zijn gedaan, nemen Kamerleden het heft in eigen hand. In de Vaste Commissie voor het Minderhedenbeleid wordt bijvoorbeeld huidskleur bij het woord ras genoemd door Meindert Leerling van de Reformatorische Politieke Federatie (RPF), ‘Discriminatie, een ongerechtvaardigd onderscheid of achterstelling op grond van ras en huidskleur moet worden tegengegaan, ook zal dit in de samenleving altijd een moeilijk proces zijn.’91 1.4 Conclusie Tussen 1983 en 1986 ontwikkelt de houding ten opzichte van ras binnen het Nederlandse kabinet. Waar er begin 1983 geen enkele prioriteit aan ras wordt toegekend, ontwikkelt zich in 1985 een beweging waarin ras steeds iets meer naar de voorgrond schuift en er steeds meer ruimte komt om te praten over de invulling van het begrip ras. Met betrekking tot het Nederlandse beleid is het interessant om te zien dat in deze periode de paradox van Wekker en Jouwe zichtbaar wordt. Rassendiscriminatie wordt geëxternaliseerd door het kabinet door aan te geven dat het geen prioriteit heeft en beter op een ander moment besproken kan worden. Daarnaast wordt er in eerste instantie gekozen voor een non-juridische oplossing voor discriminatie op grond van ras, door middel van het Landelijk Bureau Racismebestrijding. Dit komt voort uit het idee dat rassendiscriminatie zo erg is, dat ‘we’ dat niet doen. Ondanks de voorkeur voor een non-juridische insteek, evenals het geloof dat Nederland een niet-racistisch land is, wordt er in 1985 wel gesteld dat de AWGB minderheden een betere rechtspositie moet geven. Zoals ik in de introductie al omschreef zag het kabinet Lubbers I zichzelf geheel in lijn met de Nederlandse wettelijke cultuur, als een zeer pragmatisch kabinet. Ook vanuit de wens van het kabinet om de rol van de overheid te verkleinen, is het logisch dat mogelijk overbodige toevoegingen aan de wet scherp in de gaten worden gehouden. Zodoende is het niet gek dat het kabinet de uitbreiding van het begrip ‘ras’ in de AWGB tegenhoudt. Nederland kent een monistisch systeem, de uitleg van de definitie in de internationale wet telt even zwaar als een uitleg in de Nederlandse wet, dus is het 91 TK, Vaste Commissie voor het Minderhedenbeleid, 27 oktober 1986.

(27)

dubbelop om het begrip ook daarin op te nemen. Daarbij komt dat het kabinet in 1983 een grondwetswijziging heeft doorgevoerd die internationale mensenrechtenverdragen een belangrijke centrale positie in het Nederlandse recht geeft. Toch blijft de oppositie vragen om verdere uitleg. Dat is niet vreemd gezien de toenmalige jurisprudentie dat de wet nog niet volledig naar behoren functioneerde en dat de interpretatie van het begrip ras in het disfunctioneren een rol heeft. De weerstand van het kabinet om het begrip ook in de strafwet uit te leggen kan ook via de sociologische weg worden uitgelegd zoals Wekker dat doet. Zij stelt dat de Nederlandse zelfrepresentatie geen ruimte laat voor de mogelijkheid tot racisme in Nederland. Daarom zou er ook geen noodzaak gezien worden tot het strafbaar stellen hiervan. Tussen 1983 en 1986 lijkt het kabinet achter de feiten aan te lopen. Startpunt is de vanzelfsprekendheid dat racisme niet mag, maar de realiteit laat zien dat racistisch gedachtegoed steeds meer aanhang krijgt. Deze ontwikkeling speelt vanaf begin jaren 1980, maar het kabinet begint pas enig bewustzijn te tonen vanaf 1985. Vanaf 1986 gaat het dan ineens hard. Ras wordt steeds belangrijker en er komt meer aandacht voor discriminatie op basis van ras in Nederland. In het volgende hoofdstuk zal ik ingaan op deze omslag in de houding ten opzichte van ras, die plaatsvond tussen 1986 en 1988.

(28)

H2. 1986 tot 1989: De Omslag

Als we de verslagen van de Tweede Kamer- en commissie vergaderingen tussen 1986 en 1989 er op na slaan, waarin de AWGB besproken zou worden, is er iets opvallends te zien. Of beter gezegd, niet te zien. Er wordt namelijk niet of nauwelijks gesproken over de AWGB en als dit al gebeurd is dit in de context van geslacht en geaardheid. Pas in 1989 worden de gesprekken over de AWGB weer voorzichtig hervat. Wel wordt er in een andere context over ras gesproken: namelijk in de context van de beëindiging van het apartheidsregime in Zuid-Afrika. In Nederland, maar ook internationaal is de periode van 1986 tot 1989 een roerige periode. Er komt een eind aan de apartheid in Zuid-Afrika, de Berlijnse muur valt, tot dan symbool van de scheiding tussen Oost- en West Duitsland sinds de Tweede Wereldoorlog, en het tweede kabinet Lubbers valt door een onenigheid over het reiskostenforfait tussen het CDA en de VVD. De VVD wordt vervangen de PvdA als coalitiepartner in augustus 1989.92 Door de nationale en internationale ontwikkelingen zakt de bespreking van de AWGB naar de tweede rang. Het wordt gezien als een onderwerp dat zorgvuldig besproken moet worden en dus wordt het debat in tijden van crisis vooruit geschoven. Als het debat over de AWGB eind 1989 wordt hervat, wordt duidelijk hoe deze roerige periode zijn weerklank vindt in het debat en in de manier waarop er naar ras gekeken wordt. Zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien, blijkt er na 1989 ineens veel serieuzer en urgenter gesproken te worden over ras. Er wordt meer aanstalten gemaakt om ras als discriminatiegrond goed onder te brengen in de AWGB. Om te kunnen verklaren waarom deze omslag plaatsvindt, moeten we kijken naar de ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op het debat tussen 1986 en 1989. In dit hoofdstuk zullen we de (inter-)nationale ontwikkelingen bespreken van invloed op de ontwikkeling van de AWGB na 1989. Als eerste bespreek ik de afschaffing van de Zuid-Afrikaanse apartheid en de invloed daarvan op Nederland. Met apartheid duidt men op de politieke, juridische en culturele praktijken waarmee in de periode 1948-1994 verschillende bevolkingsgroepen in Zuid-Afrika op basis van uiterlijke 92 Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 346.

(29)

kenmerken gecategoriseerd en systematisch van elkaar gescheiden werden.93 Ik zal aantonen dat er verschillende actiegroepen in Nederland actief waren, die veel invloed hadden op de publieke opinie. Deze groepen zijn echter nooit overgestapt op het bestrijden van racisme in eigen land. Noch hebben ze daar uitspraken over gedaan. Het begrijpen van de verhoudingen rondom en de invloed van de apartheidsdiscussie helpt ons te verklaren waarom tussen 1986 en 1989 Zuid-Afrika prioriteit kreeg en dat daarna het sentiment ten opzichte van ras veranderd was. Daarnaast zullen we kijken naar de politieke ontwikkelingen in Europa zoals de val van de Muur en daarmee het einde van de Koude Oorlog. Het einde van de Koude Oorlog markeert een belangrijk punt in de wereldgeschiedenis en veranderde de internationale verhoudingen. Doordat de ideologische strijd tussen Rusland en de VS op hun einde liep, ontstond er ruimte voor andere thema’s zoals mensenrechten. Tot slot kijken we naar de ontwikkelingen in de Nederlandse politiek. Door de val van het tweede kabinet Lubbers kwam de PvdA weer aan de macht. Dit bracht verschuivingen in het politieke klimaat teweeg. 2.1 Nederland en de afschaffing van Apartheid in Zuid-Afrika De apartheid bestaat uit het geheel van politieke, juridische en culturele praktijken waarmee in de periode 1948-1994 de verschillende bevolkingsgroepen in Zuid-Afrika op basis van uiterlijke kenmerken gecategoriseerd en systematisch van elkaar gescheiden werden.94 Deze rassensegregatie kennen we ook in het zuiden van Amerika ten tijde van de Jim Crow Laws en andere delen van de (post)koloniale wereld. De legitimatie van deze rassensegregatie was gebaseerd op de diep gewortelde overtuiging dat de superieure blanke beschaving ‘onvermengd’ gehandhaafd moest blijven.95 In Zuid-Afrika betekende dit in de praktijk dat het dagelijks leven volledig was gesegregeerd. De zwarte bevolking werd uit hun huizen gezet en ondergebracht in ‘Townships’, een tussenstap naar de uiteindelijke ‘thuislanden’.96 Deze ‘thuislanden’ waren locaties ver van de witte bevolking af die alleen bereikbaar waren per trein, en 93 B. Henkes, Getuigen van (anti-) Apartheid. De Camera als verbindend element tussen Nederland en Zuid-Afrika, Tijdschrift voor Geschiedenis, (vol 124, nr. 1), 65. 94 Henkes, Getuigen van (anti-) Apartheid. 65. 95 Melissa Steyn, Whiteness just isn't what it used to be'. White Identity in a changing South Africa, (New York, 2001), 11-27. 96 L. Visser, ‘Apartheid 1948-1990, Rassenscheiding in Zuid-Afrika’, https://historiek.net/apartheid-1948-1990/6826/, (geraadpleegd: 13 mei 2019)

(30)

zonder toestemming van witte autoriteiten niet verlaten mochten worden. De enige plek waar de verschillende rassen dan nog met elkaar in contact zouden komen waren industriegebieden, waar de zwarte bevolking simpele arbeid mocht uitvoeren.97 Het systeem met de thuislanden is nooit voltooid, simpelweg omdat er te weinig witte ‘achterblijvers’ waren om de steden draaiende te houden. Desalniettemin heeft er verregaande rassensegregatie plaatsgevonden in Zuid-Afrika, die tot op de dag van vandaag zijn sporen in de maatschappij heeft nagelaten.98 Hoewel de apartheid lang voor de opstelling van de AWGB werd ingesteld, viel het hoogtepunt van de Freedom Struggle, zoals het gevecht tegen het apartheidsregime dikwijls wordt genoemd, tijdens de opstelling van de AWGB. Internationaal is er veel actie gevoerd tegen het regime van Zuid-Afrika. De enorme internationale druk, gevolgd door sancties (in combinatie met het disfunctioneren van het systeem zelf zorgden uiteindelijk voor de val van het systeem. Ook in Nederland waren er verschillende groepen die actief streden tegen het regime. Deze groepen zijn van groot belang geweest voor zowel de publieke- als de politieke opinie ten opzichte van de apartheidsdiscussie. Om de invloed van de Freedom Struggle op Nederland goed te begrijpen moet eerst gekeken worden naar de geschiedenis. Want waarom zou een het regime in een land zo’n 13.000 kilometer van Nederland vandaan, invloed hebben op de toen, hedendaagse politiek? Een van de meest genoemde redenen is de verhouding die Nederland en Zuid-Afrika sinds de 17e eeuw met elkaar hebben.99 Naar 1652 toen Jan

Van Riebeeck neerstreek in de Kaap om een VOC rustpost op te zetten.100 In 1806 namen de Britten Zuid-Afrika over, wat een resulteerde in een trek van Nederlandse- en Duitse kolonisten naar de onafhankelijke Boerenrepublieken.101 Maar Genevieve Klein stelt in haar artikel Nederland tegen Apartheid. The role of anti-apartheid organisations 1960-1990, dat het echte sentiment van verwantschap pas ontstond tegen het einde van de 19e eeuw.102 Aangewakkerd door de Eerste- (1880 – 1881) en de Tweede Boerenoorlog (1889 – 1902) in Zuid-Afrika. Het gevoel van verwantschap, gebaseerd op het idee dat 97 Visser, ‘Apartheid 1948-1990, Rassenscheiding in Zuid-Afrika’. 98 Ibidem. 99 G. Klein, ‘Nederland tegen apartheid. The role of anti-apartheid organisations 1960-1990’ in Journal for Contemporary History, 29. No 1, (2004), 43. 100 W.G. Hendricks, ‘De betrekkinge tussen Nederland en Zuid Afrika, 1946-1961’, PhD dissertation, University of the Western Cape (UWC) 1984, 6. 101 Henkes, ‘Negotiating the ‘(Ab)normality’ of (Anti-)Apartheid’, 527. 102 Klein, ‘Nederland tegen apartheid’, 45.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De supermarkt wil uitdragen dat zij een goed personeelsbeleid voert. 3 maximumscore

Van belang is evenwel dat een ontbinding wegens een wei- gering van de werknemer om zich in te spannen voor zijn re-integratie dient te worden gegrond op de ontslaggrond

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Artikel 2, derde lid De mogelijkheden voor voorkeursbeleid niet uitbreiden De Cgb beveelt het kabinet in haar evaluatierapport uit 2005 aan om artikel 2, derde lid, van de Awgb

Bij Kabinetsmissive van 30 december 2008 heeft Hare Majesteit de Koningin, op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Raad van State

Ten aanzien van de omzetting van de Kaderrichtlijn waar het betreft een mogelijke uitzondering op de grond godsdienst/overtuiging – de grond waarop de adviesaanvraag ziet – geldt

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

Verdergaande centralisatie van aanvraag- en toekenningsprocedures Het College begrijpt het voorstel zo, dat de toekenning van andere – meer algemene - voorzieningen benodigd