• No results found

De restitutie van naziroofkunst : In hoeverre is het Nederlandse Restitutiebeleid in overeenstemming met de Washington Principles?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De restitutie van naziroofkunst : In hoeverre is het Nederlandse Restitutiebeleid in overeenstemming met de Washington Principles?"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De restitutie van naziroofkunst

In hoeverre is Nederlandse Restitutiebeleid in overeenstemming met de

Washington Principles?

Dueca Daenen

Begeleider: Arthur Salomons

(2)

Inleverdatum: 7 januari 2019

Inhoud

Inleiding...3

Hoofdstuk 1: The Washington Principles...5

1.1 Ontwikkelingen die hebben geleid tot totstandkoming Washington Principles...6

1.1.1 Maatschappelijke ontwikkelingen... 6

1.1.2 Juridische ontwikkelingen... 7

1.2 De inhoud van de Washington Principles en de taak voor de nationale overheden...9

1.2.1 Juridische status... 9

1.2.2 Algemeen... 10

1.2.3 Just and fair solution... 11

1.2.4 Wat kan beter?... 12

1.3 Vervolgconferenties...13

1.4 Samenvattend...15

Hoofdstuk 2: Het Nederlandse Restitutiebeleid...16

2.1 Restitutie na de oorlog...16

2.1.1 Raad voor het Rechtsherstel... 16

2.1.2 Stichting Nederlands Kunstbezit... 17

2.1.3 Commissie Ekkart... 19

2.2 Ontwikkeling van het huidige Nederlandse Restitutiebeleid...21

2.3 Opmerkingen bij het Nederlandse Restitutiebeleid...22

2.4 Samenvattend...23

Hoofdstuk 3: Toetsing Nederlandse Restitutiebeleid aan de Washington Principles...24

3.1 Toetsing...24

3.1.1 Provenance van naziroofkunst... 24

3.1.2 Nationale implementatie van principes... 25

3.1.3 Just and fair solution... 26

3.2 Bespreking kritiek op het huidige Nederlandse Restitutiebeleid...27

3.2.1 Emotionele binding met het kunstwerk... 28

3.2.2 Pogingen om het kunstwerk na de oorlog terug te krijgen...28

3.2.3 Verschuiving bewijslast eigendom... 29

3.2.4 Belang kunstwerk binnen museumcollectie...30

3.3 Een blik op de toekomst...31

3.4 Samenvattend...33

Conclusie...35

(3)

Bijlage 1)...42

Inleiding

Op 22 oktober 2018 oordeelde de Restitutiecommissie dat het kunstwerk Bild mit Häusern van Wassily Kandinsky niet zou worden gerestitueerd aan de erven van Hedwig Lewenstein. De drie eisers in de zaak stellen zich op het standpunt dat de veiling van het schilderij in 1940 direct verband hield met het naziregime. De Restitutiecommissie is echter van mening dat de verkoop van het geclaimde werk weliswaar niet los kan worden gezien van het naziregime. De toenmalige eigenaren zouden ook tot verkoop hebben besloten vanwege hun verslechterde financiële die losstond van de inval van de Duitsers. Vooral opvallend in het oordeel van de Commissie is dat daarnaast als doorslaggevend wordt geacht, dat enige emotionele binding met het werk ontbreekt en ten slotte ook het gegeven dat het werk van grote betekenis is voor de collectie van het Stedelijk.1

Dit oordeel van de Restitutiecommissie vormde aanleiding voor tal van recente opiniestukken over de restitutie van nazi-roofkunst in Nederland. De kern van de kritiek die geleverd wordt op deze uitspraak is dat Nederland hiermee in strijd handelt met de

Washington Principles on Nazi-Confiscated Art (hierna: Washington Principles). Dit zijn elf principes in 1998 opgesteld te Washington waarbij de deelnemende landen beloven alles te zullen doen wat in hun vermogen ligt om de rechtmatige eigenaren hun geroofde kunst terug te geven. Ook Nederland is partij bij deze overeenkomst en het werk verricht door de

Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog (hierna: Restitutiecommissie), in 2002 in het leven geroepen ter beoordeling van claims op roofkunst, is vele jaren in zowel binnen- als buitenland zeer lovend ontvangen. Maar sinds kort lijkt de Restitutiecommissie andere maatstaven te hanteren dan voorgeschreven in de Washington Principles. In dat kader rijst de vraag in hoeverre het Nederlandse restitutiebeleid in overeenstemming is met de Washington Principles?

Om antwoord te geven op deze vraag zal in het eerste hoofdstuk de achtergrond en inhoud van de Washington Principles beschreven worden. De totstandkoming van deze principes wordt besproken, waarbij de omstandigheden die hiertoe hebben geleid alsook verwante verdragen die hieraan vooraf zijn gegaan relevant zijn. Daarna wordt de inhoud van de Washington Principles uiteengezet, waarbij vooral het concept van een just and fair 1 RC 3.141, par 6.8.

(4)

solution centraal staat. Ook is hierbij aandacht voor kritiek die destijds al geleverd werd op de Principles. Ten slotte wordt in dit hoofdstuk nog een kort overzicht gegeven van de

internationale juridische ontwikkelingen die volgde op de Washington Principles. Het tweede hoofdstuk omvat een beschrijving van de ontwikkeling van het

Nederlandse Restitutiebeleid. Ook is er aandacht voor de huidige inhoud van het beleid en enkele opmerkingen hierbij.

In het derde hoofdstuk zal het huidige Nederlandse Restitutiebeleid aan de

Washington Principles getoetst worden. Deze toetsing zal in het licht geplaatst worden van de kritiek op het Nederlandse beleid. Ook zal er in dit hoofdstuk een korte blik op de toekomst worden geworpen. Ten slotte zal naar aanleiding van de bespreking van deze verschillende onderdelen, antwoord worden gegeven op de vraag of het Nederlandse restitutiebeleid de Washington Principles recht doet.

Het onderzoek is deels descriptief en deels normatief vanuit een intern perspectief. In de eerste twee hoofdstukken wordt een beschrijving gegeven van de Principles en het

Nederlandse restitutiebeleid. De kwaliteit van het Nederlandse beleid volgt vervolgens uit de toetsing aan de Washington Principles, waardoor het beoordelingskader overwegend juridisch en zodoende intern is. Het oordeel wat betreft de kwaliteit van het Nederlandse beleid vormt de normatieve component van het onderzoek.

(5)

Hoofdstuk 1: The Washington Principles

‘The day is short and the work is great. You are not required to complete the work, but neither are you free to desist from it.’2

Dit is een citaat afkomstig uit een va de speeches gehouden tijdens het internationale symposium ‘Fair and Just Solutions? Alternatives to litigation in Nazi looted art disputes, status quo and new developments’, georganiseerd door de Nederlandse Restitutiecommisie op 27 november 2012 in het Vredespaleis te Den Haag. Het citaat illustreert de erkenning voor al het werk dat al is verzet op het gebied van restitutie sinds de totstandkoming van de

Washington Principles en daarvoor, maar illustreert ook de plicht die rust op de aanwezigen bij het symposium om het werk voort te zetten. Tijdens dit symposium kwam naar voren dat alle betrokken partijen hun best dienen te blijven doen om rechtvaardigheid na te streven in restitutiekwesties, ook al is dat laat en niet altijd eenvoudig, niet in het minst als voorbeeld voor toekomstig onrecht.3

Hoe deze rechtvaardigheid het beste nagestreefd kan worden, werd tijdens het symposium besproken aan de hand van het verleden, het heden en de toekomst. Ook de inhoudelijke kant van de Washington Principles kwam uitvoerig aan bod. Lastige vragen met betrekking tot het effectueren van een just and fair solution en wat dit concept precies inhoudt werden

besproken. Binnen dit hoofdstuk zullen ook deze vragen centraal staan, waardoor

vanzelfsprekend het symposium een grote rol speelt bij het behandelen hiervan. Ten eerste zal de totstandkoming van de Washington Principles aan bod komen, waarbij bespreking

plaatsvindt van de feitelijke en maatschappelijke omstandigheden in de jaren voorafgaand aan de principes. Vervolgens zal de meer technische kant aan de orde komen waarbij aandacht is voor relevante verdragen en verklaringen die aan de Principles voorafgingen en erna kwamen.

2 Aldus professor Palmer in zijn keynote speech, citaat van Rabbi Tarphon afkomstig uit: S. Weil, ‘The American Legal Response to the Problem of Holocaust Art’, 4 Art Antiquity and Law nr. 285. 3 Verslag van het symposium is terug te lezen in: Jaarverslag Adviescommissie restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog 2012; daarnaast is naar aanleiding van het symposium ook het boek E. Campfens e.a., ‘Fair and just solutions? Alternatives to litigation in Nazi-looted art disputes: status quo and new developments’, Den Haag: Eleven International Publishing 2015, gepubliceerd.

(6)

1.1 Ontwikkelingen die hebben geleid tot totstandkoming Washington Principles 1.1.1 Maatschappelijke ontwikkelingen

De campagne die vanaf de jaren ’30 van de twintigste eeuw door de Nazi’s in het kader van jodenhaat gevoerd werd is welbekend. Een minder bekend onderdeel van deze campagne is het dehumaniseren van joden en het aanmoedigen van haat jegens hen via kunst. De

‘mildere’ variant van dit proces was bijvoorbeeld de ‘entartete Kunstaustellung’ die in 1937 van start ging en onder andere een duidelijk antisemitische boodschap bevatte.4 Schrijnender

is het op grote schaal plunderen van kunstcollecties toebehorend aan Joodse eigenaren. Hoewel het stelen van cultureel eigendom tijdens oorlogstijd een aloud gegeven is, is de systematische wijze waarop door de Nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog kunst geroofd werd ongekend.5 Naast het proces van dehumaniseren van joden was een ander belangrijk

doel van het op grote schaal plunderen het verzamelen van zoveel mogelijk ‘geschikte’ kunst om op die manier een kunstcollectie op te bouwen die de grootsheid van het Derde Rijk recht deed.6 De ambitie van Hitler was om uiteindelijk een topcollectie op te bouwen voor zijn

beoogde Führermuseum te Linz.7

De manier waarop de Nazi’s Joden het bezit over hun kunstobjecten ontnamen varieert van “klassieke” roof tot gedwongen verkoop. Cijfers variëren van 220.000 kunstwerken gestolen gedurende de Tweede Wereldoorlog,8 tot schattingen die stellen dat het om zo’n

vijftigduizend kunstobjecten in West-Europa gaat, waar nog eens rond een half miljoen aan kunstobjecten afkomstig uit Oost-Europa bij opgeteld kunnen worden.9

De situatie direct na de oorlog op het gebied van restitutie van gestolen kunst was schrijnend. Veel van de oorspronkelijke eigenaren van de gestolen kunst waren omgekomen in de vernietigingskampen, en anderen die dit noodlot wisten te ontkomen kwamen er vaak niet aan toe een claim in te dienen voordat de verjaringstermijnen waren verlopen.10

4 Proceedings of the Washington Conference on Holocaus-Era Assets, p. 443, te raadplegen via: https://1997-2001.state.gov/regions/eur/holocaust/heac.html.

5 Falconor, University of Pennsylvania Journal of International Economic Law 2000, vol. 21 issue 2, p. 383.

6 Campfens e.a. 2015, p. 15. 7 Van der Vlies e.a. 2017, p. 159.

8 Proceedings of the Washington Conference on Holocaus-Era Assets, p. 914, te raadplegen via: https://1997-2001.state.gov/regions/eur/holocaust/heac.html.

9 Proceedings of the Washington Conference on Holocaus-Era Assets, p. 446, te raadplegen via: https://1997-2001.state.gov/regions/eur/holocaust/heac.html.

(7)

Direct na de oorlog was restitutie gericht op teruggave van geconfisqueerde kunstobjecten aan de betrokken staten met hierbij de instructie dat de betreffende staten zorgdroegen voor restitutie aan de oorspronkelijke eigenaar. Richtlijnen op het gebied van deze individuele restitutie waren er op dit moment nog niet mede vanwege het feit dat er binnen de maatschappij eerst aandacht nodig was voor het herstellen van een stabiel economisch en politiek systeem en iedereen voorzien was in basisvereisten als voedsel, brandstof en onderdak.11 In de jaren ’90 was er sprake van een opleving van interesse in kunst

gestolen door de Nazi’s gedurende de Tweede Wereldoorlog.12 Aanvankelijk was deze

interesse vooral gericht op nazi-roofkunst die zich in de nationale collecties bevond, maar al snel werd ook gekeken naar dergelijke kunst binnen privécollecties.13 Uiteindelijk resulteerde

deze hernieuwde interesse in nazi-roofkunst in de jaren ‘90 in de totstandkoming van de Washington Principles in 1998.14 Velen bestempelen het einde van de Koude Oorlog (en de

daarmee gepaard gaande val van het communisme) als een van de redenen voor de herleving van interesse in nazi-roofkunst, aangezien er nu eindelijk ruimte was hier aandacht aan de besteden.15 Ook is een verklaring voor de impuls van restitutie van roofkunst naar aanleiding

van het einde van de Koude Oorlog dat vanaf het moment dat de muur viel er tal van

overheidsdocumenten beschikbaar kwamen die informatie boden wat betreft de acties van de Nazi’s jegens de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog, en daarmee ook verscheidende catalogussen van gestolen kunst. Deze documenten hebben veel voormalig eigenaren geholpen met het bewijzen van hun eigendomstitel.16

1.1.2 Juridische ontwikkelingen

Een van de eerste codificaties op het gebied van bescherming van cultuurgoederen tijdens oorlogstijd (zowel privé- als staatseigendom) vindt men in het ‘Verdrag betreffende de wetten en gebruiken van den oorlog te land’ van 1907, waarin is opgenomen dat plundering uitdrukkelijk verboden is en wie dit principe schendt gehouden is tot schadeloosstelling. Ook verbiedt dit Verdrag inbeslagneming, opzettelijke vernieling of beschadiging van werken van

11 Proceedings of the Washington Conference on Holocaus-Era Assets, p. 726, te raadplegen via: https://1997-2001.state.gov/regions/eur/holocaust/heac.html.

12 Jaarverslag Adviescommissie restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog 2012, p. 9. Een invloedrijk boek was: L.H. Nicolas, ‘The Rape of Europa’, New York: Knopf, 1994.

13 Campfens 2015, p. 30. 14 Marck & Muller 2015, p. 42.

15 Mullery, Cardozo Journal of Conflict Resolution 2010, vol. 11/2, p. 649. 16 Roodt 2015, p. 260.

(8)

kunst.17 Een van de eerste regelingen die ziet op restitutie van gestolen kunst tussen staten is

terug te vinden in artikel 245 van het Verdrag van Versailles, waarin Duitsland verplicht wordt kunst gestolen gedurende de Eerste Wereldoorlog te restitueren aan Frankrijk.18

Het is zodoende een gegeven dat al lange tijd het bewustzijn aanwezig is dat

oorlogstijd geen rechtvaardiging biedt voor het stelen van kunst. Dit bewustzijn heeft echter niet heeft kunnen voorkomen dat tijdens de Tweede Wereldoorlog duizenden Joden bestolen werden of gedwongen hun kunst(collecties) af te staan. Dit bewustzijn heeft er echter wel aan bijgedragen dat al tijdens de oorlog, in 1943, de Inter-Allied Declaration against Acts of Dispossesion committed in Territories under Enemy Occupation and Control (hierna: Joint Declaration) tot stand kwam. Deze verklaring werd onder andere door de Nederlandse regering (die in ballingschap in Londen verkeerde) ondertekend en hierin werd verklaard dat de geallieerden alle rechten voorbehielden ten aanzien van door de vijand verkregen

goederen, afkomstig uit bezette gebieden, ongeacht de vraag of deze door openlijke roof of door schijnbaar vrijwillige transacties waren verkregen.19 Restitutie op grond van de Joint

Declaration was aanvankelijk gericht op teruggave van geconfisqueerde kunstobjecten aan de betrokken staten met de instructie van teruggave aan het individu. Dit uit zich in het feit dat volgens de Joint Declaration het ontvangende land een ‘receipt’ moest tekenen waarin was bepaald dat dit land het ontvangen werk later zou restitueren aan de oorspronkelijke, rechtmatige eigenaar.20 In het kader van inspanningen op het gebied van de restitutie al

tijdens de oorlog verdienen ook de Monuments, Fine Arts and Archives Section of the Allied Forces (beter bekend als de ‘Monuments Men’) in deze paragraaf vermelding. Deze groep soldaten, vaak bestaande uit onder andere museumdirecteuren, curators en

kunstrechtgeleerden waren actief tussen 1943 en 1951 en hadden als doel het preserveren van erfgoed en cultuurobjecten. Ook na de oorlog hebben zij een sleutelrol gespeeld in het

opsporen van eigenaren van gestolen kunst.21

Direct na de oorlog werden al stappen ondernomen om de plundering van kunst die tijdens de oorlog had plaatsgevonden te bestraffen. Tijdens de Neurenberg processen werd kunstroof bestempeld als ‘war crime and crime against humanity’.22 Alfred Rosenberg -wie ook wel

17 Roodt 2015, p. 256. 18 Campfens 2015, p. 14.

19 Zie Inter-Allied Declaration against Acts of Dispossession committed in Territories under Enemy Occupation and Control (1943), te raadplegen via: https://www.lootedartcommission.com/inter-allied-declaration.

20 Van der Vlies e.a. 2017, p. 159; Campfens 2015, p. 35. 21 Roodt 2015, p. 257.

22 Zie Art. 6 onder B van ‘The Charter of the International Military Tribunal at Nuremberg annexed to the London Agreement on War Criminals, 8 August 1945, no. 251’, waarin onder ‘war crimes’ staat

(9)

beschouwd wordt als een van dé meesterbreinen op het gebied van de grootschalige nazi-kunstroof- werd tijdens deze processen mede op grond van zijn aandeel in de plunderingen veroordeeld als oorlogsmisdadiger.23

1.2 De inhoud van de Washington Principles en de taak voor de nationale overheden 1.2.1 Juridische status

In 1995 kwam nieuw bewijs aan het licht met betrekking tot grote hoeveelheden door Nazi’s gestolen goud in activa op Zwitserse bankrekeningen. Dit bracht een hernieuwde internationale discussie op gang die zich uiteindelijk ook uitbreidde tot Nazi-roofkunst. Tijdens de Washington Conference on Holocaust-era Assets, die in 1998 in Washington georganiseerd werd, werd pas later het onderwerp van Nazi-roofkunst aan de agenda toegevoegd.24 De bespreking van dit onderwerp tijdens deze conferentie resulteerde

uiteindelijk in de Washington Principles. De Verenigde Staten waren niet alleen gastheer van deze conferentie, maar speelde ook een sleutelrol bij de totstandkoming van de Principles. De Principles zijn indirect gebaseerd op de richtlijnen geformuleerd door de American Association of Art Museum Directors (ook wel: AMMD-richtlijnen).25 De

insteek van de Amerikaanse delegatie tijdens de conferentie was de internationalisering van deze AMMD-richtlijnen en indien mogelijk uiteindelijk overeenstemming bereiken over bindende internationale afspraken.26 Uiteindelijk bleken veel van de delegaties geen

voorstander van een bindende status van de richtlijnen, onder andere vanwege de verschillende nationale systemen.27 Zodoende werden tijdens de conferentie in

Washington de Principles expliciet bestempeld als principes en niet als bindende regelgeving.28 Maar het feit dat de principes niet bindend zijn betekent uiteraard niet dat

ze niet belangrijk zijn. De Washington Principles worden als zeer toonaangevend beschouwd en later in dit hoofdstuk zal ook hun rol als rode draad in de

vermeld: ‘such violations shall include, but not be limited to […] plunder of public or private property’, te raadplegen via: http://www.un.org/en/genocideprevention/documents/atrocity-crimes/Doc.2_Charter%20of%20IMT%201945.pdf.

23 Zie Trial of the Major War Criminals Before the International Military Tribunal, te raadplegen via: https://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/NT_Vol-I.pdf p. 295-296.

24 Oost 2012, p. 7-8.

25 Zie Report of the AAMD Task Force on the Spoilation of Art during the Nazi/World War II Era

(1933-1945), te raadplegen via: https://aamd.org/sites/default/files/document/Report%20on%20the %20Spoliation%20of%20Nazi%20Era%20Art.pdf.

26 Oost 2012, p. 8-9. 27 Oost 2012, p. 9.

28 Zie hierover preambule van de Washington Principles, waarin expliciet staat vermeld dat het gaat om ‘non-binding principles’.

(10)

vervolgconferenties en verwante verdragen blijken.29 Ook kan niet ontkend worden dat

ondanks het ontbreken van een bindend karakter, de principes op nationaal niveau in verschillende landen grote impact hebben gehad.30

De principes dienen zodoende beschouwd te worden als ‘narratieve’ normen die gebruikt kunnen worden binnen het kader van het opstellen van nationale wetgeving.31 Het

doel van de opstellers van de Washington Principles is om internationale richtlijnen te bieden aan landen die betrokken zijn geweest bij nazi-roof tijdens de Tweede

Wereldoorlog. De taak aan de nationale overheden komt erop neer dat een versoepeld beleid ten aanzien van het restitueren van nazi-roofkunst gewenst is in lijn met de

nationale wetgeving. In de volgende paragraaf volgt een inhoudelijke beschrijving van de verschillende principes.

1.2.2 Algemeen

Het overkoepelend streven van de Washington Principles is om uiteindelijk voor alle betrokken partijen tot een oplossing te komen die ‘just and fair’ is, vrij vertaald ook wel rechtvaardig en eerlijk. Wat betreft de principes kan er wel een bepaalde onderverdeling gemaakt worden, waarbij de principes acht en negen het meest direct aanknopingspunten bieden wat betreft het constitueren van een just and fair solution. De eerste zeven

principes zien vooral op de herkomst ofwel de provenance van nazi-roofkunst. De laatste twee principes zijn meer van algemene aard en zien op de aanmoediging van lidstaten om de richtlijnen op nationaal niveau te implementeren en hiertoe alternatieve

geschillenbeslechting in te stellen, waarbij een gebalanceerd lidmaatschap van belang is. Wat betreft de identificatie van en provenance onderzoek naar nazi-roofkunst geven de eerste principes aan dat archieven dienen te worden bijgewerkt en opengesteld, onder andere om zoveel mogelijk kunstwerken die voorwerp zijn van nazi-roofkunst te kunnen traceren.32 Het belang van uitgebreid archiveren en het openbaar maken van archieven

dient niet onderschat te worden, aangezien het de kern vormt van het proces van documentatie vinden met betrekking tot mogelijke nazi-roof en de oorspronkelijke eigendom.33 Daarnaast geven de principes aan dat er rekening dient te worden gehouden

29 Oost 2012, p. 10. 30 Oost 2012, p. 11.

31 Jayme, Uniform Law Review 2006, vol. 11, issue 2, p. 393.

32 Zie Washington Conference Principles on Nazi-Confiscated Art onder I, II, III.

33 Proceedings of the Washington Conference on Holocaus-Era Assets, p. 916, te raadplegen via: https://1997-2001.state.gov/regions/eur/holocaust/heac.html.

(11)

met het gegeven dat harde bewijzen bij eigendomskwesties niet altijd voorhanden zijn vanwege de omstandigheden in de oorlogsjaren en het verstrijken van de tijd. Om die reden dienen de eisen die normaliter gesteld worden aan bewijslevering bij

eigendomskwesties versoepeld te worden.34 Ook dient er een centrale registratie gecreëerd

te worden met betrekking tot culturele objecten met een dubieuze of onbekende herkomst.35 Ten slotte stellen de principes dat claimanten aangemoedigd en voldoende

geassisteerd dienen te worden in het uitbrengen van een claim bijvoorbeeld door

kunstwerken met een dubieus verleden te publiceren zodat eventuele voormalig eigenaren of hun erfgenamen zich kunnen melden.

In het tiende principe wordt uitdrukking gegeven aan de wens dat er voor de behandeling van nazi-roofkunst claims een commissie of ander orgaan dient te worden ingesteld, waarbij een gebalanceerd lidmaatschap van belang is. Het laatste principe geeft aan dat staten aangemoedigd worden om deze principes op nationaal niveau te

implementeren.36

1.2.3 Just and fair solution

De principes omschrijven dat indien kan worden vastgesteld dat het om nazi-roofkunst gaat, zowel in de situatie waarin de voormalig eigenaren of hun erfgenamen achterhaald kunnen worden alsook in de situatie waarin dit niet mogelijk blijkt, men dient te streven naar het bereiken van een uitkomst die just and fair is. Deze uitkomst is steeds

verschillend omdat deze afhankelijk is van de uiteenlopende omstandigheden van het geval.37 De omstandigheden van het specifieke geval zorgen ervoor dat er geen uniforme

definitie van de just and fair solution te formuleren valt. 38 Er zijn wel bepaalde factoren

die van belang geacht worden om een dergelijke oplossing te bereiken. Een factor zoals de positie van de huidige bezitter en diens mate van goede trouw dient steeds meegewogen te worden. Ook is het verstrijken van de tijd van groot belang; vijftig jaar geleden was een andere uitkomst wellicht just and fair dan vandaag de dag.39 Daarnaast dient het te gaan

om een feitengevoelige oplossing waarbij een gewichtige belangenafweging en een

34 Zie Washington Conference Principles on Nazi-Confiscated Art onder, IX. 35 Rascher, International Journal of Cultural Property 1999, vol. 8 issue 1, p. 341. 36 Zie Washington Conference Principles on Nazi-Confiscated Art onder X, XI. 37 Zie Washington Conference Principles on Nazi-Confiscated Art onder VIII, IX.

38 Campfens e.a. 2015 p. 111; Zie ook Washington Conference Principles on Nazi-Confiscated Art onder VIII, laatste volzin.

(12)

gedegen en onpartijdig feitenonderzoek centraal staan.40 Vanwege het casuïstisch karakter

van een dergelijke oplossing is de kwaliteit van het proces een belangrijk onderdeel van een just and fair solution, waarbij transparantie, een duidelijke motivering van de gronden van de beslissing en het gelijk behandelen van gelijke gevallen essentieel is.41. Ook speelt

de in het verleden ontvangen compensatie voor het verlies van een kunstwerk een belangrijke rol. 42

Hierbij dient in gedachten te worden gehouden dat een just and fair solution niet per se fysieke restitutie hoeft te betekenen maar dat een andere regeling waar erkenning van de originele eigenaar deel van uitmaakt ook een mogelijkheid is.43

1.2.4 Wat kan beter?

Ten eerste zijn er enkele kanttekeningen bij de inhoud van de Washington Principles geplaatst door Tabitha Oost, auteur op het gebied van naziroofkunst. Een eerste punt van kritiek is dat enkele begrippen binnen de Principles niet voldoende gedefinieerd worden. Zo wordt er veelvuldig verwezen naar het begrip art, maar nergens wordt toegelicht wat hier precies onder wordt verstaan. Hetzelfde geldt voor confiscation, waarbij slechts kan worden aangenomen dat hier ook gevallen van gedwongen verkoop onder vallen. Ook het nalaten van het geven van een tijdlijn op het moment dat gesproken wordt over confiscated by Nazi’s zorgt ervoor dat er verwarring kan ontstaan over wat hier precies onder valt; zien de principes alleen op nazi-roofkunst ten tijde van de officiële oorlogsjaren (1939-1945) of al voor die tijd (het is bekend dat er al kunstroof door Nazi’s plaatsvond in 1933)? Ook de referentie naar heirs zonder nadere toelichting laat de kring van mogelijke geadresseerden erg groot.44

Tijdens het symposium maar ook daarbuiten komt daarnaast naar voren dat er weinig overeenstemming lijkt te bestaan over het concept van een just and fair solution.

Kritiekpunten zijn dat het vage norm betreft met onvoldoende concrete uitgangspunten,45 en

dat tijdens de Washington Conferentie eigenlijk geen sluitende afspraken zijn gemaakt.46

Dan nog enkele opmerkingen op het gebied van restitutie van nazi-roofkunst in het algemeen. In de keynote speech van de Britse professor Norman Palmer werpt hij een 40 Polak 2015, p. 137.

41 Palmer 2015, p. 168.

42Jaarverslag Adviescommissie restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog 2012, p. 29.

43 Campfens e.a. 2015 p. 118. 44 Oost 2012, p. 14.

45 Mullery, Cardozo Journal of Conflict Resolution 2010, vol. 11/2, p. 659. 46 Kuitenbrouwer, NJB 2002/4, p. 173.

(13)

interessante zienswijze op: zou als fundamenteel principe dienen te gelden de restitutie aan de (nabestaanden van de) slachtoffers van het naziregime van alle objecten die zijn geroofd, als enige manier om rechtsherstel te brengen, of gaat het ook om het naar beste kunnen bewaren en in stand houden van museumcollecties? Ook bespreekt Palmer een ander belangrijk punt; namelijk het grensoverschrijdend karakter dat eigen is aan veel roofkunstzaken dat de noodzaak creëert tot meer internationale samenwerking.47 Deze behoefte aan een

internationaal platform is een veelgehoord geluid waarbij bijvoorbeeld de suggestie voorbijkomt van het instellen van een ‘International Association of Provenance

Researchers’.48 Het gebrek aan overeenstemming wat een just and fair solution precies constitueert en de tijd die gemoeid gaat met het instellen van een internationaal platform zijn echter weer argumenten die hier tegenin te brengen zijn. 49 Een ander argument betreft het

gegeven dat de verschillende houdingen jegens restitutie en de uiteenlopende, complexe juridische kaders waarbinnen kwesties moeten worden opgelost ervoor zorgen dat er eigenlijk ook geen ruimte is voor meer dan louter richtlijnen.50

De vraag of er wellicht een einde moet komen aan de mogelijkheid om claims in te dienen op nazi-roofkunst is een terugkerend thema, mede vanwege de behoefte aan

verzoening en closure.51

1.3 Vervolgconferenties

Inmiddels zijn er ruim 20 jaar verstreken sinds de totstandkoming van de Principles en zijn er vele vervolgconferenties geweest op het gebied van restitutie van nazi-roofkunst. Al in 1999 werd in reactie op de Principles door de Parliamentary Assembly of the Council of Europe ‘Resolution 1205 on Looted Jewish Cultural Property of the Council of Europe’ (hierna: Resolution 1205) afgekondigd. In deze resolutie worden alle Europese lidstaten opgeroepen om hun nationale wetgeving zodanig aan te passen dat belemmeringen op het gebied van restitutie worden opgeheven.52

47 Palmer 2015, p. 179.

48 Conference on Jewish Material Claims Against Germany and World Jewish Restitution Organization 2014, p. 10.

49 Jaarverslag Adviescommissie restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog 2012, p. 30.

50 Marinello, Journal of Art Crime 2014, p. 73.

51 Jaarverslag Adviescommissie restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog 2012, p. 30, zie hierover ook: R. Klomp, Restitutie van oorlogskunst: houdt het dan nooit op?, Ars Aequi 2017, p 556-560.

52 Zie doc. 8563 van 6 oktober 1999 Report on ‘Looted Jewish cultural property’, te raadplegen via: http://assembly.coe.int/nw/xml/XRef/Xref-XML2HTML-EN.asp?fileid=16726&lang=en

(14)

Hierna volgde de Vilnius Forum Declaration in 2000 die de deelnemende staten oproept om alle maatregelen die redelijkerwijs mogelijk zijn te treffen om de Washington Principles en Resolution 2015 te implementeren.53 Deze verklaring kan gelezen worden als

een ratificatie van de eerdere verklaringen door de 38 deelnemende overheden.54 In de

literatuur wordt echter opnieuw de kritiek geleverd dat ook deze verklaring geen opzienbarende verbetering betekende voor de positie van de claimanten, hoewel daar tegenover staat dat de trend ‘state-mediation’ op dit punt wel in steeds meer landen te ontwaren valt. 55 In 2003 wordt opnieuw op Europees niveau actie ondernomen in de vorm

van de ‘European Parliament Resolution and Report’ waarin er onder andere bij lidstaten op wordt aangedrongen verder te gaan met het restitueren van roofkunst en de Europese

Commissie verzocht wordt meer onderzoek te doen naar dit onderwerp.56

Het tienjarig jubileum van de Washington Principles geeft in 2009 aanleiding tot de Holocaust-Era Assets Conference in Praag waarbij de Washington Principles voor het eerst officieel herzien worden en waarvan uiteindelijk de Terezín Declaration on Holocaust Era Assets and Relates Issues (hierna: Terezín Declaration) het resultaat is.57 Dat er op het

moment van totstandkoming van de Terezín Declaration nog veel frustraties bestaan op het gebied van restitutie van nazi-roofkunst blijkt wel uit de woorden van Stuart E. Eizenstat tijdens deze conferentie. Hij stelt dat hoewel er wel iets van progressie geweest is binnen de kunstmarkt en er belangrijke kunstwerken gerestitueerd zijn, er op veel gebieden slechts minimale progressie geboekt is en soms zelf sprake is van helemaal geen verandering. Volgens hem is het gat tussen de internationale principes en de realiteit nog te groot en is het hoog tijd dat staten nu daadwerkelijk hun beloftes gaan inwilligen op dit punt.58

1.4 Samenvattend

Binnen dit hoofdstuk is aandacht besteed aan de totstandkoming en inhoud van de Washington Principles en werden ook kort enkele kritiekpunten besproken. Tijdens en direct na de oorlog was er al enige aandacht voor restitutie van roofkunst en deze aandacht maakte in de jaren ’90 een heropleving door. Dit leidde in 1998 tot de totstandkoming van de

53 Vilnius Forum Declaration (2000), te raadplegen via: https://www.lootedart.com/MFV7EE39608. 54 Campfens e.a. 2015, p. 32.

55 Idem.

56 Campfens 2015, p. 33.

57 Zie Prague Holocaust Era Assets Conference: Terezin Declaration (2009), te raadplegen via: https://www.state.gov/p/eur/rls/or/126162.htm.

58 Stuart E. Eizenstat tijdens de opening van The Plenary Session of the 2009 Prague Holocaust Era Assets Conference, te raadplegen via: https://2009-2017.state.gov/p/eur/rls/rm/2009/126158.htm.

(15)

Washington Principles, waarin richtlijnen geformuleerd werden voor nationale overheden op het gebied van restitutie van nazi-roofkunst. Het uiteindelijke doel van de principes is het effectueren van een just and fair solution, waarbij aandacht is voor een gedegen

belangenafweging, een objectief feitenonderzoek en de specifieke omstandigheden van het geval. Kritiek op de principes is echter dat er weinig concrete invulling gegeven wordt aan het concept van de just and fair solution en ook dat er meer internationale samenwerking gewenst is. Ten slotte is kort aandacht besteed aan verwante verdragen die volgde op de Principles, waarbij de frustratie naar voren kwam dat de principes in veel deelnemende staten niet daadwerkelijk geeffectueerd worden.

Hoofdstuk 2: Het Nederlandse Restitutiebeleid

Gedurende de Tweede Wereldoorlog zijn ook in Nederland op grote schaal kunstwerken door nazi’s onder dwang opgekocht en geroofd.59 Het beleid dat na de oorlog in Nederland

(16)

gevoerd werd met betrekking tot restitutie van deze kunstwerken is het onderwerp van dit hoofdstuk. Eerst wordt een overzicht gegeven van de verschillende instituten belast met restitutie van naziroofkunst. Vooral relevant in het kader van de uiteindelijke toetsing aan de Washington Principles zijn de ontwikkelingen die het beleid na 1998 heeft doorgemaakt en de belangrijke rol die de toetsing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid hierbij speelt. Waarom het Nederlandse restitutiebeleid bepaalde veranderingen heeft doorgemaakt wordt besproken waarbij ook de redenen voor de wetgever om de maatstaf van redelijkheid en billijkheid na 2015 bij alle claims toe te passen worden toegelicht. Ten slotte is er in dit hoofdstuk aandacht voor kritiek op het huidige Nederlandse Restitutiebeleid, waarmee een basis gelegd wordt voor nadere bespreking van deze kritiek in hoofdstuk 3.

2.1 Restitutie na de oorlog

2.1.1 Raad voor het Rechtsherstel

Eerder werd al besproken dat de Nederlandse regering tijdens de oorlog vanuit Londen maatregelen trof in de vorm van de Joint Declaration, om op deze manier de overgang naar de situatie zoals deze voor de oorlog was zo soepel mogelijk te laten verlopen.60 Van

doorslaggevend belang wat betreft rechtsherstel direct na de oorlog was het koninklijk besluit E 100 van 17 september 1944, krachtens welke de Raad voor het Rechtsherstel werd

ingesteld. Deze Raad was bevoegd rechtshandelingen met de bezetter ongedaan te maken en de gevolgen daarvan te reguleren, waaronder bevel tot teruggave van roerende zaken.61 De

rechtspraak op grond van besluit E 100 wordt ook wel ‘herstelrechtspraak’ genoemd en omvat de rechtspraak die betrekking had op herstel of wijziging van rechtsbetrekkingen die in de bezettingstijd onder dwang waren gewijzigd.62 Deze herstelrechtspraak betekende een

beperking van de bevoegdheid van de gewone burgerlijke rechter, aangezien het ingrijpen van de Raad voor het Rechtsherstel wat betreft scheefgegroeide rechtsverhoudingen niet tot diens bevoegdheid behoorde.63 De Raad voor het Rechtsherstel was als overkoepelend orgaan dat

zich bezighield met herstelrechtspraak bevoegd om in te grijpen naar redelijkheid en billijkheid in bijvoorbeeld eigendomsverhoudingen.64 Dat de redelijkheid en billijkheid het

60 Zie Inter-Allied Declaration against Acts of Dispossession committed in Territories under Enemy Occupation and Control (1943).

61 Zie artikel 23 en artikel 27 van E 100, als bijlage opgenomen in: Meijer 2008, p. 281. 62 Meijer 2008, p. 7.

63 E100, artikel 19, lid 1, als bijlage opgenomen in: Meijer 2008, p. 281. 64 E100, artikel 22, als bijlage opgenomen in: Meijer 2008, p. 281.

(17)

uitgangspunt vormde van de rechtspraak van de Raad is opvallend. De Raad voor het Rechtsherstel werd in 1967 opgeheven.65

2.1.2 Stichting Nederlands Kunstbezit

Daarnaast werd eind 1945 de Stichting Nederlands Kunstbezit (hierna: SNK) opgericht. De verhouding tussen de SNK en de Raad voor het Rechtsherstel was dat afwijzende beslissingen van de SNK op verzoeken tot teruggave van gerecupereerde

kunstwerken aan de Raad voor het Rechtsherstel konden worden voorgelegd. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit in praktijk weinig blijkt te zijn gedaan.66 De SNK hield zich bezig

met het opsporen en restitueren van geroofd Nederlands kunstbezit.67 Zodra de ontvreemde

cultuurgoederen in Nederland waren had de SNK het beheer. Daarnaast was een belangrijke taak van de SNK een zo volledig mogelijke documentatie over het weggevoerde culturele bezit bijeen te brengen. 68

Uiteindelijk werd afgezien van het officieel vaststellen van richtlijnen, hetgeen een negatief effect heeft gehad op de uitvoering van het beleid.69 Op grond van de criteria

gehanteerd door de SNK was restitutie alleen mogelijk indien onvrijwillig bezitsverlies tijdens de oorlog kon worden aangetoond, waarbij een zeer gelimiteerde omschrijving van dit begrip gehanteerd werd.70 Ook diende de verkoopsom die tijdens de oorlog was betaald te worden

terugbetaald aan de SNK, hetgeen voor veel claimanten die aanspraak konden maken op rechtsherstel redenen vormde te berusten in bezitsverlies, omdat zij niet bereid of in staat waren de destijds verkregen tegenprestatie over te dragen aan de Stichting. Zodoende konden de naoorlogse financiële omstandigheden mensen dwingen om hun kunstwerken in het beheer van het Rijk te laten. 71 De strikte toepassing van dit uitgangspunt kan niet anders dan kil en

onrechtvaardig beschouwd worden, onder andere met het oog op het gegeven dat veel joodse eigenaren de ontvangen gelden uitsluitend gebruikten om het land te ontvluchten.72 Nergens in

65 Kamerstukken II 1999-2000, 25839, 13, p. 3. (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 66 Jaarverslag Adviescommissie restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog 2002, p. 8.

67 Zie artikel 2 van de Statuten van de Stichting, te vinden in: Notulen van de vergadering van de Stichtingraad, 5 augustus 1946, 23 september 1946. Archief SNK, inv.nrs. 2-6.

68 Mulder/Schretlen 2002, p. 36.

69 Mulder/Schretlen 2002, p. 36; alleen concept-Richtlijnen SNK zijn terug te vinden. 70Zie hierover het concept voor de Richtlijnen voor het algemeen beleid van de Stichting

Nederlandsch Kunstbezit van 1946 waar in artikel 11 als voorwaarde voor teruggave gesteld wordt dat “buiten twijfel dient te zijn, dat onvrijwillig bezitsverlies heeft plaatsgevonden”.

71 Mulder/Schretlen 2002, p. 266; Jaarverslag Adviescommissie restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog 2002, p. 8;

(18)

de criteria van de SNK kan worden teruggevonden dat er een beoordeling plaatsvond naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid waardoor geconcludeerd mag worden dat dit dus ook niet gebeurde.

Ook werden er zogenoemde ‘claimtentoonstellingen’ georganiseerd door de SNK in 1949 en 1950 waar eigenaren hun verloren kunstwerken konden identificeren.73

Uiteindelijk kwamen er bij toeval verschillende schandalen binnen de SNK aan het licht. In 1948 ontstond het voornemen om de afdeling Binnenland van de SNK over te dragen aan het Nederlands Beheersinstituut (hierna: NBI), de instantie belast met onder meer

opsporing en beheer van het vijandelijk en landverraderlijk vermogen.74 In het kader van deze

overdracht werd bij deze afdeling een accountantsonderzoek ingesteld. Tijdens dit onderzoek werden al snel administratieve onnauwkeurigheden, vermissingen van kunstvoorwerpen maar ook frauduleuze handelingen ontdekt.75 Naar aanleiding hiervan werd een gerechtelijk

onderzoek ingesteld. Bij dit onderzoek kwamen verscheidene zaken aan het licht. Om enkele te noemen: er werd een zogenoemde ‘zwarte kas’ aangetroffen waar inkomsten invloeiden die eigenlijk aan de Stichting hoorden toe te komen. Ook waren door middel van valse

aangifteformulieren valse claims ingediend om schilderijen te claimen die niet uit Nederlands bezit afkomstig waren. De belangrijkste verdachtmaking was de affaire Katz, waarbij door toenmalig voorzitter de Vries ten onrechte 32 schilderijen aan de kunsthandel Katz werden teruggegeven. Er werden bewijzen gevonden waaruit bleek dat de firma Katz de schilderijen tijdens de oorlog aan de Duitsers had verkocht en dat hiervoor gewoon betaling was

ontvangen.76

Een en ander leidde ertoe dat in 1950 de taken van de SNK werden overgenomen door het Bureau Herstelbetalings- en Recuperatiegoederen (Hergo), maar vanwege het verstrijken van de termijn voor het indienen van een verzoek om restitutie werd Hergo al snel weer opgeheven. Wat betreft de resultaten die geboekt zijn in de periode van de SNK en Hergo (1945-1953) zijn geen exacte cijfers terug te vinden. Wel is bekend dat in de periode 1948-1953 circa 162 eigenaars kunstwerken hebben teruggekregen, hetgeen meer dan vier keer zoveel was als de jaren daarvoor, toen slechts enkele tientallen rechthebbenden

gerecupereerde voorwerpen hadden teruggekregen.77 De gerecupereerde kunst die niet was

gerestitueerd werd onder beheer van de Nederlandse Staat gesteld en heet tot op de dag van 73 Het opsporen van geroofde kunstwerken’, te raadplegen via: restitutiecommissie.nl

74 Mulder/Schretlen 2002, p. 36. 75 Mulder/Schretlen 2002, p. 67. 76Mulder/Schretlen 2002, p. 68 e.v. 77 Mulder/Schretlen 2002, p. 262.

(19)

vandaag de Nederlands Kunstbezit-collectie (hierna: NK-collectie). Rond 1950 werd een deel van deze collectie geveild door de Nederlandse staat en het restant bleef onderdeel van de NK-collectie. Op dit moment bevinden zich nog 4700 werken in de NK-collectie,78 veel

hiervan bevinden in bruikleen bij Nederlandse musea of overheidsgebouwen.79 Pas later zou

er weer onderzoek verricht worden naar de herkomst van stukken in deze collectie. Voor nu leek het erop dat het lastige hoofdstuk met betrekking tot kunstrestitutie kon worden

afgesloten en het rechtsherstel werd dan ook formeel afgerond. 80

2.1.3 Commissie Ekkart

Met de heropleving van interesse in restitutie van nazi-roofkunst in de jaren ’90 van de vorige eeuw en de daaropvolgende Washington Principles werd ook in Nederland gehoor gegeven aan de wens van een vernieuwd restitutiebeleid. Al in 1997 begon de Commissie-Ekkart aan met haar werkzaamheden. De commissie kreeg als opdracht een proefonderzoek uit te voeren naar de herkomst van de NK-collectie.81 In 1998 gaf de commissie de noodzaak

van actief onderzoek aan en aan deze oproep werd gehoor gegeven met de instelling van Bureau Herkomst Gezocht in datzelfde jaar.82 In 1999 nam de Commissie Ekkart naast een

onderzoeksbegeleidende taak ook de opdracht op zich om de Minister van OCenW te adviseren over het te voeren beleid ten aanzien van kunstvoorwerpen uit de NK-collectie.83

Deze adviserende rol impliceerde het opstellen van algemene aanbevelingen van criteria voor teruggave van kunstwerken.84

In afwachting van de aanbevelingen van de Commissie Ekkart lichtte de minister in zijn brief van 20 mei 1998 een aantal zaken toe. Juridisch is van belang dat de minister opmerkt dat wanneer het gaat om een nieuw restitutieverzoek of wanneer zich nova voordoen de Staat geen beroep zal doen op verjaring van de vordering. Wat betreft de inhoudelijke behandeling van een restitutieverzoek worden op dit punt door de minister geen nieuwe

78 Zie: http://www.herkomstgezocht.nl/nl/nk-collectie 79 Zie: https://www.restitutiecommissie.nl/nk_collectie.html

80 Jaarverslag Adviescommissie restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog 2002, p. 8; Van der Vlies e.a. 2017, p.160.

81 Kamerstukken II 1999/2000, 25839, 13, (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog).

82 Jaarverslag Adviescommissie restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog 2002, p. 10.

83 Besluit instelling tijdelijk adviescollege kunstvoorwerpen WO-II 20 september 1999, Stcrt. 1999, nr. 203.

(20)

beleidsregels gegeven. Hiervoor verwijst hij naar de regels krachtens het naoorlogs

rechtsherstel in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de Commissie Ekkart.85

Op 26 april 2001 werden door de Commissie Ekkart diens langverwachte

aanbevelingen gepresenteerd.86 Deze aanbevelingen werden vervolgens door de regering in

hoofdlijnen opgevolgd en in beleid omgezet (rijksbeleid).87 Binnen deze aanbeveling stelt de

commissie dat er een ruime interpretatie aan het begrip nova gegeven moet worden alsook wat kwalificeert als gedwongen verkoop. Daarnaast dient er een versoepeling te worden doorgevoerd wat betreft de terugbetaling van ontvangen verkoopopbrengsten. Een belangrijk onderdeel – zeker in het kader van de richtlijnen neergelegd in de Washington Principles- is de versoepeling van de bewijslast en het overgaan tot teruggave indien het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk is gemaakt. In datzelfde kader is van belang dat gekozen wordt voor een meer beleidsmatige benadering van het restitutievraagstuk in plaats van een puur

juridische.88 Ook geldt als uitgangspunt dat het rechtsherstel van na de oorlog als zodanig niet

wordt overgedaan. Om die reden worden afgehandelde zaken niet heropend, waarbij zaken behandeld door de SNK echter niet als afgehandeld gelden. De commissie gaat ervanuit dat de SNK in formele zin geen beslissings- en beschikkingsbevoegd orgaan was en dat haar

beslissingen niet als onherroepelijke rechtsherstelbesluiten beschouwd kunnen worden.89

Naar aanleiding van deze aanbevelingen achtte de regering het passend een adviescommissie ter beoordeling van individuele restitutieverzoeken in te stellen. Naar aanleiding hiervan werd krachtens het Besluit Adviescommissie restitutieverzoeken

cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog (hierna: Instellingsbesluit 2001) op 16 november 2001de Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog in het leven geroepen (hierna: Restitutiecommissie).

2.2 Ontwikkeling van het huidige Nederlandse Restitutiebeleid

Bij de instelling van de Restitutiecommissie in 2001 gold dat indien het gaat om voorwerpen afkomstig uit de NK-collectie of de algemene rijkscollectie het rijksbeleid van toepassing was en ten aanzien van een restitutieverzoek met betrekking tot een kunstvoorwerp dat in bezit is van een ander dan de overheid (particulier bezit) diende een beoordeling plaats 85 Kamerstukken II, 1999/2000, 25839, nr. 16 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog).

86 ‘Herkomst gezocht’, Aanbevelingen Commissie Ekkart, d.d. 26 april 2001.

87 Kamerstukken II 2000/01, 25839, 26 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog);

Kamerstukken II 2000/01, 25839, 27 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog).

88 Kamerstukken II 2000/01, 25839, 26 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 89 Kamerstukken II 1999/2000, 25839, 13 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog).

(21)

te vinden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.90 Het rijksbeleid werd gevormd

door regeringsnota’s en de aanbevelingen als geformuleerd door de Commissie Ekkart. In zijn kamerbrief van 14 juli 2000 geeft de staatssecretaris aan wat deze beleidsregels zijn in zoverre dat hij hier toelicht wanneer een claim in behandeling wordt genomen, 91 maar wat betreft

inhoudelijk advies werden de belangrijkste componenten gevormd door de aanbevelingen van 2001, 2003 en 2004 van de Commissie Ekkart.92 De belangrijkste verschillen tussen

beoordeling op grond van het rijksbeleid en beoordeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zijn dat bij deze laatstgenoemde de Restitutiecommissie meer discretionaire beoordelingsruimte heeft waarbij de belangen van de verschillende partijen tegen elkaar afgewogen kunnen worden, bij deze weging de specifieke feiten/omstandigheden tot

uitdrukking komen en zij ook kan adviseren tot andere oplossingen dan uitsluitend teruggave van het geclaimde kunstwerk.93

Tot 2012 gold dat indien het ging om een claim op een kunstvoorwerp afkomstig uit de NK-collectie of de reguliere Rijksverzameling beoordeling plaatsvond op grond van het rijksbeleid. Vanaf 2012 werden claims met betrekking tot voorwerpen afkomstig uit de reguliere Rijksverzameling ook beoordeeld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.94.

In dezelfde brief van 22 juni 2012 stelt de minister dat vanaf 2015 deze beoordeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook zal gaan gelden voor claims die betrekking hebben op kunstvoorwerpen afkomstig uit de NK-collectie. Bij de inhoudelijke beoordeling van een claim dient de Restitutiecommissie uiteraard nog steeds rekening te houden met de specifieke herkomst van voorwerpen waarbij het feit dat een voorwerp afkomstig is uit de NK-collectie een omstandigheid is waar zwaar gewicht aan wordt toegekend.95

In de kamerbrief van 4 oktober 2016 stelt de minister dat hoewel het bestaande restitutiebeleid in principe nog altijd een tijdelijk karakter heeft het eindpunt van het beleid nog niet in zicht is. Een van de redenen om dit te stellen is het gegeven dat op internationaal niveau nog geen consensus lijkt te bestaan over het beëindigen van het bijzondere

restitutiebeleid. De minister geeft ook aan dat in 2020 een evaluatie van het beleid zal

90 Artikel 2 Instellingsbesluit 2001.

91 Kamerstukken II 1999-2000, 25839, 16 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog).

92 Jaarverslag Adviescommissie restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog 2017, p. 8.

93 Kamerstukken II 2011/12, 25839, 41 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 94 Kamerstukken II 2011/12, 25839, nr. 41 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 95 Idem.

(22)

plaatsvinden waarbij wordt gekeken naar de mogelijkheid van het instellen van een ad hoc Restitutiecommissie.96

2.3 Opmerkingen bij het Nederlandse Restitutiebeleid

De algemene opinie is dat het algemene rechtsherstel direct na de oorlog vaak onder de maat was. 97 Dit was niet in het minste te wijten aan het gegeven dat mensen te uitgeput waren

om op een adequate manier te investeren in rechtsherstel. Er heerste wanorde en armoede in Nederland, ter indicatie; in de zomer van 1945 bezaten bijna achthonderdduizend burgers aan kleding niet meer dan zij droegen.98

Met betrekking tot het beleid gevoerd door de SNK heerst de mening dat de teruggave van kunstvoorwerpen kil en bureaucratisch is verlopen. 99 Naast dit kille beleid, gevoerd door de

SNK, zijn de gedragingen waardoor de Stichting uiteindelijk in opspraak is geraakt uiteraard bijna beschamend te noemen. Dit alles leidde er uiteindelijk toe dat de beslissingen genomen door de SNK niet gelden als afgehandeld en zodoende een claim die ooit behandeld was door de SNK opnieuw in behandeling kan worden genomen.100

Het werk verricht door Bureau Herkomst Gezocht en de Commissie Ekkart is zowel in binnen- als buitenland lovend ontvangen. De Nederlandse regering stelt bij het aanbieden van de slotaanbevelingen door de Commissie Ekkart zeer erkentelijk te zijn voor het werk van zowel de Commissie als Bureau Herkomst Gezocht.101

In de inleiding werd al het afwijzend bindend advies van de Restitutiecommissie op het verzoek tot teruggave van het kunstwerk Bild mit Häusern van Kandinsky genoemd.102 Dit

advies vormde aanleiding voor veel kritiek op het huidige Nederlandse Restitutiebeleid en dient als illustratie voor enkele trends die de laatste jaren in de adviezen van de

Restitutiecommissie zijn te ontwaren. Ten eerste lijk zich een trend te ontwikkelen waarin grote waarde wordt toegekend aan emotionele binding van eiser(s) met het kunstwerk.103 Ook

is van belang of er in de periode na de oorlog pogingen zijn ondernomen om het kunstwerk terug te krijgen.104 Daarnaast lijkt het erop dat de bewijslast voor de verzoekende partij

96 Kamerstukken II 2016/17, 25839, nr. 42 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 97 Mulder/Schretlen 2002, p. 85 e.v.

98 Meijer 2008, p. 1.

99 Kamerstukken II 1999/2000, 25839, 13 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 100 Kamerstukken II 2000/01, 25839, 26 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 101 Kamerstukken II 2004/05, 25839, nr. 36 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 102 RC 3.141, par 6.8.

103 RC 3.141, par. 6.8; RC 3.131 par. 7.6 104 RC 3.141, par 6.8; RC 3.131 par. 7.6

(23)

verzwaard is: er is een verschuiving van het aannemelijk maken van eigendom naar de eis van levering van hard bewijs.105 Het meest opvallend is echter het laten meewegen in de

belangenafweging van het belang van een schilderij voor een museumcollectie.106

2.4 Samenvattend

Bij de bespreking van de verschillende instituten belast met de behandeling van claims van nazi-roofkunst na de oorlog valt het beleid van de SNK op, nu dit gekenmerkt wordt door schandalen en later dan ook bestempeld wordt als kil en bureaucratisch. Het werk van de commissie Ekkart werd echter in zowel binnen- als buitenland zeer lovend ontvangen.

De ontwikkeling van de maatstaf van de redelijkheid en billijkheid binnen het Nederlandse restitutiebeleid is opvallend. Binnen de herstelrechtspraak van de Raad van Rechtsherstel bleek deze redelijkheid en billijkheid al een rol een te spelen. Binnen het beleid van de SNK, dat nooit formeel is vastgesteld, lijkt echter geen rol weggelegd voor de

redelijkheid en billijkheid. Bij de instelling van de Commissie Ekkart in 1997 was er vanaf het begin ruimte voor een beoordeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor claims met betrekking tot kunstwerken afkomstig uit privécollecties. Na 2015 is deze maatstaf ook gaan gelden bij de beoordeling van claims met betrekking tot kunstwerken afkomstig uit de NK-collectie en de reguliere Rijksverzameling. In hoeverre deze ontwikkeling van de redelijkheid en billijkheid en de factoren die hierbij een rol spelen in lijn zijn met de just and fair solution afkomstig van de Washington Principles is kort aangestipt en zal in het komende hoofdstuk uitvoerig besproken worden.

Hoofdstuk 3: Toetsing Nederlandse Restitutiebeleid aan de Washington

Principles

In het eerste hoofdstuk is de achtergrond en inhoud van de Washington Principles

besproken en het tweede hoofdstuk gaf een beschrijving van het Nederlandse Restitutiebeleid. Deze beide beschrijvingen zullen in dit hoofdstuk naast elkaar gelegd worden waarbij het huidige Nederlandse restitutiebeleid aan de Washington Principles getoetst wordt. De opbouw 105 Aalders, Volkskrant 18 december 2018; ze in dit kader ook RC 3.141, par. 6.8

(24)

van dit hoofdstuk is als volgt: het eerste deel van het hoofdstuk is gericht op de concrete toetsing van de uitgangspunten van het Nederlandse beleid aan de Principles. Eerst wordt het beleid getoetst aan hetgeen meer algemeen binnen de Washington Principles bepaald is, waarbij een splitsing te maken is tussen de eerste zeven principes die vooral toezien op de provenance van nazi-roofkunst en de laatste twee principes die betrekking hebben op het instellen van een commissie die de claims in behandeling dient te nemen. Vervolgens wordt getoetst aan de principes acht en negen die meer direct verband houden met factoren die van invloed zijn op het effectueren van een just and fair solution en hoe dit zich vertaalt naar het Nederlandse beleid.

Het tweede deel van dit hoofdstuk bespreekt de kritiek die bestaat op het huidige

Nederlandse Restitutiebeleid. Deze kritiek wordt in het licht geplaatst van de uitleg die aan de Washington Principles gegeven wordt. Ten slotte worden enkele suggesties met betrekking tot de toekomst van de restitutie van naziroofkunst besproken.

3.1 Toetsing

3.1.1 Provenance van naziroofkunst

In de principes een tot en met drie en vijf tot en met zeven wordt kortgezegd uiteengezet dat als eerste stap het identificeren van nazi-roofkunst cruciaal is en welke middelen hiertoe van belang zijn. In de eerste plaats dient er een centrale registratie voor informatie inzake nazi-roofkunst te zijn. Ook is van belang dat deze informatie gepubliceerd wordt om eigenaren en/of erfgenamen te motiveren een claim in te dienen. De bundeling van deze principes vindt haar weerslag in het huidige Nederlandse restitutiebeleid in die zin dat de minister in zijn brief van 4 oktober 2016 aankondigt dat het Expertisecentrum Oorlogskunst Tweede Wereldoorlog wordt opgericht. Dit Expertisecentrum geldt als punt waarin alle informatie die in Nederland de afgelopen 15 jaar is vergaard op het gebied van nazi-roofkunst wordt gebundeld en verankerd. Tevens dient dit centrum als een landelijk en herkenbaar aanspreekpunt voor verzoekers en andere geïnteresseerden. Het centrum dient een tweeledig doel waarbij niet alleen een voorlichtingsfunctie maar ook een onderzoeksfunctie vervuld wordt.107

In het vierde principe wordt uitdrukking gegeven aan het gegeven dat harde bewijzen bij eigendomskwesties niet altijd voorhanden zijn vanwege de omstandigheden van de oorlogsjaren en het verstrijken van de tijd. Om die reden zou volgens de Washington Principles de eisen die normaal gesproken aan bewijslevering gesteld worden versoepeld 107 Kamerstukken II 2011/12, 25839, nr. 41 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog).

(25)

moeten worden. Binnen het beleid van de Nederlandse Restitutiecommissie worden de praktische problemen met betrekking tot bewijsvoering onderkend en in beginsel wordt overgegaan tot teruggave indien het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk is gemaakt en er geen aanwijzingen zijn die dit tegenspreken. Opvallend hierbij is dus dat het de bedoeling van de wetgever is dat het eigendomsrecht niet bewezen hoeft te worden maar slechts

aannemelijk dient te worden gemaakt.108

3.1.2 Nationale implementatie van principes

Het tiende en elfde principe stellen dat er een nationale commissie of ander orgaan dient te worden ingesteld waarbij een gebalanceerd lidmaatschap van belang is. Aan dit principe is in de eerste plaats gehoor gegeven met de instelling van de Nederlandse Restitutiecommissie. Dat de instelling van een dergelijke commissie niet zomaar

vanzelfsprekend is volgt wel uit het feit dat bijvoorbeeld Frankrijk – een land dat ook op grote schaal slachtoffer geworden van kunstroof- niet een dergelijke commissie kent die bindend advies tot restitutie van een kunstwerk kan geven.109

De eis van een gebalanceerd lidmaatschap is binnen het Nederlandse Restitutiebeleid tweeledig geïnterpreteerd: enerzijds dienen de leden van de commissie regelmatig te wisselen, anderzijds dienen leden in bepaalde mate van andere achtergronden te komen. Als reflectie van deze eis is in het Instellingsbesluit bepaald dat de verschillende leden van de

Restitutiecommissie samen zowel een juridische, historische alsook kunsthistorische

achtergrond dienen te hebben. In praktijk ziet men echter dat de achtergrond van de leden van de Restitutiecommissie momenteel overwegend juridisch is.110 Daarnaast bepaalt het

Instellingsbesluit in artikel 3 onder 5 dat de minister de leden van de Restitutiecommissie benoemt voor een periode van ten hoogste 3 jaar, waarbij onder 6 vastgesteld is dat de leden slechts eenmaal kunnen worden herbenoemd.

3.1.3 Just and fair solution

De principes acht en negen geven het meest direct aanknopingspunten op het gebied van een just and fair solution. De principes geven aan dat zowel in de situatie waarin de voormalig erfgenamen achterhaald kunnen worden als in de situatie waarin dit niet mogelijk 108 Kamerstukken II 2000/01, 25839, nr. 26 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog).

109 Zie: http://www.civs.gouv.fr/en/the-civs/scope/ voor een beschrijving van de taken en competenties van een dergelijk orgaan in Frankrijk.

110Zie: https://www.restitutiecommissie.nl/de_restitutiecommissie_en_het_bureau.html, voor de actuele samenstelling van de Restitutiecommissie.

(26)

is een just and fair solution als uitgangspunt dient. Zeker in de situatie waarin eigenaren of erfgenamen niet achterhaald kunnen worden maar ook in situaties waarin dit wel mogelijk is, hoeft de uitkomst niet steeds fysieke restitutie van het kunstobject te zijn. Een andere regeling waar erkenning van de originele eigenaar deel van uitmaakt is ook een mogelijkheid, zoals bijvoorbeeld vernoeming van de originele eigenaar of diens erfgenamen bij het betreffende kunstwerk.111 Dit onderdeel van de just and fair solution was een van de redenen voor de

regering om over te schakelen naar een beoordeling van claims naar maatstaven van

redelijkheid en billijkheid, omdat bij beoordeling op basis van het rijksbeleid bij honorering van een claim niet anders kon worden geadviseerd dan tot fysieke teruggave.112

De principes geven ook aan dat de verschillende omstandigheden van het specifieke geval ervoor zorgen dat een just and fair solution steeds weer anders is en hier geen uniforme definitie van te formuleren valt. De mogelijkheid om deze uiteenlopende omstandigheden te laten meewegen in de uitkomst is zodoende van belang. Als een dergelijke omstandigheid valt bijvoorbeeld aan te merken de positie van de huidige bezitter en diens mate van goede trouw, in die zin dat de huidige bezitter op moment van aankoop zich bijvoorbeeld niet bewust was van het nazi-gerelateerde verleden van het kunstwerk.113 Het dient te gaan om een

feitengevoelige oplossing waarbij een -vanwege het casuïstisch karakter van deze- gewichtige belangenafweging, een gedegen en onpartijdig feitenonderzoek en een transparant en eerlijk proces centraal staan.114 Het huidige restitutiebeleid lijkt in eerste instantie met de

overschakeling naar beoordeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in grote mate overeen te stemmen met de Washington Principles. Redenen om de maatstaf van redelijkheid en billijkheid te hanteren is van belang omdat de Restitutiecommissie hierdoor meer

discretionaire beoordelingsruimte heeft en de belangen van verschillende partijen tegen elkaar kan afwegen.115 Waar bij beoordeling op grond van het rijksbeleid weinig tot geen ruimte was

om rekening te houden met de positie en mate van goede trouw van de huidige bezitter is dit bij een beoordeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid juist wel mogelijk. Zo was binnen het rijksbeleid geen ruimte om de wijze waarop een kunstwerk is verworven te

verdisconteren in de uitkomst van een restitutiezaak. De regering stelt zich op het standpunt dat de overschakeling naar het systeem van beoordeling naar maatstaven van redelijkheid en

111 Campfens e.a. 2015 p. 118.

112 Kamerstukken II 2011/12, 25839, nr. 41 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 113 Polak 2015, p. 136.

114 Polak 2015, p. 137; Palmer 2015, p. 168.

(27)

billijkheid beter recht doet aan de Washington Principles.116 Ook is van belang hierbij op te merken dat de regering aangeeft sinds 2001 te kiezen voor een meer moreel-beleidsmatige in plaats van juridische benadering van verzoeken.117 Ten slotte is in de Principes bepaald dat in

het verleden ontvangen compensatie voor het verlies van een kunstwerk een belangrijke rol speelt. Dit principe is in bepaalde mate in het Nederlandse beleid terug te vinden. De

Commissie Ekkart adviseert in 2001 om terugbetaling van verkoopopbrengsten alleen in het geding te brengen indien de toenmalige verkoper of zijn erven daadwerkelijk die opbrengsten ter vrije beschikking hebben gekregen. Indien niet helemaal zeker is of men daadwerkelijk opbrengsten heeft genoten geldt het voordeel van de twijfel voor de rechthebbenden.118 Onder

andere uit de Goudstikker-zaak blijkt later dat dit ook geldt voor verkoopopbrengsten ontvangen van nazi’s. 119 Deze aanbeveling is destijds ongewijzigd overgenomen door de

regering.120

3.2 Bespreking kritiek op het huidige Nederlandse Restitutiebeleid

In deze paragraaf wordt kritiek op het huidige Nederlandse Restitutiebeleid besproken. De afwijzing van het verzoek tot teruggave van het werk Bild mit Häusern van Wassily

Kandinsky vormt aanleiding tot recente kritiek. In deze paragraaf zal echter naar voren komen dat de uitkomst in deze zaak illustratief is voor een trend die volgens enkele auteurs al enige tijd in de Nederlandse restitutiepraktijk te bespeuren valt.

3.2.1 Emotionele binding met het kunstwerk

Ten is eerste is opvallend dat de Restitutiecommissie onderzoekt of de verzoekende partij een persoonlijke herinnering heeft aan het geclaimde werk.Indien dit niet het geval is, weegt dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid mee in het oordeel om niet over te gaan tot restitutie. 121 Een dergelijke toets lijkt honorering van een hedendaagse claim vrijwel

onmogelijk te maken. Hoe kunnen eisers die al zeventig tot tachtig jaar gedwongen zonder hun bezit leven een ‘emotionele band’ met het kunstwerk aantonen?122 Gert Jan van den

Bergh -advocaat van de erven Lewenstein- stelt dat indien de Goudstikker-zaak op grond van 116 Idem.

117 Kamerstukken II 2016/17, 25839, nr. 42 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 118 Zie Aanbevelingen Commissie Ekkart 2001, onder 4 en 5.

119 RC 1.15, par. 16.

120 Kamerstukken II 2000/01, 25839, nr. 26 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 121 RC 3.141, par. 6.8; RC 3.131 par. 7.6

(28)

deze nieuwe norm van de Restitutiecommissie beoordeeld zou worden, niet tot restitutie was overgegaan.123 Alfred Hammerstein -voorzitter van de Restitutiecommissie- verdedigt de

Nederlandse restitutiepraktijk op dit punt door te stellen dat de commissie wel degelijk in haar afweging kan betrekken dat de partij die het schilderij claimt geen enkele relatie daarmee heeft gehad en alleen belang heeft bij restitutie in verband met de opbrengst van de

verkoop.124 Het bezwaar dat erfgenamen alleen financiële baat hebben bij de restitutie van

een kunstwerk is een eerder gehoord geluid, maar een dergelijke toets is lastig omdat het in de praktijk restitutie van naziroofkunst onmogelijk kan maken. Ook dient niet vergeten te

worden dat het doel van restitutie rechtsherstel behelst, waarbij erfgenamen het

eigendomsrecht terugkrijgen dat hen initieel toebehoorde, waarmee zij simpelweg ook in hun recht hersteld worden om een zaak over te dragen.

De kwestie met betrekking tot emotionele binding van verzoeker(s) met het betreffende kunstwerk is bij de bespreking van de Principles in 2012 kort door Norman Palmer

aangestipt. Hij suggereert dat op dit punt wellicht als uitgangspunt zou moeten gelden dat het doel van restitutie rechtsherstel is, ongeacht of er sprake is van een emotionele band van de rechthebbende met het betreffende kunstwerk.125 De toets van emotionele binding is

uiteindelijk niet een eis die terug te vinden is binnen de Washington Principles.

3.2.2 Pogingen om het kunstwerk na de oorlog terug te krijgen

Ook springt in het oog dat de Restitutiecommissie zwaar gewicht toekent aan de

omstandigheid wanneer na de Duitse bezetting geen pogingen zijn ondernomen om het thans geclaimde kunstwerk terug te krijgen.126 Alfred Hammerstein verklaart dit standpunt van de

commissie door aan te geven dat indien de oorspronkelijke eigenaar tijdens de oorlog de mogelijkheid heeft gehad de transactie van tijdens de oorlog aan te vechten maar dat heeft nagelaten, dit een aanwijzing is dat de verkoop ook had plaatsgevonden zonder druk van de oorlogsomstandigheden.127 De vraag is echter of er in dit geval sprake was van een dergelijke

mogelijkheid. In hoofdstuk 2 is aan bod gekomen dat veel claimanten die aanspraak konden maken op restitutie in de periode na de bezetting, dit niet deden omdat zij simpelweg niet in staat waren de destijds verkregen tegenprestatie over te dragen aan de SNK.128 In het kader

123 Bergh, van den, NRC 17 december 2018. 124 Hammerstein, NRC 10 december 2018. 125 Palmer 2015, p. 179.

126 RC 3.141, par 6.8; RC 3.131 par. 7.6 127 Hammerstein, NRC 10 december 2018. 128 Mulder/Schretlen 2002, p. 266.

(29)

van de door de Restitutiecommissie onderkende financieel verslechterde situatie van de rechthebbenden destijds is het denkbaar dat deze reden een rol heeft gespeeld om na de bezetting geen pogingen te ondernemen het kunstwerk terug te krijgen.

3.2.3 Verschuiving bewijslast eigendom

Ook lijkt een trend te ontstaan waarbij de Restitutiecommissie het ‘aannemelijk maken’ van eigendom verruilt voor hard bewijs.129 Ondanks dat de erven van Hedwig Lewenstein

konden aantonen dat de veiling van het bewuste kunstwerk verband hield met het naziregime, woog in deze zaak het feit dat de financiële situatie van de toenmalig eigenaren al voor de bezetting verslechterd was toch zwaarder.130 Ook uit andere recentere besluiten blijkt dat

onvrijwillig verlies niet langer het hoofdprincipe is en dat een uniek Nederlands idee is gerezen; dat joodse individuen onder de nazi-bezetting toch handelsvrijheid hadden.131 Steeds

vaker worden door de commissie harde bewijzen geëist waarvan ze weten dat deze niet kunnen worden geleverd.132 Dit is opvallend omdat de Nederlandse wetgever aangeeft dat in

geval van naziroofkunst het eigendomsrecht niet bewezen hoeft te worden maar slechts aannemelijk dient te worden gemaakt, in lijn met de Washington Principles.133 In de huidige

praktijk lijkt de Restitutiecommissie met deze verzwaring van de bewijslast juist in strijd met de Washington Principles te handelen. 134 Dit roept echter wel de vraag op of hier wellicht een

discrepantie optreedt tussen de bedoeling van de Nederlandse wetgever en het beleid van de commissie in de praktijk.

3.2.4 Belang kunstwerk binnen museumcollectie

Ten slotte lijkt er sprake van introductie van een belangenafweging waarbij het “belang” van de eiser om zijn kunstwerk terug te krijgen wordt afgewogen tegen het belang van het museum om het te houden.135 Hiermee lijkt in de Nederlandse praktijk ruimte te zijn gemaakt

voor een belang dat er oorspronkelijk niet leek te zijn. 136 Alfred Hammerstein bevestigt dat

omstandigheden kunnen leiden tot de conclusie dat de kunsthistorische waarde en het belang bij het behoud van een schilderij voor een Nederlandse museumcollectie zwaarder wegen dan 129 Aalders, Volkskrant 18 december 2018.

130 RC 3.141, par. 6.8.

131 Fisher & Weber, NRC 7 december 2018; zie in dit kader ook RC 3.162 par. 6.4. 132 Aalders, Volkskrant 18 december 2018.

133 Kamerstukken II 2000/01, 25839, nr. 26 (Kamerbrief Tegoeden Tweede Wereldoorlog). 134 Aalders, Volkskrant 18 december 2018.

135RC 3.141, par. 6.8; RC 3.131 par. 7.6. 136 Schrijver, NRC 27 december 2018.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

de feiten en omstandigheden die hem door partijen worden aangedra- gen; een debiteur die niet zelf naar redelijkheid en billijkheid of matiging verwijst, zal zelden de

Om te kunnen onderzoeken in hoeverre de rechter vrij is om door middel van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een eigen invulling te geven aan de door het EVRM

Mijn alternatief luidt spiegelbeeldig dat (i) de beperkende werking zich op hetzelfde concrete niveau beweegt als de aanvullende werking, (ii) dat zij van meet

Wanneer de overeenkomst geen regeling heeft getroffen voor de omstandigheid die later blijkt te zijn ingetreden, mag de vraag worden gesteld of deze omstandigheid van

In het noordwestelijk deel kan gebruik gemaakt worden van de bestaande dijk, zo moet geen nieuwe dijk worden aangelegd en wordt een deel van het Natura 2000 gebied ontzien. Vanuit

Te denken valt aan bovengenoemde inhoudelijke eisen, zoals originaliteit, diepgang, grondigheid en grensoverschrijdendheid, maar ook aan procedurele waarborgen, zoals een

Computational studies of influenza hemagglutinin: How does it mediate membrane fusion?.. University

In the Pastoral care of meted out to caregivers, they should get assistance to make that choice, to ‘shift’ them, so that despite the suffering of patients, despite the